Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Hoofdstuk 3

1: het goede doen.


Descriptieve ethiek: beschrijft hoe iets is: wát vinden mensen goed/fout? Doet geen
uitspraak over wat goed of niet goed is maar beschrijft hoe mensen ermee omgaan (bv
doodstraf)
Normatieve ethiek: bestudeert hoe iets zou moeten zijn: waaróm vinden mensen iets
goed/fout?
→ Geeft argumenten voor de manier waarop best ethische keuzes worden gemaakt en
aangepakt bv: gevolgenethiek (ook bv doodstraf)

2: Gevolgenethiek.
- Alle vormen van gevolgenethiek moet de uiteindelijke uitkomst van een handeling goed
zijn
- Waar wie of wat is goed?
2.1 Utilitarisme
Jeremy Bentham  hedonistische calculus
= grootste geluk voor zo veel mogelijk mensen via berekening
Nutsprincipe = centraal
Handeling moet nuttig zijn moet zelfs grootste geluk (nut) voor grootste aantal mensen tot
gevolg hebben
Omdat te bereiken is Intentie van handeling niet belangrijk
→ Richtlijn voor het handelen van mensen om te bepalen welke handeling tot het
grootste geluk leidt voor mensen
Tendens: vermoeden van gevolg  worden die vermoedens bevestigd?
- Uit tendens moet blijken dat handeling leidt tot het grootste nut voor zoveel mogelijk
mensen
Onderscheidt tussen
- Te verwachten gevolg: iemand die moord wilt plegen verwacht dat slachtoffer na
moord dood is gebeurt dit ook wordt het omgezet in daadwerkelijke gevolgen maar als
moord mislukt gaat volgens de utilitaristen moordenaar vrij uit omdat gevolg niet slecht
is
- omgekeerd kan ook: als je iemand wilt helpen in ongeval maar daardoor maak je het
alleen nog maar erger, de verwachten gevolgen waren goed maar daadwerkelijke
gevolgen niet
→ om een morele uitspraak te doen hielden ze daarom niet alleen rekening met
daadwerkelijke gevolgen maar ook met te verwachten gevolgen
Regelutilitarisme = nutsprincipe voor de hele gemeenschap en niet allen voor individu
- Er bestaan regels die door hele groep moet goedgekeurd worden (niet doden)
→ omdat die regels leiden tot optimale, daadwerkelijke gevolgen  universeel moreel
John Stuart Mill
Liberalist: stelde vrijheid voorop en wou liefst zo min mogelijk regels
→ accepteerde alleen regels als die de vrijheid bevorderen
Autonomiebeginsel = mensen zélf verantwoordelijk voor hun leven
→ Mensen maken eigen keuzes, minimum regels door de staat en zonder dwang van
buiten af
→ Mensen moeten utilitaristische afweging maken zodat resultaat ook andere ten
goede komt
Idee: mensen streven eigen nut na  samenleving als geheel wordt beter
Hoogste doel= bereiken van een goede samenleving
Vrijheid = verantwoordelijkheid
→ Gevolgen dragen van eigen beslissingen
→ Als mensen verkeerde beslissing nemen ook de gevolgen dragen
Autonomie = gelukkige mensen
→ Staat moet autonomie burgers beschermen
2.2 ethisch egoïsme
De situatie = onbelangrijk -> nadruk op individu zelf
→ Doorgedreven vorm autonomiebeginsel: als iedereen optimaal voor zichzelf zorgt =
optimale gevolgen voor ALLE mensen
Bernard Mandeville
→ Centraal = ondeugdelijk gedrag dat mensen vooruit helpt
→ Opkomen voor jezelf = deugd
→ Egoïsme = goede eigenschap
→ Gezondheid = hoogste goed: voor individu én voor staat!
-> Elke handeling die persoon of staat doet is daarom ethisch correct te noemen
→ Zijn vorm van ethisch egoïsme wil de belangen en welzijn van andere beschermen
MAAR: denken op lange termijn
- kortetermijn-wensen vervullen blijft op lange termijn steeds ongunstig
- zijn ethisch egoïsme: belangen en welzijn van anderen NIET SCHADEN
→ voorbeeld covid
Begrijpt ethiek vanuit egoïstisch standpunt what’s in it for me?
Altruïsme kan, maar vaak egoïstisch  Hobbes: herkende geen universeel beginsel.
Moraliteit ontstaat vanuit onze rationaliteit omdat bepaald gedrag wérkt -> wordt regel door
rationaliteit
→ Zorgen voor een ander kan altruïstische daad zijn maar ook egoïstisch
2.3 Kritiek op de gevolgenethiek
David Hume
- Geen bewijs voor universeel goed gevolg, doel, geluk of nut-
Volgens hem baseert Utilitarisme zich ten onrechte op is – ought – principe
 Stelde dat we vanuit geen enkele situatie van een ‘is’ mogen concluderen hoe die zou
moeten zijn (ought)
 ís ≠ hoe die zou moeten zijn
omgekeerd: het is niet omdat geluk het grootste goed is dat een handeling die dat wil
bereiken per definitie goed ís
utilitaristen stellen dat uitgevoerde handeling die in 1ste instantie tot grootste geluk leidt niet
te beschouwen is als moreel het juiste te doen
→ VB: 5 mensen in het ziekenhuis  mag 1 niet zo’n zieke patiënt opgeofferd
worden om 5 te redden?
→ Zo ja, wie vertrouwt ziekenhuizen dan nog?
→ Een gevolg heeft wel degelijk een invloed op een handeling!

3: plichtenethiek.
Handeling = goed of fout afhankelijk van de intentie -> zorgt voor gedragsregels
Gulden regel -> behandel anderen zoals je zelf behandeld wil worden
Immanuel Kant
→ Kantiaanse plichtethiek Wat moet universele ethische richtlijn zijn?
→ Principe moraliteit is niet hetzelfde als afhankelijk ervaring of persoonlijke willekeur
→ Een wet voor iedereen, wet = a priori, fundament van die wet = goede wil
→ Moreel handelen -> vanuit vrijheid: positieve vrijheid = vrijheid om eigen keuzes te
maken NIET: doen wat je wil = onvrij, want slaaf van eigen begeerte
→ Mensen = autonoom en rationeel -> goed gebruiken denkvermogen
→ Morele gehalte handeling = afhankelijk van intentie = van goede wil zijn, goede willen
doen
→ GELUK is niet hetzelfde als DOEL
→ Vergelijking met Bentham
1ste formulering categorische imperatief (imperatief = gebod = plicht)
Categorisch = onvoorwaardelijk -> altijd en overal geldig
= kan jouw handelen door iemand altijd als voorbeeld gebruikt worden (= maxime)
als we weten wat het goede is -> doen!! = rationeel maxime
= in situatie X wil ik Y doen, omdat gevolg Z voor iedereen altijd het goede is om te doen
 hypothetische imperatief
= handelingen die ontstaat om een ander doel te dienen dat het ware goede
Bv sociaal doel -> egoïstisch en genotzuchtig is geen goede wil
GEVOLGEN = nodig om te controleren of maxime de categorische imperatief doorstaat
NADIEN: welke universele condities nodig om regel overal en altijd toe te passen?
2e formulering categorische imperatief
vertrekt vanuit autonomie -> handel op zo’n manier dat je anderen in hun mens-zijn
respecteerd en hou rekening met hun keuzevrijheid
andere mensen = ook rationeel -> zijn steeds een doel, nooit middel
Bij elke handeling afvragen: kunnen anderen autonoom blijven
DUS: handel zo dat jij het mens-zijn, zowel in eigen persoon als in de persoon van ieder
ander, altijd tegelijk als doel, nooit louter als middel gebruikt
Benjamin Constant
→ KRITIEK op plichtenethiek van Kant
→ Regelfetisjisme = te strikt navolgen van de regels
Bv: stelen mag niet, maar jou zus ligt op sterven en heeft een medicijn nodig dat ze in
de apotheker verkopen, maar je hebt niet genoeg geld. Je gaat het medicijn ‘s nachts
stelen en het blijkt dat later in het leven van je zus ze mensenlevens gered heeft.
→ Je moet de regel ‘je mag niet liegen’ wel altijd opvolgen omdat dit nu eenmaal je
morele plicht is
VERSCHIL: Kant beoordeelt een handeling als moreel goed of slecht op basis van de wil/
intentie die eraan voorafgaat, Bentham beoordeelt een handeling op basis van de te
verwachten gevolgen en bekijkt welke handelingen het grootste nut voor zoveel mogelijk
mensen oplevert.

You might also like