Forensische Psychologie

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 18

Forensisch psychiatrische zorg

Annet Willemsen
S4598334
Capita Selecta Interventies in Klinisch Forensiche Psychologie, Rijksuniversiteit Groningen
Supervisor: Julie Karsten
Datum: ????
1. Forensisch psychiatrische zorg

Het doel van forensische psychiatrische zorg

Het doel van forensische zorg is het waarborgen van een veilige re-integratie van

individuen die fouten hebben begaan en terugkeren in de samenleving. Puur straffen volstaat

niet voor personen met psychische aandoeningen, een laag IQ, of verslavingsproblematiek; zij

behoeven aanvullende hulp, zoals therapie. De overheid kan daarom geestelijke

gezondheidszorg, verslavingszorg, en ondersteuning voor mensen met een laag IQ toevoegen

aan de straf, met als beoogd resultaat de verkleining van de kans op recidive.

Forensisch psychiatrische zorg onderscheidt zich van reguliere psychiatrische zorg

doordat het gericht is op individuen binnen het strafrechtelijk systeem. Het hoofddoel betreft

de reductie van crimineel gedrag en het faciliteren van een veilige re-integratie. De

behandeling omvat zowel psychiatrische symptomen als factoren die hebben bijgedragen aan

delictgedrag, met bijzondere aandacht voor risicomanagement. Soms worden

beveiligingsmaatregelen toegepast, en behandeling vindt incidenteel plaats in forensische

klinieken.

In reguliere psychiatrische zorg ligt de nadruk op het bevorderen van algemeen

welzijn, zonder specifieke focus op crimineel gedrag. Het verschil in contextuele

betrokkenheid bij het strafrecht en de behandelingsdoelen differentieert deze twee vormen van

zorg. Veiligheid staat voorop in forensisch psychiatrische zorg, met strikte

beveiligingsmaatregelen en nadruk op risicomanagement. Juridische aspecten, zoals

dwangopname en interactie met het strafrechtelijk systeem, maken integraal deel uit van deze

zorg.

Forensisch psychiatrische zorg heeft als doel psychiatrische patiënten te behandelen

die betrokken zijn bij criminele activiteiten of een hoog risico op recidive lopen. Het richt

zich op het verminderen van psychiatrische stoornissen, het voorkomen van herhaald
crimineel gedrag, en het bevorderen van maatschappelijke re-integratie. Deze verschillen

benadrukken de unieke uitdagingen en verantwoordelijkheden binnen forensisch

psychiatrische zorg, waarbij behandeling zich toespitst op zowel psychiatrische als juridische

dimensies.

Functie van richtlijnen in forensisch psychiatrische zorg

Richtlijnen in de forensisch psychiatrische zorg fungeren als normatieve en

gestandaardiseerde referentiepunten, wat een essentieel raamwerk biedt voor kwalitatieve

zorg. Ze stellen normen vast, standaardiseren procedures en faciliteren risicomanagement,

waardoor ze bijdragen aan rechtszekerheid, de continuïteit van zorg bevorderen, en de

besluitvorming door professionals ondersteunen op basis van wetenschappelijke kennis en

best practices. Deze normatieve instrumenten zijn van cruciaal belang in de forensisch

psychiatrische zorg, waar ze een gestructureerde, op bewijs gebaseerde aanpak bieden voor de

behandeling van patiënten.

Richtlijnen waarborgen de kwaliteit en veiligheid van de zorg door een duidelijk

behandelkader te verschaffen, gestandaardiseerd op aspecten zoals diagnostiek, behandeling,

en risicomanagement. Ze stellen behandelaars in staat de meest effectieve interventies te

bieden op basis van recente wetenschappelijke inzichten, verminderen variabiliteit in de zorg,

verhogen de consistentie, en bevorderen communicatie en samenwerking tussen verschillende

disciplines. Dit resulteert in gezamenlijke behandelplannen die essentieel zijn bij de aanpak

van complexe behoeften van forensisch psychiatrische patiënten. Tot slot dragen richtlijnen

substantieel bij aan het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg, waardoor

behandelaars effectieve en veilige interventies kunnen bieden, gebaseerd op actuele

wetenschappelijke inzichten en het minimaliseren van risico's en fouten in de forensisch

psychiatrische zorg.

'Verantwoordelijkheid naar draagkracht' in forensisch psychiatrische behandeling


De term 'verantwoordelijkheid naar draagkracht' impliceert voor aanvang van de

behandeling een passende financiële en emotionele afstemming op de individuele middelen.

Gedurende de behandeling benadrukt het een op maat gemaakte betrokkenheid en autonomie

die in lijn zijn met de capaciteiten van de persoon. Na de behandeling suggereert het

zelfmanagement en op maat gemaakte ondersteuning om behaalde resultaten te behouden.

Deze benadering pleit voor een gepersonaliseerde aanpak die gedurende het gehele

behandelproces rekening houdt met de individuele draagkracht.

In het kader van forensische psychiatrische behandeling betekent

'verantwoordelijkheid naar draagkracht' dat de patiënt een actieve rol moet spelen in zijn

eigen leven en behandeling, in overeenstemming met zijn individuele capaciteiten. Hierbij

wordt gesteld dat de patiënt niet meer verantwoordelijkheid op zich moet nemen dan hij

aankan, maar ook niet minder dan hij in staat is te dragen.

Tijdens de behandeling impliceert dit dat de patiënt verantwoordelijkheid moet nemen

voor zijn behandeltraject, inclusief strikte naleving van behandelafspraken, medicatiegebruik,

deelname aan therapieën en het volgen van kliniekregels. Na de behandeling omvat deze

benadering dat de patiënt zelf verantwoordelijkheid moet dragen voor zijn leven, waarbij hij

aangeleerde vaardigheden en strategieën toepast, zoals het vermijden van risicovol gedrag en

actief bijdraagt aan zijn eigen welzijn en herstel.

Gedurende alle fasen van de behandeling is het cruciaal dat de patiënt niet overbelast

wordt en dat zijn verantwoordelijkheden afgestemd zijn op zijn individuele draagkracht. Dit

kan resulteren in een aangepast behandeltempo of extra ondersteuning om ervoor te zorgen

dat de patiënt zijn verantwoordelijkheden op een gezonde en duurzame manier kan dragen.
2. Het pad van de patiënt naar herstel

Het traject dat forensisch psychiatrische patiënten doorlopen, van opname tot en met

verlof, is een complex proces dat zorgvuldig is ontworpen om zowel psychiatrische als

forensische aspecten te behandelen. Het traject kan in zes fasen worden onderverdeeld,

waarbij elk stadium nauwgezet is afgestemd op de specifieke behoeften en risico's van de

individuele patiënt.

Screening en diagnostiek: De aanvankelijke beoordeling van een patiënt wordt

uitgevoerd via Het programma Zorgvuldig, Snel en op Maat ( ZSM). Hierbij hanteert de

reclassering een screeningsformulier en het wegingskader, specifiek ontworpen voor

jongvolwassenen om de keuze tussen jeugd- of volwassenenstrafrecht te bepalen. Dit proces

is hoofdzakelijk administratief van aard, waarbij de beslissing kan worden genomen om geen

verdere stappen te ondernemen of om een opvolgend traject te initiëren. Wanneer een persoon

wordt beschuldigd van een strafbaar feit en er wordt vermoed dat er sprake is van een

psychische stoornis, kan er een onderzoek worden gestart om de diagnose te stellen en te

bepalen of de persoon geschikt is voor opname in een forensisch psychiatrisch centrum. De

eerste en initiële fase omvat een grondige intake en diagnostiek, waarbij de medische

geschiedenis, psychiatrische symptomen, delictgeschiedenis en risicofactoren worden

geanalyseerd. Deze uitgebreide beoordeling legt de basis voor het daaropvolgende

behandelplan, dat in samenwerking met de patiënt wordt ontwikkeld. De initiële opnamefase

markeert het aanvangspunt van het traject, waarbij de patiënt wordt opgenomen in een

forensisch psychiatrisch centrum. In deze fase wordt niet alleen de diagnose van de tbs-
gestelde gesteld, maar ook wordt bepaald welk zorgprogramma en welke afdeling het meest

geschikt zijn. Het doel is om een grondig inzicht te verkrijgen in de specifieke behoeften en

problematiek van de patiënt, wat als basis dient voor de ontwikkeling van een afgestemd

behandelplan.

Opname: Als een persoon wordt opgenomen in een forensisch psychiatrisch centrum,

wordt er een behandelplan opgesteld op basis van de diagnose en de individuele behoeften

van de patiënt. Het doel van de behandeling is om de patiënt te helpen zijn/haar psychische

problemen aan te pakken en tegelijkertijd de risico's voor de samenleving te verminderen. Het

behandelplan, de tweede fase, omvat gedetailleerde doelen, interventies en de benodigde

ondersteuning, variërend van medicatie tot verschillende vormen van therapie. Na de opname

volgt de behandelfase, waarin de daadwerkelijke intramurale behandeling plaatsvindt. Hier

ontvangt de patiënt intensieve zorg en begeleiding, gericht op herstel, rehabilitatie en het

verminderen van het recidiverisico. Verschillende behandelmodaliteiten, zoals therapieën en

medicatie, worden ingezet op basis van de individuele behoeften van de patiënt en de

onderliggende stoornis.

Behandeling: De behandeling kan verschillende vormen aannemen, zoals

medicamenteuze behandeling, individuele therapie, groepstherapie en

activiteitenprogramma's. De behandeling is in de meeste gevallen gericht op het stabiliseren

van de psychische stoornis en het verbeteren van het functioneren van de patiënt in het

dagelijks leven. De derde fase is gewijd aan intensieve behandeling, waarbij de focus ligt op

het verminderen van psychiatrische symptomen, het aanleren van effectieve

copingvaardigheden en het beheren van risico's.

Evaluatie: Na verloop van tijd zal er regelmatig worden geëvalueerd hoe het gaat met

de patiënt en of er veranderingen nodig zijn in het behandelplan. Tijdens dit proces worden
regelmatig risicotaxaties uitgevoerd, wat de vierde fase inleidt, waarin verlofaanvragen

worden overwogen.

Verlof: Als de patiënt voldoende is gestabiliseerd en als er vertrouwen is dat er geen

gevaar meer bestaat voor de samenleving, kan er besloten worden tot verlof. Dit kan

geleidelijk aan opgebouwd worden, bijvoorbeeld door verlof te geven onder begeleiding of in

een besloten setting. Verlof, als onderdeel van de vijfde fase, biedt de patiënt de mogelijkheid

onder begeleiding buiten de kliniek te verblijven, bevordert re-integratie en test geleidelijk de

verworven vaardigheden. Naarmate de patiënt meer vooruitgang boekt met zijn of haar

behandeling, kan hij of zij in aanmerking komen voor een geleidelijk verlof. Dit is een proces

waarbij de patiënt in toenemende mate meer vrijheid krijgt om het centrum te verlaten en deel

te nemen aan de samenleving. De patiënt krijgt tijdens deze fase meer verantwoordelijkheid

en autonomie, en worden geleerd om op hun eigen te functioneren. Het centrum blijft steeds

controleren en monitoren, om de terugval van patiënt te voorkomen.

Re-integratie in de maatschappij: Als de patiënt voldoende is hersteld en als er

vertrouwen is dat er geen risico meer is voor de samenleving, kan er besloten worden tot re-

integratie in de maatschappij. Dit kan behoorlijk uitdagend zijn, vooral omdat forensisch

psychiatrische patiënten een stempel hebben als een potentieel gevaar. Daarom kan er tijdens

het re-integratieproces begeleiding en ondersteuning worden geboden. De zesde en laatste

fase richt zich op nazorg en verdere re-integratie, waarbij de patiënt wordt voorbereid op een

succesvolle terugkeer in de maatschappij. Sociale vaardigheden, huisvesting, werk en de

opbouw van een ondersteunend sociaal netwerk worden geïntegreerd in dit stadium. Het

traject van opname tot en met verlof illustreert het streven naar een evenwicht tussen

behandeling, risicobeheer en de uiteindelijke resocialisatie van forensisch psychiatrische

patiënten. In deze fase zit ook de resocialisatiefase, waarbij de tbs-gestelde geleidelijk wordt

voorbereid op herintegratie in de samenleving. Dit omvat verschillende vormen van verlof,


zoals begeleid, onbegeleid en transmuraal verlof, waarbij de patiënt onder toezicht buiten de

instelling verblijft. Deze fase is gericht op het teruggeven van verantwoordelijkheden aan de

patiënt en biedt ondersteuning bij de overgang naar een meer zelfstandig leven. Wanneer de

patiënt goed reageert op de behandeling en de therapeuten geloven dat hij of zij klaar is voor

verdere re-integratie in de samenleving, kan de patiënt in aanmerking komen voor ontslag. Dit

gebeurt vaak na een periode van intensieve controle en begeleiding om ervoor te zorgen dat

de patiënt stabiel en in staat is om zelfstandig te functioneren.

Het is belangrijk om op te merken dat de behandeling niet eindigt nadat de patiënt

ontslagen is. Veel patiënten zijn onderhevig aan verplichte supervisie en ontvangen

regelmatige nazorg om hen te helpen bij de overgang naar de samenleving.

Het traject van een forensisch psychiatrische patiënt, van opname tot verlof, is

complex en zorgvuldig gestructureerd, bestaande uit meerdere onderscheidende fasen die

gericht zijn op diagnostiek, behandeling en re-integratie. Binnen deze fasen wordt het

behandeltraject van de forensisch psychiatrische patiënt gevormd door een geïntegreerde

aanpak, waarbij diagnostiek, behandeling en re-integratie elkaar complementeren met als doel

een succesvolle terugkeer naar de maatschappij met verminderde risico's op recidive.


3. Risicotaxatie (ca 2 bladzijden)

Risicotaxatie speelt een cruciale rol in de behandeling binnen forensisch psychiatrische

zorgprogramma's, waarbij het inschatten van het recidiverisico van een patiënt centraal staat.

Risicotaxatie betreft het inschatten van de waarschijnlijkheid, aard, frequentie en ernst van

toekomstige delicten, evenals het identificeren van het meest waarschijnlijke slachtoffer,

samen met factoren die het risico verhogen en verlagen (Hildebrand, De Ruiter, Van Beek,

2001). Dit proces vindt op verschillende momenten tijdens de behandeling plaats, met als

primaire doel het verminderen van het recidiverisico.

Risicofactoren

Statistische aspecten zoals geslacht, gezinsachtergrond en eerdere delinquentie zijn

onveranderlijke feiten die van belang zijn bij het beoordelen van risico's, maar ze zijn niet

beïnvloedbaar door sancties of behandelingen (Tervoort, 2010). Statische risicofactoren zijn

onveranderlijke elementen zoals een langdurige geschiedenis van antisociaal gedrag,

familiecriminaliteit en eerdere veroordelingen (Gendreau et al., 1996; Andrews & Bonta, 2003;

Hanson & Morton-Bourgon, 2005). Ze vormen een basis die niet gemakkelijk door behandeling

kan worden beïnvloed (Andrews & Bonta, 1994).

Aan de andere kant zijn dynamische factoren, zoals vaardigheden en denkpatronen,

potentieel beïnvloedbaar door behandeling, zij het niet altijd. Het sociale netwerk en

dagelijkse activiteiten behoren ook tot deze dynamische factoren en kunnen mogelijk

veranderen door aanpassingen in de omgeving van de delinquent. Voor behandelaars vormen

deze dynamische factoren een specifiek aandachtspunt (Tervoort, 2010). Dynamische factoren

zijn vatbaarder voor behandeling, zoals antisociaal gedrag, associatie met criminele vrienden,

impulsiviteit, en het vermogen tot zelfregulatie (Gendreau et al., 1996; Andrews & Bonta, 2003;

Hanson & Morton-Bourgon, 2005). Onderscheid wordt gemaakt tussen acute (korte-termijn) en
stabiele (langere-termijn) dynamische risicofactoren. Acute dynamische risicofactoren zijn

intoxicatie of plotselinge woede (Harris, Rice & Quinsey, 1998). Acute factoren hebben beperkte

langetermijn voorspellende waarde (Hanson, 2000; Hanson & Harris, 2001). Stabiele

dynamische risicofactoren, zoals alcoholisme of persoonlijkheidsstoornissen, strekken zich

over langere perioden uit (maanden/jaren) en verminderen het recidiverisico bij behandeling

(Andrews & Bonta, 1994).

Beschermende Factoren

Beschermende factoren, zoals hoog opleidingsniveau, ziektebesef, en ondersteunend

sociaal netwerk, verminderen het risico op recidive. Het integreren van beschermende

factoren in het risicotaxatieproces is een positief-psychologische benadering die de sterke

kanten van patiënten benadrukt (Nagtegaal & Schönberger, 2013)..

Risicotaxatie kent verschillende benaderingen:

1. Base Rates: Recidiverisico wordt vastgesteld op basis van vergelijkbare

recidivepercentages in delinquentencategorieën, maar biedt slechts een ruwe indicatie.

2. Ongestructureerd Klinisch Oordeel: Gebaseerd op de ervaring van clinici, deze

methode bleek sterk beïnvloed door subjectiviteit en had beperkte voorspellende

waarde. Verbeteringen traden op bij consensus tussen meerdere experts (De Ruiter,

1999; De Vogel, 2005).

3. Actuariële Risicotaxatie: dit is een gestructureerde risicotaxactie die gebasseerd is op

empirisch aangetonde risicofactoren (Tervoort, 2010). Eerste generatie instrumenten

zoals VRAG, SORAG, PCL-R en STATIC-99 zijn snel maar onzorgvuldig in de

klinische praktijk. Ze negeren klinische oordelen, tellen risicofactoren op, negeren

individuele en dynamische factoren.


4. Gestructureerde Klinische Risicotaxatie: Gebruikt instrumenten zoals HCR20 V3,

HKT-R en SVR-20. Combineert empirische risicofactoren met klinisch oordeel, meet

veranderingen in recidiverisico en biedt dieper inzicht. Voordelen zijn richtlijnen voor

behandeling, consistente besluitvorming over verlof en uitstroom, betere

communicatie en bescherming van patiënten rechten. Gezamenlijke beoordeling door

behandelaars, sociotherapeuten en onderzoekers is effectief (De Vogel, 2005).

Algemeen Gebruikte Risicotaxatie-Instrumenten

1. HCR-20V3: Herziening van de HCR-20, gericht op dynamische factoren en

risicomanagement. Groot belang voor de dagelijkse praktijk ( Douglas, Hart, Webster &

Belfrage, 2013).

2. HKT-R: Herziene versie van de HKT-30, met toegevoegde items voor meer nuance en

een 5-puntsschaal voor scores. Gericht op betere bruikbaarheid en predictieve

validiteit.

3. FARE: Forensisch Ambulante Risico Evaluatie is een instrument dat het mogelijk

maakt om het recidiverisico actuariëel in te schatten, met de optie om op basis van een

goed onderbouwd klinisch oordeel tot een aangepaste beoordeling te komen

(Forensisch Ambulante Risico Evaluatie; Van Horn, Eisenberg, Bouman, Van den Hanenberg,

Van der Put & Bogaerts, 2016).

Het gebruik van deze instrumenten is verplicht gesteld in de forensische psychiatrie, en er

wordt steeds meer nadruk gelegd op gestructureerde klinische risicotaxatie voor een

effectievere behandeling en risicomanagement.

De meest betrouwbare inschatting van delictkansen wordt momenteel verkregen door het

combineren van klinisch oordeel en resultaten van taxatie-instrumenten. Het is echter


belangrijk op te merken dat de betrouwbaarheid van deze inschatting over de korte termijn

doorgaans hoger is dan over de lange termijn (Tervoort, 2010).


4. Behandeling (ca 10 bladzijden)

Het verband tussen middelenmisbruik en misdaad

Diverse studies benadrukken de aanzienlijke correlatie tussen problematisch

middelengebruik en crimineel gedrag, een fenomeen dat zowel bij mannen als vrouwen is

vastgesteld (Lammers et al., 2014). In een specifieke analyse onder forensische cliënten kwam

naar voren dat bij 20% van de onderzochte groep middelenmisbruik direct gerelateerd was

aan delictgedrag, terwijl het bij de overige 80% fungeerde als een van de vele criminogene

factoren (Van der Kraan et al., 2014). Onderzoek door Brand en collega's onthulde dat bij

volwassen terbeschikkinggestelden middelengebruik drempelverlagend werkte in 38% van de

gevallen voor gepleegde delicten, terwijl intoxicatie in 21% van de gevallen leidde tot

daadwerkelijke delicten (Brand, Lucker & Van den Hurk, 2009).

Een uitgebreide meta-analyse van dertig onderzoeken illustreerde dat druggebruikers drie

tot vier keer meer vatbaar zijn voor crimineel gedrag in vergelijking met niet-gebruikers

(Bennett, Holloway & Farrington, 2008). Hierbij vertoonden gebruikers van crack, heroïne,

cocaïne, amfetamine en cannabis verhoogde risico's, waarbij cocaïne en alcohol

psychofarmacologische effecten tentoonspreiden die gewelddadig gedrag kunnen

aanmoedigen (Lammers et al., 2014). De vraag of individuen met problematisch

middelengebruik crimineel gedrag vertonen, met name van gewelddadige aard, wordt bepaald

door een complexe interactie tussen de mate van problematisch gebruik, individuele

kenmerken, situationele factoren en verwachtingen omtrent het effect van middelen.

Het verband tussen middelenmisbruik en misdaad is complex en wordt in het

zorgprogramma uitgebreid besproken. Verschillende modellen en onderzoeken tonen aan dat

er een significante relatie bestaat tussen problematisch middelengebruik en crimineel gedrag.

Dit verband kan op verschillende manieren worden verklaard:


1. Economische-noodzaakmodel: Middelengebruik kan voorafgaan aan delinquent

gedrag vanwege de noodzaak om het gebruik te financieren. Sommige middelen

werken drempelverlagend en verminderen angst, wat kan leiden tot vermogensdelicten

om het gebruik te bekostigen (Van Dijk, Junger & Sagel-Grande, 2011; Burnett, 2004).

Middelengebruik vertoont een complexe relatie met delinquent gedrag, waarbij zowel

oorzaak als gevolg mogelijk zijn.

2. Dynamische interactieve relatie: Er bestaat een complexe wisselwerking tussen

middelengebruik en criminaliteit. Middelengebruik versterkt niet altijd rechtstreeks criminele

activiteiten, maar kan wel de intensiteit en frequentie van criminele activiteiten vergroten.

Omgekeerd kan criminaliteit ook voorafgaan aan drugsgebruik, mogelijk als reactie op

economische noodzaak, criminele neigingen, of als gevolg van onderliggende factoren

(Löbmann & Verthein, 2009). Koeter en Van Maastricht (2006) wijzen op de dynamische

interactie tussen middelengebruik en criminaliteit. Hoewel recreatief drugsgebruik meestal

voorafgaat aan de criminele carrière, wordt het drugsgebruik vaak pas problematisch nadat de

criminele carrière is begonnen, wat wordt aangeduid als het multiplier effect. Over het

algemeen verhoogt aanhoudend middelengebruik het risico op recidive twee tot vier keer,

terwijl behandeling van verslavingsproblematiek juist de criminele recidive vermindert

(Bennett, Holloway & Farrington, 2008; Löbmann & Verthein, 2009). Deze complexe

dynamiek benadrukt het belang van geïntegreerde behandelprogramma's binnen de

forensische (verslavings)zorg, met recidivevermindering als cruciaal behandeldoel.

3. Soorten middelen en soorten criminaliteit: Verschillende soorten middelen zijn

geassocieerd met verschillende vormen van crimineel gedrag. Zo blijkt alcoholgebruik met

name samen te gaan met gewelddadig gedrag, terwijl andere middelen mogelijk een rol spelen

bij specifieke vormen van criminaliteit. Middelen kunnen drempelverlagend werken en angst
verminderen, waardoor ze voorafgaan aan crimineel gedrag (Van Dijk, Junger & Sagel-

Grande, 2011; Burnett, 2004). Lammers et al. (2014) benadrukken dat cocaïne en alcohol

specifiek geassocieerd worden met meer gewelddadig gedrag door psychofarmacologische

mechanismen.

De implicaties voor behandeling zijn divers en vereisen een multidimensionale aanpak.

Het zorgprogramma benadrukt het belang van het verminderen van dynamische risicofactoren

en het versterken van beschermende factoren. De behandeling richt zich op het terugdringen

van criminele recidive door het aanpakken van de effecten van middelengebruik en eventuele

comorbiditeit Dit omvat onder andere het bevorderen van motivatie voor verandering, het

ontwikkelen van zelfcontrole, het opstellen van terugvalpreventieplannen en het betrekken

van het systeem bij risicosignalering

Het zorgprogramma benadrukt ook het belang van rehabilitatie, investering in

therapeutische vertrouwensrelaties en het vergroten van motivatie voor verandering van

middelengebruik. Duurzaam herstel vereist vaak een langdurige behandeling en continuïteit

van zorg, waarbij de behandeling van verslaving geïntegreerd is in de behandeling van

psychiatrische stoornissen en in dienst staat van het verminderen van recidivegevaar

Deze benadering onderstreept het belang van een holistische aanpak die rekening houdt

met de complexe relatie tussen middelenmisbruik en crimineel gedrag, en die gericht is op het

verminderen van recidive en het bevorderen van duurzaam herstel.

Behandeling van een patiënt gediagnostiseerd met een cluster B persoonlijkheidsstoornis.

Het behandelprogramma voor forensisch psychiatrische patiënten met cluster B

persoonlijkheidsstoornissen omvat diverse behandelopties, waaronder farmacotherapie,

psychotherapie en combinaties van beide.


Farmacotherapie wordt toegepast voor symptomen zoals ADHD, depressie,

randpsychotische verschijnselen, angst, spanning en agressie (Dr. S. van Mesdagkliniek,

2006). Farmacotherapie bij persoonlijkheidsstoornissen vertoont nog tekortkomingen in

specificiteit en wordt beïnvloed door aanzienlijke placebo-effecten (Soloff, 1998).

Desondanks lijkt ongeveer driekwart van de patiënten met persoonlijkheidsstoornissen enige

verbetering te ervaren door farmacotherapie. Een breed scala aan farmacotherapeutische

benaderingen. De wetenschappelijke kennis over doeltreffende geneesmiddelen voor

specifieke symptomen van persoonlijkheidsstoornissen blijft echter beperkt en is onderwerp

van beperkt onderzoek.

Psychotherapie, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT) en dialectische

gedragstherapie (DGT), adresseert de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. CGT richt

zich op het veranderen van negatieve gedachten en gedragingen, terwijl DGT vaardigheden

aanleert voor emotieregulatie en het verminderen van impulsief gedrag.

Hoewel er enig bewijs is voor de effectiviteit van CGT en DGT bij

persoonlijkheidsstoornissen, is meer onderzoek nodig om dit te bevestigen. Combinaties van

farmacotherapie en psychotherapie kunnen ook worden ingezet, maar er is beperkt bewijs

voor hun effectiviteit.

Al met al is verder onderzoek noodzakelijk om de effectiviteit van verschillende

behandelingsopties voor cluster B persoonlijkheidsstoornissen te bevestigen. Een individuele

aanpak, afgestemd op de specifieke behoeften van de patiënt, blijft van groot belang.

Het GLM model en het RNR model voor de behandeling van zedendelinquenten

Verschillen

Overeenkomsten
Zelfbedachte casus.
Ministerie van Algemene Zaken. (2023, 23 november). Doel forensische zorg. Tbs en overige

forensische zorg | Rijksoverheid.nl. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tbs-en-

overige-forensische-zorg/doel-forensische-zorg

Tervoort, M. G. A. (2010). Forensische psychiatrie: tussen dwang en vrijblijvendheid.

Uitgeverij Van Gorcum.

van Tuinen, K. (2000). Een forensisch psychiatrische setting vanuit psychoanalytisch

perspectief. Ontmoetingen, 6, 27-38.

You might also like