Ecli NL Rbrot 2024 61

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

ECLI:NL:RBROT:2024:61

Instantie Rechtbank Rotterdam


Datum uitspraak 04-01-2024
Datum publicatie 09-01-2024
Zaaknummer C/10/666319 / FA RK 23-7100 (oplegging) en C/10/666322 /
FA RK 23-7101 (verlenging)
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere Eerste aanleg - enkelvoudig
kenmerken
Inhoudsindicatie
Wet tijdelijk huisverbod. Niet door verweerder voldaan aan
het bepaalde in artikel 2 Wth, vierde lid, omdat uit de
beschikking waarbij het huisverbod is opgelegd niet
(voldoende) blijkt welke feiten en omstandigheden aanleiding
hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en of
bij de beoordeling ook de verklaring van eiser is betrokken.
Ondanks het ontbreken van een deugdelijke motivering ex
art. 3:46 Awb, wordt het beroep niet gegrond verklaard,
omdat aannemelijk is dat eiser door de ondeugdelijke
motivering niet is benadeeld. Beroep tegen oplegging
ongegrond. Beroep tegen verlenging gegrond. Verweerder
kon niet in redelijkheid van de bevoegdheid gebruikmaken tot
verlenging van het huisverbod, omdat het feit dat er nog
geen veiligheidsafspraken waren gemaakt aan achterblijfster
en Veilig Thuis te wijten was en dus niet voor rekening van
eiser mocht komen. Proceskostenveroordeling.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak
Rechtbank ROTTERDAM

Team familie

Reg.nr.: C/10/666319 / FA RK 23-7100 (oplegging)


C/10/666322 / FA RK 23-7101 (verlenging)

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen


[eiser01],
hierna: eiser,
wonende te [woonplaats01] ,
gemachtigde mr. A. Aïssal te Rotterdam,

en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam,


hierna: verweerder,

in welke zaak belanghebbende is:

[naam01],
wonende te [woonplaats01] ,
hierna: achterblijfster.

1 Ontstaan en loop van de procedure

1.1. Bij besluit van 21 augustus 2023 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser (hierna: het
opleggingsbesluit).

1.2. Bij besluit van 30 augustus 2023 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 18 september 2023
(hierna: het verlengingsbesluit).

1.3. Bij brief van 2 oktober 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het opleggingsbesluit en het
verlengingsbesluit.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Aanwezig waren:
eiser, bijgestaan mr. Klaassen, waarnemend advocaat voor mr. Aïssal;
verweerder, vertegenwoordigd door [naam02] en [naam03] ;
de hulpofficier van justitie van locatie Zuidplein, dhr. [naam04] .
Achterblijfster is met kennisgeving niet verschenen. Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond is, hoewel
daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2 Overwegingen

2.1. Weergave bestreden besluiten en beroep

2.1.1. Bij het opleggingsbesluit heeft verweerder aan eiser een huisverbod opgelegd voor de duur van
tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten
grondslag gelegd dat de aanwezigheid van eiser in de woning van partijen (een vermoeden van)
een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of
meer personen die met hem in de woning wonen.

2.1.2. Bij het verlengingsbesluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien
dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid
van eiser in de woning van partijen nog steeds een gevaar oplevert voor de veiligheid van één of
meer personen die met hem in de woning wonen.

2.1.3. Het beroep strekt ertoe de besluiten tot oplegging en verlenging en de rechtsgevolgen daarvan
te vernietigen, alsmede veroordeling van verweerder tot het betalen van de proceskosten van de
gemachtigde.

2.2. Beoordeling gronden

Oplegging van het huisverbod

2.2.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester
een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens
aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of
meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of
indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel
9.

2.2.2. Eiser voert aan dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het
opleggingsbesluit nam en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van
zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen. Bovendien voert hij kort samengevat aan dat door
verweerder niet voldaan is aan een deugdelijke motivering van het besluit en het beginsel van
hoor en wederhoor.

Deugdelijke motivering
2.2.3. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een besluit
berusten op een deugdelijke motivering.

2.2.3.1. Ingevolge artikel 3:47, eerste lid van de Awb wordt de motivering vermeld bij de
bekendmaking van het besluit. Op grond van het derde lid van dat artikel verstrekt het
bestuursorgaan de motivering binnen een week na de bekendmaking van het besluit als de
motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit
kan worden vermeld.

2.2.3.2. Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet tijdelijk huisverbod bevat het huisverbod in
ieder geval een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt, de feiten en
omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en de
namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.

2.2.4. De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 2 Wth, vierde lid,
omdat uit de beschikking waarbij het huisverbod is opgelegd niet (voldoende) blijkt welke feiten
en omstandigheden aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod. Ook blijkt
uit de beschikking onvoldoende of bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden ook de
verklaring van eiser is betrokken. Het besluit berust hierdoor niet op een deugdelijke motivering
zoals bedoeld in artikel 3:46 Awb.

2.2.5.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van verweerder dat er sprake was van spoed in de zin
van artikel 3:47 Awb en dat de motivering blijkt uit de onderliggende documenten. Gelet op het
ingrijpende karakter van het opleggen van een huisverbod is het van groot belang dat de
belanghebbende aanstonds op de hoogte wordt gesteld welke feiten en omstandigheden hebben
geleid tot het opleggen van het huisverbod. Voor zover impliciet is verwezen naar de stukken of
expliciet naar het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld kan dat naar het oordeel van de
rechtbank alleen indien de inhoud daarvan bij het afgeven van de beschikking bekend wordt
gemaakt. De hulpofficier van justitie heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat voornoemde
documenten niet aan eiser zijn overhandigd bij het geven van de beschikking.

2.2.6. Niettemin leidt dit alles niet tot een gegrond beroep. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan
een besluit waartegen beroep is ingesteld in stand worden gelaten ondanks schending van een
geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, als aannemelijk is dat de
belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is
dat eiser door het motiveringsgebrek niet is benadeeld, omdat vaststaat dat eiser de stukken die
de beschikking onderbouwen kort na het ontvangen van de beschikking wel heeft gekregen,
zodat hij toen op de hoogte werd van welke feiten en omstandigheden hebben geleid tot
oplegging van het huisverbod.

Het beginsel van hoor en wederhoor


2.2.7. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een
bestuursorgaan voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de
beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die
belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen als:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende
betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

2.2.8. Eiser stelt dat sprake is van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat uit de
beschikking tot oplegging niet blijkt dat de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd bij de
beoordeling is betrokken. De rechtbank oordeelt als volgt.

2.2.8.1. Het is juist dat uit de beschikking tot oplegging niet blijkt of de verklaring die eiser bij de
politie heeft afgelegd bij de beoordeling is betrokken. Echter ziet deze stelling op het hierboven
genoemde motiveringsgebrek en niet op de vraag of sprake is van strijd met het beginsel van
hoor en wederhoor. Uit de stukken blijkt dat eiser door de politie is gehoord. Het enkele feit dat
verweerder haar opleggingsbesluit heeft gebaseerd op andere feiten en omstandigheden dan
door eiser gesteld, maakt niet dat de door hem gestelde feiten en omstandigheden niet zijn
meegenomen in de beoordeling door verweerder.
2.2.9. Het betoog faalt.

Gevaar
2.2.10. De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of
omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te
leggen.

2.2.11. Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een ernstig en onmiddellijk gevaar in de
zin van artikel 2 Wth, omdat uit de stukken voldoende blijkt dat eiser zich niet onbetuigd heeft
gelaten en heeft bijgedragen aan het letsel van achterblijfster. Eiser had ten tijde van het
incident veel gedronken, waarvan algemeen bekend is dat dit een recept is voor problemen.
Omdat de aanwezigheid van eiser in de woning naar het oordeel van de rechtbank een ernstig en
onmiddellijk gevaar opleverde, was verweerder in beginsel bevoegd het huisverbod op te leggen.
Belangenafweging
2.2.12. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in
redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.

2.2.13. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in redelijkheid gebruik maken van de
bevoegdheid een huisverbod op te leggen, omdat uit de stukken meer dan duidelijk wordt dat er
rust en hulpverlening nodig waren voor partijen.

Conclusie
2.2.14. Het beroep tegen het opleggingsbesluit is ongegrond.

Verlenging van het huisverbod

2.2.15. Eiser voert aan dat het gevaar niet meer bestond ten tijde van het nemen van het
verlengingsbesluit van het huisverbod en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft
kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen.

2.2.16. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen
tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het
ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.

Gevaar
2.2.17. De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of
omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die
hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties
dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het
huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken.

2.2.18. Naar het oordeel van de rechtbank was nog steeds sprake van een gevaar in de zin van de
Wth, vanwege het feit dat er op het tijdstip van het verlengingsbesluit nog geen
veiligheidsafspraken waren gemaakt tussen partijen. Verweerder was dus bevoegd het
huisverbod te verlengen.

Belangenafweging
2.2.19. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder in alle redelijkheid, alle belangen
afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.

2.2.20. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder niet in redelijkheid van de bevoegdheid
gebruikmaken tot verlenging van het huisverbod dat was opgelegd aan eiser.

2.2.20.1. Voorop wordt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie als uitgangspunt geldt dat als
geen veiligheidsafspraken kunnen worden gemaakt, verweerder doorgaans de belangen van de
achterblijver zwaarder mag laten wegen dan de belangen van de uithuisgeplaatste.

2.2.20.2. Deze zaak is anders dan de meeste zaken, omdat het feit dat er nog geen
veiligheidsafspraken waren gemaakt aan achterblijfster en Veilig Thuis te wijten is. Achterblijfster
heeft aangegeven dat zij geen partnergesprek wilde voeren en dat zij de relatie als beëindigd
beschouwde, als gevolg waarvan de casemanager van Veilig Thuis geen stappen meer heeft
ondernomen om een partnergesprek op te zetten. Veilig Thuis heeft met deze gang van zaken
het belang van eiser voor het maken van veiligheidsafspraken miskend. Immers, eiser is de kans
ontnomen om in een begeleid, rechtstreeks gesprek met achterblijfster te trachten tot afspraken
te komen, ongeacht of de relatie zou standhouden of niet. Veilig Thuis heeft hiermee ook miskend
dat het huisverbod een tijdelijke maatregel is welke eindigt na de verlenging, zodat, ongeacht de
voortduring van de relatie of samenwoning, bekeken moet worden hoe partijen na afloop van het
huisverbod met elkaar om moeten gaan.

2.2.20.3. De rechtbank is van oordeel dat de weigerachtige houding van achterblijfster en de


passieve, lijdelijke houding van Veilig Thuis niet voor rekening van eiser dienen te komen, maar
voor rekening van verweerder. Het valt verweerder aan te rekenen dat de vrouw te weinig
gestimuleerd is om ten minste een gesprek aan te gaan met haar ex-partner. Aan eiser kon dan
ook niet het verwijt worden gemaakt dat de onveilige situatie voortduurde, zodat de
belangenafweging niet in zijn nadeel mocht uitvallen.

2.2.21. Het betoog slaagt. Het verlengingsbesluit wordt vernietigd, omdat verweerder niet in
redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken (artikel 3:4 van de Awb).

2.3. Proceskosten

2.3.1. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en


stelt deze vast op een bedrag van 1.674,-. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond
van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op totaal 2 punten (gelet op de samenhang van de zaken, zoals bedoeld in
artikel 3 van dat Besluit) met een waarde per punt van 837,-.

3 Beslissing

De rechtbank:

3.1. verklaart het beroep tegen het opleggingsbesluit ongegrond;

3.2. verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond;

3.3. vernietigt het verlengingsbesluit;

3.4. veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 1.674,-.

Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, rechter, en door deze en mr. T. Houtepen, griffier,
ondertekend.

De griffier: De rechter:

Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:

You might also like