Professional Documents
Culture Documents
Communi Catie Vaardig He Dens V
Communi Catie Vaardig He Dens V
Communi Catie Vaardig He Dens V
1.1 Communicatie
= een proces waarbij een zender een boodschap doorgeeft aan een ontvanger. De reactie van de
ontvanger op de boodschap wordt feedback genoemd. Door feedback te geven, wordt de ontvanger
dus op zijn beurt zender.
Kanaal
Mondeling: gesproken taal
Schriftelijk: grafische tekens
Conventionaliteit
Formeel-zakelijk: communicatie in een professionele en/of officiële situatie
Inforeel-vrijblijvend: communicatie in een non-professionele en/ of ongedwongen situatie
Situatie
Intern: communicatie binnen een organisatie/omgeving
Extern: communicatie van en organisatie met de buitenwereld
Ontvanger
Intrapersoonlijk: de ontvanger = de zender
Interpersoonlijk: een ontvanger (maar de ontvanger de zender) of een kleine groep
ontvangers (bekend bij de zender)
Massacommunicatie: grote groep ontvangers (onbekend bij de zender) en de communicatie
heeft een openbaar karakter.
Milieu of veld
Bedrijfscommunicatie
Bestuurlijke communicatie: overheid, verenigingen
0
Non-verbale communicatiemiddelen als een ondersteuning van zowel schriftelijke als
onderlinge communicatie
Verbale communicatie als ondersteuning van non verbale boodschappen
• Sociale achtergrond
Inhoud, Presentatie en Formulering: Alles moet worden afgestemd op de doelgroep! Dit betekent dat je je moet inleven in h
referentiekader van de doelgroep. Het referentiekader wordt gevormd door leeftijd, nationaliteit, opleiding, culturele achter
1
D) onderhoudend schrijven
- Verhaalcomponenten
- Emoties
- Beeldend, gedetailleerd
E) samenvattend schrijven
- Stappenplan:
1. Lees tekst oriënterend en globaal
2. Lees tekst intensief
3. Analyseer tekst + maak schema
4. Schrijf klad
5. Corrigeer en controleer klad
• Rapport
• Presentatie
• Handleiding
• …
Soms ook niet. Bv. televisieprogramma (= tekstvorm) uitgezonden op een bepaalde televisiezender (= medium)
• Beperkte spreektijd
• Voorgeschiedenis
• …
1.3.1 Kenmerken
Functioneel: praktische doel
In de naam van een organisatie: imago en huisstijl
Min of meer openbaar: niet binnen de privésfeer
2
1.3.2 eisen aan formeel-zakelijke communicatie
Correctheid => de inhoud, presentatie en formulering moeten correct zijn.
Duidelijkheid => de ontvanger moet de betekenis en de bedoeling van de boodschap zonder
misverstanden kunnen achterhalen.
Aantrekkelijkheid => de ontvanger moet de boodschap op een aangename en gemakkelijke
manier ontvangen.
Gepastheid => de inhoud, presentatie en formulering moeten voldoen aan sociale gebruiken
en moeten afgestemd zijn op de situatie.
Inhoud bepalen
a) Over wie of wat gaat het?
b) Wat is het doel?
c) Hoe werkt het?
d) Welke oorzaken of redenen zijn er?
e) Welke gevolgen zijn er?
f) Wat is jouw mening erover?
g) Welke argumenten voor en tegen zijn er?
Structuur aanbrengen
a) Opbouw van een tekst.
Logische structuur: inleiding – midden – slot
3
Tekstthema
Vaste bouwplannen :
1. Probleemanalyse
2. evaluerende tekst
Brugzinnen = zorgen voor een verband tussen 2 alinea’s. ze geven een tekst structuur.
Signaalwoorden = zorgen voor een inhoudelijk verband. Ze maken de zinnen helder.
Verwijswoorden = zorgen voor de vormelijke samenhang tussen zinnen en zinsdelen.
Ze slaan een brug tussen zinnen.
2 communicatieplannen
2.1 probleemstelling
Wat wil je precies bereiken?
Voor wie spreek/schrijf je?
Hoe breng je de boodschap het best over?
4
Welke randvoorwaarden zijn er?
Welke situationele factoren zijn er?
5
2.2.3 hoe breng je de boodschap het best over?
Je moet kiezen voor een geschikt communicatiekanaal aan de hand van de kenmerken van de
doelgroep (schriftelijk of mondeling)
Binnen elk kanaal kan men het meest geschikte medium kiezen. Men kan ook een medium kiezen ter
ondersteuning of illustratie.
6
2.3 controle lijst
1. Wat wil je bereiken?
2. Voor wie spreek/schrijf je?
a. Doel gebonden
b. Doelgroep gebonden
3. Hoe breng je de boodschap het best over?
a. Kanaal
b. Medium
4. Met welke randvoorwaarden moet je rekening houden
5. Met welke situationele factoren moet je rekening houden
3 de tekst ontwerpen
3.1 probleemstelling
Informatie verzamelen
Informatie logisch ordenen
3.2 bouwplannen
3.2.1 inleiding
Om een tekst met een goed samenhangende of coherente inhoud te ontwerpen, kun je een
bouwplan opstellen
3.2.2 casus
3.2.3 definitie
= een samenhangend en geordend schema met doelgroepgerichte vragen over het onderwerp dat in
de boodschap aan de orde komt en met de antwoorden op die vragen
3.2.4 onderdelen
Tekstthema: benoemt het onderwerp at in de tekst aan de orde is
Thema’s: geven de relatie weer die er bestaat tussen een hoofdvraag en het tekstthema
Sub-thema’s: geven de relatie weer die er bestaat tussen een sub-vraag en het hoofdantwoord
waarop de sub-vraag betrekking heeft
Sub-sub-thema’s: geven de relatie weer die er bestaat tussen een sub-sub-vraag en het sub-
antwoord waarop de sub-sub-vraag betrekking heeft
7
3.2.5 het ontwerpen van een bouwplan
a) Formuleer zo nauwkeurig en kernachtig mogelijk het tekstthema on de vorm van een
zelfstandig naamwoord, eventueel aangevuld met een of meer bepalingen
b) Stel bij het tekstthema hoofdvragen waarvan je op grond van je analyse van de opdracht
denkt dat ze voor je doelgroep relevant zijn en dat ze passen bij de doelstelling(en) van je
boodschap
c) Vul de hoofdvragen aan met hulpantwoorden
d) Neem sub-vragen en sub-sub-vragen (ingebedde vragen) op bij die antwoorden, waarvan je
denkt dat je doelgroep er verduidelijking of toelichting bij wenst
e) Vul de ingebedde vragen aan met antwoorden
f) Houd het aantal vragen beperkt
3.2.6 Nut
Je legt de tekst inhoud grotendeels vast door de vragen te beantwoorden
Je legt de tekststructuur grotendeels vast
Tekstbegrip en synthetische vorming. De hoofdvragen maken duidelijk wat voor de zender
de belangrijkste ideeën zijn en hoe de redenering is opgebouwd
3.3.2 Definities
Een vast vragenschema presenteert een beperkte reeks van de voor de hand liggende hoofdvragen
die gewoonlijk aan bod komen bij een bepaald tekstgenre of bij een bepaald soort thema.
3.3.3 soorten
Vragenschema voor probleemanalyse
Tekstthema: probleem
1. Wat is het probleem precies?
Thema: beschrijving
2. Waarom is het een probleem?
Thema: gevolgen
3. Wat zijn de oorzaken van het probleem?
Thema: oorzaken
4. Wat is er tegen het probleem te doen?
Thema: maatregelen
8
Vragenschema voor maatregelbeschrijving en adviesverlening
Tekstthema: een maatregel
1. Wat houdt de maatregel/het advies precies in?
Thema: beschrijving
2. Waarom is de maatregel/het advies nodig?
Thema: motivering
3. Hoe wordt de maatregel/het advies ingevoerd?
Thema: uitvoeringsbeschikkingen/middelen
4. Wat zijn de effecten van de maatregel/het advies?
Thema: verwachte effecten
9
3.3.5 nut
Verhogen efficiëntie van je communicatie
Waarborgen volledigheid van je boodschap
Garanderen een logische tekstopbouw
Verhogen de herkenbaarheid van je boodschap
Verhogen de toegankelijkheid van je tekst
4 De tekst uitschrijven
4.1 probleemstelling
4.2 schrijfrondes
Eerste schrijfronde: inhoud
Latere schrijfrondes: formulering en tekstopmaak
Expressieve aspect
Zelfexpressie
Een mening en toont de persoonlijkheid van de zender (expliciet of impliciet)
Relationele aspect
Een houding
Een verhouding van de zender tot de ontvanger
Appellerende aspect
Een appel
Iets wat de zender wil dat de ontvanger met de boodschap doet (weerstand?)
10
4.4 effectiviteitseisen aan de formulering
Correctheid: correcte spelling en taalgebruik hanteren
Expressief: Indruk van onbekwaamheid
Relationeel: Geen waardering voor de ontvanger
11
4.5.3 aantrekkelijke tekstopbouw
Illustraties
o Afbeeldingen
Visualiseren
o Schema
Structuur
o Tabellen
Cijfermateriaal
o Lijngrafiek
Cijfermateriaal
Veranderingen in de tijd beter zichtbaar
o Staafdiagrammen
Cijfermateriaal
Veranderingen in de tijd
Onderlinge verdeling
o Balk- en cirkeldiagrammen
Verdeling en verhoudingen
o Infografiek
12
4.6.2 duidelijke alineaopbouw
Kernzin/topische zin
Prominente plaats/voorkeursplaats
o Analytische alinea
Deductief
Informatief
o Synthetische alinea
Inductie
Persuasief
o Keerpuntalinea
Constructief: uitwerking – kernzin – uitwerking
Persuasief
Alineasamenhang
o Signaalwoorden
o Overgangszinnen
o Verwijzingen
o Typografische signalen
4.6.3aantekkelijke alineaopbouw
Lengtes variëren
Afwisseling alineaopbouw
13
4.7.2 duidelijke zinsbouw
Opsommingen
o Dezelfde grammaticale structuur
o Beginnen met een kleine letter en eindigen op een puntkomma
o Laatste lid eindigt op een punt
Samen horende delen bij elkaar = tangconstructies
o Nominalisering = lidwoord of voornaamwoord + zelfstandig naamwoord
o Werkwoordelijke tang = pv + verbaal complement, delen van scheidbaar
samengesteld ww.
o Bijzintang = nesting = de bijzin onderbreekt de logische samenhang van een andere
zin
14
4.8 formuleeradviezen op woordniveau
4.8.1 correct woordgebruik
Correcte spelling
Precies
Vaktaal
Barbarismen
Voorzetsels
Signaalwoorden
Verwijswoorden
o Overeenstemming Grammaticale getal
o Overeenstemming Genus
o Overeenstemming Dubbelzinnigheid
o Duidelijke vermelding referent
Grammaticale fouten
5 de tekst reviseren
5.1 probleemstelling
Schrijfrondes
15
5.2 controle lijst
Formulering
Tekstniveau
o Is de tekstopbouw correct?
Beantwoordt de tekstopmaak aan de heersende conventies?
Is de tekst op een oordeelkundige manier verdeeld in verschillende niveaus
o Is de tekstopbouw duidelijk?
Wordt de opbouw van een tekst met enige omvang verduidelijkt door een
inhoudsopgave?
Wordt de opbouw van een tekst met enige omvang verduidelijkt door een
gepaste inleiding?
Wordt de opbouw van een tekst met enige omvang verduidelijkt door een
gepaste afsluiting?
Wordt de opbouw van een tekst met enige omvang verduidelijkt door een
lees ondersteunende alinea’s?
o Is de tekstopbouw aantrekkelijk?
Zorgen in een tekst met complexe informatie of met een grote hoeveelheid
cijfermateriaal functionele illustraties voor de nodige afwisseling?
o Is de tekstopbouw gepast?
Is de opbouw van de tekst logisch verantwoord?
Is de opbouw van de tekst tactisch verantwoord, met andere woorden past
de tekst opbouw bij de aard van de boodschap?
Alineaniveau
o Is de alineaopbouw correct?
Zijn de alineabegrenzingen op een consequente typografische manier
gemarkeerd?
Zijn de alineabegrenzingen op een oordeelkundige manier aangebracht
o Is de alineaopbouw duidelijk?
Staat er in elke alinea een duidelijke kernzin
Staat de kernzin in elke alinea op een prominente plaats?
Is de binnen- en buitenbouw van elke alinea voldoende geëxpliceerd?
o Is de alineaopbouw aantrekkelijk?
Is er voldoende variatie in de lengtes van de alinea’s
Is er voldoende variatie in alineatype
o Is de alineaopbouw gepast?
Past het alineatype bij de alinea-inhoud?
16
Zinsniveau
o Is de zinsbouw correct?
Is de werkwoordelijke eindgroep inde bijzinnen correct uitgewerkt?
Zijn de samentrekkingen in nevengeschikte zinnen correct?
Zijn de beknopte bijzinnen correct uitgewerkt?
Zijn nevengeschikte zinselementen symmetrisch geconstrueerd?
o Is de zinsbouw duidelijk?
Zijn de opsommingen typografisch gemarkeerd en symmetrisch uitgewerkt?
Staan de samen horende delen in een zin zo dicht mogelijk bij elkaar en
worden bijgevolg overspannen tangconstructies vermeden?
o Is de zinsbouw aantrekkelijk?
Is de formulering kernachtig?
Os de formulering dynamisch?
Is er voldoende variatie in de zinsbouw?
Is er voldoende variatie in het zinstype
o Is de zinsbouw gepast?
Zijn de gekozen stijl en het gekozen perspectief verantwoord?
Is de tekst vrij van perspectiefbreuken?
Is de tekst vrij van seksismen
Is het gebruik van passiefconstructies functioneel
Is de formulering voldoende beleefd en tactvol?
Is de formulering voldoende positief
Is het gebruik van nominaliseringen verantwoord?
Woordniveau
o Is het woordgebruik correct?
Is de spelling van de woorden correct?
Is de woordkeuze voldoende precies?
Worden vaktermen zorgvuldig gebruikt?
Is het woordgebruik vrij van barbarismen?
Worden voorzetsels correct gebruikt?
Worden verwijswoorden correct gebruikt?
Is het woordgebruik vrij van grammaticale fouten?
o Is het woordgebruik duidelijk?
Zijn de gehanteerde woorden voor de doelgroep duidelijk?
Zijn de gebruikte afkortingen voor de doelgroep duidelijk?
o Is het woordgebruik aantrekkelijk?
Is de tekst vrij van storende archaïsmen
Is de tekst vrij van storende woordherhalingen
o Is het woordgebruik gepast?
Is het gekozen register functioneel?
Is het gebruik van vaktermen functioneel?
Is het gebruik van vreemde woorden functioneel?
Zijn de eventuele vage formuleringen verantwoord
17