Professional Documents
Culture Documents
2020 - Strategisch Management - Samenvatting ML
2020 - Strategisch Management - Samenvatting ML
Hoofdstuk 1: Intro
Strategisch management
→ Het geheel van processen gericht op het opsporen .(h)erkennen en het ontwikkelen van
mogelijkheden en kansen voor waardecreatie (voor klanten) en waardedistributie (naar
alle betrokkenen bij de onderneming) en dit op een systematische en haalbare wijze.
Doel
→ tot stand brengen van continuïteit
De continuïteitskring
→ De continuïteitskring is een
gesloten kring, waarin elk element
tegelijk oorzaak en gevolg is en er is
deze kring geen begin- en
eindpunt.
1
Stap 1: Creatie van klantenwaarde
Waardecreatie → proces van het creëren van waarde voor de klant.
Stap 2: Waardetoe-eigening
Ondernemingswaarde → Omzet, winst, cashflow, …
note: strategie gaat niet alleen over winst, maar ook over uitbesteden van gemaakte winst.
Stap 3: Waardedistributie
waardedistributie→ Ontwikkelen van belanghebbenden (stakeholders) voor de onderneming.
Stakeholders → Alle partijen die invloedd hebben of ondervinden van een onderneming, product,
enz...
voorbeelden waardedistributie (5):
1. Uitkeren van dividenden 3. Innoveren in nieuwe producten
2. Leveranciers sneller betalen (dan 4. Opleidingen voor medewerkers
nodig) 5. Verbeteren van productkwaliteit
Stap 4: competentieopbouw
Interne competentieopbouw → interne ontwikkeling
Externe competentieopbouw → Externe ontwikkeling (wat niet zelf kan, wil en mag)
De strategische driehoek
2
→ Bij de strategieformulering komt het erop aan een duurzaam evenwicht te vinden tussen
wat we kunnen, wat we moeten en wat we willen.
Strategische kloof → de kloof tussen hetgeen we willen bereiken en de capaciteit dat we daarvoor
nodig hebben
Strategische analyse
1. Externe of omgevingsanalyse (noodzakelijk voor toekomst
→ waar moeten we heen?
2. Interne of zelfanalyse (mogelijke toekomst)
→ waar kunnen we heen?
Concurrentievoordeel
Klantwaarde realiseren + onderscheiden t.o.v de concurrenten
→ Klant kiest u
3
● De missie (wat u doet) van een organisatie vormt de basis voor de ontwikkeling van
een visie (wat u wilt doen/ wenst te bereiken).
● Doel: evolutie én waarmaken missie in een veranderende omgeving.
Kernwaarden en cultuur
Waarden → gaan over idealen die mensen nastreven bv gelijkheid, eerlijkheid.
Kernwaarden → die waarden die we als belangrijkste (‘kern’) waarden binnen een organisatie
beschouwen.
Gedragsnormen → Concrete richtlijnen voor het handelen (welk gedrag kan/zeker niet?)
Organisatiecultuur
→ geheel van waarden en normen die gelden in een organisatie.
→ zoals personen beschikt elke organisatie over een unieke persoonlijkheid, namelijk de
organisatiecultuur.
● Expliciete cultuurcomponenten
● Impliciete cultuurcomponenten
→ ‘Culture eats strategy for lunch’
→ Belangrijke voorwaarde voor het succes waarmee de strategische doelstellingen van de organisatie
kunnen worden gerealiseerd.
→ Kan concurrentievoordeel opleveren.
→ Kan interne zwakte of sterkte zijn (SWOT)
→ veel organisaties besteden uitgebreid aandacht aan het beïnvloeden van bestaande cultuur
4
1. Symbolen → Belangrijk voor samenhorigheid en identiteitsvertaling maar gemakkelijk te
veranderen. Bv uniform, slogan of huisstijl van het bedrijf.
2. Helden en verhalen → geschiedeniselementen die we als groep gemeen hebben.
Bv. Steve Jobs
3. Rituelen → Vastgeroeste en gemeenschappelijk gedeelde gebruiken (nietszeggend voor
buitenstaanders) bv. bedrijfsfeestjes voor nieuwjaar.
4. (Kern)waarden en normen → opvattingen van wat goed/ slecht is. Uitingen, de gedragsregels
die voortvloeien uit waarden.
5. Grondbeginselen → Wereldbeeld van de cultuur, hangen nauw samen met de missie van een
organisatie en zijn moeilijk te veranderen.
→ bedrijfscultuur tot en met de grondbeginselen veranderen is langetermijn werk.
Missie
5
→ de bestaansreden van een organisatie
→ de basis waaruit de strategie en organisatiedoelen worden afgeleid
Mission statement → één of een aantal kernachtige zinnen die het publiek vertellen wat de kern
van de missie is.
1. Cultureel → missie als middel tot coördinatie en motivatie van medewerkers en andere
belanghebbenden, een soort gemeenschappelijke identiteit in lijn met kernwaarden van de
onderneming.
2. Strategisch → missie als instrument voor het leiden van de strategische, tactische en
operationele besluitvorming van managers. Klemtoon op het doel en de bestaansreden van
een organisatie en vermelden van concrete doelstellingen.
MISSION-kenmerken
1. Marktgeoriënteerd
→ Niet productgeoriënteerd
→ gericht op de markt die de onderneming bedient en op de behoefte en de wensen van de klant.
2. Inspirerend
→ Een goede missie gaat het omgeving inspireren
→ Een goede missie moet haar eigen werknemers inspireren
3. Summier
→ Beknopt, kort
→ gemakkelijk te communiceren, begrijpen en onthouden
4. Specifiek
→ Concreet, meetbaar en observeerbaar
→ Niet vol algemeenheden en nietszeggendheden zoals bv ‘kwaliteit eerst’.
5. Ijverig
→ Missie moet ijverig en ambitieus zijn maar realistisch
→ Uitdagingen, droom, gezonde inspanning etc..
6. Omstreden
→ Controversieel, discussie uitlokken, niet kleurloos
7. Nalatenschap
→ Biedt antwoord op de vraag: waarvoor precies wilt u herinnerd worden?
⇒ Een missie is tijdsgebonden (realisatie of uit de tijd geraken) en hoeft niet elk jaar aangepast te
worden.
Verschillende invalshoeken
1. Een uitspraak of een slogan
2. Een opsomming zijn van een aantal karakteristieken
3. Een paragraaf
Missie
● Waarvoor we staan
● Gericht op de organisatie
● Wie zijn we
6
● Identiteit/waarden ● gericht op de omgeving
● Vanuit een lang verleden ● hoe gaan we met de wereld om?
● In principe tijdloos ● Toekomst/ droom
Visie ● Vanuit verre toekomst
● Waarvoor we gaan ● Kan worden bijgesteld
Ambitie
→ Drukt de richting uit die de onderneming de komende periode bepaalt.
→ Komen tot stand via overleg en dialoog tussen de verschillende stakeholders.
→ Vaak vastgelegd in een meerjarenplan (bv 5- of 10jarenplan)
● Strategische doelstellingen en prioriteiten om de missie te realiseren en de visie
alvast een stukje dichterbij te brengen.
Doelstellingen:
● Overlevingsdrang als fundamentele ambitie → zit dus steeds vervat in ambitie
● Kwantitatieve financiële doelstellingen (bv omzet, kosten, winst, ROI, ..)
● Kwantitatieve niet-financiële doelstellingen (bv marktaandeel, aantal
klanten/producten/ diensten, personeelsleden, …)
● Kwalitatieve doelstellingen (bv klanttevredenheid, aandeelhouders tevredenheid,
milieu, …)
● Lange/middellange en korte termijn doelstellingen.
Doelstellingen formuleren
→ Wel bedoelingom op afzienbare tijd doelstelling te bereiken (via SMART)
1. Specifiek
7
→ een doelstelling mag niet voor interpretatie vatbaar zijn
Hulpmiddel: 5W-vragen:
→ wie? → waar?
→ wat? → wanneer?
→ waarom?
2. Meetbaar
→ men moet kunnen meten of een doelstelling bereikt is, cfr het eindpunt.
→ ja/ nee of een getal
3. Acceptabel
→ Er moet draagvlak voor zijn. (Waarom?)
→ Alle betrokkenen, onderneming en stakeholder moeten zich achter de doelstelling kunnen scharen.
4. Realistisch
→ De doelstelling moet haalbaar zijn (individueel voor elk bedrijf).
→ De lat mag niet te laag, maar ook niet te laag liggen.
5. Tijdslimiet
→ Tijdslimiet of tijdgebonden (bv vijf- of tienjarenplan).
→ Laat ons toe om vooruitgang te monitoren (actieplan bijstellen indien niet bereikt).
KSF of kritieke succes factoren →een kenmerk van de organisatie of van de omgeving dat
essentieel is voor de levensvatbaarheid en het succes van de organisatie. Er wordt meer aandacht aan
besteed en telt mee op strategisch niveau. (bv efficiëntie, service, klantvriendelijkheid, goedkoop,
goede bezorging,..).
8
→ Externe omgeving, alle instellingen of krachten van buitenaf die van invloed kunnen zijn op de
resultaten van een organisatie.
1. Algemene- of macro-omgeving: omstandigheden van buitenaf die van invloed
kunnen zijn op de organisatie.
2. Specifieke of taakomgeving: Dat deel van de omgeving dat direct invloed heeft op
het al dan niet bereiken van de doelstellingen van een organisatie.
● Meso-omgeving (de sector/ bedrijfstak)
● Concurrenten
● Stakeholder
● Klanten
Algemene of macro-omgeving
● Demografisch
● Economisch
● Sociaal-cultureel
● Technologisch
● Ecologisch
● Politiek
1. Demografische factoren
→ trends in de bevolkingsopbouw zoals de grootte van de huishoudens, gezinssamenstelling,
bevolkingsdichtheid, verstedelijkingsgraad, migratiepatronen, opleidingsniveau etc..
Trends:
● Vergrijzing (meer vraag incontinentiemateriaal)
● Stijgende aantal opgeleide mensen
● Toenemende culturele verscheidenheid
2. Economische factoren
→ kenmerken die de economie beschrijven, zoals de conjunctuur van een land, economische groei,
werkgelegenheid, werkloosheidsgraad, inflatie, interestvoeten, internationale verdragen,
9
productiviteitsgroei, valutaschommelingen, trends in de groei van bbp, inkomensstijging per capita,
koopkrachtontwikkelingen, etc…
→ Ook internationale trends zijn van belang!
Trends:
● Stijgende koopkracht (bv. bij dalende zouden kleinere porties aantrekkelijker zijn)
● Handelsoorlog VS-China
● ...
3. Sociaal-culturele factoren
→ kenmerken van sociale en culturele aard die een maatschappij karakteriseren, zoals de normen en
waarden die gelden binnen een samenleving, religie, nationale en lokale cultuur, inkomensverdeling,
sociale mobiliteit, leefgewoonten, vrijetijdsbestedingen, consumptiepatronen, etc..
Trends:
● Groeiende klimaatbewustzijn
● De individualisering van de samenleving
● De maatschappelijke ongelijkheid/Nationalisme
● Terrorisme
● ….
4. Technologische factoren
→ kenmerken van technologische vooruitgang zoals de wetenschap, trends in R&D en innovatie,
optimalisatie van productieprocessen, nieuwe productlanceringen, dreiging van technologische
substituten, snelheid van de technologische veranderingen, digitalisering, etc.
Trends:
● Virtual reality en Augmented Reality
● Voice-search
● Drones
● 5G
● ...
5. Ecologische factoren
→De kenmerken van de fysieke omgeving, zoals de impact van klimaatwijzigingen, trends in het
weer, aandacht voor het landschap, veranderingen in het bewustzijn van de consument etc..
Trends:
● Toenemende tekorten aan grondstoffen en hhulpbronnen
● Stijging energiekosten
● Toenemende vervuiling
● Opwarming van het klimaat
● ...
6. Politiek-juridische factoren
→ door de overheid beïnvloede factoren zoals nationale wet- en regelgeving,
vennootschapswetgeving, milieuwetgeving, handelswetgeving, regelgeving m.b.t. buitenlandse handel
(import en export), politiek klimaat, belastingpolitiek, etc.
→ Ook internationale politiek
Trends:
10
● Brexit
● ...
Specifieke of taakomgeving
Uitgebreid vijfkrachtenmodel van Porter
11
● Kapitaalbehoefte (veel geld nodig)
● Overstapkosten
● Toegang tot distributiekanalen/grondstoffen
● Beleid vanuit de overheid (bv overheidsbescherming)
Locking-in → de leveranciers eist dat zijn klanten naast het afnemen van een bepaald product er nog
andere zaken bij neemt.
6. Zakelijke omgeving
→ Aanvulling van Brandenburger en Nalebuff (1996)
→ Gecombineerde invloed van alle externe organisaties (andere dan de net besproken
concurrentiekrachten) op de gemiddelde winstgevendheid van de sector.
Bv. (inter)nationale en lokale overheden via belastingen, lobbyorganisaties, vakorganisaties,
vakbonden, toezichthoudende instanties (greenpeace, ..)
7. Complementaire goederen
Complementaire goederen → positief gecorreleerde goederen en diensten die elkaar aanvullen in
plaats van vervangen (bv. wagens-benzine)
→ Aanvulling Brandenburger en Nalebuff (1996)
→ Enkel van toepassing indien complementen een rol spelen in bepaalde sector.
12
Gemiddelde winstgevendheid van de sector
→ Gemiddelde van de winst van alle ondernemingen in de sector
● Verschilt van sector/industrie
→ Centrale stelling = Hoe intenser de concurrentie binnen een bepaalde bedrijfstak, hoe lager de
gemiddelde winstgevendheid in de sector.
Is lager wanneer:
● Er meer intrede is (meer concurrentie)
● Er minder macht is tov van leveranciers en klanten
● Er meer substituten beschikbaar zijn
● Er meer rivaliteit tussen de directe concurrenten (niet: indirecte concurrenten)
● Er meer invloed is van de zakelijke omgeving (campagne van Greenpeace bv)
→ Concurrentievoordeel!
Concurrentieanalyse
Doel:
● Het voorspellen van het toekomstig gedrag van de concurrent
● Ontdekken van wegen om het gedrag van de concurrent te beïnvloeden
● Identificeren van het concurrentievoordeel
Producttype concurrenten → Alle organisaties die hetzelfde product of dezelfde soort producten
maken. (coca-cola - fritz-kola)
Generieke concurrenten → Alle organisaties die producten maken die dezelfde functie
vervullen.. (coca-cola - Lipton)
Behoefteconcurrenten → Alle organisaties die concurreren met elkaar om dezelfde behoefte van
de klant te bevredigen. (coca-cola - water)
13
→ weergeeft hoe tevreden een bedrijf is met huidige situatie en hoe ze zal reageren op het optreden
van de concurrent.
Benchmarking → producten en processen op regelmatige basis vergeleken worden met die van de
concurrentie of toonaangevende organisaties in andere bedrijfstakken die op vergelijkbare aspecten
het beste presteren, teneinde manieren te vinden om de kwaliteit en de prestaties te verbeteren.
Stap 6: Beslissen welke concurrent de organisatie wil aanvallen en welke ze uit de weg gaat.
→ Met welke concurrentie gaat men het felste concurreren
→ Meestal met nabije concurrenten die het meest op hen lijken
Stakeholders
14
1. Primaire belangen: Aandeelhouder, medewerkers, kredietverleners, leveranciers, ..
2. Secundaire belangen: Autoriteiten, de media, de maatschappij, ..
→ Vooral van belang voor bedrijven die afhankelijk zijn van hun imago en publieke opinie
Stakeholdermanagement
→ ondersteunt de strategische doelstellingen van een organisatie door het interpreteren en
beïnvloeden van zowel de externe en interne omgevingen en door het creëren van positieve relaties
met stakeholders door het juiste beheer van hun verwachtingen en overeengekomen doelstellingen.
Stakeholdermodel van Mitchell (1997)
Urgentie: mate waarin de stakeholder- althans het aandachtspunt dat hij naar voren schuift-
(onmiddellijk) aandacht opeist
bv Stakingsacties van de vakbond
15
2. Wensen van de klant
→ Specifieke vereisten van de klant bij het bevredigen van zijn behoeften (preferenties en
voorkeuren)
Productvoordelen: bv.
betrouwbaarheid, design, kwaliteit,
functionaliteit
16
Persoonlijke interactie met de klant: Kan specifieke waarde creëren en je
onderscheiden van concurrentie
17
De waardeketen (value chain) van Porter
→ Hoe en waar wordt waarde gecreëerd
● Waardeketen → volledige reeks van activiteiten die een bedrijf uitvoert om waarde t creëren.
● Het waardeketenmodel van Porter helpt de specifieke activiteiten en domeinen die
waarde creëren binnen een onderneming te identificeren en analyseren.
○ Primaire activiteiten
○ Secundaire activiteiten
○ Uitgangspunt: Winst (marge) ontstaat indien de som van alle opbrengsten
van de activiteiten de som van alle kosten overstijgt en dit nadat alle
activiteiten zijn uitgevoerd.
Pg 194!!
18
→ alles wat de organisatie sinds haar ontstaan in de vorm van materiële en immateriële activa en
vaardigheden heeft gekregen, aangeschaft en gecreëerd, om zo haar activiteiten te kunnen uitvoeren.
→ Allesomvattend, zowel materiële, tastbare als de immateriële of ontastbare.
→ Having resources & doing resources (indeling Houthoofd, 2011)
Having resources:
→ Bezittingen (Cfr jaarrekening)
→ Definieerbaar
→ Objectieve waarde
→ Verouderen of verslijten in tijd
→ Materiële resources: Fysieke activa
+ Financiële middelen
→ Immateriële resources: Wettelijk
(geregistreerde patenten en octrooien)
+ Eigen R&D, ontwikkeling en creatie
van merken
Doing Resources
→ menselijke middelen, ontastbaar
→ Vaardigheden, competenties en kerncompetenties
→ Continue uitgebouwd en verbeterd (tov van verslijtende having resources)
→ Deelcompartimenten:
● Individuele menselijke resources (kennis/ ervaring/ Motivatie bij elke werknemer)
● Organisatorische resources (effectief management, bedrijfscultuur/loyaliteit)
● Technologische resources (innovatiemanagement/ -cultuur, kennisopbouw)
● Informatiebeheer resources (Informatieverwerving/ -verwerking, bereikbaarheid)
● Relationele resources (Relaties stakeholders/ Opgebouwd netwerk)
Kerncompetenties → Bundel van competenties en technologieën die een organisatie toelaten een
bepaald voordeel te bezorgen aan de consument.
● Fundamenteel kenmerkend voor een organisatie
● Oorsprong van het concurrentievoordeel
● Niet gemakkelijk te kopiëren voor andere organisaties
19
c. Quasirendement of bedrijfsspecifiek rendement → Het positief verschil in
resultaat van de resources die ingezet worden in dit bedrijf ten opzichte van het
resultaat dat een andere onderneming zou kunnen behalen bij de inzet van dezelfde
middelen.
d. Monopolierendement → Veroorzaakt door elke vorm van overheidsingrijpen
waardoor concurrentie onmogelijk wordt gemaakt (niet afhankelijk van key resources
en gaat in tegen vrijemarktdenken)
Liquiditeit
→ Hoe een bedrijf zijn financiële verplichtingen op korte termijn kan honoreren.
→ Formule: Vlottende activa (voorraden en klanten) / kortlopende vreemde middelen
● Meestal groter dan 1 / sectorafhankelijk
● Minder strenge current ratio
○ Quick ratio is strenger, omdat de onderneming hierbij onderzoekt of de korte
termijnschulden kunnen voldaan worden zonder voorraad te verkopen
Solvabiliteit
→ Hoeveelheid van ingezette middelen door de aandeelhouder worden gefinancieerd en hoeveel met
vreemde middelen (bankschulden en schulden).
→ Formule: Eigen vermogen / Balanstotaal
● ‘⅓ regel’ = gezonde situatie
20
● Vuistregel Hoe hoger je getal, hoe financieel onafhankelijker je onerneming is
● Hoe meer vaste activa, hoe groter behoefte aan eigen vermogen
Winstgevendheid
→ Winstmarge (klassieke definitie)
→ Formule: Netto exclusief uitzonderlijke resultaten / Omzet
● Hoe hoger, hoe beter (20-40% is uitstekend)
● tip: best uitgaan van EBIT (winst + betaalde intresten, voor belastingen) ipv
nettowinst.
Enkele activiteitsratio’s
→ Toegestaan klantenkrediet in dagen
● Formule? 365 * (Uitstaande klantenvorderingen/Omzet)
→ Rotatie van de voorraad in dagen (in een productieonderneming)
● Formule? 365 * (Grondstoffen/Aankopen)
→ Rotatie van de voorraad in dagen (in een handelsonderneming)
● Formule? 365 * (Voorraad handelsgoederen/Aankopen)
21
→ Wat doen we beter dan onze concurrenten? Waarom kiezen klanten ons?
Zwaktes: kenmerken die de onderneming in het nadeel plaatsen ten opzichte van andere
concurrenten.
→ Wat kan er, vergeleken met onze concurrenten, in de onderneming verbeterd worden?
SWOT en confrontatiematrix
= sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen (Strengths, Weaknesses, Opportunities,
Threaths) waarmee een onderneming wordt geconfronteerd op een bepaald punt in de tijd.
● bevindingen van interne & externe analyse, uitmondend in de kritische sterke en
zwakke punten van de organisatie en de kansen en dreigingen uit de omgeving.
● Dubbelfunctie:
○ Eindpunt van de analyses: bepalen huidige situatie
○ Startpunt voor de keuzes richting de toekomst, inclusief doelstellingen
=> een scharniermoment
Intern
Extern
22
5. Identificatie van de verbeterpunten van de zwaktes en van de uit te spelen sterktes,
opstellen actieplannen en aanpassing strategiekaart om te monitoren.
Concurrentievoorwaarde
→ Minimum om in de sector te overleven
Marktpenetratie → Groeien door het aanbieden van bestaande producten/ diensten op bestaande
markten.
1. Marktverdieping of deepselling → promotiemiddelen inzetten om de bestaande klanten
te bewegen voor een grotere afname van het product.
2. Marktverbreding → Promotiemiddelen inzetten om nieuwe klanten te werven of af te
snoepen van de concurrent. Richten op diegenen die het product nog niet kopen en gebruiken.
→ doel: vergroten van het huidige marktaandeel
→ Minst risicovolle strategie voor een bedrijf om te groeien. Wel is een ervaren marketing- en
salesafdeling vereist en een goede relatie met de marktspelers uit bestaande markt.
23
→ Strategie is erg handig voor organisaties waarvan de bestaande markt verzadigd is.
→ Groeien door bestaande producten op (voor de onderneming) op nieuwe markten te gaan
aanbieden (bv nieuwe verpakking, nieuw distributiekanaal)
Productontwikkeling
→ Groeien door (voor de onderneming) nieuwe producten te gaan aanbieden op bestaande (gekende)
markt.
→ Middelmatig risico/ blijft niet lang innovatief (ipads → tablets)
Diversificatie
→ Groeien door nieuwe producten op een nieuwe markt te gaan lanceren (voor de onderneming)
→ Slaagpercentage van 5-15% (meest risicovolle strategie)
Focusstrategie → Gericht op het concurreren in een niche van de markt in plaats van de totale
markt (gelijkaardig aan algemene kostenleiderschap, andere focus)
1. Kostenfocus (bv Aldi, gelegen bij andere winkel voor aanvulling specifieke noden)
2. Differentiatiefocus (bv ferrari)
24
2. Productleiderschap
3. Klantenintimiteit
1. Operationele excellentie → Creëert superieure waarde op het gebied van prijs en gemak
voor de klant.
→ klantwaarde:= goede kwaliteit tegen lage prijzen met efficiënte orderafhandeling
→ Beste prijs-kwaliteit
→ Bedrijfscultuur: efficiëntie wordt beloond en verspilling verafschuwd.
Manier waarop:
● Alles gericht op maximale efficiency
● Standaardisatie
● Strakke controle, kostenbeheersing
● Efficiënt orderverwerkingsproces
● Nauwe samenwerking met beperkt aantal leveranciers
Lean manufacturing of lean production → Managementfilosofie die erop gericht is om
maximale waarde voor de klant te realiseren met zo min mogelijk verspilling.
25
● Ontwikkelen van oplossingen op maat en managen van relaties
● Flexibiliteit
Toepassing:
1. Blink uit op één waardediscipline.
2. Zorg dat er op de andere twee disciplines op drempelniveau gepresteerd wordt. Het
drempelniveau is het minimum dat je klant verwacht.
3. Verhoog de waarde op de gekozen waardediscipline continu. Hiermee wordt de
marktdominantie behouden, concurrenten worden afgehouden.
4. Ontwerp (en implementeer) een passend werkmodel.
26
Sterren → Productcombinaties waar de onderneming veelal marktleider van is
● Veel investering nodig maar ook grote omzet (hold-strategie)
Kenmerken:
27
1. Suitability (gepastheid)
→ Compatibel en passend in huidige en toekomstige omgeving/ met sterktes en kerncompetenties van
de onderneming
→ passen in huidige organisatiecultuur
→ Compatibel zijn met heersende waarden en normen
2. Acceptability (aanvaardbaarheid)
● Financiële aspect: focus op return on investment (ROI) en het risico dat verbonden is
aan de strategie
● Stakeholdersaspect: Relatie tussen de strategische keuze en de reactie van de
stakeholders op de keuze
3. Feasibility (uitvoerbaarheid)
→ focus op de vraag of de onderneming de resources heeft om de strategie te implementeren.
★ Money → Beschikt de onderneming over genoeg financiële resources?
★ Machinery → Beschikt de onderneming over genoeg productiecapaciteit?
★ Manpower → Beschikt het huidige personeel over genoeg kennis en vaardigheden?
★ Markets → Hoe groot is de markt/ verwacht men groei? concurrentieveld?
★ Materials → Is de leverbaarheid van vitale inputfactoren gegarandeerd?
★ Make-up → Is de strategie compatibel met de huidige organisatiecultuur/ -structuur?
→ Als een strategische keuze gepast, aanvaardbaar en uitvoerbaar bevonden wordt, dan is de gekozen
strategie klaar om geïmplementeerd te worden in de onderneming.
Concurrentie-mechanismen
1. Imitatie of kopie (Starwood Hotels & Resorts door oud-medewerkers)
→ Voorkomen: drempels inbouwen
2. Ontvreemding of spionage (kopiëring van Converse schoenen)
→ Voorkomen: Proactief zijn
3. Waardevernietiging (bv casette → cd)
a. bvb. nieuwe substituten, vergelijkende
reclame, gratis weggeven van producten, …
28
→ voorkomen: Proactief zijn
4. Business concept innovatie (bv skype)
→ Voorkomen: Proactief zijn
29