Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 52

Leidraad

Geschiedenis van het


Europese Goederenrecht

Vakcode 2202 4120


Bachelor Notarieel Recht
Keuzevak Rechtsgeleerdheid
Studiejaar 2022/2023
Inhoud

ONDERDEEL A: Algemene informatie 5

1. Introductie en opbouw Leidraad 5


2. Docenten 6
3. Tentamenstof 6
4. Structuur van het vak en rooster 7
5. Tentamen en hertentamen 7

ONDERDEEL B: Hoorcolleges en werkgroepen 11

1. Het eigendomsbegrip van het


Romeinse recht en van het leenrecht 11
2. Bezit en bezitsbescherming
(ius commune en Frankrijk) 15
3. Bezit en bezitsbescherming
(Duitsland en Engeland) 17
4. Overdracht, levering en titel
(ius commune, Frankrijk, Duitsland) 21
5. Verkrijgende verjaring en derdenbescherming
(ius commune, Frankrijk, Duitsland) 25
6. Overdracht en derdenbescherming
(Common law) 27
7. Externe rechtsgeschiedenis (zelfstudie) 29

ONDERDEEL C: Papers 33

1. Spelregels bij het schrijven van de paper 33


2. Wat is plagiaat? 35
3. Beoordelingsformulier papers 39
4. Onderwerpen van de papers 40
5. Verplichte opzet van de papers 40

ONDERDEEL D: Schema’s en oefententamens 41

1. Schema’s 41
2. Oefententamen januari 2017, met antwoorden 43
3. Oefententamen maart 2017, met antwoorden 48

3
ONDERDEEL A: Algemene informatie

1. Introductie en opbouw Leidraad

Het vak Geschiedenis van het Europese Goederenrecht bouwt voort op de vakken
Romeins recht en Inleiding Burgerlijk recht. Uitgaande van het Romeinse recht
en het daarop gebaseerde Europese ius commune wordt uitgelegd hoe dit recht
heeft doorgewerkt in de belangrijkste Europese codificaties (de Franse Code Civil,
het Duitse BGB en het Nederlandse oude en huidige BW). Daarnaast wordt
aandacht besteed aan de onafhankelijke en parallelle ontwikkeling van het
Engelse privaatrecht.

Het vak Geschiedenis van het Europese Goederenrecht biedt door de methode
van horizontale (grensoverschrijdende) en verticale (historische)
rechtsvergelijking een inleiding op het Europese goederenrechtelijke systeem. In
dit vak wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling van de
leerstukken eigendom, bezit, overdracht, verjaring en derdenbescherming. Als
onderdeel van het onderwijs schrijven studenten een paper (25%) in de vorm
van een rechtsvergelijkende noot bij een uitspraak. Het vak wordt afgesloten
met een schriftelijk openboektentamen (75%).

Deze Leidraad is als volgt opgebouwd.

Onderdeel A: Algemene informatie. In dit onderdeel vindt u een schematisch


overzicht van de verplichte studiestof en informatie over de roosters van de
hoorcolleges en werkgroepen. Tot slot bevat dit onderdeel van de Leidraad
informatie over het tentamen en het hertentamen.

Onderdeel B: Hoorcolleges en werkgroepen. In dit onderdeel wordt het materiaal


vermeld dat op de hoor- en werkcolleges aan de orde komt. U vindt per college
een overzicht van de te behandelen studiestof en per werkgroep de vragen en
opdrachten.

Onderdeel C: Bijlagen. In onderdeel C van deze Leidraad vindt u de spelregels


rondom het verplichte paper, en het beoordelingsformulier. De onderwerpen
worden via Brightspace ingedeeld.

Onderdeel D: Schema’s. Hier vindt u een paar schema’s en twee oude tentamens
met een standaardantwoord, die u wellicht van dienst zijn bij de bestudering van
dit vak.

Dit vak wordt ondersteund door Brightspace. Via Brightspace ontvangt u actuele
informatie.

5
2. Docenten

Hoorcollege
dhr. prof. mr. E. Koops Kamerlingh Onnes Gebouw
Steenschuur 25, kamer A 3.08
tel. 071 – 527 7527
e.koops@law.leidenuniv.nl

Werkgroepen
dhr. mr. T.B.D. van der Wal Kamerlingh Onnes Gebouw
Steenschuur 25, kamer A 3.14
tel. 071 – 527 6879
t.b.d.van.der.wal@law.leidenuniv.nl

Secretariaat
Mw. M. Vesseur-van Leeuwen Kamerlingh Onnes Gebouw
Steenschuur 25, kamer A 3.19
tel. 071 – 527 7442
rechtsgeschiedenis@law.leidenuniv.nl

Het secretariaat van de afdeling Rechtsgeschiedenis is geopend op


maandagochtend van 09.00-13.00 uur, en op dinsdag en donderdag van 09.00–
15.00 uur.

3. Tentamenstof

• W.J. Zwalve, Hoofdstukken uit de geschiedenis van het Europese privaatrecht


I: Inleiding en zakenrecht, derde druk, Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2006. Uit dit boek deel I t/m deel III.
• Het in deze syllabus opgenomen studiemateriaal.
• Hetgeen op de hoorcolleges en werkgroepen aan de orde is gesteld.

NB De pp. 3-71 (deel I, beknopte geschiedenis) van het boek worden niet
uitgebreid behandeld op de hoorcolleges of werkgroepen maar zijn door
zelfstudie eigen te maken. Achterin deze syllabus (p. 29 e.v.) vindt u
vragen om u bij de zelfstudie te helpen.

NB De tentamenstof omvat uit het boek van Zwalve, GEPR, deel I (beknopte
geschiedenis), deel II (eigendom en bezit) en deel III
(eigendomsoverdracht). De delen IV (cessie) en V (zekerheidsrechten)
behoren NIET tot de tentamenstof. Niettemin kan bij uitzondering over het
eigendomsvoorbehoud een enkele vraag worden gesteld.

6
4. Structuur van het vak en rooster

Het onderwijs in het vak Geschiedenis van het Europese Privaatrecht bestaat uit
hoorcolleges en werkgroepen. Het hoorcollege vindt vanaf 7 november plaats op
maandag van 13.15-15.00 uur in het KOG, zaal A.144. De werkgroepen worden
vanaf 8 november op dinsdag gegeven van 13.15-15.00 uur (groep 01), van
15.15-17.00 uur (groep 02), en vanaf woensdag 9 november van 11.15-13.00
(groep 03). Zie de onderstaande tabel voor de locaties. In de 6e week van het
onderwijs moet de paper via Brightspace worden ingeleverd. In die week is er
GEEN onderwijs.

College Week Hoorcollege Zaal Werkgroepen Zaal


I 45 7 november A.144 8 november | 01 Sw C.102
8 november | 02 Sw C.102
9 november | 03 Sw C.102
II 46 14 november A.144 15 november | 01 Sw C.102
15 november | 02 Sw C.102
16 november | 03 Sw C.102
III 47 21 november A.144 22 november | 01 KOG B.013
22 november | 02 KOG A.002
23 november | 03 KOG C.004
IV 48 28 november A.144 29 november | 01 Sw C.102
29 november | 02 Sw C.102
30 november | 03 Sw C.102
V 49 5 december A.144 6 december| 01 Sw C.102
6 december | 02 Sw C.102
7 december | 03 Sw C.102
VI 50 geen onderwijs geen onderwijs
VII 51 19 december A.144 20 december| 01 Sw C.102
20 december | 02 Sw C.102
21 december | 03 Sw C.102

Als u deelneemt aan de werkgroepen, wordt van u verwacht dat u de vermelde


studiestof heeft bestudeerd en de vragen heeft voorbereid. Alleen dan heeft het
zin om de werkgroepen bij te wonen.

Houd voor het meest actuele rooster en eventuele wijzigingen in de locaties de


Brightspace-omgeving van dit vak in de gaten.

5. Tentamen en hertentamen

Datum en locatie tentamens


• Het tentamen vindt plaats op woensdag 12 januari 2023, van 13.00 uur tot
16.00 uur, in de Hooglandse Kerk.
• Het hertentamen vindt plaats op woensdag 5 april 2023, van 13.00 uur tot
16.00 uur, in het Universitair Sportcentrum.
• De inschrijving voor het tentamen en/of voor het hertentamen gaat vanaf dit
studiejaar via MyStudyMap. U dient zichzelf actief voor het tentamen aan te
melden én de aanmelding te bevestigen via MyStudyMap. Doet u dit laatste
niet, dan volgt automatische uitschrijving. De aanmelding én de bevestiging
moeten uiterlijk 10 kalenderdagen voor de tentamendatum zijn ingevoerd via

7
MyStudyMap. Zonder bevestiging van uw tentamen wordt u de 9e dag vóór
het tentamen automatisch uitgeschreven. Deze uitschrijving is definitief. U
kunt niet deelnemen aan het tentamen. Voor het hertentamen geldt dezelfde
procedure. Er worden geen uitzonderingen gemaakt.

Normering en opbouw tentamen


• Schriftelijk tentamen, bestaande uit 10 open vragen over 4 casusposities
en 5 algemene open vragen (waarvan 2 leervragen over de externe
geschiedenis, zelfstudie).
• Het schriftelijke tentamen bepaalt 75% van het eindcijfer en de overige 25%
wordt bepaald door het cijfer voor de paper.
• Iedere vraag wordt beoordeeld op een schaal van 0–5 punten, zodat voor het
tentamen als geheel maximaal 75 punten te behalen zijn.
• Het eindcijfer wordt bepaald door het cijfer voor de paper (1-10) door 4 te
delen en het resultaat op te tellen bij het door 10 gedeelde puntental van het
tentamen. Voorbeeld: paper 6,5 en tentamen 52 punten = 6,5 / 4 + 52 / 10
= 6,825 = afgerond eindcijfer 7.
• Oefententamens met een standaardantwoord vindt u in deze Leidraad
opgenomen bij Onderdeel D: schema’s en oefententamens (p. 43 e.v.). Ook
de werkgroepvragen uit deze syllabus komen allemaal uit oude tentamens.
Zij geven dus een representatief beeld van het schriftelijke tentamen.

Samenhang tentamen en paper


• Het schrijven van een paper is een verplicht onderdeel van dit vak. Meer
informatie vindt u in de spelregels die zijn opgenomen bij Onderdeel C:
Papers van deze Leidraad (p. 33-42).
• Lees de spelregels aandachtig door.
• Het schrijven van een paper telt als het reeds bij voorbaat maken van een
deel van het tentamen. Het cijfer telt voor 25% van het eindcijfer.
• Het deelcijfer voor elk van beide onderdelen (schriftelijk tentamen en paper)
blijft geldig tot de herkansing maar vervalt met ingang van het volgende
academische jaar. Aanvragen voor verlenging van de geldigheidsduur
moeten bij de Examencommissie worden ingediend.
• Plagiaat wordt conform artikel 6.5 van de Regels en richtlijnen
bachelortentamens- en examens altijd gemeld bij de examencommissie. De
examencommissie beslist over de sanctie. Plagiaat kan ook achteraf worden
geconstateerd, en dit kan (ook achteraf) gevolgen hebben voor uw
tentamencijfer.
• De feedback op uw paper en de beoordeling van uw paper kunnen worden
nabesproken na afloop van de nabespreking en inzage van het tentamen. U
moet zich per email bij het secretariaat aanmelden voor deze inzage en
nabespreking (zie hieronder, Uitslag en Nabespreking).

Hulpmiddelen
• Het tentamen is een openboektentamen. U mag gedurende het tentamen
en de herkansing gebruik maken van uw wetboek, syllabus, deze Leidraad of
andere schriftelijke stukken.
• Communicatie tijdens het tentamen en het gebruik van digitale hulpmiddelen
blijft ten strengste verboden.
• Zie verder de algemene examenregeling.

Uitslag

8
• De uitslag van het tentamen zal door het Onderwijs Informatie Centrum via
Usis worden bekendgemaakt.

Inzage en nabespreking
• Na afronding van het nakijken zal een standaardantwoord van het tentamen
op Brightspace worden geplaatst.
• Studenten kunnen hun tentamen inzien tijdens de centrale nabespreking.
Vragen met betrekking tot de becijfering of de uitslag kunnen op dit moment
worden gesteld. Een verzoek tot herbeoordeling van één of meerdere
vragen kan alleen tijdens deze centrale nabespreking worden
gedaan. Verzoeken tot individuele inzage en/of herbeoordeling buiten dit
moment worden niet in behandeling genomen.
• Datum, locatie en tijdstip van de nabespreking en inzage van het tentamen
en het hertentamen kunt u te zijner tijd vinden onder het kopje
‘cursusinformatie’ op Brightspace.
• U meldt zich aan voor de inzage door een email te sturen aan het
secretariaat (rechtsgeschiedenis@law.leidenuniv.nl). U krijgt een bevestiging.

9
ONDERDEEL B: Hoorcolleges en werkgroepen

Week 45, college I

Onderwerp:
Het eigendomsbegrip van het Romeinse recht en van het leenrecht.

Deelonderwerpen:
1. ‘Legal families’: Common law en Civil law.
2. Structuur van het Romeinse goederenrecht.
3. Eigendom en absolute rechten.
4. Leenrecht en gesplitste eigendom.
5. Defeodalisering en de ontwikkeling van de trust.

Literatuur:
Zwalve, GEPR, p. 75-103, 155-161 en 184-214 (67 pp. totaal).

A. Begripsvragen

1. In de Code civil is in 2006 een nieuwe bepaling opgenomen:


Art. 2367 (1): “La propriété d'un bien peut être retenue en garantie par l'effet
d'une clause de réserve de propriété qui suspend l'effet translatif d'un contrat
jusqu'au complet paiement de l'obligation qui en constitue la contrepartie.”
Art. 2367 (2): “La propriété ainsi réservée est l'accessoire de la créance dont elle
garantit le paiement.”
Het tweede lid van deze bepaling behelst een belangrijke inbreuk op het
absolute karakter van het eigendomsrecht. Waarom?

2. Er bestaat een aantal verschillen tussen de belening met een stuk grond en
de uitgifte van hetzelfde stuk grond in erfpacht. Welke verschillen zijn dit en
wat verklaart deze verschillen?

3. Welke betekenis heeft het uit het Romeinse recht overbekende onderscheid
tussen ‘zakelijke’ en ‘persoonlijke’ acties gehad voor de structuur van het
Anglo-Amerikaanse recht, meer in het bijzonder het goederenrecht?

4. Een Engelse leenman (‘tenant’) beschikte sinds de Statute Quia Emptores


van 1290 over een bevoegdheid die binnen de leenrechtelijke stelsels op het
Europese continent aan geen enkele leenman toekwam. Welke bevoegdheid
was dat?

5. In de ‘Statute of Wills’ van 1540 werd aan Engelse ‘tenants’ het recht
verleend om bij testament over hun ‘estates’ te beschikken. In feite werd al
lang daarvoor bij ‘testament’ over ‘estates’ beschikt, zij het dat men
daarvoor gebruikt maakte van een speciale constructie ‘onder levenden’
(inter vivos). Hoe stak deze constructie in elkaar?

11
B. Casusvragen

Hof van Friesland, 30 oktober 1797


J.H.A. Lokin e.a., Het Rooms-Friese recht, p. 163-164.

De kerkvoogdij van het Friese Buitenpost was eigenaar van een stuk grond dat
zij in 1795 voor de duur van acht jaren had verhuurd aan Tjeerd Rispens. In
1796 verkocht en leverde zij dat stuk grond aan boer Roels. In de
koopovereenkomst tussen de kerkvoogdij en Roels was een beding opgenomen
waarbij Roels zich verplichtte de huurder Rispens gedurende de loop van de huur
in het vrije genot van het akkerland te laten. In 1797 vorderde Roels ontruiming
van het stuk grond, omdat hij dat zelf wilde gebruiken. Rispens verzette zich
tegen deze vordering en deed daartoe niet alleen een beroep op het
huurcontract, maar tevens op het feit dat Roels zich had verplicht om de
huurovereenkomst gestand te doen. In eerste aanleg, voor het ‘nedergerecht’
van Achtkarspelen, werd de eis van Roels afgewezen. Hij ging in beroep bij het
Hof van Friesland.

6. Hoe zou het Hof hebben besloten als het recht had gedaan naar het
Romeinse recht, dat destijds in Friesland nog onverkort gold?

Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, 20 november 1705


C. van Bijnkershoek, Observationes tumultuariae I, nr. 138.

Jan Huijgen Verweij is bezitter van enige hectares landbouwgrond die hij in leen
heeft van de Staten van Holland. Hij verkoopt op 4 maart 1691 de helft ervan
aan zijn zuster, aan wie hij per constitutum possessorium het bezit verschaft.
Enige tijd nadien verkoopt hij al zijn leengoederen (inclusief de reeds aan zijn
zuster verkochte grond) aan Cornelis Scheer; de overdracht aan Scheer vindt
zoals voorgeschreven plaats ten overstaan van het Leenhof van Holland. De
zuster stelt vervolgens een rei vindicatio utilis in tegen Scheer, ten aanzien van
de door haar broer Verweij aan haar verkochte grond. Scheer verweert zich met
de stelling dat de zuster wellicht beschikt over een persoonlijke vordering uit
wanprestatie tegen haar broer, maar niet over een zakelijke rechtsvordering
tegen hem.

7. Zal het verweer van Scheer slagen naar de algemene, destijds in Holland
geldende beginselen van leenrecht?

8. Zal het verweer van Scheer slagen naar het destijds in Engeland geldende
recht?

Re Hallett’s Estate, [1880] 13 Ch.D. 696

Mw. Cotterill droeg een aantal toonderpapieren over aan Hallett om die voor haar
in trust te houden en na haar dood voor de door haar aangewezen ‘beneficiaries’.
Na twee jaar komt Mw. Cotterill erachter dat Hallett de toonderpapieren in strijd
met de trustrechtelijke bestemming voor £ 20.000 heeft verkocht aan een derde,
die van de trustrechtelijke bestemming niet op de hoogte was. Tot overmaat van
ramp blijkt Hallett een aantal dagen voor de naspeuringen van Mw. Cotterill
failliet te zijn verklaard.

12
9. Waarin is het verschil in zaaksgevolg gelegen tussen de ‘legal title’ van een
eigenaar naar Common law en de ‘equitable title’ van een eigenaar naar
Equity?

10. Beschikt Mw. Cotterill naar Engels recht over de mogelijkheid om de


aandelen of de waarde daarvan terug te vorderen van de derdeverkrijger?

11. Wat is de positie van Mw. Cotterill in het faillissement van Hallett?

13
Week 46, college II

Onderwerp:
Bezit en bezitsbescherming onder het ius commune en in Frankrijk.

Deelonderwerpen:
1. De rol van bezit in het bewijs van eigendom.
2. Bezitsinterdicten.
3. De klassieke bezitsleer.
4. Rechtsmiddelen van de houder.
5. Corporele en incorporele bezitsverschaffing.

Literatuur:
Zwalve, GEPR, p. 104-154 (51 pp. totaal).

A. Begripsvragen

1. Wat dient de eiser in een revindicatie te stellen en bewijzen, en op welke


manieren wordt de bewijslast van de eiser verlicht?

2. Waarom kan de gedaagde in een bezitsinterdict zich niet beroepen op het


bestaan van een beter recht op de zaak dan dat van de eiser? Maakt het
hierbij iets uit of de gedaagde pretendeert dat een derde het betere recht
heeft, of hijzelf?

3. Hoe verhoudt zich de regel dat bezit corpore et animo wordt verkregen tot de
regel dat bezit solo animo behouden blijft?

4. Door vele Middeleeuwse schrijvers, onder wie Bartolus, werd de leer


verdedigd dat de geestesgesteldheid van de ‘middellijke’ vertegenwoordiger
bepalend was voor de vraag of de achterman onmiddellijk eigendom
verkreeg wanneer aan de vertegenwoordiger werd geleverd. Waarom?

5. Hoe werden de functies van het bezitsinterdict en van de revindicatie in één


zakelijke rechtsvordering verenigd in het oude Franse recht?

6. Onder welke omstandigheden kan een houder naar Romeins recht een actie
uit diefstal instellen, en onder welke omstandigheden een actie uit
zaakbeschadiging?

B. Casusvragen

Req. 12 juillet 1905, D. 1907.1.141 (Le Cohu c. Morvan)

In een vonnis van scheiding en deling kwamen de families Morvan en Le Cohu op


25 januari 1854 overeen om twee boerenhoeven over de beide families te
verdelen. Omdat de bijbehorende grond zeer verspreid lag, sprak men bovendien
af dat de familie Morvan bepaalde stukjes grond zou mogen bebouwen, en
omgekeerd, als de betreffende stukken aan de andere familie werden
toegewezen. Het betrof hier geen eigendomsoverdracht op grond van ruil, maar
een simpele gebruiksovereenkomst zonder vergoeding of opzeggingstermijn. Dit
bleef zo doorgaan totdat één van de opvolgers van de Morvans, Joseph Morvan,

15
in 1901 een revindicatie instelde tegen de opvolger van de familie Le Cohu, met
betrekking tot de in 1854 aan de familie Morvan in eigendom toegewezen grond.
De gedaagde stelde dat de eiser niet ontvankelijk was, gelet op de tekst van art.
2262 Cc/BBW, inhoudende dat alle rechtsvorderingen –zakelijke en persoonlijke–
na verloop van dertig jaar zijn verjaard.

7. Hoe heeft de ‘Cour de Cassation’ in deze zaak geoordeeld over het verweer
van de gedaagde?

Reichsgericht 25 november 1887, RGZ 19, 239

De heer E. verkocht in 1877 aan de firma X. & Co. een aantal roerende zaken en
leverde die constituto possessorio. In 1885 werd door X & Co. revindicatoir
beslag gelegd op deze zaken. Tegen dit beslag kwam de heer B. in verzet met
het argument dat hij eigenaar van deze zaken was geworden doordat hij (te
goeder trouw) in 1881 de betreffende zaken van E. had gekocht en door een
constitutum possessorium geleverd had gekregen. De roerende zaken bevonden
zich in het vorstendom Lünenburg, waar op dat moment nog het gemene
Romeinse recht van kracht was.

8. Wat is naar Romeins recht de zakenrechtelijke positie van X. & Co.?

HR 18 september 1987, NJ 1988, 983 m.nt. W.M. Kleijn (Berg/De Bary)

De Engelse firma Berg had 70 ton Chinese grondnoten opgeslagen liggen bij
Vebero. Zij verkocht deze noten onder eigendomsvoorbehoud aan Verhoeff,
waarvan mededeling werd gedaan aan Vebero. Verhoeff verkocht de noten op
zijn beurt door aan De Bary en verleende hem een volmacht om Vebero op de
hoogte te brengen en op eigen naam afgifte van de noten te verlangen. Nadat
De Bary contact had gezocht met Vebero, bevestigde Vebero dat zij de noten
“voortaan niet langer ter beschikking van Verhoeff doch van De Bary houdt”.
Verhoeff ging failliet en de koopprijs voor de noten bleef onbetaald. Berg stelde
vervolgens een revindicatie in tegen De Bary en betoogde daarbij dat De Bary
geen bezit had verkregen en daarom geen beroep kon doen op
derdenbescherming.

9. Heeft De Bary naar Romeins recht bezit verkregen van de partij grondnoten,
en zo ja hoe?

10. Heeft De Bary naar Nederlands recht bezit verkregen van de partij
grondnoten, en zo ja hoe?

16
Week 47, college III

Onderwerp:
Bezit en bezitsbescherming in Duitsland en Engeland.

Deelonderwerpen:
1. De Germaanse bezitsleer.
2. De bezitsleer van het BGB.
3. Personal property in de Common law.
4. ‘As against a wrongdoer, possession is title’.
5. Bailment en de bescherming van de bailee.

Literatuur:
Zwalve, GEPR, p. 162-184 en 215-234 (43 pp. totaal).

A. Begripsvragen

1. Art. 7a:1778 BW luidt als volgt: ‘De uitleener blijft eigenaar van de geleende
zaak.’ Dit lijkt een vreemde en zelfs overbodige bepaling, maar zij krijgt
enige betekenis als men haar niet plaatst tegen de achtergrond van de
Romeinsrechtelijke traditie, maar tegen die van het oude gewoonterecht
zoals dat ook in onze gebieden vóór de receptie van het Romeinse recht gold.
Waarom?

2. Niet iedere ‘unmittelbarer Besitzer’ van het Duitse recht valt te kwalificeren
als een ‘onmiddellijk bezitter’ in de zin van art. 3:107 lid 2 BW (‘Bezit is
onmiddellijk, wanneer iemand bezit zonder dat een ander het goed voor hem
houdt’). Waarom niet?

3. De leveringsvorm die bekend staat als levering ‘longa manu’ (art. 3:115 sub
c BW) vereist erkenning door of mededeling aan de derde die “voor de
vervreemder de zaak hield, en haar na de overdracht voor de ontvanger
houdt”. Deze bepaling komt om zeer uiteenlopende redenen in geen enkel
ander rechtstelsel voor. Waarom kennen zowel het Romeinse recht als ook
het Duitse recht de levering ‘longa manu’ niet?

4. Is de aansprakelijkheid van de ‘bailee’ jegens de ‘bailor’ relevant voor de


mogelijkheden die de ‘bailee’ heeft om een actie uit zaakbeschadiging in te
stellen?

B. Casusvragen

O’Sullivan v. Williams, [1992] R.T.R. 402

De vriend van mw. O’Sullivan is enige maanden in het buitenland en heeft zijn
auto voor die periode uitgeleend aan zijn vriendin. De auto staat geparkeerd
voor het huis van O’Sullivan. Op een kwade dag rijdt een terreinwagen met
aanhanger van Williams voorbij, waarop een graafmachine wordt vervoerd. De
graafmachine is door het personeel van Williams ondeskundig, en zelfs slordig,
op de aanhanger bevestigd. Een klein kuiltje in de weg is voldoende om de
graafmachine te doen kantelen voor het huis van O’Sullivan en te laten
neerstorten op de geparkeerde auto van haar vriend. De auto is total loss en had

17
op dat moment een waarde van £ 1.300. Mw. O’Sullivan vordert dit bedrag van
Williams op grond van onrechtmatige daad. Williams voert aan dat Mw.
O’Sullivan zelf geen enkele schade heeft geleden met betrekking tot de auto.

5. Hoe zou de Romeinse rechter over het verweer van Williams oordelen?

6. Hoe zou de Engelse rechter over het verweer van Williams oordelen?

Glenwood Lumber Co. v. Phillips (1904) AC 405

De Glenwood Lumber Co. was met de eigenaar van een groot bosgebied in
Canada in onderhandeling over een huurcontract met bijbehorende
kapvergunning. In het vertrouwen dat de onderhandelingen tot een gunstig
resultaat zouden leiden, begon de Glenwood Lumber Co. alvast hout te kappen in
het bosgebied. Anders dan verwacht, verkreeg Phillips op 20 januari 1899 het
huurcontract met bijbehorende kapvergunning voor een periode van 21 jaar.
Glenwood beëindigde de bomenkap echter pas op 23 janauri 1899 en ging door
met het zagen en afvoeren van het reeds gekapte hout. Op 10 juni 1899 maakte
Phillips hier een einde aan via de rechter. Daarnaast vorderde hij
schadevergoeding voor de door Glenwood sinds 20 januari gekapte of afgevoerde
stammen. Glenwood weigerde hieraan te voldoen, omdat niet Phillips, maar de
eigenaar tot het instellen van de schadevergoedingsactie zou zijn gerechtigd.

7. Hoe zou de Engelse rechter naar de huidige Common law oordelen over het
verweer van Glenwood?

8. Zou de Engelse rechter de vordering tot schadevergoeding toewijzen als niet


Phillips, maar de eigenaar van het bosgebied een vordering tegen Glenwood
had ingesteld?

9. Hoe zou de Nederlandse rechter naar het huidige BW oordelen over het
verweer van Glenwood?

Costello v. Chief Constable of Derbyshire Constabulary [2001] 1 W.L.R. 1437

In deze curieuze zaak was de garagehouder Costello gearresteerd voor het


‘omkatten’ van een groot aantal gestolen auto’s, wat wil zeggen dat hij de auto’s
in zijn garage voorzag van een nieuw chassisnummer. Hij werd strafrechtelijk
vervolgd en veroordeeld wegens heling. Er waren echter meer auto’s door de
politie in beslag genomen dan ter zake waarvan Costello werd vervolgd en
veroordeeld. Nog tijdens zijn gevangenschap eiste Costello van de politie
teruggave van de overige auto’s. De politie stelde echter dat het om kennelijk
gestolen (want omgekatte) auto’s ging en weigerde die af te staan aan een
notoire crimineel als Costello, te meer omdat zij de gestolen auto’s wilde
retourneren aan de eigenaren. Costello begon een procedure waarin hij afgifte
van de auto’s eiste, of een vervangende schadevergoeding daarvoor.

10. Hoe zou de Engelse rechter naar de huidige Common law oordelen over de
vordering van Costello?

11. Hoe zou de Franse rechter naar de huidige Code Civil oordelen over de
vordering van Costello?

18
12. Het Nederlandse Wetboek van Strafvordering bevat een paar bijzondere
bepalingen over afgifte van in strafvorderlijk beslag genomen zaken (art. 116
e.v. Sv.), die de normale civielrechtelijke rechtsmiddelen onverlet laten. Over
welke civielrechtelijke rechtsmiddelen zou Costello naar Nederlands recht
beschikken, en hoe zou een Nederlandse rechter naar het huidige BW
oordelen over de vordering van Costello?

19
Week 48, college IV

Onderwerp:
Overdracht, levering en titel in ius commune, Frankrijk, en Duitsland.

Deelonderwerpen:
1. Leveringshandeling.
2. Vertegenwoordiging.
3. Titel van eigendomsoverdracht.
4. Abstracte en causale stelsels.
5. Consensualisme.

Literatuur:
Zwalve, GEPR, p. 239-258, 270-290, 304-325, 350-352 (66 pp. totaal).

A. Begripsvragen

1. Tijdens de beraadslagingen over de tekst van het Duitse burgerlijke wetboek


(BGB) is overwogen een bepaling op te nemen gelijk aan het huidige art.
3:84 lid 3 BW, waarin de eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid zou
moeten worden verboden. Daarvan is afgezien omdat een dergelijke bepaling
haar doel zou missen, gelet op het stelsel van eigendomsoverdracht van
roerende zaken dat voor het BGB was gekozen. Waarom?

2. Sommige juridische argumenten hebben het eeuwige leven. In het voetspoor


van de Accursische glosse betogen bijvoorbeeld Donellus, Vinnius, Pothier en
Meijers met een beroep op de regeling van de onverschuldigde betaling dat
een subjectieve (‘abstracte’) uitleg van de titel van eigendomsoverdracht de
voorkeur verdient. Hoe steekt dit argument in elkaar?

3. Naar Frans en Belgisch recht wordt eigendom overgedragen ‘door de werking


van verbintenissen’ (‘par l’effet des obligations’) en niet door
bezitsverschaffing. Niettemin heeft het sluiten van de verbintenisscheppende
overeenkomst wél invloed op de bezitstoestand. Wat is deze invloed en
waarom blijft het voor de verkrijger van belang om afgifte van de
overgedragen zaken te verkrijgen?

4. De hoofdregel van het Franse en Belgische recht dat eigendom wordt


overgedragen ‘door de werking van verbintenissen’ (‘par l’effet des
obligations’, art. 711 Cc/BBW) gaat bij nader inzien lang niet in alle gevallen
op. Onder welke omstandigheden geldt deze regel niet?

B. Casusvragen

D. 41,2,5 (Paulus, 63 ad Edictum)

André heeft een paard gekocht van Blaise. Het dier wordt hem evenwel, ondanks
herhaaldelijke sommatie, niet geleverd. Op zekere dag ziet André, als hij langs
een grasveld loopt dat in eigendom toebehoort aan Blaise, het door hem
gekochte paard in de weide lopen. Hij betreedt de weide, bestijgt het paard en
rijdt ermee naar zijn boerderij. Zodra Blaise achter deze toedracht komt, doet hij

21
aangifte bij de politie wegens diefstal door André en vordert hij met de
revindicatie van André teruggave van het paard.

5. Heeft de vordering van Blaise kans van slagen naar het huidige Franse recht?

6. Heeft de vordering van Blaise kans van slagen naar het huidige Duitse of
Nederlandse recht?

Reichsgericht 11 juni 1920, RGZ 99, 208

Paul St. had in opdracht van zijn moeder twee paarden gekocht. Hij had in eigen
naam gehandeld en de paarden waren door de verkoper aan hem geleverd. Paul
bood de beide paarden diezelfde dag nog te koop aan op de plaatselijke
veemarkt, alwaar er door een crediteur van Paul beslag op werd gelegd. De
moeder van Paul vorderde opheffing van het beslag, omdat zij beweerde
eigenaar van de paarden te zijn. De beslaglegger stelde echter dat de paarden
nog niet door Paul aan haar waren geleverd toen hij beslag legde.

7. Onder welke voorwaarden heeft de vordering van Pauls moeder kans van
slagen naar het gerecipieerde gemene Romeinse recht?

Hof ’s Gravenhage, 18 april 1921, W. 10840

De N.V. ‘Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Vaste Goederen’


(verder: MEVG) had de villa ‘Esher Surrey’ te Den Haag met de volledige daarbij
behorende inboedel gekocht van L. Groeneveld. Op 5 januari 1921 vindt de
eigendomsoverdracht van de villa plaats door de inschrijving van de notariële
koopakte in de daarvoor bestemde registers. De volgende dag wordt er door de
N.V. Boucher’s Handelsvereeniging ten laste van Groeneveld beslag gelegd op de
villa en de zich daarin bevindende roerende goederen. Op het moment waarop
het beslag wordt gelegd woont de verkoper, Groeneveld, nog steeds in de villa.
De MEVG vordert opheffing van het beslag op de villa en de zich daarin
bevindende roerende goederen.

8. Heeft de vordering van de MEVG kans van slagen naar huidig Nederlands
recht?

9. Heeft de vordering van de MEVG kans van slagen naar huidig Frans recht?

Rb. Rotterdam (vz.), 26 maart 2010, S&S 2010, 131

Blonk Maritiem BV (‘Blonk’) kocht in 2007 bij de scheepswerf Poppen een schip
dat door de werf met eigen materialen zou worden gebouwd. Zoals gebruikelijk
zou de koopprijs bij verschillende stadia van voltooiing in termijnen worden
betaald. Omdat Blonk aanvullende financiering nodig had voor de afbouw van het
schip, gaf Poppen op 16 maart 2009 de volgende verklaring af: “Scheepswerf H.
Poppen Zwartsluis BV verklaart hierbij dat het schip ‘Oostenwind’, in aanbouw is
onder bouwnummer 191, ID nummer 52104”. Hiermee gewapend liet Blonk het
schip in het kadaster teboekstellen op eigen naam. Op 24 augustus 2009 liet
Myrthe Shipping BV (‘Myrthe’) voor een vordering van €416.500 ten laste van
Blonk conservatoir beslag leggen op de ‘Oostenwind’. De volledige koopprijs was

22
op dat moment nog niet door Blonk aan Poppen betaald. Poppen begon een kort
geding tegen Myrthe tot opheffing van het beslag.

10. Hoe zou deze zaak naar Romeins recht zijn beslist?

11. Hoe zou de Franse rechter oordelen over de vordering van Poppen?

12. Lees p. 350-352 van het boek en beantwoord de vraag hoe de Engelse
rechter zou oordelen over de vordering van Poppen?

23
Week 49, college V

Onderwerp:
Verkrijgende verjaring en derdenbescherming in ius commune, Frankrijk, en
Duitsland.

Deelonderwerpen:
1. Gebreken in de leveringsvorm.
2. Gebreken in de beschikkingsbevoegdheid (usucapio).
3. Gebreken in de beschikkingsbevoegdheid of de titel (praescriptio).
4. Bezit geldt als volkomen titel.
5. Bezitsleer en legitimatieleer.

Literatuur:
Zwalve, GEPR, p. 259-270, 290-303, 325-333 (35 pp. totaal).

A. Begripsvragen

1. Het Romeinse recht kende twee verschillende vormen van verkrijgende


verjaring, de usucapio en de praescriptio (longissimi temporis). Noem twee
verschillen in de vereisten die werden gesteld aan een succesvol beroep op
deze vormen van verkrijgende verjaring.

2. Waarom kan het doel van het verbod op verkrijgende verjaring van gestolen
zaken niet zijn dat dieven worden afgeschrikt, en waarom geldt het argument
van ‘misdaadbestrijding’ evenmin voor de diefstaluitzondering van art. 3:86
lid 3 BW of 2279 lid 2 Cc-oud (2276 lid 2 Cc-nieuw)?

3. Er bestaan twee belangrijke overeenkomsten tussen het Franse en het Duitse


recht in de regeling van de eigendomsverkrijging te goeder trouw van
roerende zaken die door een beschikkingsonbevoegde zijn geleverd. Welke
overeenkomsten zijn dit?

4. Art. 3:88 lid 1 van het huidige Nederlandse BW luidt als volgt:
“Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht van een
registergoed, van een recht op naam, of van een ander goed waarop artikel 86
niet van toepassing is, geldig, indien de verkrijger te goeder trouw is en de
onbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die
niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.”
Een vergelijkbare bepaling komt niet in het Duitse BGB voor. Waarom
bestaat in het Duitse recht veel minder behoefte aan een dergelijke bepaling
dan in het Nederlandse recht?

B. Casusvragen

Reichsgericht 10 juni 1932, RGZ 137, 23

Steiermark heeft een vrachtwagen onder eigendomsvoorbehoud verkocht aan de


ondernemer Schulze. Nog voordat de koopprijs is afbetaald, verkoopt Schulze de
vrachtwagen op 1 januari 1928 aan de firma Kaiser & Fuchs, die niet op de
hoogte is van het bestaan van het eigendomsvoorbehoud. Kaiser & Fuchs betalen
de koopprijs onmiddellijk aan Schulze en de vrachtwagen wordt terstond

25
geleverd per constitutum possessorium. Te dien aanzien is bovendien bedongen
dat Schulze de vrachtwagen zal afgeven aan de ondernemer Schwarz, die de
wagen op zijn beurt weer van Kaiser & Fuchs heeft gehuurd. Op 2 februari 1928
haalt Schwarz de vrachtwagen af bij het bedrijf van Schulze. Korte tijd nadien
legt Steiermark onder Schwarz beslag op de vrachtauto omdat Schulze is
opgehouden zijn schuld af te betalen.

5. Op welk moment wordt Kaiser & Fuchs eigenaar van de vrachtwagen naar de
beginselen van het gemene Romeinse recht?

6. Op welk moment wordt Kaiser & Fuchs eigenaar van de vrachtwagen naar de
beginselen van het Nederlandse recht?

7. Op welk moment wordt Kaiser & Fuchs eigenaar van de vrachtwagen naar de
beginselen van het Duitse recht?

8. Op welk moment wordt Kaiser & Fuchs eigenaar van de vrachtwagen naar de
beginselen van het Franse recht?

Trib. Dendermonde, 17 januari 1863,


Jurisprudence du port d’Anvers 1863, p. 38 (curator Boeykens/Boeykens)

Op 22 juli 1861 verkocht Jean-Baptiste Boeykens bij onderhandse akte aan zijn
broer Pierre een harmonium. Hij was aan broer Pierre het een en ander
verschuldigd, en de koopprijs van 750 franc zou verrekend worden met de
geldschuld die Jean-Baptiste nog had. Het harmonium, dat ongeveer 900 franc
waard was, bleef voorlopig bij Jean-Baptiste staan. Op 4 oktober 1861 werd
Jean-Baptiste Boeykens failliet verklaard. Na publicatie in de gazet van
Dendermonde ging het bezit van zijn goederen over naar de curator. In
december 1861 vierde Jean-Baptiste de feestdagen bij zijn broer. Hij nam het
harmonium mee om er feestmuziek op te spelen en liet het bij Pierre achter. Kort
daarna vernietigde de curator van Jean-Baptiste de koopovereenkomst van 22
juli 1861 op grond van crediteursbenadeling. Hij vorderde afgifte van het
harmonium door broer Pierre. Die beweerde echter inmiddels eigenaar van het
harmonium te zijn.

9. Slaagt de vordering tot afgifte naar het huidige Belgische recht, dat op dit
punt gelijk luidt aan het huidige Franse recht?

10. Slaagt de vordering tot afgifte naar het huidige Duitse recht?

11. Slaagt de vordering tot afgifte naar het huidige Nederlandse recht?

26
Week 50

Geen onderwijs – inleveren paper

***

Week 51, college VI

Onderwerp:
Overdracht en derdenbescherming naar Common law.

Deelonderwerpen:
1. Overdracht van roerende zaken naar Engels recht.
2. Sale of Goods en de Statute of Frauds.
3. Titelgebreken.
4. ‘Nemo dat quod non habet’.
5. Bevrijdende verjaring.

Literatuur:
Zwalve, GEPR, p. 334-371 (38 pp. totaal).

A. Begripsvragen

1. De zogeheten ‘Statute of Frauds’ van 1677 heeft in Engeland tot 1954 een
belangrijke rol gespeeld bij het leerstuk van de eigendomsoverdracht ten titel
van koop; in de VS is dat nog steeds het geval. Waarin is dit belang gelegen?

2. In 1893 werd op Schots initiatief rechtseenheid bewerkstelligd binnen het


Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de rechtsgevolgen van de
koopovereenkomst. De ‘Sale of Goods Act’ van dat jaar betekende dat ten
aanzien daarvan in Schotland (niet in Engeland) voortaan andere regels
golden dan voordien. Waarin is het verschil gelegen?

3. De leveringsvorm die bekend staat als levering ‘longa manu’ (art. 3:115 sub
c BW) vereist erkenning door of mededeling aan de derde die “voor de
vervreemder de zaak hield, en haar na de overdracht voor de ontvanger
houdt”. Deze bepaling komt om zeer uiteenlopende redenen in geen enkel
ander rechtstelsel voor. Waarom kennen het Engelse en het Amerikaanse
recht de levering ‘longa manu’ niet?

4. De Common law kent noch ten aanzien van roerende, noch ten aanzien van
onroerende zaken een rechtsfiguur zoals de Romeinsrechtelijke verkrijgende
verjaring. Waarom is deze rechtsfiguur in de Common law overbodig?

B. Casusvragen

naar Pearce v Brooks (1866) L.R. 1 Ex. 213

Pearce verkocht een lichte koets (‘brougham’) aan Brooks tegen een aanbetaling
van 50 pond ineens, en de rest van het bedrag in termijnen. Toen betaling van
het resterende bedrag uitbleef, begon Pearce een procedure tegen Brooks om
afgifte van de koets te verkrijgen. De jury stelde vast dat Brooks als prostituee,

27
destijds een verboden beroep, de koets had aangeschaft om klanten te lokken en
dat Pearce hiervan op de hoogte was geweest. De koopovereenkomst was dus in
strijd met de goede zeden gesloten. De rechter had vervolgens de vraag te
beantwoorden of deze vaststelling gevolgen had voor de geldigheid van de
eigendomsoverdracht.

5. Wie is eigenaar van de koets naar de beginselen van de Engelse Common


law?

6. Wie is eigenaar van de koets naar het huidige Duitse recht?

7. Wie is eigenaar van de koets naar het huidige Franse recht?

Jerome v. Bentley, [1952] 2 All ER 114

Jerome had een met diamant gezette ring toevertrouwd aan Major Tatham. Deze
Tatham was met Jerome overeengekomen dat hij de ring gedurende een periode
van zeven dagen onder zich zou houden om die voor Jerome te verkopen.
Tatham verkeerde in de zogenaamde ‘betere kringen’ en garandeerde Jerome de
ring voor minstens £ 550 te kunnen verkopen. Er werd afgesproken dat Tatham
alles mocht houden wat hij daarboven voor de ring zou verkrijgen. Mocht Tatham
na een week er niet in geslaagd zijn de ring te verkopen, dan moest hij die weer
bij Jerome inleveren. Nadat deze periode was verstreken, verkocht Tatham, die
de ring nog steeds niet had teruggegeven, deze voor het bedrag van £ 175 aan
Bentley. Hij verkocht de ring op eigen naam, als ware die zijn eigendom. Jerome
stelde een vordering in tegen Bentley, stellende dat Tatham na de periode van
zeven dagen niet meer bevoegd was om over de eigendom te beschikken, en dat
hij, door de ring te verduisteren, een dief was zodat de gedaagde geen eigendom
kon hebben verkregen. De gedaagde beriep zich op ‘estoppel’.

8. Wat dient te worden verstaan onder het Engelse leerstuk van ‘estoppel’?

9. Waarom werd het beroep op ‘estoppel’ in dit geval niet ontvankelijk


verklaard?

10. Is dit geval te brengen onder één van de uitzonderingen op de nemo dat-
regel die zijn opgenomen in de ‘Sale of Goods Act’?

11. Er is één continentaal West-Europees land waar Bentley de eigendom van de


ring niet zou hebben verworven, hoewel hij te goeder trouw en om baat het
reële bezit had verkregen. Welk land is dat en waarom wordt Bentley naar
het recht van dat land niet in bescherming genomen tegen de revindicatie
van Jerome?

28
Externe rechtsgeschiedenis (zelfstudie)

Onderwerp:
Externe rechtsgeschiedenis

Deelonderwerpen:
1. Rechtsbronnenleer.
2. Factoren in de receptie van het Romeinse recht.
3. Interpretatiemethoden.
4. Books of Authority.

Literatuur:
Zwalve, GEPR, p. 3-71 (69 pp. totaal).

De onderstaande vragen zijn bedoeld als een aanzet tot zelfstudie. Er worden
bewust géén antwoorden gepubliceerd.

A. Begripsvragen (zelftoetsing)

1. Het middeleeuwse ‘gemene recht’ (ius commune) bestond niet alleen uit het
in het Corpus Iuris Civilis gecodificeerde Romeinse recht. Welke twee andere
bestanddelen omvatte het?
GEPR p. 49.

2. Wat wordt in de geschiedenis van het privaatrecht verstaan onder de


Italiaanse methode (mos italicus) en de Franse methode (mos gallicus)?
GEPR p. 16 en p. 19-20

3. Sinds de receptie van het Romeinse recht op het West-Europese continent en


in Schotland werd het lokale gewoonterecht praktisch naar het tweede plan
verwezen. Hierbij speelde het verschijnsel van de interpretatio passiva
(‘passieve interpretatie’) een belangrijke rol. Wat verstaat men daaronder?
GEPR p. 59-60

4. De receptie van het Romeinse recht in de Middeleeuwen werd in hoge mate


bevorderd door het canonieke recht. Wat leerde het canonieke recht omtrent
de rechtskracht van het gewoonterecht?
GEPR p. 46-48

5. De instelling van een centraal hooggerechtshof in 1495 voor het Heilige


Roomse Rijk, het ‘Reichskammergericht’, heeft een belangrijke impuls
gegeven aan de receptie van het Romeinse recht in de Duitse gebieden.
Waarom?
GEPR p. 24-25

6. Waarom waren in de tijd vóór de invoering van de codificaties op het


Europese continent de geschriften van hooggeleerde academische
commentatoren de belangrijkste kenbron van het geldende recht, en niet,
zoals nu, de rechtspraak?
GEPR p. 55-57

29
7. Het Romeinse recht heeft nergens op het West-Europese continent exclusieve
gelding gehad, maar gold altijd als subsidiair recht. Althans in theorie moest
het de voorrang geven aan het lokale gewoonte- en wettenrecht. In sommige
Europese landen gold het zelfs als ‘post-subsidiair’ recht omdat daar tussen
het lokale gewoonterecht en het gemene Romeinse recht nog een andere
rechtsbron was geschoven. Noem één van die landen en geef aan wat daar
de intermediaire rechtsbron was.
GEPR p. 21 of p. 34-35

8. De achttiende-eeuwse hoogleraren in het natuurrecht bestreden de positie


die het Romeinse recht in de toenmalige rechtspraktijk innam, te weten die
van subsidiaire rechtsbron. In de plaats daarvan wensten zij het natuurrecht
te plaatsen. Zij konden daarvoor zelfs een beroep doen op het Romeinse
recht. Op welke bijzonderheid van de Romeinse rechtsbronnenleer beriepen
zij zich?
GEPR p. 62-63

9. Afgezien van het meestal tamelijk onbelangrijke wettenrecht, berust het


Engelse privaatrecht vooral op twee soorten rechtersrecht, die hebben geleid
tot het bestaan van twee verschillende soorten materieel recht. Om welke
tweedeling gaat het hier, en kunt u een voorbeeld noemen om het verschil te
verduidelijken?
GEPR p. 39-43

10. De verhouding tussen ‘equity’ en ‘law’ in het Anglo-Amerikaanse recht doet


sterk denken aan het Romeinsrechtelijke onderscheid tussen ius honorarium
en ius civile. In beide rechtssystemen wordt het positieve recht ondersteund,
aangevuld en gecorrigeerd door het recht dat een magistraat heeft
opgesteld. Er bestaat ook een belangrijk verschil. Waarom was de Romeinse
praetor niet in staat om eigen rechtsfiguren te vormen zoals de ‘Lord
Chancellor’ dat in Engeland kon doen ten aanzien van de ‘trust’?
GEPR p. 212-213

11. De Commentaries on the Laws of England van William Blackstone behelzen


de eerste samenvattende beschrijving van het Engelse recht. In Schotland
was al bijna een eeuw eerder een dergelijke samenvattende beschrijving van
het Schotse recht verschenen, die op een geheel andere grondslag was
gebaseerd. Op welk boek wordt hier gedoeld en wie was er de schrijver van?
GEPR p. 32

12. Hugo de Groot is niet alleen de geestelijke vader van de moderne


wetenschap van het volkenrecht, maar óók van die van het Nederlandse
privaatrecht. Hij schreef tijdens zijn gevangenschap op Slot Loevestein een in
het Nederlands vervat boekwerk waaruit generaties studenten de eerste
beginselen van het burgerlijk recht en (later) de geschiedenis van het
Nederlandse privaatrecht leerden. Hoe heet dit boek?
GEPR p. 30

13. In de achttiende eeuw leefde in Frankrijk een jurist die evenveel gezag
verwierf in de Engelse ‘common law’ als in het continentale ius commune. In
Engeland stond zijn autoriteit gelijk aan die van een precedent, en in
Frankrijk is hij bekend als ‘l’auteur anonyme du Code’. Afgezien van

30
commentaren op de Digesten en op het gewoonterecht schreef deze
hoogleraar en rechter te Orléans een schier eindeloze reeks ‘traités’, waarvan
de beroemdste de ‘Traité des obligations’ (1761) is. Wie was deze jurist?
GEPR p. 22

14. In Leiden was in de zeventiende eeuw een jurist werkzaam, wiens


commentaar op de Justiniaanse Digesten zó gezaghebbend was dat het nog
tot diep in de negentiende eeuw op het Europese continent, in Schotland en
Zuid-Afrika dagelijks werd gebruikt, reden waarom hij is vereerd met een
standbeeld voor het gebouw van de Hoge Raad. Om welke jurist gaat het?
GEPR p. 30

15. De Duitse gebieden brachten in de loop van de negentiende eeuw


verschillende grote juristen voort. Eén van hen wist zijn stempel uitvoerig te
drukken op het huidige Duitse burgerlijk wetboek (BGB), niet alleen omdat
hij een prominent lid was van de wetgevingscommissie, maar vooral omdat
zijn Lehrbuch des Pandektenrechts gold en geldt als de meest
gezaghebbende samenvatting van het gemene Romeinse recht zoals dat zijn
weg vond in het BGB. Om welke jurist gaat het?
GEPR p. 27

31
ONDERDEEL C: Papers

1. Spelregels bij het schrijven van de papers

Bij het vak Geschiedenis van het Europese Goederenrecht dient u een
rechtsvergelijkende paper te schrijven dat voor 25% van uw eindcijfer telt.
Hieronder volgen de spelregels. Ook als u het schriftelijke deel van het tentamen
met toestemming van de examencommissie mondeling aflegt, moet u een paper
schrijven.

Inhoud van de paper


- De paper bestaat uit een annotatie met een rechtsvergelijkende inslag bij
een opgegeven uitspraak (zie hieronder bij 4). De uitspraken worden via
Brightspace ingedeeld.
- Het is niet de bedoeling dat een samenvatting wordt gegeven van het
leerboek. Uw taak is om een probleem te halen uit de uitspraak die u moet
annoteren, en om dit probleem te bespreken met gebruikmaking van een
door u gekozen rechtsvergelijkend perspectief.
- De paper heeft een omvang van minimaal 1.200 en maximaal 1.600
woorden, exclusief voetnoten. De annotatie die u moet schrijven volgt een
vaste vorm, met vaste tussenkopjes (zie hieronder bij 5). Na elk tussenkopje
zet u tussen haken hoeveel woorden de daaropvolgende paragraaf bevat.

Gang van zaken


- In de eerste week van het onderwijs worden via Brightspace de studenten
ingedeeld die op dat moment in Brightspace geregistreerd staan. Studenten
die zich nadien aanmelden op Brightspace, krijgen een onderwerp toegedeeld
wanneer zij een mailtje sturen aan de vakcoördinator.
- De paper moet worden ingeleverd op maandag 12 december 2022 vóór
12.00 uur via Brightspace (onder het kopje ‘Verplichte paper’).
- U levert de paper via Brightspace in als Word-document. PDFs, JPGs, etc.
worden niet nagekeken, evenmin als Dropbox-links of geZIPte files. U bent
zelf verantwoordelijk voor correcte indiening.
- Het bestand moet uw naam en studentnummer bevatten, en het nummer
van de uitspraak die u is toebedeeld.
- Regelafstand 1,5, lettergrootte ten minste 11, in een fatsoenlijke letter (geen
Comic Sans en dergelijke).
- De paper wordt in de zesde week van de onderwijsperiode (week 50)
nagekeken en becijferd. De uitslag en het ingescande
beoordelingsformulier worden u in de daaropvolgende week 51
toegestuurd door het secretariaat. Vragen over de beoordeling en
becijfering van kunt u stellen na afloop van de nabespreking van het
tentamen, waarvoor u zich moet aanmelden via het secretariaat.
- Eventuele resterende vragen over de paper kunt u stellen via Brightspace.

Beoordeling en schrijftips
- Facultaire maatstaven voor de beoordeling van papers en scripties vindt u op
Brightspace.
- Het gebruik van literatuur dient te worden verantwoord in voetnoten.
Plagiaat en fraude worden ten strengste bestraft (zie hieronder). Bij
verwijzingen in voetnoten dient u de richtlijnen van de Leidraad voor

33
juridische auteurs in acht te nemen. De Leidraad is online gratis beschikbaar
via uitgeverij Kluwer.
- De basisliteratuur die in ieder geval bij het schrijven van de paper moet
worden gebruikt, is het voorgeschreven boek van W.J. Zwalve, Hoofdstukken
uit de Geschiedenis van het Europese Privaatrecht I: Inleiding en zakenrecht
(3e druk, 2006).
- Aanvullend eigen onderzoek van de literatuur wordt aangemoedigd en komt
uw beoordeling ten goede.
- Literatuur kan worden gezocht via de databases in de catalogus van de
Rechtenbibliotheek. Een instructie voor het gebruik van de catalogus vindt u
op de website van de Universiteitsbibliotheek.
- De volgende databases verdienen aanbeveling. Voor Nederlands recht: Legal
Intelligence en/of Kluwer Navigator. Voor Duits recht: Beck. Voor Frans
recht: Légifrance (via google). Voor Engels recht: WestLaw.
- De paper wordt ook beoordeeld op taalgebruik en schrijfstijl.

Regels omtrent de verhouding tussen de paper en het tentamen


- Het schrijven van een paper is verplicht en telt als het reeds bij voorbaat
maken van een deel van het tentamen. Het cijfer telt voor 25% van het
eindcijfer.
- Omdat het cijfer voor de paper telt als een deel van het eindcijfer, kan een
onvoldoende cijfer voor de paper slechts tussen het reguliere tentamen en
het hertentamen worden herkanst. Met andere woorden: als u een 5 haalt
voor uw paper, dan kunt u daar ná het eerste tentamen iets aan veranderen.
- De herkansing van een als onvoldoende beoordeeld paper geschiedt door het
maken van een vervangende opdracht met een ander onderwerp.
- Behoudens herkansing in geval van onvoldoendes, blijft het cijfer voor de
paper geldig tot en met de herkansing. Met andere woorden: als u een 6
haalt voor de paper, dan blijft dit cijfer staan voor de herkansing, en
hetzelfde geldt als u een 5 haalt en de paper niet herkanst.
- Het cijfer voor de paper vervalt in ieder geval met ingang van het volgende
academische jaar. Aanvragen voor verlenging van de geldigheidsduur
moeten bij de Examencommissie worden ingediend. Met andere woorden: als
u een 9 haalt voor uw paper, maar het reguliere tentamen en het
hertentamen om welke reden ook niet haalt, dan zult u volgend jaar een
nieuw paper moeten schrijven, behoudens bijzondere gevallen.
- Gevallen van plagiaat worden gemeld aan de examencommissie, die beslist
over het opleggen van een sanctie. Plagiaat kan ook achteraf worden
vastgesteld, en dit kan gevolgen hebben voor toegekende tentamencijfers.

Vervangende paper
- Een vervangende paper wordt alléén verstrekt in de periode tussen de
publicatie van de cijfers van het reguliere tentamen en het hertentamen.
- Een vervangende paper wordt alléén verstrekt als u voor het vak als geheel
een onvoldoende hebt gehaald. Met andere woorden: als u een onvoldoende
haalt voor de paper, maar dit kan compenseren met uw cijfer voor het
schriftelijke tentamen, dan mag u geen vervangende paper inleveren.
- Het meest recente cijfer voor de paper telt, als u een vervangende paper
inlevert.
- Voor een vervangende paper dient u zich na publicatie van de cijfers van het
reguliere tentamen per mail te melden bij de vakcoördinator. De deadline
voor aanmelding voor een vervangende paper is vrijdag 4 februari 2023. U

34
ontvangt het onderwerp van de vervangende paper op maandag 6 februari
2023 en heeft vervolgens 5 weken de tijd om de paper te schrijven.
- De vervangende paper moet worden ingeleverd op maandag 13 maart
2023 vóór 12.00 uur via Brightspace (onder het kopje ‘Verplichte paper’).
Voor het inleveren gelden dezelfde regels als eerder beschreven voor het
inleveren van de reguliere paper.
- De beoordeling van de vervangende paper wordt voorafgaand aan het
hertentamen per mail bekendgemaakt.

2. Wat is plagiaat?

De definitie van plagiaat in Van Dale is “het overnemen van andermans werk en
dat laten doorgaan voor eigen werk”. Het woordenboek geeft als synoniemen
“letterdieverij, letterroof, piraterij”. Dat klinkt al niet best. Daar is nog aan toe te
voegen dat plagiaat een schending is van het persoonlijkheidsrecht van de
auteur en dus een onrechtmatige daad oplevert. Sterker nog, opzettelijk plagiaat
is een misdrijf waar een maximum van zes maanden gevangenisstraf op staat.
En bovenal is het plegen van plagiaat een wetenschappelijke doodzonde. Het
maakt een eerlijke beoordeling van kwaliteit onmogelijk en belemmert
wetenschappelijke vooruitgang. De samenleving verwacht van universitair
geschoolden dat zij zelfstandig ideeën ontwikkelen en hun gedachten zelfstandig
verwoorden. Vandaar dat universiteiten hun studenten voorhouden hoe kwalijk
plagiaat is en er streng tegen optreden als het wordt ontdekt. Plagiaat is een
vorm van fraude, niet anders dan een spiekbrief op een tentamen. En niemand
zit te wachten op een frauderende jurist.

De sociale consequenties van ontdekt plagiaat liegen er niet om. In 2011 kwam
uit dat de Duitse minister van defensie Karl-Theodor zu Guttenberg grote delen
van zijn juridisch proefschrift uit 2007 bij elkaar had geknipt en geplakt. De
universiteit Bayreuth nam hem zijn doctorstitel af, hij moest ontslag nemen als
minister en zijn parlementszetel opgeven, en hij werd strafrechtelijk vervolgd
wegens overtreding van de auteurswet. De procedure eindigde in een schikking
met de staat waarbij hij €20.000 moest betalen aan een goed doel. De politieke
en maatschappelijke carrière van “zu Googleberg”, 39 jaar oud, was in Duitsland
voorbij. Hij is inmiddels geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Sindsdien zijn
nog twee ministers in Duitsland om dezelfde reden afgetreden, Schavan in 2013
en Giffey in 2021. Minister-president Bettel van Luxemburg moest in 2022 zijn
meestertitel inleveren. Mooie carrières, totaal geknakt.

Niemand kan alle literatuur lezen en geen docent heeft alle literatuur letterlijk in
het hoofd zitten. Daarom willen studenten wel eens denken dat plagiaat niet
wordt ontdekt. Dat is niet waar. Docenten kennen de literatuur beter dan
studenten denken en zij kunnen ook googelen. Bovendien wordt de detectie-
software steeds beter, omdat het archief van ingevoerde teksten steeds groter
wordt. Zelfs het overschrijven uit een heel oud of onvindbaar werk is risicovol
omdat een andere student dat misschien al eens heeft gedaan en er een
voetnoot bij heeft geplaatst; of dat in de toekomst zal doen. Moderne
detectiesystemen vinden dat soort gevallen meer en meer. Niet perfect, niet
altijd, maar wel in de toekomst. Zoals uit de Googleberg-affaire blijkt, kan het
nog jaren later gevolgen hebben. Ieder jaar betrapt vrijwel iedere docent die
papers nakijkt enige studenten. Misschien zijn zij uiteindelijk beter af, met een
procedure voor de examencommissie die kan resulteren in verschillende sancties,

35
dan degenen die toevallig niet betrapt werden maar nu een zwaard van
Damocles boven hun hoofd hebben hangen. Een doctorstitel kan worden
afgenomen, maar een meestertitel of bachelortitel ook. Dat is tamelijk vervelend
als de betrokkene inmiddels een gezin, hypotheek en baan als advocaat heeft.
Dus: begin er niet aan.

Veel betrapte studenten zeggen niet te weten dat wat zij deden óók plagiaat is.
Dat argument is niet zo sterk want de definitie is duidelijk. Als iets wordt
overgenomen van iemand anders, moet altijd duidelijk worden gemaakt dat het
overgenomen stukje géén eigen werk is. Is het een letterlijke overname van
tekst, dan moeten er aanhalingstekens omheen (citaat) en moet er een
bronverwijzing bij. Het veranderen van een paar woorden maakt een stuk tekst
niet tot eigen werk. Sterker nog, dat is de meest voorkomende vorm van
plagiaat, die ook nog eens duidelijk maakt dat de plagiator probeert om de
overname te verdoezelen. Docenten én scanners kijken daar gewoon doorheen.
Het is beter, want eerlijker, om te citeren dan om een paar woorden te
veranderen. Wellicht komt er kritiek dat het werk niet origineel genoeg is, zeker
als heel veel citaten worden gebruikt, maar de overname is wél verantwoord.
Niet goed, maar géén fraude.

Het overnemen van een slim idee of argument van een ander in eigen woorden,
en zelfs het overnemen van de structuur van iemand anders tekst, is óók
plagiaat als een bronverwijzing ontbreekt. Het gaat dus niet alleen om de
letterlijke tekst. Voor de hand liggende of algemeen bekende gedachten hoeven
natuurlijk niet te worden verantwoord. Maar zodra het specifiek of uitzonderlijk
wordt, moet er een bronverwijzing bij. Dat klinkt vaag, maar in de praktijk wijst
het zichzelf. Plaats in geval van twijfel voor alle zekerheid een bronverwijzing.

Hoe moet het dan wel? In positieve zin is het zo het makkelijkst te formuleren:
In een paper of essay moet iedere zin, van de hoofdletter tot de punt,
zelf geschreven zijn, behalve de stukken tekst die tussen
aanhalingstekens staan (en dan met bronverwijzing). Iedere gedachte
die niet vanzelf spreekt en die al eens is geformuleerd, moet met een
bronverwijzing worden verantwoord. Dat is eigenlijk alles.

Om dit te verduidelijken, volgt een viertal praktijkvoorbeelden. Deze voorbeelden


komen uit papers die studenten in 2016 hebben ingeleverd en die als plagiaat
zijn aangemerkt. Niet alle vier gevallen zijn even ernstig. Maar het betreft in alle
gevallen plagiaat. De voetnoten waren afkomstig van de studenten in kwestie en
zijn niet in alle gevallen correct opgesteld.

Student w
Een eigenaar kan het feitelijk bezit over zijn zaken slechts op twee wijzen verliezen:
ofwel hij doet daarvan vrijwillig afstand, of hij doet dit niet. In geval van een vrijwillige
afstand van de feitelijke heerschappij aan iemand aan wie de eigenaar niet de
bedoeling heeft gehad de eigendom over te dragen. Volgens Romeins recht verloor de
eigenaar in zo een geval zijn bezit niet, zodat iemand door het recht kon worden
aangemerkt als bezitter zonder de feitelijke heerschappij uit te oefenen.

Origineel (W.J. Zwalve, Hoofdstukken uit de Geschiedenis van het Europese


Privaatrecht I: Inleiding en zakenrecht, 3e druk, Den Haag: Boom 2006, p. 110)
Een eigenaar kan het feitelijk bezit over zijn zaken slechts op twee wijzen verliezen:
ofwel hij doet daarvan vrijwillig afstand, of hij doet dit niet. […] Nu is er een

36
eenvoudige theorie denkbaar […] in het geval van een vrijwillige afstand van de
feitelijke heerschappij aan iemand aan wie de eigenaar niet de bedoeling heeft gehad
de eigendom over te dragen. […] Naar Romeins recht verloor de eigenaar in zo’n geval
in de regel zijn bezit niet, zodat iemand door het recht kon worden aangemerkt als
bezitter zonder de feitelijke heerschappij uit te oefenen.

Plagiaat want…
Dit is plagiaat in de zuiverste vorm. De tekst is een letterlijke overname, met
verandering of weglating van een paar woorden terwijl aanhalingstekens en
bronverwijzing ontbreken.

Student x
In het geval van een vrijwillige afstand van de feitelijk heerschappij aan iemand wie
de eigenaar niet de bedoeling heeft gehad de eigendom over te dragen, verloor de
eigenaar naar Romeins recht niet zijn bezit, zodat iemand door het recht kon worde
aangemerkt als bezitter zonder de feitelijke heerschappij uit te oefenen. De vraag rijst
hoe het Romeinse recht tot dit standpunt, dat toch de verkeersopvattingen lijk te
tarten, heeft kunnen komen.1

Origineel (W.J. Zwalve, Hoofdstukken uit de Geschiedenis van het Europese


Privaatrecht I: Inleiding en zakenrecht, 3e druk, Den Haag: Boom 2006, p. 110-111)
[….] in het geval van een vrijwillige afstand van de feitelijke heerschappij aan iemand
aan wie de eigenaar niet de bedoeling heeft gehad de eigendom over te dragen: […].
Naar Romeins recht verloor de eigenaar in zo’n geval in de regel zijn bezit niet, zodat
iemand door het recht kon worden aangemerkt als bezitter zonder de feitelijke
heerschappij uit te oefenen. De vraag rijst hoe het Romeinse recht tot dit standpunt,
dat toch de verkeersopvattingen lijkt te tarten, heeft kunnen komen.

Plagiaat want…
Aanhalingstekens ontbreken maar een groot gedeelte van de tekst is letterlijk
overgenomen. Twee overgenomen tekstgedeelten zijn aan elkaar geplakt met behoud
van de originele structuur. De bronverwijzing is incorrect en dus verhullend (2003 in
plaats van 2006), en maakt niet duidelijk dat de tekst letterlijk is overgenomen.

Student y
De Romeinse possessio heeft drie functies, die men tegenwoordig ook kent: 1. Een
politionele functie: bescherming tegen eigenmachtige storing (beschermd door de
eigendomsactie)2; 2. Een processuele functie: wie possessio heeft, is gedaagde in een
proces over dominium en wordt vrijgesproken als de eiser zijn dominium niet
voldoende bewijst, ook al zou hij, gedaagde, nog veel minder kunnen bewijzen dat hij
dominium heeft (beschermd door interdicten)3, en 3. Een materieelrechtelijke functie
als een van de vereisten voor eigendomsverkrijging, met name bij overdracht
(traditio), bij verjaring en bij toe-eigening4.

Origineel (R. Feenstra, Romeinsrechtelijke grondslagen van het Nederlands


privaatrecht, 5e druk, Leiden: E.J. Brill / Universitaire Pers Leiden 1994, nr. 80, p. 37)
In de tot dusverre opgesomde aspecten van de Romeinse possessio laten zich min of
meer drie functies onderkennen die men tegenwoordig nog steeds aan bezit toekent:
a) een ‘politionele’ functie (bescherming tegen eigenmachtige storing). b) een

1
Zwalve 2003, p. 123-124.
2
K.J. Krzeminski en M.C. van den Nieuwhuijzen, De Digesten en de receptie van het romeinse recht in het
nederlanse privaatrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009, p. 88.
3
K.J. Krzeminski en M.C. van den Nieuwhuijzen, De Digesten en de receptie van het romeinse recht in het
nederlanse privaatrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009, p. 88.
4
R. Feenstra en E.J. Brill, Romeinsrechtelijke grondslagen van het Nederlands Privaatrecht, Leiden: Universitaire
pers 1994, feenstra p. 37.

37
‘processuele’ functie (wie possessio heeft, is gedaagde in een proces over dominium
en wordt vrijgesproken als de eiser zijn dominium niet voldoende bewijst, ook al zou
hij, gedaagde, nog veel minder kunnen bewijzen dat hij dominium heeft). c) een
‘materieelrechtelijke’ functie als een van de vereisten voor eigendomsverkrijging, met
name bij overdracht (traditio, zie hieronder nrs. 109 e.v.), bij verjaring (zie hieronder,
nr. 137) en bij toeëigening (zie hieronder, nrs. 143 e.v).

Plagiaat want…
Aanhalingstekens ontbreken maar een aanzienlijk deel van de tekst is letterlijk
overgenomen. De gehele structuur is overgenomen. Het herschrijven van de eerste
zin, weglaten van haken en interne verwijzingen, vervangen van a) door 1. en het
toevoegen van een paar opmerkingen tussen haken maakt dit niet anders. De
bronverwijzing in voetnoot 2 en 3 is vals. De verwijzing in voetnoot 4 is correct,
hoewel slordig, maar deze noot 4 heeft door haar plaatsing betrekking op één zin (en
eigenlijk alleen maar op het woord “toe-eigening”) en niet op de hele alinea. De
voetnoot verantwoordt niet de letterlijke tekstovername.

Student z
Er is niet betwist dat Kengen een natuurlijk persoon was die te goeder trouw was en
dat ten aanzien van de verkrijging van de auto door Kengen is voldaan aan de vereiste
van art. 3:86 lid 3 aanhef en onder sub a BW. Kengen genoot dus de bescherming die
deze bepaling biedt en hij is daardoor, niettegenstaande de latere teruggave aan de
bestolene, eigenaar van de auto geworden. De (terug)levering van de auto door
Kengen aan Verzanden vond plaats door een op dat moment beschikkingsbevoegde
eigenaar. Er is ook niet betwist dat aan de vereisten van een geldige
eigendomsoverdracht is voldaan en daarmee werd Verzanden eigenaar van de auto.
De conclusie is dan ook dat Abim, anders dan in de hoofdzaak is geoordeeld, eigenaar
is geworden van de auto en Wieringa de gestolen zaak niet meer als zijn eigendom
kan opeisen.5

Origineel (Hof Arnhem-Leeuwarden 3 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:671, r.o.


2.5-2.6)
2.5 [Geïntimeerde heeft] niet betwist dat deze derde een natuurlijk persoon was die te
goeder trouw was en dat ten aanzien van de verkrijging van de auto door deze derde
is voldaan aan de vereisten van artikel 3:86 lid 3 aanhef en onder a BW. Deze derde
genoot dus de bescherming die deze bepaling hem biedt en hij is daardoor,
niettegenstaande de latere teruggave aan de bestolene, eigenaar van de auto
geworden. De (terug)levering van de auto door deze derde aan [geïntimeerde] op 6
april 2012 vond dus plaats door de op dat moment beschikkingsbevoegde eigenaar.
Nu niet is betwist dat ook overigens aan de vereisten van een geldige
eigendomsoverdracht was voldaan, werd [geïntimeerde] daarmee eigenaar van de
auto. [Geïntimeerde] kon op zijn beurt als beschikkingsbevoegde eigenaar de auto
leveren aan [het bedrijf]. […] De conclusie is dan ook dat [het bedrijf], anders dan in
de hoofdzaak is geoordeeld, eigenaar is geworden van de auto. 2.6 Met het
voorgaande staat ook vast dat de bestolen eigenaar de gestolen zaak niet meer als
zijn eigendom kon opeisen […].

Plagiaat want…
De gehele tekststructuur en grote gedeelten van de tekst zijn overgenomen. Afgezien
van het vervangen van “geïntimeerde”, “ derde” en “het bedrijf” door de namen van
partijen, is de eigen bijdrage beperkt tot kleine redactionele wijzigingen. De
bronverwijzing is correct maar omdat aanhalingstekens ontbreken is de overname van
een lap tekst niet verantwoord. Voetnoot 5 impliceert nu dat het idee voor de laatste
zin te vinden is op de aangewezen plaats, maar niet dat de tekst van die zin en de
voorgaande zinnen daar te vinden is.

5
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:671, r.o. 2.5-2.6.

38
3. Beoordelingsformulier papers

Taal, grammatica, stijl, Opbouw betoog op Vraagstelling en vergelijking Literatuurgebruik en


Beoordeling Discussie en diepgang
opmaak paragraaf- en zinsniveau met een geschikt rechtsstelsel verwijzingen
Criterium Kwaliteit van het taalgebruik Duidelijkheid en kernachtigheid Kwaliteit en uitwerking van Kritisch en analytisch Literatuurverwijzingen; citeren
op woord- en zinsniveau. van paragrafen; navolgbaarheid deelvragen; vergelijking met een vermogen; verbanden en/of parafraseren;
van de argumentatie geschikt rechtsstelsel leggen; diepgang van hoeveelheid en kwaliteit
argumentatie literatuur
Goed tot Helder, verzorgd Paragrafen komen goed tot de Deelvragen zijn interessant en Kritische houding en Onderbouwd met voldoende
uitstekend taalgebruik; goede kern en hebben een duidelijk relevant; zij worden op logische breed inzicht in literatuur van hoog niveau;
(8 - 10) woordkeuze; verzorgde stijl nut; boeiend opgeschreven; plaatsen correct gesteld en verbanden; goede accuraat gebruik van
die uitnodigt tot doorlezen helder opgebouwde beantwoord; vergelijking met het analyse en diepgang van literatuur; goede
argumentatie meest geschikte rechtsstelsel argumentatie verslaglegging bronnen
Ruim Gewoon tot goed Paragrafen zijn redelijk Deelvragen zijn duidelijk; zij Redelijk kritische Onderbouwd met voldoende
voldoende taalgebruik; grotendeels opgebouwd en dienen het worden correct gesteld en houding en inzicht in literatuur van voldoende
(7) goede woordkeuze, geen grotere argument; schrijver is beantwoord; vergelijking met een verbanden; redelijke niveau; degelijk gebruik van
taal- en stijlfouten te volgen; tussenstappen geschikt rechtsstelsel analyse en diepgang van literatuur; redelijke
ontbreken soms argumentatie verslaglegging bronnen
Voldoende Adequaat taalgebruik; Delen van paragrafen doen niet Deelvragen zijn adequaat; zij Beperkt kritische houding Onderbouwd met minimale
(6) begrijpelijke woordkeuze; ter zake; met wat moeite is de dienen vagelijk het betoog; en inzicht in verbanden; voorgeschreven literatuur;
nauwelijks taal- en schrijver te volgen; vergelijking met een geschikt beperkte analyse en literatuur is op de letter
stijlfouten tussenstappen ontbreken rechtsstelsel diepgang van genomen; bronnen zijn terug
argumentatie te vinden
Onvoldoende Matig taalgebruik; matige Paragrafen zwalken soms door Deelvragen zijn gemakzuchtig, niet Nauwelijks tot enige Onvoldoende onderbouwd;
(5) woordkeuze; taal- en herhaling of zijpaden; niet relevant, of worden niet op de notie van verbanden; niet voldoende literatuur;
stijlfouten die de inhoud niet duidelijk wat de schrijver wil; juiste plaats gesteld of onvolledig matige analyse en literatuur van acceptabel of
schaden het argument is moeilijk te beantwoord; vergelijking met een matige argumentatie laag niveau; bronnen zijn
volgen ongeschikt rechtsstelsel lastig terug te zoeken
Slecht Beperkt taalgebruik en taal- Paragrafen gaan alle kanten op; Deelvragen worden niet gesteld of Ontbreken van Te weinig tot geen literatuur
(0 - 4) en stijlfouten die de inhoud het betoog is onnavolgbaar en niet beantwoord; rechtsvergelijking verbanden, analyse en/of gebruikt; gevonden literatuur
schaden springt van de hak op de tak raakt kant noch wal argumentatie van laag niveau; stuk bevat
plagiaat

Opmerkingen van de docent Aftrek voor te veel / te weinig woorden

39
4. Onderwerpen papers

Onderwerp 1: gesloten stelsel


Schrijf een annotatie met een rechtsvergelijkende inslag over deze uitspraak van
het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 augustus 2019:
ECLI:NL:GHSHE:2019:3022

Onderwerp 2: bezitsverschaffing c.p. en het interversieverbod


Schrijf een annotatie met een rechtsvergelijkende inslag over deze uitspraak van
de Rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2007:
ECLI:NL:RBROT:2007:BB7889.

Onderwerp 3: bezitsverschaffing van zaken onder een houder


Schrijf een annotatie met een rechtsvergelijkende inslag over deze uitspraak van
de Rechtbank Noord-Holland van 23 december 2015:
ECLI:NL:RBNHO:2015:11985.

Onderwerp 4: zaakbeschadiging onder een houder


Schrijf een annotatie met een rechtsvergelijkende inslag over deze uitspraak van
de Rechtbank Arnhem van 25 juni 2007:
ECLI:NL:RBARN:2007:BA8311.

Onderwerp 5: systeem van overdracht en verjaring


Schrijf een annotatie met een rechtsvergelijkende inslag over deze uitspraak van
de Rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2019:
ECLI:NL:RBOBR:2019:1604.

Onderwerp 6: vernietiging en derdenbescherming


Schrijf een annotatie met een rechtsvergelijkende inslag over deze uitspraak van
het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 mei 2016:
ECLI:NL:GHSHE:2016:1933.

Onderwerp 7: vrije categorie


U mag ook een rechtsvergelijkende annotatie schrijven bij een zelf gekozen
uitspraak die niet in deze lijst van onderwerpen is opgenomen. De uitspraak
moet u eerst laten goedkeuren door de vakcoördinator. Het moet gaan om een
goederenrechtelijke uitspraak van een Nederlandse feitenrechter uit de 21e eeuw
die niet heeft geleid tot een gemotiveerd arrest in cassatie.

5. Verplichte opzet van de papers

De verplichte indeling van de paper, in vaste tussenkopjes, is als volgt:

1. Feiten en juridisch geschil (150-200 woorden).


2. Oordeel van de rechter (100-200 woorden).
3. De uitspraak naar Nederlands recht (400-500 woorden).
4. Een rechtsvergelijking (400-500 woorden).
5. Conclusie (150-200 woorden).

Achter ieder tussenkopje zet u hoeveel woorden het stuk daaronder bevat.

40
ONDERDEEL D: Schema’s en oefententamens

Schema’s

1. Overdracht naar ‘Civil law’

Beschikkingsbevoegdheid is steeds vereist (nemo plus), tenzij een beroep op


verjaring of derdenbescherming kan worden gedaan.

Overdracht Romeins recht Frans recht Duits recht


Levering • Feitelijk, of • Specieszaak: • Als Rom. recht
• Fictief niet vereist • Duitse bezitsleer
- Brevi manu • Soortzaak: - Brevi manu is
- Const. poss. door separatie overbodig
- Longa manu heeft of aflevering - Bij longa manu
geen eigen betekenis behoudt houder
verweren
Titel • Subjectief/abstract • Objectief/ • Subjectief/abstract
- wil bij levering causaal - wil bij levering =
• Objectief/causaal - geldige Einigung
- geldige verbintenis verbintenis

2. Verjaring en derdenbescherming naar ‘Civil law’

Bescherming Termijn Bezit Goede Titel Gestolen


trouw zaak
Usucapio 3 jaar feitelijk of vereist objectief nee
juridisch
Praescriptio 30 jaar feitelijk of vereist niet vereist ja
juridisch
2279 (1) Cc - reëel bezit vereist subjectief 3 jaar
(oud) verkrijger
§ 932-935 BGB - depossedering vereist subjectief nee
vervreemder
3:86 BW - depossedering vereist objectief 3 jaar
vervreemder
3:99 BW 3 jaar feitelijk of vereist niet vereist ja
juridisch
3:105 BW 20 jaar feitelijk of niet vereist niet vereist ja
juridisch

3. Overdracht naar Common law

Beschikkingsbevoegdheid is steeds vereist (nemo dat), tenzij een beroep op een


algemene of bijzondere uitzondering mogelijk is.

Type Vereisten
Deed Zoals door deed bepaald.
Andere titel dan koop Feitelijke of juridische bezitsverschaffing.
Statute of Frauds / ‘Written memorandum’ of ‘part performance’.
Uniform Commercial Code
Sale of Goods a. Wilsovereenstemming voor species-zaken.
b. Separatie of aflevering voor soortzaken.

41
4. Derdenbescherming naar Common law

De Common law kent geen algemeen leerstuk van derdenbescherming, maar


biedt incidenteel op grond van precedent of wet bescherming aan
derdenverkrijgers.

Algemene bescherming Omschrijving


Estoppel by representation Rechtsverwerking door gedrag eigenaar
Sale of Goods Act Omschrijving
Seller with a voidable titleVernietiging aankomsttitel vervreemder ná
(S. 23) doorverkoop aan derde te goeder trouw.
Seller in possession (S. 24)Verkoop door A aan X, gevolgd door
‘disposition’ door A aan Y en levering aan Y
te goeder trouw.
Buyer in possession (S. ‘Disposition’ aan verkrijger te goeder trouw
25(1)) door koper en bezitter, geen eigenaar, die
van eigenaar heeft gekocht.
Factors Act Omschrijving
Mercantile agent (S. 2(1)) ‘Disposition’ zonder machtiging van
eigenaar, door diens ‘mercantile agent’, aan
verkrijger te goeder trouw.
Hire Purchase Act Omschrijving
Motor vehicle exception (S. ‘Disposition’ door huurkoper, geen eigenaar,
27(2) aan particuliere verkrijger te goeder trouw.

42
Oefententamen 1: januari 2017

ALGEMENE VRAGEN

1. De veertiende eeuw kende veel beroemde Italiaanse juristen, maar één


hoogleraar te Perugia en ereburger van die stad spande de kroon. In zijn
korte leven van 1313 tot 1357 schreef hij een eindeloze reeks traktaten en
gaf hij bijna 400 opinies af. Gedreven door de praktijk van het recht
probeerde hij in zijn commentaren het Romeinse recht door een liberale
interpretatie bij de tijd te brengen, zoals bijvoorbeeld te zien is aan zijn
constructie van het constitutum possessorium ten aanzien van goederen die
zich bevinden onder een houder. Zijn naam is daardoor (onder veel meer)
verbonden geraakt aan de mos italicus als uitlegmethode. Wie was deze
jurist?

2. De bekende Duitse jurist Reinhard Zimmermann stelde tijdens zijn


Clarendon-lezing in Oxford in 2001 dat de tijd niet rijp was om te komen tot
codificatie van het privaatrecht in Europees verband, maar dat daarvoor
eerst een generatie Europese juristen moest worden opgeleid die op
historische grondslag kennis had genomen van de samenhang tussen de
Europese rechtsstelsels. Dit idee was niet helemaal nieuw. Welke stroming
had dit in de negentiende eeuw met zoveel woorden tot haar programma
gemaakt in de Duitse gebieden, en op welke voornamelijk Franse stroming
van de achttiende eeuw was dit een reactie geweest?

3. Het actiënstelsel van het Romeinse recht maakte een onderscheid tussen
zakelijke rechtsvorderingen en persoonlijke rechtsvorderingen. Dit
onderscheid heeft de structuur van het continentale vermogensrecht én de
structuur van de Engelse ‘common law’ diepgaand beïnvloed, maar op een
totaal verschillende manier. Waarin is dit verschil gelegen?

4. Het Franse recht en het Engelse recht kennen beide een bepaling die in een
geval van dubbele verkoop bescherming biedt aan de tweede koper die als
eerste door levering het reële bezit heeft verkregen, mits deze te goeder
trouw is. Waarom hebben deze twee rechtsstelsels behoefte aan deze
specifieke bepaling, die in bijvoorbeeld het Duitse en Nederlandse recht
ontbreekt?

5. Naar Romeins recht kan een houder zich verweren tegen een revindicatie
door aannemelijk te maken dat niet de eiser, maar iemand anders eigenaar
is van de zaak. Dit geldt niet voor de houder die op grond van een contract
wordt aangesproken tot afgifte door zijn contractspartij. Hierbij is te denken
aan een houder die een gestolen zaak in bewaring heeft genomen en afgifte
weigert onder het aanbod bewijs te leveren van de eerdere diefstal.
Waarom kan hij zich tegenover de bewaargever niet beroepen op het
eigendomsrecht van een derde?

CASUSVRAGEN

CASUS 1
Bakker Salverda, HR 4 maart 1955, NJ 1955, 301

43
Komend vanaf een gladde brug fietste een knecht van bakker Salverda op
Sinterklaasavond met zijn zwaarbeladen bakfiets pardoes een winkelruit in. De
huurder van het pand liet de ruit vervangen en diende de rekening in bij haar
verzekeringsmaatschappij, Friesland. Deze begon een procedure tegen Salverda
tot vergoeding van de reparatiekosten, met als argument dat het een
onrechtmatige daad oplevert om een huurder te storen in diens huurgenot.
Salverda verweerde zich met het betoog dat, wat er ook zij van verminderd
huurgenot, de materiële schade aan het raam niet voor rekening van de huurder
kwam, omdat de eigenaar en verhuurder van het pand wettelijk en contractueel
verplicht was tot vervanging van gebroken glas.

6. Heeft het verweer van Salverda kans van slagen naar Romeins recht?

7. Heeft het verweer van Salverda kans van slagen naar Engels recht?

CASUS 2
naar Rabobank/Reuser, HR 3 juni 2016, NJ 2016, 290 m.nt. Verstijlen

Meteor Systems heeft een machine voor de teelt van paprika’s onder
eigendomsvoorbehoud geleverd aan kwekerij Revadap. De koopprijs van
€600.000 is nog niet geheel betaald wanneer Revadap in 2008 een beperkt recht
van pand vestigt op de teeltmachine ten behoeve van de Rabobank. De
algemene voorwaarden van de bank bepalen dat het pandrecht zich ook uitstrekt
tot de voorwaardelijke eigendom, voor zover de pandgever slechts eigenaar is
onder een opschortende voorwaarde. In 2009 wordt Revadap failliet verklaard
onder benoeming van mr. Reuser tot curator. De Rabobank betaalt de resterende
koopprijs van €135.000 aan Meteor Systems en vordert van de curator
vervolgens afgifte van de machine ter executie van haar pandrecht. De curator
stelt dat de volle eigendom van de teeltmachine na betaling van de koopprijs in
de boedel is gevallen.

8. Waarom is het van belang op welk tijdstip het beperkte recht van pand voor
de Rabobank werd gevestigd en op welk tijdstip de koopprijs aan Meteor
Systems werd betaald?

9. De Hoge Raad oordeelde dat de Rabobank een geldig pandrecht had


verkregen op het “voorwaardelijk eigendomsrecht” van Revadap op de
teeltmachine, dat door voldoening van de restantvordering aan Meteor
Systems “groeide … tot een pandrecht op de volle eigendom”. Waarom
betekent dit oordeel dat de Hoge Raad een grondbeginsel van het Romeinse
goederenrecht prijsgeeft?

CASUS 3
O’Keeffe v. Snyder (1980) 83 N.J. 416 A. 2d. 862

De Amerikaanse schilderes Georgia O’Keeffe had in 1946 enige schilderijen in


bruikleen gegeven aan haar vriend en minnaar, de galeriehouder Stieglitz. De
stormachtige relatie werd drie jaar later verbroken. O’Keeffe vroeg om teruggave
van de schilderijen, maar Stieglitz kon aan dit verzoek niet voldoen omdat de
werken inmiddels in 1947 uit zijn galerie waren ontvreemd. In 1976 doken de
schilderijen op omdat ene Snyder ze te koop aanbood. O’Keeffe begon een
procedure tot afgifte tegen Snyder, die zich erop beriep dat hij de schilderijen te

44
goeder trouw en om baat had verkregen van Frank (die de werken op zijn beurt
had verkregen van de dief), en dat de vordering van O’Keeffe hoe dan ook was
verjaard.

10. Heeft de vordering van O’Keeffe kans van slagen naar Romeins recht?

11. Heeft de vordering van O’Keeffe kans van slagen naar Frans recht?

12. Heeft de vordering van O’Keeffe kans van slagen naar Engels recht?

13. Deze procedure werd beheerst door het recht van de Amerikaanse deelstaat
New Jersey, dat de zogeheten ‘discovery rule’ hanteert. Wat wordt hiermee
bedoeld?

CASUS 4
BGH, Urteil vom 24.05.1985, NJW 1985, 3006

Op 73-jarige leeftijd verkocht mevrouw Müller haar woonhuis bij notariële akte
aan Schmidt, waarbij zij een recht van vruchtgebruik voorbehield om tot haar
dood op de bovenste verdieping te blijven wonen. De koopprijs van 100.000 DM
zou in etappes worden betaald, en wel rentevrij, omdat de koper Schmidt
diensten aan mevrouw Müller zou leveren. De kosten voor deze diensten,
waaronder een dagelijkse warme maaltijd, zouden in mindering worden gebracht
op de koopprijs. Een jaar na registratie van de notariële akte vernietigde
mevrouw Müller de koopovereenkomst echter met een beroep op dwaling.
Schmidt had, zo stelde zij, haar “seelische Ausnahmezustand” na langdurig
verblijf in het ziekenhuis benut om het woonhuis, dat 400.000 DM waard was,
voor minder dan 100.000 DM te verwerven. Zij vorderde herziening van de
registers en vermelding van haar eigendomsrecht. Schmidt berustte in de
vernietiging van de koopovereenkomst maar bracht naar voren dat hij niettemin
de eigendom van het woonhuis had verkregen, zodat de vordering van mevrouw
Müller moest worden afgewezen.

14. Slaagt de vordering van Müller naar Duits recht?

15. Slaagt de vordering van Müller naar Nederlands recht?

*
FINIS LABORUM
*

45
Antwoorden oefententamen 1: januari 2017

Algemene vragen
1. Bartolus. GEPR, p. 16.
2. De Historische School van Von Savigny, in reactie op het natuurrecht. GEPR,
p 26.
3. Op het continent leidde dit onderscheid tussen zakelijke en persoonlijke
acties tot het onderscheid tussen zakelijke en persoonlijke rechten. In
Engeland leidde dit tot het onderscheid tussen ‘real property’ (onroerend
goed) beschermd door zakelijke acties, en ‘personal property’ (roerend goed)
beschermd door persoonlijke acties. GEPR, p. 76-77.
4. Naar Engels en Frans recht gaat eigendom van bepaalde zaken in afleverbare
staat over door het enkele sluiten van de koopovereenkomst. Naar Duits en
Nederlands recht is daarvoor nog levering nodig. In een geval van dubbele
verkoop is er daarom naar Duits en Nederlands recht geen bijzonder
probleem, terwijl naar Engels en Frans recht de tweede koop wordt
aangegaan door een beschikkingsonbevoegde, zodat er behoefte is aan
derdenbescherming. GEPR, p. 284-285 en p. 369.
5. Omdat hij niet met een zakelijke rechtsvordering wordt aangesproken, maar
op grond van het contract van bewaargeving. Een andere oplossing zou de
bewaargever belasten met het bewijs van zijn eigendom, wat niet thuishoort
in een vordering uit contract. GEPR, p. 222.

Casus 1
6. Ja, naar Romeins recht kan slechts een eigenaar optreden in geval van
zaaksbeschadiging omdat de schade alleen in zijn vermogen valt. Een houder
kan slechts optreden voor zover hij eigen schade lijdt, of succesvol door de
eigenaar aansprakelijk wordt gehouden én cessie van de rechtsvordering
verkrijgt. Dat is hier niet het geval. Hij lijdt geen eigen schade en is niet
aansprakelijk. GEPR, p. 127.
7. Nee, naar Engels recht geldt op grond van de regel “as against a wrongdoer,
possession is title” dat de bailee eigenmachtig kan optreden tegen derden die
hem storen in zijn macht over een zaak. Hij heeft anders gezegd een eigen
vermogensbelang. Of hij al dan niet aansprakelijk is jegens de bailor, is op
grond van The Winkfield niet relevant. GEPR, p. 224-228.

Casus 2
8. Pas na betaling van de koopprijs gaat de eigendom over naar Revadap. Bij de
eerdere vestiging van het pandrecht voor Rabobank was Revadap dus nog
beschikkingsonbevoegd zodat het pandrecht niet op dat moment tot stand
kwam. Wanneer Revadap wél eigenaar wordt, is het faillissement al
uitgesproken zodat Revadap op dat moment evenmin bevoegd is om een
beperkt recht te vestigen. GEPR, p. 102.
9. Het Romeinse recht gaat uit van een absoluut en ongedeeld
eigendomsbegrip, hetgeen wil zeggen dat het eigendomsrecht niet
afhankelijk is van de rechten van anderen. Een voorwaardelijk
eigendomsrecht legt de eigendom onder een opschortende resp. ontbindende
voorwaarde in twee handen en splitst aldus het eigendomsbegrip. GEPR, p.
160-161.

Casus 3

46
10. De vordering slaagt want O’Keeffe is eigenaar van de schilderijen. Een
beroep op usucapio wordt verhinderd doordat het een gestolen zaak betreft.
Een beroep op praescriptio faalt omdat de termijn van 30 jaar nog niet is
verstreken. GEPR, p. 264-265.
11. De vordering slaagt niet want O’Keeffe heeft de eigendom 3 jaar na de
diefstal verloren omdat de schilderijen in het reële bezit zijn van een
verkrijger te goeder trouw. GEPR, p. 293-298.
12. De vordering slaagt niet want de persoonlijke rechtsvordering tot teruggave
van O’Keeffe is inmiddels verjaard door adverse possession, lopende vanaf
het moment van bewustzijn van bezitsverlies. GEPR, p. 193-194.
13. De discovery rule is de regel dat de (kortdurende) termijn van bevrijdende
verjaring pas gaat lopen wanneer duidelijk is tegen wie de vordering moet
worden ingesteld, dat wil zeggen wanneer de identiteit van de wederpartij
bekend is. GEPR, p. 194.

Casus 4
14. De vordering slaagt niet. De goederenrechtelijke overeenkomst (Einigung) is
niet aangetast door de vernietiging van de koopovereenkomst. Het ontbreken
van een ‘causale’ titel voor de eigendomsoverdracht na de vernietiging is
naar Duits recht geen probleem. Het Duitse recht hanteert immers een
abstract titelbegrip. GEPR, p. 320-325.
15. Door de terugwerkende kracht van de vernietiging is achteraf gezien nooit
een geldige verbintenis ontstaan die tot eigendomsoverdracht verplicht. In de
zin van het arrest Damhof/Staat is daarmee nooit een geldige titel van
overdracht aanwezig geweest. Het Nederlandse recht hanteert immers een
causaal titelbegrip. GEPR, p. 303.

47
Oefententamen 2: maart 2017

ALGEMENE VRAGEN

1. De Franse Code Civil is sterk beïnvloed door de Romeinsrechtelijke


beschouwingen van Pothier en de natuurrechtelijke opvattingen van Domat.
Er is echter een derde schrijver die grote invloed heeft gehad op de inhoud
van dit wetboek, in het bijzonder met zijn werk over de Gewoonte van
Parijs uit 1720. Zo muntte hij het adagium dat voor roerende zaken het
bezit geldt als titel (“qu’en matière de meubles la possession vaut titre”).
Wie was deze jurist?

2. In 2016 werd de eerste moderne editie en Nederlandse vertaling van de


“Boeken over de Lenen” (Libri Feudorum) ten doop gehouden. Deze
verzameling van Italiaans gewoonterecht en keizerlijke wetgeving op het
gebied van het leenrecht had groot gezag in heel continentaal Europa
gedurende de Middeleeuwen en nog ver daarna. Wat was de reden voor het
gezag en de ruime verspreiding van de Libri Feudorum?

3. Het Franse recht hanteert als hoofdregel voor de eigendomsoverdracht van


roerende zaken dat eigendom overgaat door de enkele werking van
verbintenissen (“par l’effet des obligations”). Hierop bestaat al een
belangrijke uitzondering voor de overdracht van soortzaken. Maar waarom
is de hoofdregel, gelet op het gehele systeem van eigendomsovergang van
roerende zaken welbeschouwd nauwelijks een hoofdregel te noemen?

4. Ondanks de schijn van het tegendeel, heeft het moderne Duitse recht het
oude gemeenrechtelijke onderscheid gehandhaafd tussen bezit en
houderschap. Waaruit blijkt dit?

5. Het Engelse recht kent in het leerstuk van ‘estoppel by representation’ een
zeer oude, algemene uitzondering op de regel dat niemand kan overdragen
wat hij niet heeft (nemo dat quod non habet). Toch is de reikwijdte van
deze uitzondering nogal beperkt, omdat het enkele afstaan van goederen
aan een houder niet onder het bereik van ‘estoppel’ valt. Wat valt er wél
onder?

CASUSVRAGEN

CASUS 1
D. 39,4,15 (Alfenus, libro septimo digestorum)

De lucratieve slijpsteengroeven op het eiland Kreta werden door Caesar verpacht


aan de meestbiedende, die daarmee het alleenrecht kreeg om slijpstenen te
delven, op te slaan en te verhandelen. Om het monopolie van de pachter te
versterken, vaardigde Caesar bovendien een voorschrift uit dat de uitvoer van
slijpstenen vanaf het eiland Kreta, anders dan door de pachter, verbood op
straffe van nietigheid van alle andersluidende overeenkomsten. Kort daarna
verliet een schip dat was beladen met slijpstenen een haven in Kreta. Het werd
opgebracht door de Kretenzische douane en de lading werd in beslag genomen.
De kapitein betoogde dat hij de slijpstenen had gekocht van een Romein die zich
had uitgegeven voor de pachter van de slijpsteengroeven. De stenen in kwestie

48
waren afkomstig uit een pakhuis dat bij de pacht was inbegrepen. Omdat de
echte pachter nog niet op Kreta was aangekomen, viel de kapitein over die
vergissing geen verwijt te maken. Niettemin weigerde de douane om de in beslag
genomen lading terug te geven aan de kapitein, met het argument dat deze geen
eigenaar hiervan was.

6. Dient de douane naar huidig Nederlands recht de lading slijpstenen af te


staan aan de kapitein?

7. Dient de douane naar Frans recht de lading slijpstenen af te staan aan de


kapitein?

8. Dient de douane naar Engels recht de lading slijpstenen af te staan aan de


kapitein?

CASUS 2
Inglis v. Robertson & Baxter, (1898) 25 R. (H.L.) 70

De Londense slijter Walter C. Goldsmith had een voorraad whisky gekocht van de
firma Robertson & Baxter, gevestigd te Glasgow. De whisky werd door de
verkoper ten behoeve van Goldsmith opgeslagen in een pakhuis te Glasgow, en
de eigenaren van het pakhuis bevestigden schriftelijk dat zij de whisky voor
Goldsmith afgezonderd hielden. Enige tijd nadien verkocht Goldsmith de
opgeslagen whisky aan Inglis en leverde deze door afgifte van de mededeling
van de pakhuiseigenaar (‘delivery warrants’). Van deze transactie werd géén
mededeling gedaan aan de eigenaar van het pakhuis. Goldsmith verzuimde om
aan Robertson & Baxter te betalen en deze firma legde beslag op de voorraad.
Inglis verzette zich tegen het beslag, betogende dat hij eigenaar van de whisky
was geworden. De zaak moest naar Schots recht worden beoordeeld, dat in dit
geval de beginselen van het gemene Romeinse recht hanteert. Centraal stond de
vraag of de eigenaar van het pakhuis moest worden beschouwd als een houder
voor Inglis.

9. Heeft Inglis naar Romeins recht het bezit van de voorraad whisky
verkregen?

10. Heeft Inglis naar Duits recht het bezit van de voorraad whisky verkregen?

11. Heeft Inglis naar Engels recht het bezit van de voorraad whisky verkregen?

CASUS 3
Scipio Rovito, Consilia seu juris responsa cum decisionibus Supremorum regni
Neapolitani Tribunalium, Napels 1696, cons. 18.

Het Italiaanse bergdorp Introdacqua, dat behoorde tot de kerkelijke goederen


van kardinaal Acquaviva d’Aragona, was in leen gegeven aan de markies van
Vasti. Daarbij was bedongen dat de leenman voor de duur van diens leven niet
bevoegd zou zijn om over het leen te beschikken. Niettemin verkocht de markies
van Vasti zonder toestemming van de leenheer het gehele bergdorp aan Jacobus
de Sangro en stelde hem daarvan in het bezit. Het kwam in 1607 voor het
Hooggerechtshof van Napels tot een procedure tussen de kardinaal als leenheer

49
en Jacobus de Sangro als verkrijger over de vraag of deze overdracht geldig was
geschied.

12. Kan kardinaal Acquaviva d’Aragona naar de beginselen van het


continentaal-Europese leenrecht het beding van onoverdraagbaarheid
inroepen tegen Jacobus de Sangro?

13. In Frankrijk is het leenrecht als gevolg van de Franse revolutie afgeschaft.
Gesteld dat er tussen kardinaal Acquaviva d’Aragona en de markies van
Vasti geen leen is gevestigd, maar eigendom van de grond is overgedragen,
kan kardinaal Acquaviva d’Aragona het beding van onoverdraagbaarheid
dan naar Frans recht inroepen tegen Jacobus de Sangro?

CASUS 4
Ecclestone v. Khyami, [2014] EWHC 29 (QB)

De Engelse ‘socialite’ Tamara Ecclestone, een dochter van racebaas Bernie


Ecclestone, kocht in april 2012 bij Elite Performance Cars een zwarte
Lamborghini Aventador voor haar vriend Omar Khyami en gaf hem de auto voor
zijn verjaardag cadeau. Khyami leende vervolgens geld van Elite om een witte
Bentley Continental voor Ecclestone te kunnen kopen en gebruikte één set
sleutels van de Lamborghini als onderpand. In juli 2012 werd de relatie tussen
Ecclestone en Khyami verbroken om redenen die de roddelpers uitvoerig uitmat.
De Lamborghini bleef voorlopig bij Ecclestone staan, maar werd op zeker
moment door haar naar een garage gebracht voor een servicebeurt. Met deceptie
en bedrog liet Elite, gebruikmakend van een stroman, de auto op 5 april 2013
wederrechtelijk wegvoeren door een tamelijk domme deurwaarder. Diezelfde dag
wist Khyami de deurwaarder te bewegen de auto aan hem af te geven, waarna
hij de Lamborghini diezelfde dag nog verkocht en leverde aan Elite ter
gedeeltelijke betaling van zijn schuld. Nadat zij van haar garage had vernomen
wat er was gebeurd, liet Ecclestone op 15 april 2013 beslag leggen op de auto
onder Elite, met als argument dat zij de Lamborghini slechts in bruikleen had
gegeven aan haar voormalige vriendje. Elite stelde daarop de ‘tort of conversion’
tegen Ecclestone in omdat het beslag een onrechtmatige ‘interference’ was met
het bezit van Elite. Tijdens het proces bleek onomstotelijk dat Ecclestone de
Lamborghini feitelijk cadeau had gedaan aan Khyami.

14. Slaagt de vordering van Elite naar Engels recht?

15. Slaagt de vordering van Elite naar Romeins recht, indien Elite een
bezitsinterdict had ingesteld?

*
FINIS LABORUM
*

50
Antwoorden oefententamen 2: maart 2015

1. Bourjon. GEPR, p. 21 en 290-292.


2. De Libri Feudorum waren opgenomen in Middeleeuwse edities van het Corpus
Iuris. GEPR, p. 49.
3. Meerdere antwoorden zijn goed. In aflopende volgorde: 1) De regeling van
derdenbescherming heeft een veel sterker effect in alle gevallen waarin de
verkrijger reëel bezit heeft van de zaak. 2) De regeling voor
eigendomsoverdracht is van regelend recht. 3) Zij is niet van toepassing op
toekomstige zaken of soortzaken. GEPR, p. 287-290.
4. Meerdere antwoorden zijn goed. In aflopende volgorde: 1) Wie een zaak
afstaat aan een ander, blijft zelf bezitter. 2) Het blijft mogelijk om zaken die
aan een ander zijn afgestaan per c.p. te leveren. 3) Een
beschikkingsonbevoegde houder kan niet per c.p. leveren hoewel hij naar de
letter ‘Besitzer’ is. GEPR, p. 165-166.
5. De eigenaar van een zaak brengt een verkrijger van die zaak in de waan
omtrent de beschikkingsbevoegdheid van de derde die aan de verkrijger
heeft geleverd. GEPR, p. 366.

Casus 1
6. Nee. De kapitein is naar Nederlands recht geen eigenaar omdat hij heeft
verkregen krachtens een nietige titel. Nederland gaat immers sinds het arrest
Damhof/Staat uit van een causaal stelsel van overdracht, en met de
nietigheid van de overeenkomst is er geen verbintenis die tot overdracht
verplicht. GEPR, p. 303.
7. Ja. Het Franse recht kent een abstract systeem van derdenbescherming, wat
wil zeggen dat een geldige (causale) titel niet vereist is voor een beroep op
derdenbescherming. De kapitein is te goeder trouw en heeft het reële bezit
verkregen. Hij is dus eigenaar. GEPR, p. 296.
8. Ja. De douane mag zich niet beroepen op een ius tertii, het sterkere recht
van een derde met ‘title’. Jegens een inbreukmaker heeft de machthebber
immers te gelden als degene met ‘title’. De kapitein heeft een beter recht op
het bezit in zijn verhouding tot de douane. GEPR, p. 230.

Casus 2
9. Ja. De bezitsverschaffing is hetzij geschied door traditio symbolica, hetzij
door een constitutum possessorium, hetzij door feitelijke machtsverschaffing
door afgifte van het waardepapier. GEPR, p. 119-120.
10. Ja. De bezitsverschaffing is hetzij geschied door een constitutum
possessorium, hetzij door cessie van de vordering tot afgifte. GEPR, p. 167-
168.
11. Nee. Voor bezitsverschaffing van zaken onder een bailee is op grond van de
‘Rule in Farina v. Home’ erkenning (attornment) door de bailee vereist.
GEPR, p. 346-347.

Casus 3
12. Ja. De inhoud van het gebruiksrecht / leen wordt bepaald door de investituur.
Het leenrechtelijke eigendomsbegrip staat los van het Romeinse
eigendomsbegrip. Een beding van onoverdraagbaarheid is zonder meer
geldig met goederenrechtelijke werking.
13. Ja. In afwijking van het Romeinse eigendomsbegrip is in de Franse
rechtspraak aanvaard dat een beding van onoverdraagbaarheid geldig is en

51
goederenrechtelijke werking heeft, zolang het beperkt is in tijd en een
daadwerkelijk economisch nut (belang) dient. Dat is hier het geval. GEPR, p.
143-145.

Casus 4
14. Ja. Elite heeft ‘title’ verkregen door de verkoop (en levering) door de
beschikkingsbevoegde Khyami. Daarmee heeft Elite het beste recht op het
bezit. GEPR, p. 365.
15. Ja, het bezit van Ecclestone is vitieus tot stand gebracht en maakt inbreuk op
het bezit van Elite. GEPR, p. 108-109.

52

You might also like