Professional Documents
Culture Documents
Proefexamen Bewegingsleer Verbetersleutel
Proefexamen Bewegingsleer Verbetersleutel
Totaal = / 90
1. Teken de resultante op onderstaande figuur (2 pt)
Traagheidswet
Elk lichaam waarop geen kracht inwerkt, blijft in rust of beweegt verder met constante
snelheid. Vb: een bus die plots stopt = iedereen die rechtstaat vliegt richting voorkant bus.
Want het lichaam dat in beweging is, wil in beweging blijven.
F=m*a
versnelling = recht evenredig met de kracht → hoe groter de kracht, hoe groter de
versnelling
versnelling = omgekeerd evenredig met de massa → hoe groter de massa, hoe kleiner de
versnelling
Vb: als je een winkelkarretje vooruit duwt waar heel veel zware spullen inliggen, ga je meer
kracht moeten zetten om vooruit te geraken. Terwijl als er niet veel in de kar ligt, heb je
minder kracht nodig om even snel vooruit te geraken.
Als lichaam A op lichaam B een kracht uitoefent, dan wordt een even grote maar
tegengestelde kracht uitgeoefend door B op A.
Vb: wanneer je een rij balletjes hebt die aan koordjes hangen, en je laat het buitenste
balletje tegen het tweede balletje vallen, zal het buitenste balletje aan de andere kant
wegvliegen. Wanneer iemand een pistool afschiet, zal er een terugslag zijn.
Proefexamen bewegingsleer – Liesbeth Byttebier - Verbetersleutel
3. Een vader en zijn dochter zitten op een wipplank. De plank zelf weegt 4 kg (40 N) en
ondersteunt een vader van 80 kg (800 N) en de dochter van 35 kg (350 N). De
ondersteuning van de plank is precies op het zwaartepunt van de plank zelf en de vader
zit 1m van het zwaartepunt verwijderd. (4pt)
a. Bereken de totale kracht die op het steunpunt uitgeoefend wordt.
b. Bereken ook hoe ver de dochter moet zitten om de plank in evenwicht te
brengen.
a) Aangezien elke kracht dezelfde richting en zin heeft kunnen we de krachten gewoon bij
elkaar optellen:
b) De afstand van de dochter tot het steunpunt wanneer de wipplank in evenwicht is:
Gevraagd; x2 =?
Oplossing:
m1 * x1 + m2 * x2 = X
m1 + m2
-800 + 350 * x2 = 0
1150
-800 + 350 * x2 = 0
1150 1150
-0.69565217 + 0.3043478*x2 = 0
0.3043478*x2 = 0.69565217
De dochter moet op 2,29 meter van het steunpunt zitten om de wipplank in evenwicht te hebben.
Proefexamen bewegingsleer – Liesbeth Byttebier - Verbetersleutel
4. Wat moet je doen om het gewicht van een segment en de ligging van het zwaartepunt te
bepalen? (1 pt)
5. Leg uit waarom zwaartekracht soms hinderend en soms ondersteunend werkt. (2pt)
Een lichaam is in evenwicht wanneer de verticale uit het zwaartepunt (=loodlijn) binnen het
steunvlak valt
Proefexamen bewegingsleer – Liesbeth Byttebier - Verbetersleutel
7. Geef de soorten hefbomen die er bestaan, beschrijf, stel voor met een tekening en som de
kenmerken op (6pt)
8. Geef de componenten van een hefboom in het menselijke lichaam. Geef elementen,
componenten in het lichaam en leg uit. (7,5pt)
9. Teken de opgegeven houdingen en duid telkens alle onderdelen aan van de hefboom. (3pt)
S = gewrichtsas
L = zwaartekracht
Gewricht Uitleg
Ventraalflexie Romp vooroverbuigen
11. Welke soorten gewrichten bestaan er? Beschrijf telkens de gewrichtsvlakken, aantal
bewegingsassen en geef een voorbeeld. (12 pt) -> half punt per juist antwoord
14. Wat zorgt voor stabilisatie in het heupgewricht? Leg uit met alle correcte benamingen van
gewrichten, spieren en botten. (10pt)
• osteologisch:
- indien gesteund: aanbotsen van caput tegen acetabulum
- indien geen steun op grond: geen osteologische stabilisatie
• musculair
- pelvi-trochantere spieren (vb: m. piriformis, m. obturatorius externus)
- bilspieren (vb: m. gluteus medius, m. gluteus minimus)
- adductoren (vb: m. pectineus, m. adductor brevis / longus / magnus, m. gracilis)
• ligamentair
- anterieur: illiofemoraal ligament, pubofemoral ligament
- posterieur: ischiofemoraal ligament (Z vorm = erg sterk)
Trendelenburg: doordat de spieren van het steunbeen gaan verzwakken zal de bekkenlijn niet
meer parallel met de schouderlijn zijn. Het bakken zakt naar de niet-ondersteunde kant. Het
lichaam kan compenseren met lateroflexie naar het steunbeen toe
Proefexamen bewegingsleer – Liesbeth Byttebier - Verbetersleutel
16. Leg uit waarom de condylen niet van het tibiaplateau af rollen (3pt)
geen zuivere rotatie/ glijbeweging: femurschacht stoot tegen de rand van het tibiaplateau
→ weinig beweging mogelijk
17. Uit welke bewegingen is inversie in de voet opgebouwd? Benoem het gewricht (2 pt)
18. Wat gebeurt er in de lumbale wervelkolom bij de gegeven beweging? Zet cijfertjes bij de
tekeningen en leg uit. (7 pt) = 0,5pt per juist antwoord
- Ventraalflexie
- lateroflexie
1. bovengelegen wervellichaam kantelt naar
homolateriaal (aan dezelfde kant)
2. processi articulares (facetgewrichtjes)
homolateriaal schuiven in elkaar en de
processi articularis heterolateraal
(tegenovergestelde zijde) gaan uit elkaar
3. discus: de nucleus polposus verplaatst zich
naar de heterolaterale richting en daar komt
er druk op de annulus fibrosus
4. heterolaterale lig. flavum en lig.
intertransversarium worden opgespannen en
beperken de beweging / homolaterale lig.
zijn in ontspannen positie
Proefexamen bewegingsleer – Liesbeth Byttebier - Verbetersleutel
20. Welke bewegingen zie je op de foto. Benoem telkens de gewrichten. (4,5 pt)