Alles Thema B Informatie Humaan

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 9

Thema B: topografie & bouwplan

Thema B: Achtergrondinformatie
 Microscopische anatomie = beschrijving microscopische bouw organen.
 Macroscopische anatomie = beschrijving lichaamsbouw zoals met blote oog waargenomen.
 Belangrijk onderdeel anatomie is topografische anatomie = beschrijft ruimtelijke relaties van
organen en orgaansystemen.
 functionele anatomie = benadering waarbij functionele aspecten van de lichaamsbouw als
geheel worden bekeken. (Hierbij valt vaak zal grens microscopie en macroscopie weg.

Rompwand van thorax (borst) en van abdomen (buik)


1) segmentale bouw: gelijksoortige bouwelementen volgen
elkaar op.
Skelet (wervels en ribben) en uitgespannen spieren tussen
skeletdelen:
 4 occipitaal.
 7 cervicale (hals-) segmenten
 12 thoracale (borst-)
 5 lumbale (lenden-)
 5 sacrale (heiligbeen-)
 2 à 3 coccygeale (stuitbeen-) segmenten.
 Ieder segment eigen karakteristieke kenmerken, maar ook sterke
overeenkomsten met anderen.

2) Aanwezigheid van ribben in de borstwand.


 borstwand heeft andere opbouw en dus andere functie (ademhaling en bescherming) dan de
buikwand (ademhaling en beweging).

Plaatsaanduiding lichaamsonderdeel
Kant vs Kant
Anterior/ventraal (voorkant, buikzijde) Posterior/dorsaal (achterkant, rugzijde)
Superior (boven in het lichaam) Inferior (onderin het lichaam)
Lateraal (zijkant) Mediaal (midden (bv hart))
Craniaal (bovenkant / hoofd) Caudaal (staart/onderkant)
Proximaal (dichtbij arm/schouder) Distaal (ver weg van arm, bv. vingers)
Palmair (hand) / plantair (voet) (binnenkant Dorsaal (handrug of bovenkant voet,
hand of voet) buitenkant) = dorsum (dorsaal bij hand/voet)
Rostraal = in plaats van anterior, bij beschrijven van de hersenen.
Positie t.o.v. oppervlakte:
 deep (ver weg)
 intermediate (tussen deep en superficial)
 superficial (dichtst bij de oppervlakte)
Thema B: hoorcollege
Supine = rugliggend (gezicht naar boven).
Prone = buikliggend (gezicht naar boven).

Basishouding:
 hoofd, blik en tenen anterior (naar voren)
 armen grenzend zijkanten, handpalm anterior
 onderste ledematen dicht bij elkaar met de voeten
parallel

Anatomische vlakken:
1) Sagittaal vlak: verticaal door lichaam,
evenwijdig aan middenvlak. (sagitta = pijl)
2) Frontaal (coronaal) vlak: verticaal, loodrecht op middenvlak, verdeelt lichaam
in voor (anterior) en achter (posterior)
3) Transversaal vlak: horizontaal, loodrecht op mediaan en frontaal vlak. Verdeelt
lichaam in boven (superior) en onder (inferior).
4) Median plane (mediaanvlak): sagittaal maar dan per regio (hoofd/nek/romp
of handen, voeten). Verdeelt het in rechter- en linkerhelft
3 secties:
1. Longitudional sections (lengtedoorsneden): evenwijdig aan lengteas lichaam of
delen ervan.z
2. Transverse sections (dwarsdoorsneden): plakjes van lichaam of delen daarvan,
loodrecht op lengteas lichaam of een van delen ervan worden gesneden.
3. Oblique sections (schuin): plakjes lichaam of delen die niet langs genoemde anatomische
vlakken zijn gesneden.

Termen van Lateraliteit


Bilateraal = structuren met linker en rechter leden. Unilateraal = structuren die aan één kant
voorkomen.
Ipsilateraal = iets dat aan zelfde kant lichaam gebeurt als een andere structuur. Bv. rechterdam en
rechter grote ten.
Contralateraal = structuur komt voor aan andere kant lichaam t.o.v. van andere structuur. Bv.
rechterkant t.o.v. linkerhand.

Rompwand vs. Extremiteiten


Rompwand = gevormd door de buitenste structuren van de romp. Bestaat uit de huid met het
onderhuidse bindweefsel, de wervelkolom met wervelkolomspieren, de ribben en het borstbeen met
borstpieren, buikspieren en botstukken van het bekken.
 spier behoort tot rompwand wanneer deze begint in de romp en eindigt in de romp. Kan ook
eindigen in de extremiteit. Romp: thorax (borstkas en ribbenkast) en abdomen (buik).
Bewegingstermen
Flexie- en extensiebewegingen = in sagittaal vlak, rond dwarsas. Voor en achter bewegen.
- Flexie = naar voren bewegen.
 voor gewrichten boven knie: anterior richting.
 Gewrichten onder knie: buiging = flexie. Terug originele stand = extensie.
- Extensie = naar achter bewegen of rechttrekken
 Meestal posterieure richting.
 Onder knie = gestrekt of ‘normale’ stand. Geldt ook bij buiging vanaf ellenboog.
 Pols: omhoog = extensie. Omlaag = flexie.
 Vingers (exc. duim): ‘normaal’ = extensie. Gebogen = flexie
 Duim: naar buiten = extensie. Naar binnen/palm = flexie

Dorsiflexie = flexie enkelgewricht. Voet omhoog


Plantairflexie = voet en tenen buigen naar grond.
Hyperextensie = overextensie; verlenging ledemaat of deel voorbij normale limiet, kan
letsel veroorzaken.

Abductie- en adductiebewegingen = in frontaal vlak, rond anteroposteriore as


- Abductie = weg bewegen van middenvlak / naar zijkant bewegen
 Vingers = uit elkaar. Duim = naar ‘voren’ (loodrecht binnenkant hand)
 Eén vinger naar mediaal toe = mediale abductie
 Eén vinger lateraal = laterale abductie
- Adductie = naar middenvlak toe bewegen / naar binnen bewegen

Rechter en linker laterale flexie = speciale vormen abductie, alleen bij nek en romp.
= Gezicht en bovenlichaam anterior-gericht terwijl hoofd en/of schouders naar links of rechts
kantelen.

Circumductie = cirkelvormige beweging. Opeenvolgend: flexie, abductie, extensie, adductie. (of


tegenovergesteld). Distaal uiteinde beweegt in een cirkel.

Rotatie = draaien van deel lichaam rond lengteas. Zoals hoofd naar zijkant draaien (m.b.v. nek) of
draaien bovenlichaam.
- Mediale rotatie = interne rotatie. Brengt voorste opp. ledemaat dichter bij middenvlak.
- Laterale rotatie = extern. Haalt voorste oppervlak weg van middenvlak.
Pronatie en supinatie = rotatiebewegingen onderarm en hand.
- Supinatie = laterale draaiing. Palm hand wijst naar voren. Handrug naar achter.
- Pronatie = mediale draaiing. Palm hand wijst naar achter. Handrug naar voren.
(ezelsbruggetje: soep vasthouden in hand (supinatie), maar zal morsen tijdens pronatie).

Eversie = voetzool beweegt van middenvlak: draait lateraal. Oftewel: buitenkant omhoog. Grote teen
blijft op de grond.
Inversie = voetzool beweegt naar middenvlak. Binnenkant omhoog. Kleine teen blijf vloer.

Oppositie = beweging waarbij duim naar andere vinger wordt gebracht. (voor overhemd samen
knijpen, dicht te knopen, theekopje aan handvat optillen)
Repositie = beweging vanuit oppositiepostie terug naar anatomische (standaard) positie.

Protusion / uitsteeksel = beweging naar voren; bv. uitsteken onderkaak (kin), lippen of tong
Retrusie = beweging naar achteren, bv. terugtrekken onderkaak, lippen of tong.
Vergelijkbaar met protactie en retractie.

Elevatie = deel omhoog brengen of verplaatsen. Bv. optillen schouders.


Depressie = deel omlaag brengen of verplaatsen. Bv. naar beneden drukken schouders, bovenste
ooglid bij sluiten oog of wegtrekken tong van gehemelte.

LEERDOEL - Je kunt anatomische afbeeldingen interpreteren.


Transversale
vlakken bekijk je
altijd vanaf onder.

Lichaamsslagader
– aorta
 aorta
ascendens = eerste stukje aorta, net boven het hart, waar
bloed vanuit hart naar boven gepompt wordt = (stijgende stuk)
 aortaboog (arcus aortae) is volgende deel. Hieruit gaan een aantal slagaders (artery) / halsvaten
omhoog.
o brachiocephalic trunk artery vertakt in:
 right (dextra) subclavian artery (RS)
 right common carotid artery (RC)
o left (sinistra) common carotid artery (LC)
o left subclavian artery (LS)
 aorta descendens thoracalis = volgende stuk aorta, gaat naar beneden (thoracalis = borst, want
thorax = borstkas). Aorta eerst door borst.
 Volgende stuk heet de aorta descendens abdominalis.

Vervolgens splitst de aorta zich in linker en rechter deel:


 common iliac arteries:
- arteria iliaca communis dextra (rechts)
- arteria iliaca communis sinistra (links)

Dit bloedvat ligt op het os ilium (darmbot/darmbeen en bekkenbot), hij loopt erlangs.
a. Iliaca interna blijft in bekken, richting bekkenorganen (o.a. geslachtsorgaan).
b. Iliaca externa dextra en sinistra  gaat naar het been toe. Buiten de bekken.
 Op moment dat deze in je bovenbeen komt, heet hij = Femoralis com dextra en sinistra 
slagader zet zich voor in het been. Slagader van het been. (femor = bovenbeen).
 Bloedvat ligt niet meer tegen bekkenbot aan, maar tegen femor (bovenbeen)
Dextra (rechts) of sinistra (links)
Iliaca Communis = gemeenschappelijk bekkenbot slagader (bloedvat naast of op darmbot)

Extra feitjes: Belangrijk om te weten van Thema B


- Rechterlong bestaat uit 3 longkwabben en is iets groter dan linkerlong (2 longkwabben)
- Hart ligt meer naar links:
- ruimte voor linkerlong kleiner dan voor rechterlong:
 Linkerlong ontwikkelt meestal maar 2 lobben
- luchtpijp (trachea) ligt ventraal van de slokdarm (oesophagus) en de linker hoofdbronchus ligt
ventraal van de dalende aorta.
- Sleutelbeen (clavicula) ligt over subclaviavaten: embryologisch verklaarbaar:
- schoudergordel (waartoe het sleutelbeen behoort) ontwikkelt zich als kap bovenop de
thorax.
- subclavia-vaten behoren tot de thorax en komen dus onder het sleutelbeen te liggen.
ROMPWAND – Thorax
LEERDOEL - hoe bouw van (verschillende elementen) romp en rompwand samenhangt met functie ervan.

Thorax:
 borstholte, inhoud ervan en wand eromheen. Deel romp tussen nek en buik (abdomen). Omvat
primaire organen van ademhalings- en cardiovasculaire systeem.

Borstholte/thoraxholte:
 stevige kooi van ribben, borstbeen en wervelkolom aan achterkant. Tussen en over ribben heen
liggen allerlei spieren. Wand borstholte relatief dun
 Belangrijkste organen: longen en hart met grote bloedvaten.
Borstholte verdeelt in 3 compartimenten:
- Mediastinum (1):
 Ingewanden van borstkas;
 O.a. hart, luchtpijp, slokdarm, aorta, aantal grote bloedvaten, groot aantal
zenuwen, thymus en veel lymfeklieren
- Rechter en linker longholten (2 en 3)
 bezet door linker en rechter long
 Slokdarm (oesophagus) loopt dóór borstholte heen.

Thoracic cage/ Borstkas / ribbenkast


 Bovenste deel romp. Breed door sleutelbeenderen en schouderbladeren. Skelet borst.
 Koepelvorm van de borstkas zorgt voor stijfheid. Nodig voor:
o Bescherming vitale thoracale en buikorganen tegen externe krachten
o Weerstaan druk door elasticiteit longen en inademingsbewegingen
o Bevestiging en ondersteunt gewicht van de bovenste ledematen
o Positie behouden bovenste ledematen
 Gewrichten en dunne en flexibele ribben zorgen voor vormverandering voor ademhalen.

SKELET VAN THORAXWAND


Beschermt thoracale ingewanden en enkele buikorganen. Bestaat uit borstbeen (sternum), 12 paar
ribben en daartussen tussenwervelschijven (IV: intervertebral).
 Borstbeen - sternum
o Plat, langwerpig bot, vormt midden van voorste deel borstkas. Beschermt
mediastinale ingewanden en groot deel hart. Ligt hoogte van T5-T9-wervels.

Abdomen
Abdomen: buik, is deel van romp tussen thorax en de bekken. Flexibele ruimte waarin meeste organen
van spijsverteringsstelsel en deel van urogenitale systeem inzitten.
Omgeven van buikorganen en hun inhoud, gedaan door:
- Musculoponeurotische wanden anterolateraal
- Middenrif aan bovenzijde
- Spieren van bekken aan onderzijde
Nuttige foto’s voor de anatomie vragen tentamen
Filmpje Thema B: anatomie van wervelkolom
 Corpus = lichaam van de wervel.
 Arcus = wervelboog.
o uitstekels die contact maken met boven
en onderliggende wervels:
 Vormen gewrichten
 Processus articularis
 Vormen onderling
facetgewrichten
 Gat tussen corpus en arcus = foramen vertebrale = ruimte voor ruggenmerg
 Processus transversus = steken naar laterale zijden
 Processus spinosus = steekt naar dorsaal (achteraal)

In wervelkolom zijn S-vormen.


2 bochten naar ventrale zijde
- Lordose
- Cervicaal en lumbaal niveau
2 bochten naar dorsale zijde
- Kyphose
- Thoracaal en sacraal

Tussen facetgewrichten en wervellichaam gat (formane intervertebrale):


- Ruimte voor verloop spinale zenuwen (ontspringen uit ruggenmerg)
In kerstvakantie gedaan

You might also like