Professional Documents
Culture Documents
Albert Camus L Homme Revolte
Albert Camus L Homme Revolte
Albert Camus
L’homme révolté
Ruud Welten
(Eerder gepubliceerd in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift 2008)
Toch was Camus beslist niet de enige in Frankrijk was die zijn
wantrouwen ten toon spreidde. Sommigen gingen hem voor. André Gide,
die een grote invloed uitoefende op Camus, was al in 1936 teleurgesteld
teruggekeerd van een hoopvolle reis door de nieuwe beloofde wereld.
Arthur Koestler was de meest spraakmakende openlijke criticus van de
Sovjet-Unie in het Franse debat.1 Maar de kracht van L’homme révolté
was de manier waarop Camus zijn onderwerp behandelde: in het boek
vinden we geen politieke agenda, geen belofte of logische weerlegging
van politieke ideeën, maar een regelrechte aanval op de denkwijze en
het mensbeeld dat ten grondslag ligt aan de nieuwe wereldorde die
communisme heette. “De worm zit in het hart van de mens. Daar moet
men hem zoeken”, had Camus geschreven in De Mythe van Sisyfus.2
L’homme révolté was de zoektocht naar deze worm die zich in de mens
schuilhoudt en hem zijn idealen achterna met vaandel en banier al
moordend de wereld doet ingaan. Camus kijkt onder water van de
schijnbaar zo redelijke ideologieën en is zo in staat de gevaren ervan te
ontmaskeren. Omdat het niet om louter argumenten ging, kon het boek
niet eenvoudigweg weerlegd worden met een paar tegenargumenten of
een tegengestelde politieke opinie. De intellectuelen die dweepten met
de Sovjet-Unie voelden zich niet zozeer in het hoofd, alswel in het hart
getroffen.
L’homme révolté, dat zijn oorsprong vindt in het artikel Remarque sur la
Révolte3, werd geschreven tussen 1945 en 1950. Al in 1946 laat Camus
zich aanvankelijk in zijn vriendenkring uiterst negatief uit over de
communisten, die hij moordenaars noemt. Maar steeds meer voelt hij de
behoefte om openlijk te spreken. Het boek bestudeert de menselijke
conditie van de mens, die door Camus wordt begrepen als opstand. De
Nederlandse vertaling L’homme révolté als ‘de mens in opstand’ zou ons
op het verkeerde been kunnen zetten (en de Engelse vertaling ‘The
Rebel’ al helemaal!). Camus spreekt niet over de mens die om de een of
andere reden in opstand komt, alsof er ook een menselijke conditie zou
bestaan van een mens die dat nalaat, maar over de mens als een
“wezen dat weigert te zijn wat hij is”.4 Deze conditie is bepalend voor
heel Camus’ verdere analyse. Hoewel sterk door deze ideeën beïnvloed,
gaat het niet louter meer om het “wie man wird wie man ist” van
Nietzsche of om Sartres pour-soi dat zich als het niets dat het bewustzijn
is, over zichzelf heenbuigt. Het ‘niet-te-zijn-wat-men-is’ vindt bij Camus
onmiddellijk uitdrukking in de opstand tegen het zijn dat men is. De
afstand tot zichzelf die kenmerkend is voor het menselijk bestaan is deze
opstand. “Ik verzet me dus ik ben”, luidt Camus’ variatie op het
befaamde cartesiaanse uitgangspunt.5 Het menselijk bewustzijn gaat
gepaard met opstand en maakt het onmogelijk dat de mens geheel met
zichzelf samenvalt. In dat opzicht toont Camus zich leerling van Sartre.
Maar het komt er nu op aan hoe de mens zal omgaan met de opstand.
Camus respecteert dat de mens zichzelf verwezenlijkt in de opstand
tegen zijn staat van zijn, maar hij wijst elke veralgemenisering,
politisering of ideologisering van deze revolte af. Waarom? Omdat de
mens een levend wezen is dat niet beknot moet worden door de
theoretische bouwwerken van de ideologie die hun eigen dogmatiek met
geweld willen handhaven.
De opstand of revolte die we existentieel kunnen noemen is
oorspronkelijk en is de adem van de levensenergie, maar het is een
energie die het gevaar met zich meedraagt zichzelf vroeg of laat voorbij
te streven om de anderen hun adem te ontnemen. Op dat moment is ze
overgegaan in revolutie. Camus beschrijft revolutie als een onmenselijke
en tegen het leven gerichte verstarring van de revolte. Het is een koud
idee, en niet, zoals de revolte, een warme emotie. Camus beschrijft deze
overgang van revolte naar revolutie, die zich soms ongemerkt voltrekt.
Hij bekritiseert niet alleen de revolutie, maar zoekt tegelijkertijd naar de
levenskracht in de revolte zelf en naar een manier om deze te
respecteren.
De revolte die de mens maakt tot wat hij is, in opstand komend tegen
zijn eigen staat van zijn, manifesteert zich aldus Camus op allerlei
fronten van het menselijk leven. Het surrealisme bijvoorbeeld beloofde
de mens te bevrijden van de killende logica van het denken en het
verstikkende moralisme - het zou alles in de geest toelaten - en precies
deze impuls versteende en was in de tijd dat Camus schreef tot dogma
geworden. André Breton had zich tot de paus verklaard en het
surrealisme was verworden tot een toneel van obsessieve processen en
excommunicaties (zodat Breton eenzaam achterbleef). Maar het ging
niet slechts om de corrumpering van een oorspronkelijk zuiver ideaal.
Camus laat zien hoe elk ideaal het tegendeel al in zich draagt. Omdat
het surrealisme zichzelf moest realiseren, kon het niet anders dan zijn
eigen oorsprong verliezen: het antimoralisme van het surrealisme was
gedoemd uit te monden in een star moralisme, een ‘évangile du
désordre’ zoals Camus het fijntjes noemt. Het surrealisme vertoont voor
Camus dezelfde structuur als de revolutie en werd door Breton zelf
trouwens als ‘de revolutie van de geest’ beschouwd.
Zo bespreekt Camus manifestaties van verstarde ideologieën die in zijn
eigen tijd naar de voorgrond treden. Hij bespreekt achtereenvolgens de
metafysische opstand, die zo genoemd wordt wanneer de mens zich
tegen de zin en betekenis van zijn bestaan en de gehele schepping
keert; de historische (zoals de koningsmoordenaars van de Franse
revolutie), de verschillende vormen van terreur en terrorisme en de
opstand in de kunst. En allemaal tonen ze dezelfde structuur: de mens
schept en verandert zijn wereld en wil deze conditie vervolgens met
geweld consolideren.
Alle revolutionairen, surrealisten en communisten, voelden zich daarmee
door Camus aangevallen. Het mechanisme dat Camus beschrijft is
eeuwenoud. Onder de metafysische opstand bespreekt hij ook de
wonderbaarlijke overgang van het verzet van Jezus tegen de wereldorde
naar het starre bouwwerk van de clerus dat zich als norm wil doen laten
gelden. Slechts enkelingen (zoals de hedendaagse theoloog Eugen
Drewermann die zich door Camus beïnvloed weet) zoeken juist de
rebellerende kracht van het christendom, maar de kerk had deze kracht
al snel uitgebannen. Camus beschrijft dit verval. Hij zoekt en waardeert
die eerste aanzet van de mens om zichzelf en de wereld te veranderen,
om iets nieuws te creëren vanuit een eerlijke behoefte of passie. Het zou
een miskenning van de mens zijn wanneer we hem slechts als een in
zichzelf berustend wezen zouden beschouwen, een wezen dat, zoals de
stoïcijnen dachten, slechts streeft naar het tot rust komen van alle
strevingen. Nee, de mens woelt onrustig in zijn bestaan en stelt zichzelf
vragen. Om recht te doen aan zichzelf moet hij in verzet komen, maar
hij moet daarbij ook het leven van de anderen respecteren. Hij die
geobsedeerd door is slechts het Goede te willen, zal vroeg of laat deze
grens overtreden: hij zal een systeem bouwen of zich aansluiten bij een
heilsprofetie en strijder worden voor de goede zaak: een moordenaar,
een onderdrukker. Ongetwijfeld waren de mensen die met goddelijke
hoogmoed de vliegtuigen in de Twin Towers boorden vervuld van hun
eigen overtuiging het absoluut Goede te doen. In plaats van deze
mensen opzij te schuiven als engelen van het Kwaad, zouden we er goed
aan doen Camus te herlezen en te begrijpen dat het om mensen ging
met idealen en beelden van een paradijs, mensen als wijzelf zijn.
Camus toont zich vooral een auteur die zich ernstig zorgen maakt over
zijn eigen tijd. Zowel het fascisme als het Sovjetcommunisme brachten
humanitaire rampen voort, niet zozeer in hun weigering genoegen te
nemen met de wereld zoals hij is, maar in hun blinde volharding. Revolte
was ontevredenheid geworden, en deze ontevredenheid was geëscaleerd
tot revolutie. De revolutie onderscheidt zich van de revolte in zijn
veralgemenisering die niets meer met de mens van vlees en bloed te
maken heeft. De revolutie miskent het leven omdat het doel een concept
is geworden. De revolte is een beweging van het leven zelf. Camus
schrijft:
Men kan de revolte niet miskennen zonder het leven te miskennen. Zijn
meest pure schreeuw doet steeds opnieuw een zijn opstaan. Hij is dus
liefde en vruchtbaarheid, of hij is niets. De eerloze en berekenende
revolutie die de abstracte mens boven die van vlees en bloed stelt,
miskent steeds opnieuw het leven en het zijn, en vervangt de liefde door
het wraakgevoel.6
Ruzie
Algerije
Eens te meer blijkt Camus een hartstochtelijk denker van het leven te
zijn die ons voortdurend oproept het leven te omhelzen, te affirmeren.
De (zelf)moord is de grens van deze affirmatie. De revolutionair gaat
deze grens over. De bron van het leven ontspringt in de zomeravonden
in Camus’ vaderland Algerije; het land waar de moraal zichzelf opheft om
zich haast Nietzscheiaans over te geven aan het leven.12 Men kan
Camus’ liefde en zorg voor Algerije niet overschatten.13 En dat is precies
de reden waarom L’homme révolté ergens zo’n vreemde plaats heeft in
Camus’ oeuvre. Het is een boek tegen de Parijse intellectuele
communistische scène, maar Camus’ expliciete verontrusting over de
toen al sluimerende spanningen in Algerije is er ver in te zoeken. En dat
is vreemd. Als er één volk was dat broeide van revolte in 1951, dan was
het wel het Algerijnse volk. Waarom zweeg Camus uitgerekend in
L’homme révolté over Algerije terwijl hij in dezelfde jaren waarin het
werd geschreven voortdurend met zijn vaderland bezig was? De laatste
tijd is er veel belangstelling voor de vlijmscherpe en meesterlijke
journalistieke stukken die Camus tussen 1944 en 1947 onder andere
publiceerde in Combat, de verzetskrant waarvan hij hoofdredacteur was.
14 Wie naast L’homme révolté deze publicaties leest, zoals bijvoorbeeld
“Ni victimes ni bourreaux” (slachtoffers noch beulen), krijgt een veel
vollediger beeld van de Camus de Algerijnse opstandeling. Niemand
bekommerde zich meer om Algerije dan Camus en daarom is het zo
pijnlijk dat Algerije geen plaats heeft in L’homme révolté. Amper drie
jaar na het verschijnen van L’homme révolté veranderde het zomerland
Algerije in een hel op aarde. Op 1 november 1954 begon in Algerije het
verzet tegen de Fransen onder leiding van het FLN (Front de Libération
Nationale). De strijd om onafhankelijkheid eiste duizenden doden aan
beide kanten. Het belangrijkste wapen van de FLN was terrorisme. De
FLN kon rekenen op de onvoorwaardelijke steun van Sartre en Jeanson
maar Camus’ ambivalente sympathie voor de terroristen die in L’homme
révolté te lezen viel was nu ver te zoeken. Een innerlijk verscheurde
Camus probeerde zich moedig als bemiddelaar tussen Parijs en Algiers
op te stellen. Maar zijn zwijgen over Algerije in L’homme révolté ging
hem nu parten spelen. Met L’homme révolté had hij slechte papieren om
de door hemzelf toebedachte rol van bemiddelaar te spelen tussen Parijs
en de FLN. Camus wees het gebruik van terrorisme door de FLN vierkant
af terwijl in Parijs de communistische intelligentia niets meer moesten
hebben van Camus. Wat was hen de revolte zonder revolutie waard?
7 Evenals Levinas kan Camus m.i. beschouwd worden als een denker
van het ‘gij zult niet doden’. Maar hun wegen zijn verschillend.
11 Ronald Aronson: Camus and Sartre: the story of a friendship and the
quarrel that ended it, Chicago: University of Chicago Press, 2004.