Professional Documents
Culture Documents
AIX Dut
AIX Dut
ALLESOMVATTENDE
CHRISTUS
WITNESS LEE
ISBN 0-7363-3178-6
(Dutch Translation)
Uitgegeven door
Living Stream Ministry
2431 W. La Palma Ave., Anaheim, CA 92801 U.S.A.
P. O. Box 2121, Anaheim, CA 92814 U.S.A.
INHOUD
Titel Pagina
Voorwoord 5
01 De allesomvattende Christus — een inleiding 7
02 De goedheid van het land — zijn uitgestrektheid 19
03 De goedheid van het land — zijn verhevenheid 29
04 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
I. Water 39
05 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
II. Voedsel 49
06 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
II. Voedsel (vervolg) 61
07 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
III. Mineralen 71
08 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
III. Mineralen (vervolg) 83
09 Hoe we het land in bezit moeten nemen
I. Door het lam, het manna, de ark en de tabernakel 95
10 Hoe we het land in bezit moeten nemen
II. Door de offeranden en het priesterschap 107
11 Hoe we het land in bezit moeten nemen
III. Door allesbeheersende principes 123
12 Hoe we het land in bezit moeten nemen
IV. Door het vormen van een leger 139
13 Hoe we het land in bezit moeten nemen
V. De tegenwerkende factoren 151
14 Het binnengaan van het beloofde land 169
15 Het leven in het land 181
16 Het resultaat van het land — de tempel en de stad 195
Tenzij anders vermeld,
worden alle bijbelteksten uit de vertaling van het
Nederlands Bijbelgenootschap (1951) geciteerd.
VOORWOORD
Het onderhavige werk van Witness Lee bestaat uit een serie
toespraken, die hij in december 1962 in Los Angeles, Californië,
heeft gehouden.
Hoofdstuk 1
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS —
EEN INLEIDING
Schriftlezing: Gn. 1:1, 2, 9-12, 26, 27, 29; 7:17; 8:1, 13, 22; 12:1,
7; Ex. 3:8; 6:7; Ez. 20:40-42; 1 Kor. 1:30; Kol. 2:6, 7, 16, 17; 3:11;
Ef. 2:12; Gal. 5:4
In deze serie toespraken zullen we het land Kanaän in ogen-
schouw nemen, dat een beeld is van de allesomvattende Christus.
Verder zullen we zien hoe de stad en de tempel, die in dat land
Kanaän gebouwd waren, beelden zijn van de volheid van Chris-
tus, die Zijn Lichaam is, de Gemeente. Zo zullen we de
allesomvattende Christus in overweging nemen, uit wie en op wie
de volheid van Christus, de Gemeente, wordt gebouwd. Onthoud
goed dat het niet gewoon over Christus en de Gemeente gaat,
maar over de allesomvattende Christus en de volheid van Chris-
tus, die Zijn Lichaam is, de Gemeente.
Heer mijn ogen, dat Hij mijn woning is. Vanaf dat moment, kende
ik de Heer weer wat beter. Maar na twee of drie jaar opende de
Heer mijn ogen nog meer. Ik zag dat de Heer niet alleen mijn
woning is, maar ook mijn land. De Heer is mijn land! O, vanaf die
tijd heeft de Heer mij vele dingen in de Schrift laten zien. Vanaf
dat moment begon ik te begrijpen waarom de Heer in het Oude
Testament bijna altijd naar een stuk land verwijst. De Heer riep
Abraham, en zei dat Hij hem naar een bepaald land zou brengen,
namelijk het land Kanaän. Je kunt wel nagaan hoe vaak de Heer
vanaf hoofdstuk 12 van Genesis tot aan het eind van het Oude
Testament telkens opnieuw naar het land verwijst, en het land
benadrukt. Het land … het land … het land, dat Ik aan uw vade-
ren beloofd heb. Het land dat Ik aan Abraham beloofd heb; het
land dat Ik Isaak beloofd heb; het land dat Ik Jakob beloofd heb;
het land dat Ik u beloofd heb. Ik zal u in het land brengen. Het
was het land, het land, altijd maar het land.
land. God wilde het land herstellen en er iets mee doen. ‘In den
beginne schiep God de hemel en de aarde.’ Hoe was het met de
aarde gesteld? Er was chaos! Leegte en diepe wateren waren op
de aarde. Het land lag begraven onder het water. Dus ging God
aan het werk, om de aarde te herstellen. Hij scheidde het licht
van de duisternis, alsook de wateren die boven de aarde waren
van de wateren die onder de aarde waren. Toen scheidde Hij het
water van de aarde, en de aarde kwam op de derde dag uit het
water tevoorschijn. Het was ook op de derde dag dat de Heer
Jezus uit de diepten van de dood verrees. Zoals je ziet, is dit dus
een beeld. Op de derde dag bracht God de aarde uit de wateren
des doods. Uit dit beeld kun je opmaken wat de aarde is. De
aarde, of het land, is een beeld van Christus.
Wat gebeurde er nadat de aarde uit het water tevoorschijn
gekomen was? O, allerlei soorten van leven ontstonden — gras,
zaaddragende gewassen en vruchtdragende bomen. Ik denk dat je
het plaatje nu wel ziet. Na de opstanding van Christus, nadat de
Heer uit de doden opgestaan was, bracht Hij overvloedig leven
voort. Ja, Hij was vol van vruchtdragend leven. Vervolgens schiep
God de mens naar Zijn beeld en volgens Zijn gelijkenis op dit
land, dat vol van leven was. Het was aan deze mens dat God Zijn
gezag had gegeven. Nadat de Heer uit de dood verrezen was, ont-
stond er een overvloed aan leven, en te midden van deze volheid
schiep God een mens die Hem vertegenwoordigde en die boven-
dien Zijn beeld, Zijn gelijkenis en Zijn gezag had. Al deze dingen
vonden plaats in Christus als het land.
Nu weet je wat er met het land bedoeld wordt. Het land is
slechts een beeld van Christus, die alles voor ons is. Alles wat God
voor de mensheid bereidde, is te vinden in het land. De mens
werd geschapen, om op het land te leven en van Gods voorzie-
ningen te genieten. Alles wat de mens nodig heeft, bevindt zich in
het land, dat een beeld van Christus is. Alles wat God voor ons
heeft bereid, bevindt zich in Christus.
Later zul je zien hoe God Zijn volk in het beloofde land bracht,
en hoe Zijn volk daar verbleef en van de rijkdommen van het land
genoot. Het gevolg was dat de stad en de tempel gebouwd werden.
De stad en de tempel zijn dus het resultaat van het genot van dit
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS 11
een leven naar Zijn eigen beeld, en toegerust met Zijn eigen
gezag. We weten echter, dat, niet lang daarna, de vijand weer
roet in ‘t eten gooide. Hij misleidde de mens en dwong God ertoe
de aarde opnieuw te oordelen. De aarde, die eertijds was hersteld,
kwam weer onder de diepe wateren: de vloed kwam en bedekte de
hele aarde, en werd de mens, zinnebeeldig gesproken, gescheiden
van het genot van het land, dat Christus is. Kun je je het vers
herinneren in Efeziërs: ‘Gescheiden van Christus?’ Al die mensen
die onder het oordeel van de vloed kwamen, waren een beeld van
de mensen die van Christus gescheiden zijn. Figuurlijk gespro-
ken, betekent gescheiden zijn van de aarde, een scheiding van
Christus. Maar door de verlossing van de ark, kregen Noach en
zijn familie het recht om het land in bezit te nemen en van al zijn
rijkdom te genieten. De ark heeft hen teruggebracht tot het genot
van het land. De vloed scheidde de mensen van de aarde, maar de
ark bracht de mensen terug tot de aarde. Opnieuw nam de mens
de aarde in bezit, om van zijn rijkdom te genieten. Maar ook nu
duurde het niet lang, voordat de vijand op kwam dagen, om het
genot van de aarde te verijdelen. Daarom riep God — uit het door
satan opstandig gemaakte ras — een man die Abraham heette,
en vertelde hem, dat Hij hem naar een zeker land zou brengen.
Nu besef je wellicht, dat God voortdurend werkt om het land te
herstellen, terwijl satan zich bezig houdt met belemmeren,
dwarsbomen en vernietigen, om hoe dan ook, het land in chaos te
brengen. Nu bracht de Heer Zijn uitverkorene opnieuw naar het
land. Maar, zoals je weet, duurde het niet lang, voordat ook deze
uitverkorene van het land naar Egypte afdwaalde. Ja, en de Heer
bracht hem opnieuw terug naar dit stuk land. Daarna verlieten
zijn zonen, het volk Israël, dit land opnieuw, en trokken naar
Egypte. Daarna bracht de Heer, na een lange tijd, Zijn volk
opnieuw uit Egypte terug naar ditzelfde land. Na een lange tijd,
deed de vijand zijn volgende zet, en stuurde de Chaldeeën, het
leger van Babylon, om het land te vernietigen en de mensen
gevangen te nemen. En opnieuw, na zeventig jaar, bracht de Heer
hen weer terug naar dit land.
Ik kan je zeggen, dat dit de geschiedenis van het Oude Testa-
ment is. Hoe vaak heeft de Heer dit land hersteld? Minstens vijf
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS 13
de opbouw van de Gemeente onder Gods volk, vrijwel nihil is. Hoe
hadden er ooit een tempel en een stad gebouwd kunnen worden,
als het volk Israël nog steeds in de woestijn rondgezworven had?
Aangezien ze dan het land niet in bezit genomen zouden hebben,
zou dat onmogelijk geweest zijn. Hoe kan de Gemeente werkelijk
opgebouwd worden? Hoe kan het Lichaam van Christus werkelijk
tot uitdrukking komen? Dat kan alleen wanneer wij beseffen en
ervaren, dat Christus alles voor ons is. Dat de Heer ons de ogen
mag openen.
Schriftlezing: Dt. 12:9-10; Heb. 4:8, 9, 11; Ef. 3:17, 19; Fil. 3:7,
8, 10, 12-14; Ex. 3:8; Dt. 4:25
In het Oude Testament hebben we gezien, dat het land met
zijn tempel en zijn stad het middelpunt van Gods plan vormen.
God had Zich voorgenomen om dit stuk land te verkrijgen, en er
vervolgens de tempel en de stad op te bouwen. De tempel is het
middelpunt van Gods aanwezigheid, terwijl de stad het middel-
punt van Gods gezag is. Gods aanwezigheid en Gods gezag
kunnen alleen verwezenlijkt worden door de tempel en de stad op
dat stuk land te bouwen. Ik moet je vragen het hele verslag van
het Oude Testament nog eens beter te bekijken. Het hele Oude
Testament gaat namelijk over dat stuk land met de tempel en de
stad.
dat er zonder Hem geen weg is. Dus wanneer je wandelt of rijdt,
moet je zeggen: ‘Heer, U bent mijn weg. Zonder U is er geen weg,
geen manier om iets te doen, geen manier om verder te gaan, en
geen manier om een mens te zijn.’ Christus is alles voor ons; dus
is Christus onze weg.
In de jaren, dat ik de Heer heb gediend, werd ik vaak gecon-
fronteerd met huwelijksproblemen. Vaak zijn er broeders bij mij
gekomen met de vraag: ‘Broeder Lee, wat is de beste manier om
met mijn vrouw om te gaan?’ Mijn antwoord is altijd: ‘Broeder, er
is geen ‘betere manier’. De betere manier is Christus Zelf. En ik
zou zelfs willen zeggen, dat Christus de beste manier is.’ Bijna
elke keer, wanneer ik zo’n antwoord geef, begrijpen de mensen
mij niet. Ze informeren altijd: ‘Wat bedoel je daarmee?’ Vervol-
gens vertel ik hen: ‘Broeder, ik bedoel dat Christus de beste
manier is, om met je lieve vrouw om te gaan.’ Soms dringen ze er
bij mij op aan, om in details te treden, en hen te vertellen hoe ze
moeten leven, en met hun vrouw om moeten gaan. Dan zeg ik
tegen hen: ‘Broeder, ik heb je duidelijk gezegd, dat Christus de
beste manier is, om met je vrouw om te gaan. Het is heel eenvou-
dig. Vergeet alles. Kom tot de Heer in je geest en heb persoonlijk
contact met Hem. Kom en vertel Hem: ‘Heer, U bent mijn leven, U
bent mijn weg, U bent alles voor mij. Daarom kom ik opnieuw tot
U, om U als mijn alles te nemen. Ik neem U als de manier om met
mijn vrouw om te gaan.’ Dan kun je ervan verzekerd zijn, dat je
het zult weten. Ik kan je niet vertellen wat je moet doen, maar de
Heer Zelf zal je manier zijn. Geloof mij.’
Met name de zusters treden graag in details ten aanzien van
hun huwelijksproblemen. Zij zeggen: ‘O broeder, geef me alsje-
blieft even de tijd. Heb even geduld met mij. Laat mij je het hele
verhaal vertellen.’ Vervolgens zeg ik tegen hen: ‘Zuster, ik heb het
geduld; ik ben bereid om naar je te luisteren. Maar ik zeg je dat
het zinloos is. Hoe meer je zegt, hoe meer je me over al die dingen
vertelt, hoe meer je in de moeilijkheden zult komen. Wees een-
voudig. Kniel neer, en spreek met de Heer vanuit je geest. Zeg
niets tegen mij. Ik bedoel niet, dat ik niet naar je wil luisteren,
maar ik kan je geen betere manier geven dan Christus Zelf. Je
moet ermee naar Christus gaan.’ Uiteindelijk hebben de meeste
22 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
We moeten beseffen waarom God zei, dat dit land de rust van
zijn volk was. Het lam was niet de rust. Ook het manna was niet
de rust. Maar het land is de rust. Het volk Israël at weliswaar het
paaslam, maar zij hadden geen rust. Veertig jaar lang at het volk
het manna, maar het had nog steeds geen rust. Wij weten wat
rust is. Rust is iets wat compleet is, iets wat vol is, iets wat vol-
maakt is. Wanneer je alles hebt, kun je werkelijk rusten.
Aangezien het paaslam niet het volledige en volmaakte erfdeel
was voor Gods volk, hadden zij dus ook geen rust. Tot op zekere
hoogte was het goed, maar zij hadden nog steeds geen rust. In
zekere zin was het manna ook goed, maar ook dit was niet het
complete, volledige en volmaakte erfdeel. Alleen het land kon het
volk van God rust geven, omdat het land volledigheid, volmaakt-
heid en volheid betekende. In het land heb je alles; het land stelt
je tevreden.
Aan de hand van Hebreeën 3 en 4, kunnen we beseffen, dat
het land — wat de rust voor het volk Israël betekende — het
DE GOEDHEID VAN HET LAND 23
Heel vaak wordt dit land in het Oude Testament een goed land
genoemd. Dit is werkelijk opvallend. ‘Ik zal u in een goed land
brengen.’ Als je er niet speciaal op let, lijkt het wel een gewone
mededeling. We zeggen wel meer dat iets goed is; het is min of
meer een gewone beschrijving, die geen speciale betekenis heeft.
Maar als de Heer zegt dat iets goed is, moeten we daar wèl aan-
dacht aan schenken. Dat is niet zomaar een opmerking. En Hij
zegt het telkens weer: een goed land … een goed land … een goed
land! Het moet wel echt goed zijn!
Waaruit bestaat het goede van dit land? Aangezien de Heer
zegt dat het een goed land is, waaruit bestaat dan zijn goedheid?
De meesten van ons hebben hier in het verleden weinig of geen
aandacht aan geschonken. We hebben het gewoon gezien als een
goed land, en het daarbij gelaten, zonder verder naar de reden te
vragen waarom het goed is.
Het is niet gemakkelijk om de goedheid van dit land te
beschrijven. Allereerst wil ik je een vrij merkwaardige definitie
geven. We hebben deze definitie inmiddels al gelezen. Exodus 3:8
zegt: ‘Ik ben nedergedaald … om hen uit dit land te voeren naar
een goed en wijd land …’ Een wijd land. J.N. Darby zegt, dat het
beter is het woord ‘wijd’ met ‘uitgestrekt’ te vertalen. Het is een
goed en uitgestrekt land. Het is allereerst goed, omdat het uitge-
strekt is.
24 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
Op een dag kwam er een broeder naar me toe, die vroeg: ‘Ik
vind het nogal moeilijk, om het verschil te zien tussen onze liefde
en de liefde van Christus, en tussen ons geduld en het geduld van
26 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
de jonge Griek met mij te spreken, en vroeg mij naar mijn situatie;
dus ik vertelde hem het verhaal. Toen zei hij: ‘O, broeder Lee, ik
eet dit niet op. Neem jij het maar.’ ‘Maar’, zei ik, ‘dit is jouw por-
tie.’ Hij zei: ‘Jij lijdt voor Christus. Waarom zou ik niet in jouw
lijden delen?’ Daarom dwong hij mij het brood te nemen en de
melk te drinken.
De volgende dag kwamen ze me weer halen, om me te bespot-
ten. ‘Heeft God je te eten gegeven?’ ‘Ja!’, zei ik. Ze konden me
niets doen. Ze vonden dat ik een bijgelovig mens was, die alleen
maar om God gaf. Toen zeiden ze: ‘Goed, we zullen een kapper
halen om je haar te knippen, en we zullen goed eten van een res-
taurant voor je halen.’
Besef je wel wat voor soort ervaring dit was? Dit was een erva-
ring van de opgevaren Christus. We zijn in Hem die opgevaren is.
Wanneer we Hem ervaren, zijn wij ook opgevaren. We stijgen
boven alles uit; alles is dan onder onze voeten.
Niet lang nadat ik vrijgelaten was, werd ik heel erg ziek door
tuberculose. Zes maanden lang moest ik absolute bedrust hou-
den, gevolgd door twee-en-een-half jaar revalidatie. Uiterlijk
gezien waren dat uitermate donkere dagen. Maar ik kan je zeg-
gen, dat, elke keer wanneer ik bad, het was alsof ik niet in bed
lag, maar in de hemelen was. Hoewel ik ernstig ziek was, had ik,
telkens wanneer ik bad, niet het gevoel ziek te zijn, maar het
gevoel dat ik me ver boven alles in de hemelen bevond. Je kunt je
nauwelijks voorstellen, hoe ik in die dagen van de Heer genoot.
Gevangenschap en vervolging, daarna armoede en ziekte. Maar
prijs de Heer, de opgevaren Christus was mijn weg! De boven
alles verheven Christus was mijn weg naar de hoogste hemel.
Broeders en zusters, hoe kunnen we in de hemelen zijn?
Gewoon door in Christus te zijn. Christus is opgevaren. Christus
is nu de hoge berg in dit universum. Hij is het verheven land. Ik
geloof dat de meesten van jullie nu begrijpen wat het betekent,
om de opgevaren Christus te ervaren.
Toen ik jong was, besloot ik dat ik de Heer wilde dienen. Ik ben
Hem zo dankbaar dat Hij mij — onder Zijn soevereine hand — met
twee of drie oudere medewerkers plaatste. Een van hen was broe-
der Watchman Nee. Ik heb veel hulp van hem ontvangen. Op een
DE GOEDHEID VAN HET LAND 33
dag, toen ik met een zuster sprak, vertelde zij mij hoe zij een erva-
ring had gehad van de opstanding en de hemelvaart van Christus.
In die tijd, ongeveer dertig jaar geleden, was ik een jonge man. Ik
begreep niet wat de opstanding en de hemelvaart van Christus
met ons te maken kon hebben. Leerstellig gesproken, wist ik alles
over de opstanding en de hemelvaart, maar ik kende de opstan-
ding en hemelvaart niet uit eigen ervaring. Deze zuster vertelde
mij, dat ze de opstanding en de hemelvaart van de Heer vaker had
ervaren. Ze zei: ‘Broeder Lee, op een dag zat ik in moeilijkheden.
Er was helemaal geen reden waarom ik die moeilijkheden moest
hebben, maar toch overkwam het me. Ik ging naar de Heer’, zei ze,
‘en bad: ‘Heer, wat is hier de reden voor?’ De Heer antwoordde:
‘Dat je mijn opstandingskracht mag leren kennen.’ ’ Ze vertelde
i
karwei een rustbed voor je. Hoe meer je voor en door de Heer
werkt, hoe meer je van Zijn rust geniet.’
Broeder Nee vertelde mij eens: ‘Als je het werk voor de Heer
als een last ervaart, moet je tegen de Heer zeggen dat je het neer
gaat leggen, en dat je erop gaat rusten als op een bed.’ Kun je mij
volgen? Het dienen van de Heer in de opgevaren Christus is niets
anders dan een soort rust. Hoe meer je werkt, hoe meer je rust.
Het verschil zit hem in de opgevaren Christus. In Hem te dienen
is ware rust.
In 1958 bezocht ik Denemarken, waar ik een broeder ont-
moette, die een fulltime medewerker was. Hij leerde veel over het
dienen van de Heer. Toen ik daar was, vroeg hij mij, of ik een aan-
tal toespraken kon houden op zijn conferentie. Na afloop kwam
hij naar me toe en vroeg: ‘Broeder Lee, maak je je zorgen?’ Ik zei:
‘Broeder, waarom vraag je dat?’ Hij antwoordde: ‘Ik besef dat je
een zware last draagt. Je draagt de gehele zorg voor het werk van
de Heer in het Verre Oosten. Je hebt zoveel medewerkers, en er
zijn zoveel gemeenten. Het is een groot werk, en dat zal wel veel
problemen met zich meebrengen! Ik zou graag willen weten of je
je daar zorgen over maakt of niet.’ Ik zei: ‘Broeder, kijk naar mijn
gezicht. Zie ik eruit alsof ik mij zorgen maak?’ Hij antwoordde:
‘Dat is nu juist de reden waarom ik naar je toegekomen ben. Ik
dacht, dat je wel heel veel lasten, zorgen en problemen zou moe-
ten hebben. Je moet wel iemand zijn, die zich aldoor zorgen loopt
te maken. Maar als ik je gezicht zie, dan zie ik daar geen enkele
aanwijzing voor. Het is net alsof je je helemaal geen zorgen
maakt.’ Toen vertelde ik hem: ‘Prijs de Heer, ik maak me nooit
zorgen. Het is eenvoudig vanwege Christus. Ik bevind me in de
Christus, die ten hemel gevaren is. Ik weet niet hoe ik mij zorgen
moet maken, maar ik weet wel hoe ik de Heer moet prijzen.’
Prijs de Heer! Prijs Christus! Ik ben in Christus! Christus is
mijn verheven land! Ik leef in dit land! Ik wandel in dit verheven
land! Al mijn moeilijkheden, al mijn problemen, al mijn narigheid
en al mijn lasten bevinden zich onder mijn voeten. Zij zijn mijn
stoel geworden. Ik kan rusten in al mijn moeilijkheden; ik kan
rusten in al mijn problemen. Hoe meer moeilijkheden ik heb, hoe
38 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
I. WATER
Schriftlezing: Dt. 8:7; 11:11, 12; Ef. 3:8; Joh. 4:14; 7:37-39;
2 Kor. 6:8-10; Fil. 4:12, 13
Ook in het onderhavige hoofdstuk zullen we de goedheid van
het land bekijken. Het land is goed in vele opzichten. Zo hebben
we gezien, dat het land goed is in zijn wijdsheid en zijn verheven-
heid. Nu komen we bij het belangrijkste punt: de onnaspeurlijke
rijkdom van het land. Het land is goed met betrekking tot zijn
onnaspeurlijke rijkdom. Het is goed in zijn wijdsheid, het is goed
in zijn verhevenheid, en het is goed met betrekking tot zijn onna-
speurlijke rijkdom.
Ten eerste is het rijk aan water. Het land is goed, omdat het
rijk is aan water. We beseffen allemaal, hoe belangrijk water is
voor ons dagelijkse leven. Ik denk, dat we wel een paar dagen
zonder eten, maar dat we nauwelijks een dag zonder drinken
kunnen. We hebben water meer nodig dan wat dan ook. Elke dag
hebben we water nodig. Als je me maar een beetje water te
drinken geeft, dan kan ik drie dagen zonder eten. Maar ik kan
nauwelijks één dag zonder drinken.
BRONNEN EN STROMEN
gevuld wordt met het levende water. Ik geloof, dat, als je op dat
moment een broeder zou ontmoeten, je ‘halleluja!’ zou roepen.
Wat is dat? Dat is een stroom die uit je binnenste vloeit. Wanneer
je dan ‘s avonds naar de samenkomst gaat, ga je zingend en ver-
frist. Je zult dan onmiddellijk kunnen prijzen of bidden. Het is
dan net een levende stroom die uit je binnenste vloeit. Alle broe-
ders en zusters zullen verkwikt worden door je gebed. Je kan hun
vertellen: ‘Broeders, dit is geweldig. Maar dit is slechts een
stroom. Weten jullie wel, dat er een bron in mij is, en niet alleen
een bron, maar zelfs diepe wateren? Ik ben vol water — daarom
stroomt er iets uit mijn binnenste.’
Nu begrijp je het. We hebben een bron, we hebben diepe wate-
ren en we hebben een stroom. De bron is de oorsprong, het diepe
water is de voorraad en de stroom is wat daaruit voortvloeit. We
hebben de bron, de voorraad en datgene wat eruit voortvloeit.
Ik geloof, dat je dit wel hebt ervaren, maar dat je er maar wei-
nig geestelijk begrip van hebt. Je kan het misschien niet onder
woorden brengen; je kunt geen passende lofprijs vinden voor deze
levende bron, deze diepe wateren en deze voortvloeiende stroom.
O, als je dit nu eens begreep, dan geloof ik, dat het je lofprijs van
de Heer tijdens de samenkomst, sterk zou verbeteren. Je zou zeg-
gen: ‘Heer, ik prijs U, voor deze bron in mij! En uit deze bron komt
een voorraad diep water! Heer, ik dank U! Ik heb niet alleen een
bron en diepe wateren, maar uit deze diepe wateren vloeit een
stroom; en niet slechts één stroom, maar meerdere stromen
vloeien uit hen voort! Heer, zij verfrissen mij! Ik voel me zó ver-
kwikt! De levende stromen blijven uit mij vloeien, en ik ben hier,
om anderen te verkwikken!’
In dit land bevindt zich niet slechts één stroom, maar vele
stromen; niet slechts één bron en één diep water, maar vele bron-
nen en vele diepe wateren. Wat betekent dat? Soms, wanneer je
vele moeilijkheden en beproevingen meemaakt, beroer je de Heer,
en ontvang je iets van Hem. Dan ervaar je de Heer als een bron,
als diepe wateren en als een stroom in je beproevingen. Wat voor
soort bron, wat voor soort diep water en wat voor soort stroom is
dat? Kun je ze een naam geven? Ik geloof, dat je ze vele namen
kunt geven. Soms ervaar je Hem als een bron van vreugde, soms
42 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
als een bron van vrede en een andere keer als een bron van
troost. Soms ervaar je Hem als het diepe water van liefde, het
diepe water van genade en het diepe water van licht. Andere
keren is Christus een stroom van geduld, een stroom van nederig-
heid of een stroom van verdraagzaamheid. Je ziet, er zijn vele
soorten bronnen, diepe wateren en stromen. Er zijn vele soorten
hemelse voorzieningen.
Sinds 1950 heb ik Manilla bijna jaarlijks bezocht. Dan bleef ik
er altijd wel een paar maanden. Ik werd daar vaak onder
gebracht bij een familie, die uit oudere familieleden bestond. Die
voelden zich dan ook vrijer om met mij te praten, dan met jongere
mensen. Op een dag in 1953, toen we van de samenkomst terug-
kwamen, vroeg één van de oudere zusters aan mij: ‘Broeder, kun
je mij zeggen hoe het mogelijk is, dat je altijd zoveel te vertellen
hebt? Om je de waarheid te zeggen, toen je hier in 1950 voor het
eerst kwam, verbaasden je boodschappen mij. Ik dacht dat je
bediening de volgende keer armer zou zijn. Maar ik merkte, dat,
toen je voor de tweede keer kwam, je bediening nog rijker was; je
had nog meer te geven. Toen dacht ik: De derde keer dat hij komt
zal hij uitgeput zijn; hij zal dan niets meer te zeggen hebben.
Maar tot mijn grote verbazing, was de derde keer dat je kwam, je
bediening nog rijker dan de eerste twee keer. Dit is nu je vierde
bezoek hier, en toen ik de boodschap van vanavond hoorde, kan ik
je niet zeggen hoe rijk zij was. Kun je mij alsjeblieft zeggen hoe je
aan al die dingen komt, om te spreken?’
Weet je wat ik haar antwoordde? Ik zei tegen haar: ‘Het is heel
eenvoudig. Er is een stroom in mij, die verbonden is met de bron
in de hemelen. Die bron is onuitputtelijk. Hoe meer het levende
water eruit stroomt, hoe meer de verse voorziening er weer
instroomt. Hoe meer ik spreek, hoe meer ik te zeggen heb. Als ik
stop met spreken, stopt deze stroom. Deze stroom stroomt onop-
houdelijk.’
Op een keer kwam er een broeder naar mij toe, die vroeg:
‘Broeder, hoe is het mogelijk, dat je zoveel dingen onthoudt? Ik
heb gemerkt, dat, wanneer je spreekt, je helemaal geen aanteke-
ningen bij je hebt. Hoe kun je alles onthouden?’ Ik zei: ‘Broeder, ik
heb geen groot geheugen. Ik kan niet zoveel onthouden. Maar ik
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — WATER 43
kan je wel zeggen, dat er een stroom in mij is. Wanneer ik begin
te spreken, stroomt het er eenvoudig uit.’ Toen vroeg hij: ‘Hoeveel
heb je dan in je?’ ‘Broeder’, antwoordde ik, ‘dat weet ik niet; ik
zou het niet kunnen zeggen. Al meer dan dertig jaar is deze bron
nooit droog geweest. Het is zelfs moeilijk voor mij, om twee keer
dezelfde boodschap te geven.’ Er is een stroom, een stroom van
bediening.
Dit is slechts één van de vele stromen. Er is een stroom van
wijsheid, een stroom van begrip, een stroom van licht, een stroom
van liefde, een stroom van troost, een stroom van vrede, een
stroom van vreugde, een stroom van gebed, een stroom van lof-
prijs. Hoeveel stromen zijn er in je binnenste? Ik weet niet
hoeveel stromen er in mijn binnenste zijn, en ik weet ook niet wat
er zich in elke stroom bevindt. Zolang we de levende Christus
maar blijven beroeren, is alles in orde. We kunnen anderen lief-
hebben met een levende stroom die blijft vloeien. Ons geduld
vloeit als een stroom, en we verkwikken anderen.
Wat hebben we een wonderbare Christus! Wat hebben we een
geweldige bron! Enerzijds beseffen we, dat Hij wijds is. En ander-
zijds beseffen we, dat Hij hoogverheven is. Verder is Hij rijk aan
water.
DE DALEN EN DE HEUVELS
een dal; het ‘goed gerucht’ is een heuvel. ‘Als bedroefd’ — een dal;
‘maar altijd blijde’ — een heuvel. ‘Als arm’ — nog een dal; ‘maar
velen rijk makend’ — niet slechts een heuvel, maar zelfs een
berg. Sommigen dachten, dat Paulus een bedrieger was. Maar hij
was ‘als een verleider, maar toch betrouwbaar’; bij het dal hoorde
een heuvel. In deze verzen staan negen paren, negen dalen en
negen heuvels. Dit zijn de plaatsen waar het water vandaan kan
stromen.
Als je iemand bent die geen heuvels of dalen kent, als je leven
gewoon vlak is, dan weet ik zeker dat er in jou geen water stroomt.
Hoe meer je lijdt, hoe meer eruit je binnenste zal stromen. Hoe
meer je omlaag gehaald wordt, hoe meer kwade geruchten er over
je verspreid worden, des te meer water er zal stromen.
In het verleden, zijn er vaak kwade geruchten over mij ver-
spreid. Vaak zijn er mensen naar mij toegekomen, die zeiden:
‘Broeder, er is iets waarover ik eigenlijk liever niet zou spreken.’
Wanneer de mensen zo beginnen, is er vaak sprake van een
kwaad gerucht. Als ik dit hoor, prijs ik de Heer, en zeg ik: ‘Heer, ik
prijs U, hier is weer een dal. Hier is een dal, waardoor er weer iets
uit mijn binnenste kan stromen.’ Ik heb een aantal goede
bijnamen gekregen. Onlangs werd ik spottend ‘de sterkste expo-
nent’ ergens van genoemd. Ik kreeg deze ‘eretitel’. Er deden
allerlei kwade geruchten de ronde. Maar prijs de Heer, elke keer
dat er sprake is van een dal, moet er ook een heuvel zijn. Dat is
zeker. Ik ben niet bang voor een kwaad gerucht. Ik weet dat er na
elk kwaad gerucht ook weer een goed gerucht zal zijn. Het water
des levens stroomt door de dalen en de heuvels. O, het leven van
Christus is onuitsprekelijk wonderbaar!
Elke keer dat God verdriet voorbeschikt, kun je ervan verze-
kerd zijn, dat de vreugde zal volgen. ‘Als bedroefd, maar altijd
blijde’. ‘Als arm, maar velen rijk makend’. ‘Als niets hebbend, en
toch alles bezittend’. Dit zijn stuk voor stuk dalen en heuvels.
‘Want ik heb geleerd,’ zegt de apostel Paulus, ‘vernederd te wor-
den … en overvloed te hebben’ (Fil. 4:11-12, Statenvertaling). Hij
had het geheim geleerd. Hij wist hoe hij verzadigd moest zijn, en
hoe hij honger moest lijden. Wat is het geheim? O, het geheim is,
dat Christus Zelf in ons binnenste stroomt! Ik heb het geleerd, ik
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — WATER 45
beroert en ervaart, wanneer je van Hem geniet zodat Zijn leven uit
je binnenste stroomt, zul je een diep gevoel van Gods aanwezig-
heid hebben! De aanwezigheid van God zal zeer reëel voor je zijn.
Je zult beseffen, dat je iemand bent voor wie God zorgt. Je zult
ervaren, dat Zijn ogen op je gericht zijn, van het begin van het jaar
tot het einde, eenvoudig omdat je in Christus bent, van Hem
geniet en Hem ervaart. Omdat je in feite één bent met Christus,
zul je Hem niet alleen als het levende water genieten, maar zul je
tevens Gods aanwezigheid ervaren. Gods ogen zullen voortdurend
op jou gericht zijn. God zorgt voor dit goede land. Je moet in dit
goede land leven en van zijn rijkdommen genieten. Dan zul je
Gods aanwezigheid hebben, omdat Zijn ogen op jou gericht zijn.
Wanneer je niet langer blij met me bent, zul je je ogen van mij
afwenden. God doet hetzelfde. Maar wanneer je van Christus
geniet als zo’n land, zullen Gods ogen van begin tot einde op je
gericht zijn. Dan zul je voortdurend van Gods aanwezigheid genie-
ten. De aanwezigheid van God zal met je zijn, omdat je Christus
als je levende water ervaart, en omdat je in het goede land bent.
Het land is rijk aan water. Het is een land van beken, bronnen
en waterstromen, die in de bergen ontspringen en uiteindelijk
naar de dalen stromen.
Hoofdstuk 5
II. VOEDSEL
Schriftlezing: Dt. 8:8-10; 32:13-14; Nu. 13:23, 27; 14:7-8; Ri. 9:9,
11, 13; Zach. 4:11, 14; Hos. 14:6-7; Joh. 12:24; 6:9, 13; 15:5
We hebben gezien, dat er in het Oude Testament veel beelden
zijn van Christus, maar dat er slechts één beeld is van de alles-
omvattende Christus, en dat is het land Kanaän. Herhaaldelijk
wordt dit land aangeduid als ‘het goede land’. De Heer noemde
het ‘een goed land’, en één keer wordt het zelfs ‘een zeer goed
land’ genoemd. We hebben de verschillende aspecten van de goed-
heid van dit land in overweging genomen, zoals zijn wijdsheid,
zijn hoogte en zijn onnaspeurlijke rijkdommen. Verder hebben we
gezien hoe rijk het is aan water. In het onderhavige hoofdstuk
zullen we zien, hoe rijk het is aan verschillende soorten voedsel.
In het evangelie naar Johannes zei de Heer, dat Hij ons het
levende water zou geven. En in hetzelfde evangelie zei Hij, dat
Hij het brood des levens is, dat uit de hemel neerdaalt. Hij geeft
ons niet alleen het levende water, maar Hij is tevens het brood
des levens. Drinken gaat altijd samen met eten. Als ik je uitnodig
voor een maaltijd, zal ik je niet alleen iets te eten, maar ook iets
te drinken geven. Eten en drinken horen namelijk bij elkaar.
Nu kun je begrijpen waarom Deuteronomium hoofdstuk 8 die
volgorde heeft. Dit hoofdstuk spreekt eerst over verschillende
soorten water — beken, bronnen en wateren. Die wateren ver-
schillen niet alleen qua stadia: bijvoorbeeld het stadium van de
bron, van het diepe water en van de stroom. Maar er zijn ook ver-
schillende soorten beken, bronnen en wateren. We hebben dit al
eerder in overweging genomen. En onmiddellijk nadat er over de
50 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
TARWE EN GERST
Toen Jezus de vijfduizend te eten gaf, gaf Hij ze te eten van vijf
gerstebroden. Zoveel mensen zijn vertrouwd met het wonder van
de vijf broden, maar slechts weinigen zijn zich ervan bewust dat
die broden gerstebroden waren. Dit schriftgedeelte is werkelijk
geweldig. Als het tarwebroden geweest waren, zou er iets mis
geweest zijn. Maar het waren geen tarwebroden, het waren
gerstebroden. Als gerstebroden konden ze vijfduizend mensen
voeden, waarbij zelfs twaalf manden vol overbleven. Dat is opstan-
ding. Christus kan alleen rijk zijn voor ons in Zijn opstanding. In
Zijn vleeswording, is Hij uiterst beperkt, maar in Zijn opstanding
is Hij zó rijk. Als de opgestane Christus is Hij onbeperkt. Als de
vleesgeworden Christus was Hij slechts één enkele tarwekorrel,
een kleine Nazarener, een nederige timmerman. Maar toen Hij uit
de doden opstond, was Hij niet langer beperkt. Tijd en ruimte en
materiële dingen konden Hem niet langer beperken. Er waren vijf
broden, maar in feite waren er ontelbare broden. Er was genoeg
om vijfduizend mensen te voeden, vrouwen en kinderen niet mee-
gerekend, en hetgeen overbleef — twaalf manden vol — was meer
dan de oorspronkelijke vijf broden. Dit is gerst. Dit is Christus in
Zijn opstanding. Christus, in Zijn opstanding, is onbeperkt.
beperkt door Zijn familie, beperkt door Zijn moeder in het vlees en
zelfs door Zijn broeders in het vlees. Hij was altijd beperkt.
Beperkt door ruimte en beperkt door tijd; Hij was door alles
beperkt. Als wij het leven van Jezus tot uitdrukking willen
brengen, moeten wij ook beperkt zijn. Als wij in Zijn voetstappen
willen wandelen, zullen we onze vrijheid verliezen. Wat een
zegen, dat we beperkt kunnen zijn ter wille van Jezus!
Maar waar halen wij de kracht vandaan om beperkt te zijn?
De kracht die ons in staat stelt om beperkt te zijn, moet inder-
daad erg groot zijn. Het is gemakkelijk om boos te worden, maar
geduld vraagt kracht. Het is gemakkelijk om je zelfbeheersing te
verliezen, maar lankmoedigheid vereist hemelse energie. De
kracht die ons in staat stelt om beperkt te zijn, is de kracht van
Zijn opstanding. Ik heb de opgestane, inwonende Christus nodig,
om mijn kracht te zijn voor een klein beetje geduld. Wanneer je de
opgestane Christus als je geduld neemt, ervaar je Hem als gerst.
Misschien zeg je tegen mij: ‘Broeder, ik weet dat ik voortdu-
rend beperkt moet zijn. Ik word beperkt door mijn vrouw, door
mijn kinderen, door mijn baas, door de broeders en vooral door
die ene broeder. Ik word door alles en nog wat beperkt — de hele
dag door. En ik verwacht dat het morgen en overmorgen nog
erger zal zijn. Hoe kan ik die situatie aan? Ik besef dat de opge-
stane Christus in mij leeft, maar ik heb maar zo weinig van Hem.
Ik heb niet eens vijf broden; ik heb maar één brood.’ Ja, misschien
heb je maar één brood, maar denk eraan, het is een gerstebrood,
het is een brood van de opgestane, onbeperkte Christus. Het lijkt
erop, dat je maar een klein beetje hebt, maar dat geeft niet, want
Hij is onbeperkt. Een beetje is meer dan genoeg om de situatie
aan te kunnen. Je zegt dat je de situatie niet aan kan. Dat klopt.
Jij kan de situatie inderdaad niet aan. Maar er is iemand die dat
wel kan — Hij die de gerst is. Er is een gerstebrood in jou; een
klein beetje van de opgestane Christus is in jou; dat is genoeg. De
opgestane Christus is onbegrensd. Pas Hem op de situatie toe. Hij
is namelijk onuitputtelijk. Door de kracht van de opgestane
Christus, kun je in de voetstappen van de vleesgeworden Jezus
treden. Met het leven van de opgestane Christus, kun je het leven
van de beperkte Jezus leven.
56 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
Soms zegt een broeder: ‘O, ik heb het op mijn hart om een
getuigenis te geven, maar ik voel me zo zwak!’ Het lijkt wel alsof
er vijfduizend mensen gevoed moeten worden, en dat er maar vijf
gerstebroden zijn. Toch moet je verder gaan in het geloof. Hoewel
je portie erg klein lijkt, en de vraag heel groot is, moet je goed
beseffen dat je niemand minder hebt dan de opgestane Christus.
Je kan alles in Hem, die je kracht geeft, omdat Hij is opgestaan
en geen beperking kent. Pas Hem toe!
Wanneer een broeder je komt opzoeken, vergeet dan niet, dat
de Christus die in je is, de gerst is. Je moet Hem leren toepassen,
in je gemeenschap met die broeder. Soms vergeet je dat. Wanneer
je die broeder ontmoet, praat je over Vietnam, over de wereldsitua-
tie of over het weer. Je denkt wel aan het weer, maar je denkt niet
meer aan Christus. Je vergeet Christus toe te passen in je
gemeenschap met deze broeder. Wanneer hij vertrekt voel je je zó
leeg, en niet alleen leeg, maar zelfs ziek — ziek, omdat je Chris-
tus niet hebt toegepast. Je moet elke situatie aangrijpen als een
gelegenheid, om Christus toe te passen. Pas Hem toe, pas Hem
toe en pas Hem nog eens toe. Wanneer je dan de samenkomst
bezoekt, zal het eenvoudig zijn om te lofprijzen of een getuigenis
te geven. Je zult vele gerstebroden aan de Heer kunnen offeren.
Eens vertelde broeder Watchman Nee ons, dat, wanneer
bepaalde jonge medewerkers een samenkomst bezoeken, ze eerst
rondkijken of er misschien ook enkele oudere medewerkers aan-
wezig zijn. Zijn die er niet — als alle aanwezigen nieuwe gelovigen
zijn — dan hebben ze de vrijmoedigheid om te bidden en te laten
zien wat ze bezitten. Maar als ze daar een paar oudere mede-
werkers ontdekken, dan houden ze zich vreesachtig op de achter-
grond. Dat is allesbehalve de opgestane Christus. Als je de opge-
stane Christus hebt, zou je, zelfs als de apostel Paulus er was,
zeggen: ‘Prijs de Heer, mijn broeder heeft de opgestane Christus,
en ik heb Hem ook. Hij heeft misschien wel vijfhonderd gerstebro-
den, maar ik heb er minstens één. Halleluja!’ Zo lang je ook maar
een beetje van de opgestane Christus hebt, heb je meer dan
genoeg, om elke situatie de baas te kunnen. Hij is het gerstebrood.
Hij is degene die opgestaan is. Niets kan Hem tegenhouden; niets
kan Hem beperken.
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 57
DE WIJNSTOK
mens blij maakt. Ik weet zeker, dat je dit weleens ervaren hebt.
Er zijn verschillende aspecten van Christus, die in alle behoeften
voorzien. Christus is zó rijk. Hij is niet alleen de tarwekorrel en
het gerstebrood, maar Hij is ook alle bomen, en de eerste daarvan
is de boom die God en de mens blij maakt. Wanneer alle broeders
en zusters blij met je zijn, weet ik zeker dat je Christus — min of
meer — in dit opzicht ervaart. Je ervaart Christus als een maker
van wijn. Christus leeft als het zelf-opofferende lam in jou, en als
zodanig geeft Hij jou de kracht, om jezelf voor anderen op te offe-
ren en hen blij te maken.
Een paar jaar geleden, toen ik in Taipei op Taiwan was, kwa-
men er vele broeders en zusters naar ons toe, om geestelijke hulp
te ontvangen. Een van hen was een zuster, die altijd mopperde en
klaagde. Als ze een bad nam, was het water niet heet genoeg. En
wanneer ze een maaltijd nuttigde, was het eten te koud. De hele
dag was het: ‘Waarom dit?’ en ‘Waarom dat?’ Haar metgezellen
kregen hoofdpijn van haar. Niemand was blij met haar, omdat ze
niet had geleerd om zichzelf op te offeren. Ze had nog nooit
geleerd, hoe ze de opofferende Christus op haar omstandigheden
kon toepassen. Zijzelf was geen blij mens, en ze maakte ook nie-
mand anders blij. Ze had een gebrek aan wijn. Ze had geen
ervaring van Christus als de maker van wijn, die Zichzelf opof-
ferde, om wijn voort te brengen voor God en de mens.
Als je Christus in dit opzicht ervaart, zul jezelf veel wijn te
drinken hebben, en zul je dronken zijn van blijdschap. Dan zul je
helemaal ‘gek’ zijn van Christus. Je moet iemand zijn die dronken
en ‘gek’ is van Hem. Je moet kunnen zeggen: ‘Ik ben zo blij, Heer,
ik ben zo blij. Ik weet niet wat zelfzucht betekent; dat is een onbe-
kend woord voor mij. Elke dag drink ik de wijn van Christus.’
De gelukkigste mens is een onzelfzuchtig mens. De meest zelf-
zuchtige mensen zijn tevens de meest ongelukkige mensen. Ze
roepen aldoor: ‘Heb medelijden met mij! Behandel me alsjeblieft
wat beter!’ Het zijn net bedelaars, die aldoor aan het bedelen zijn.
De zelf-opofferende mens is echter een gelukkig mens. Hoe kunnen
we onszelf opofferen? We hebben geeneens de kracht om onszelf op
te offeren, want ons leven is een natuurlijk leven, een zelfzuchtig
leven. Alleen het leven van Christus is een zelf-opofferend leven.
60 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
Schriftlezing: Dt. 8:7, 8; 7:13; 32:13, 14; Ri. 9:9, 11, 13; Ez. 34:29;
Nu. 13:23, 27; Zach. 4:12-14
DE VIJGENBOMEN
DE GRANAATAPPELEN
DE OLIJFBOOM
MELK EN HONING
zo’n volle en rijke manier ervaren, niet alleen als het levende
water, maar ook als vele soorten voedsel. We moeten in die mate
van Christus genieten, dat het leven in ons tot volwassenheid zal
komen. Dan zal de Heer Zijn bouwwerk hebben. Bovendien zal er
dan sprake zijn van een oorlog met Gods vijand. We zullen dit in
het volgende hoofdstuk bekijken.
Hoofdstuk 7
III. MINERALEN
Het land is niet alleen rijk aan water en voedsel, maar ook aan
mineralen. Laten we eerst eens lezen:
Deuteronomium 8:9: ‘… een land, waarvan de stenen ijzer zijn
en uit welks bergen gij koper zult houwen.’
Neem notitie van het feit, dat het ijzer samen met de stenen,
en het koper samen met de bergen genoemd wordt. Dat betekent,
dat het ijzer iets met de stenen te maken heeft, en dat het koper
iets met de bergen te maken heeft.
Genesis 4:22: ‘… allen, die koper of ijzer bewerken.’
In het Oude Testament, werden de woorden ‘brons’ en ‘koper’
gebruikt voor hetzelfde materiaal. Hier worden koper en ijzer in
verband gebracht met het smeden van gereedschap.
Deuteronomium 33:25: ‘IJzer en koper mogen uw grendels zijn,
uw sterkte moge zijn als uw levensduur.’
Hier worden koper en ijzer in verband gebracht met de gren-
dels van poorten en met kracht. De voetnoot in de American
Standard Version vertaalt het woord ‘sterkte’ in dit vers met ‘rust’
of ‘veiligheid’. Het woord ‘veiligheid’ is hier eigenlijk beter. ‘Uw
veiligheid moge zijn als uw levensduur.’ IJzer en koper worden
hier dus in verband gebracht met onze veiligheid. Als je kracht
hebt, heb je veiligheid; en als je veiligheid hebt, heb je rust.
Jeremia 15:12: ‘Zal ijzer breken? IJzer uit het noorden, en koper?’
Dit vers laat de kracht van koper en ijzer zien. Het betekent,
dat niemand ijzer en koper kan breken.
72 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
1 Samuël 17:5-7: ‘Een koperen helm had hij op het hoofd, en hij
was bekleed met een geschubd pantser; het gewicht van dit pant-
ser was vijfduizend sikkels koper. Aan zijn benen had hij koperen
scheenplaten en op zijn schouder droeg hij een koperen werp-
spies. De schacht van zijn lans was als een weversboom, en de
punt van zijn lans was van zeshonderd sikkels ijzer.’
Deze reusachtige krijger was van top tot teen bedekt met
koper, en zijn wapen was van ijzer gemaakt. Zelf was hij bedekt
met koper, en het wapen waarmee hij vocht was van ijzer.
Openbaring 1:15: ‘en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in
een oven gloeiend gemaakt …’
Psalm 2:9: ‘Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen
stukslaan als pottenbakkerswerk.’
In Openbaring 1 wordt het koper in verband gebracht met de
overwinnende en oordelende Christus: Zijn voeten waren als
koperbrons. En in Psalm 2 wordt het ijzer in verband gebracht
met de knots waarmee de Heer over de naties zal heersen.
Matteüs 5:14: ‘Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een
berg ligt, kan niet verborgen blijven.’
Psalm 2:6: ‘Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn
heilige berg’.
In Matteüs 5 wordt de stad in verband gebracht met de berg;
en in Psalm 2 wordt de berg in verband gebracht met de Gezalfde.
1 Petrus 2:4-5: ‘En komt tot Hem, de levende steen, door de men-
sen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat
u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een
geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het
brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Je-
zus Christus’.
Hier wordt ons verteld, dat de Heer een levende steen is, en
dat wij ook levende stenen zijn. Al deze levende stenen zijn voor
de opbouw van een geestelijk huis voor God.
Ezechiël 37:22: ‘En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op
de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn ...’
In dit vers zien we, dat het volk en de koning in verband
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 73
gebracht worden met de bergen. De Heer zegt, dat Hij hen niet
alleen tot een volk in het land zou maken, maar ook op de bergen
van Israël, de bergen van het land.
Psalm 87:1: ‘Zijn fundament ligt op de heilige bergen’ (Heb.).
Hier wordt het fundament van het gebouw in verband
gebracht met de bergen.
Psalm 48:2-3: ‘Groot is de Here en hoog te loven in de stad van
onze God zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een
vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het noorden,
de stad van de grote koning’.
Hier moeten we notitie nemen van het feit, dat de stad van
God in verband gebracht wordt met de heilige berg, en dat de stad
van de grote koning in verband staat met de berg Sion.
Er is zeer veel geestelijke betekenis in deze verbanden. Alles
bij elkaar zijn er vier elementen: stenen, bergen, ijzer en koper.
De stenen zijn voor het gebouw, en de bergen zijn voor de stad, die
het middelpunt voor de natie, het middelpunt voor het koninkrijk
vormt. Het ijzer en het koper zijn de materialen voor de wapens.
uur. Toen we beneden in het dal aankwamen, leek het daar wel
een oven. Wat een hitte! En er was geen zuchtje wind! Het was
een brandende, kale woestenij — alleen hitte en stof. We gingen
onmiddellijk naar de ruïnes van het oude Jericho, om die te
bezichtigen. Temidden van dat geblakerde en doodse land, net
buiten Jericho, was er, tot ons grote genoegen, een waterbron.
Het was dezelfde bron, die door de profeet Elisa gezond gemaakt
was, en daarom wilden we hem erg graag zien. Daar was hij, de
bron, waaruit het water opborrelde, en als een stroompje water
voortvloeide. Toen we het water met onze ogen volgden, konden
we in de verte, temidden van die verlaten, dorre vallei, een plek
zien met groen gras, palmbomen en allerlei andere bomen. Het
was prachtig. Hier was dan de bron, het diepe water, de beek met
water en de overvloedige groene vegetatie.
De Heilige Geest heeft het water het eerst vermeld. De bron, het
diepe water en de stroom zorgen voor allerlei soorten vegetatie.
Waar leeft vervolgens het vee van? Het vee leeft van de plan-
ten, van het plantenleven. Dit is de volgorde: eerst het water, dan
de planten, dan de dieren. Na deze drie richt de Heilige Geest
zich op iets anders, namelijk op de stenen en de bergen, waaruit
het ijzer en het koper gewonnen worden.
Broeders en zusters, deze volgorde moet een diepe indruk op
ons maken. Zij komt honderd procent overeen met de fasen van
het geestelijke leven.
je het zou proberen, zou je door hem verslagen worden. Dat is een
berg. Je kan niet met hem afrekenen; hij zou met jou afrekenen.
Dat is de laatste fase van het geestelijke leven. Het is heel
goed mogelijk om dit punt te bereiken. Het is heel goed mogelijk,
om een steen te worden temidden van Gods kinderen, een pilaar
in de Gemeente. Kun je brood gebruiken om pilaren te bouwen?
Kun je druiven opstapelen om er pilaren van te maken? Nee, dat
kan niet. Je kan echter wel een pilaar maken van steen, ijzer of
koper — dat zou heel goed kunnen. Gods gebouw vereist steen,
ijzer, koper en de berg. Al deze materialen worden in verband
gebracht met Gods gebouw, en, zoals we later zullen zien, met het
koninkrijk van God.
DE BERGEN EN DE HEUVELS
leidt. Een dierbare zuster, die met ons samenkomt, leeft voortdu-
rend in haar emoties: soms is ze blij, en een volgende keer is ze
helemaal terneergeslagen. Eigenlijk zijn we allemaal dergelijke
gelovigen: we zijn zo natuurlijk — we leven en wandelen voortdu-
rend in het natuurlijke leven. Ervaar je weleens iets van een
heuvel onder ons? Zeker niet. We zijn allemaal van klei; we bevin-
den ons nog steeds op de vlakte. Als je naar een steen zou zoeken,
zou je niets anders vinden dan stof — stof, aarde en klei. Omdat er
geen bergen zijn, zijn er ook geen stenen te vinden. Als je stenen
wilt hebben, dan moet je naar het heuvelland gaan.
Stel nu eens, dat er andere gelovigen zijn, die een zekere ken-
nis van het kruis hebben. Daar zij iets weten over het afleggen van
het natuurlijke leven, hebben zij het opstandingsleven, in zekere
mate, verwezenlijkt. Ze wandelen in nieuwheid des levens en die-
nen in nieuwheid van de geest — ze leven in opstanding. Wanneer
je hen ontmoet, bemerk je dat er iets is, wat hoger is dan jij. Je
beseft, dat er in hen, en onder hen, een geestelijke heuvel of berg
is. Het is niet moeilijk om stenen te vinden, zelfs edelstenen. Als je
naar de ene kijkt, zie je een steen, en als je naar de ander kijkt,
prijs de Heer, dan zie je ook een steen. Er zijn stenen, omdat er
bergen en heuvels zijn.
De bergen en heuvels zijn voor de opbouw van het huis, de stad
en het koninkrijk van God. In de Schrift zien we, dat vele steden
op heuvels of bergen gebouwd werden. Toen ik in Palestina was en
door het land reisde, viel mij op, dat bijna alle steden op die
manier gebouwd waren. Er waren maar heel weinig steden, die in
een dal of op een vlakte gebouwd waren. Een stad is het middel-
punt van een natie, van een koninkrijk. In het Oude Testament,
was de stad altijd het symbool van de natie of van het koninkrijk.
De gedachte van de Heilige Geest in dergelijke schriftgedeelten is
dan ook, dat, wanneer er geestelijke heuvels of bergen zijn onder
Gods kinderen, er automatisch stenen en materialen zijn voor de
opbouw van het huis en de stad. Gods gezag en Zijn koninkrijk zijn
dan aanwezig. Toen de Heer uit de dood opstond, zei Hij, dat alle
gezag in de hemel en op aarde aan Hem gegeven was. Het
geestelijke gezag, het hemelse gezag, bevindt zich altijd in de
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 81
Schriftlezing: Dt. 8:9; 33:25; Jr. 15:12; Op. 2:27; 1:15; Mt. 28:18;
Lc. 10:19; Mt. 16:18, 19; 18:17, 18; Ef. 6:11-17
IJZER EN KOPER
En met betrekking tot het gezag, het ijzer, hoe zit het daar-
mee? De Heer zei, dat alle gezag in de hemel en op aarde aan
Hem gegeven was. Maar dat is niet het einde van het verhaal. De
Heer heeft ons ook verteld, dat Hij dit gezag aan ons heeft gege-
ven. Broeders en zusters, weet je dat je aanspraak mag maken op
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 89
het gezag van de Heer? Je hebt dus meer dan kracht — je hebt
gezag. Ken je het verschil tussen kracht en gezag?
Ik zal dit illustreren aan de hand van een voorbeeld. Je hebt
een auto, en die auto heeft een zekere kracht. Stel nu eens, dat je
een politieagent op straat tegenkomt, die het verkeer regelt met
zijn fluitje. Hij mag dan een kleine politieagent zijn, maar wan-
neer deze agent zijn hand opsteekt, stoppen alle auto’s voor hem.
Wat is dit? Dit is gezag — het gezag van de regering. Die kleine
politieagent vertegenwoordigt namelijk de hele regering. Je moet
zijn bevelen gehoorzamen. Het maakt niet uit wat voor soort auto
je hebt, of hoe krachtig hij is. Je moet stoppen! Of je nu in een
auto, een vrachtauto of een bus rijdt, maakt geen verschil. Als hij
‘stop!’ zegt, stop jij eenvoudig! Als je de kracht van de politieagent
vergelijkt met de kracht van al die auto’s, of zelfs maar van één
auto, dan is de kracht van die politieagent uiteraard veel minder.
In feite is zijn kracht bijna nihil. Maar hij heeft iets, wat jij, met
je krachtige auto niet hebt — namelijk, gezag. Als hij ‘stop!’ zegt,
moet iedereen stoppen! Zijn gezag overtreft al jouw kracht.
Ongeacht hoe sterk de vijand is, hij heeft niet meer dan louter
kracht. Wij hebben echter het gezag. Wij hebben het gezag van het
Hoofd van het hele universum. Die kleine politieagent vertegen-
woordigt de regering, maar wij vertegenwoordigen de Koning van
het universum! Broeders en zusters, heb je ooit weleens van dit
gezag genoten? Ik vrees, dat, wanneer er moeilijkheden komen, je
alles weer vergeet, en je je weer als een arme bedelaar gedraagt.
Je vergeet dat je Christus — en niemand anders dan Chris-
tus! — vertegenwoordigt. Het gezag, dat Christus ontving, werd
ook aan jou gegeven. De Heer heeft ons verteld, dat Hij ons het
gezag heeft gegeven, om alle kracht van de vijand te overwinnen. O,
wat een heerlijke redding! Dat we dit toch mogen beseffen en erva-
ren! Probeer het door Christus gegeven gezag eens toe te passen.
Die kleine politieagent heeft het gezag, om al het verkeer te
laten stoppen. Maar als ik daar ga staan en ‘stop!’ roep, kan mij
dat het leven kosten. Ik heb geen basis, omdat ik geen uniform aan
heb. Denk nu niet, dat, alleen omdat je een christen bent, je auto-
matisch gezag kunt uitoefenen over de vijand. Je hebt weliswaar
gezag, maar er is een probleem. Leef je wel in Christus? Leef je wel
90 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
om Zijn gezag over die dingen uit te oefenen. Wanneer het ver-
keer de politieagent nadert, moet deze dan even zijn meerdere
bellen, om te vragen of hij het verkeer mag stoppen? Onzin. De
politieman is gemachtigd om dat te doen. Op precies dezelfde
manier, is het voor ons niet nodig, om voor alles Gods hulp in te
roepen. We mogen en moeten eenvoudig op deze basis gaan staan
en ons gezag uitoefenen.
Maar ik herhaal, we kunnen dit niet doen, zonder een zekere
mate van geestelijke volwassenheid. De apostel Paulus had
ongetwijfeld de basis om Zijn gezag uit te oefenen. Toen er, met
betrekking tot een broeder in de gemeente te Korinte, een pro-
bleem ontstond, dat de apostel niet kon dulden, zei hij, dat hij die
persoon inmiddels geoordeeld en aan de satan overgeleverd had, in
de naam van de Heer Jezus ( 1 Kor. 5:3-5). Hij deed eenvoudig waar
hij het recht toe had, hij gebruikte zijn gezag. Als wij hetzelfde wil-
len doen, moeten we net als Paulus, geestelijk volgroeid zijn.
O, broeders en zusters, we moeten op de Heer vertrouwen, dat
we dagelijks zullen leren, hoe we een dergelijke allesomvattende
Christus — met Zijn onnaspeurlijke rijkdommen — moeten toe-
passen. We moeten Hem ervaren, vanaf het levende water tot aan
het ijzer en het koper.
Er zijn nog veel meer aspecten van de rijkdommen van Chris-
tus. In de voorgaande hoofdstukken heb ik je slechts enkele
aanwijzingen gegeven. We hebben inmiddels het schriftgedeelte
in Ezechiël 34:29 gelezen: ‘Ik zal hun een plant van naam ver-
wekken’ (Statenvert.). Christus is een plant van naam — we
kennen er de naam niet van. Christus is een andere, een speciaal
soort plant. O, Christus is uitzonderlijk rijk! Zijn rijkdom raakt
nooit uitgeput. Er zijn ook nog andere planten in de Bijbel, die
een beeld van Christus zijn. Het tweede hoofdstuk van Hooglied
spreekt over een appelboom. Dat is echter niet de juiste vertaling.
Een nauwkeuriger vertaling geeft aan, dat het een soort sinaas-
appelboom is. Christus is een sinaasappelboom. Er zijn zoveel
planten, die beelden zijn van Christus en van de verschillende
aspecten van Zijn rijkdom, die wij kunnen ervaren. In Exodus 30
worden de planten genoemd waarvan de zalfolie en het wierook
gemaakt werden: mirre, kaneel, kalmoes en kassie (vs. 23-24),
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 93
Ten eerste, beloofde de Heer aan Mozes, dat Hij met hem en
het volk Israël mee zou gaan. Ten tweede, beloofde Hij Mozes rust
te geven. De rust waar de Heer hier op doelt, is de rust van het
beloofde land.
Deuteronomium 12:10: ‘Maar wanneer gij de Jordaan zult zijn
overgetrokken en woont in het land dat de Here, uw God, u zal
doen beërven, en Hij u rust geeft van al uw vijanden aan alle kan-
ten, en gij veilig woont, …’
Deuteronomium 25:19: ‘Als dan de Here, uw God, u rust gege-
ven heeft van al de vijanden rondom u in het land, dat de Here,
uw God, u ten erfdeel geven zal om het te bezitten, ...’
de manier. Als je dit land wilt binnengaan, dan moet je dat doen,
als deel van een collectief lichaam.
HET LAM
In het begin, genoot het volk van Israël van het paaslam
(Ex. 12), wat een beeld van Christus was (1 Kor. 5:7). Ze genoten
al van Christus, toen ze nog in het land Egypte waren. Toch is ook
het land Kanaän een beeld van Christus. Het lam is Christus en
het land is ook Christus. Zo lijkt het wel, alsof er twee Christus-
sen zijn: een kleine en een grote Christus, een Christus die zo
klein is als het paaslam en een Christus die zo groot is als het
land Kanaän. Het lijkt erop, dat, terwijl we van de kleine Chris-
tus genieten, er een grotere Christus op ons staat te wachten.
Daarom is het belangrijk dat we ons uitstrekken, om van deze
grotere Christus te genieten. Is dat soms niet waar? Toen ik jong
was, leek dit inderdaad zo te zijn. Ik had al iets, want ik had
immers deze Christus, maar aan de andere kant moest ik mij nog
uitstrekken om Hem te verkrijgen. Zijn er dan twee Christussen,
of maar één? Misschien vind je, dat dit een vreemde vraag is. Heb
je Christus al? Ik geloof van wel. Waarom verlang je er dan nog
steeds naar Hem te verkrijgen? Als we zeggen dat we Hem al
hebben, moeten we Hem desondanks nog steeds verkrijgen. Als
we zeggen dat we Hem al hebben, ligt Hij desondanks, wat ons
betreft, nog steeds in het verschiet. Als we zeggen dat we Hem
niet hebben, volgt daaruit, dat we ons niet meer zullen uitstrek-
ken, om meer van Hem te verkrijgen. Deze vragen raken de kern
van deze boodschappen.
We moeten ons realiseren, dat we eerst van Christus moeten
genieten als een klein lammetje. Christus is het lam voor onze
verlossing. We moeten eerst Zijn verlossing ervaren, voordat we
Hem als de Allesomvattende kunnen verkrijgen. We moeten Hem
eerst als het paaslam ontvangen. Daarom gaan we in dit hoofd-
stuk uit, van het eerste deel van het boek van Exodus. Dat is de
plaats waar we moeten beginnen, om het land Kanaän binnen te
kunnen trekken. We hebben het paaslam nodig; we moeten Chris-
tus ervaren als het lam van God. ‘Zie, het lam Gods’, staat er aan
het begin van het evangelie naar Johannes. Maar aan het einde
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 99
HET MANNA
manna. Nadat we van Hem genoten hebben als het lam, genieten
we van Hem als ons dagelijkse voedsel. Behoort manna tot het
plantenleven of tot het dierenleven? Laten we eens zien wat de
Schrift daarover zegt:
Numeri 11:7-9: ‘Het man nu leek op korianderzaad en het zag er
uit als balsemhars; het volk verspreidde zich om het te verzame-
len en maalde het in handmolens of stampte het in vijzels en
kookte het in potten en bereidde het tot koeken; en de smaak er-
van was als van oliegebak; telkens wanneer des nachts de dauw
op de legerplaats neerdaalde, daalde ook het man daarop neder.’
Exodus 16:31: ‘Het huis Israëls noemde het: manna; en het was
wit als korianderzaad en de smaak ervan was als die van een ho-
nigkoek.’
Hier lezen we, dat het manna op een soort zaad lijkt, en dat
het als verse olie en honing smaakt. Hier zien we dus opnieuw
twee soorten leven, die met elkaar vermengd zijn. Merk hier ook
op, dat het manna op balsemhars of bdellium lijkt. De juiste bete-
kenis van bdellium is echter parel. In Openbaring 21 zien we, dat
parels één van de materialen van Gods gebouw zijn. Daarom
symboliseert zowel manna als parel datgene wat getransfor-
meerd is tot materiaal voor Gods gebouw. Parel is ook het woord
dat in Genesis 2 genoemd wordt. In dat gedeelte zien we de boom
des levens en een rivier waarin er verschillende kostbare materia-
len te vinden zijn, waar parel er één van is. Dit betekent, dat,
wanneer we van de boom des levens eten en van het water des
levens drinken, de parel, het getransformeerde materiaal voor
Gods gebouw, voortgebracht zal worden.
Manna is dus een substantie, die de volgende naturen heeft: de
natuur van het plantenleven, de natuur van het dierenleven en de
natuur van het getransformeerde leven. We moeten leren, van dit
aspect van Christus te genieten. We moeten van Hem genieten als
het paaslam met het ongezuurde brood en de bittere kruiden. Ver-
der moeten we van Hem genieten als het manna, dat zowel het
plantenleven als het dierenleven en de getransformeerde natuur
omvat. Door het genot van Christus als ons dagelijkse manna,
worden we getransformeerd tot materiaal voor Gods gebouw.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 101
DE ARK
tien geboden als louter wetten. Dat komt pas op de tweede plaats.
We moeten goed beseffen, dat de eerste betekenis er een is van
beschrijving, van uitdrukking, van getuigenis van een heerlijke
maar onzichtbare God.
Deze tien geboden werden in de ark gelegd. Dit betekent, dat
God Zichzelf in Christus legde. De tien geboden zijn Gods getuige-
nis en de ark der getuigenis is Christus. Daarom woont Gods
volheid in Christus.
De ark geeft ons een duidelijk beeld van het feit, dat Christus
twee naturen heeft. Zij was gemaakt van hout, dat met goud over-
trokken was. Hout is de menselijke natuur en goud is de
goddelijke natuur. Het is een beeld van Christus in het vlees, die
vermengd was met de goddelijke natuur. Hij heeft zowel de mense-
lijke als de goddelijke natuur. Hij is de ark, maar in Zijn binnenste
bevindt zich God Zelf. Net zoals de tien geboden in de ark gelegd
werden, zo werd al Gods volheid in Christus gelegd. Net zoals de
ark de ‘ark der getuigenis’ genoemd werd, zo is Christus Gods uit-
drukking en getuigenis. Zoals je ziet, is dit meer dan het paaslam
en het dagelijkse manna. Dit is iets wat steviger, volmaakter en
voller is. Dit is Gods uitdrukking en getuigenis. Kunnen het paas-
lam en het manna ons laten zien wie God werkelijk is? Ja,
misschien, tot op zekere hoogte. Kan het dagelijkse manna je een
indruk geven van Gods natuur? Dat is niet zo gemakkelijk. Ik zeg
niet, dat je helemaal niets kunt zien, maar in ieder geval niet
zoveel. Neem nu de ark eens in overweging. Onmiddellijk leer je
iets over God. God is naijverig; God is liefde; God is heilig; God is
rechtvaardig; God is trouw. De ark geeft je onmiddellijk te kennen,
wie deze verborgen God eigenlijk is.
Maar ik zou je willen vragen: kun je de ark opeten? Kun je de
ark drinken? Dat is onmogelijk. Maar de ark laat ons een ander
en rijker aspect van Christus zien. Christus is namelijk de uit-
drukking, de manifestatie en het getuigenis van de onzichtbare
God. Als we van Christus genieten als het paaslam en het dage-
lijkse manna, dan moeten we ook deze grotere Christus (als je me
toestaat dat woord te gebruiken), als ons middelpunt hebben. We
moeten de ark der getuigenis hebben — Christus als de uitdruk-
king, de manifestatie en het getuigenis van God. Als zodanig is
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 103
Hij ons middelpunt. Dit is inderdaad meer. Hij is niet alleen het
lam als onze verlosser, het dagelijkse manna als ons voedsel,
maar ook de ark der getuigenis als ons middelpunt.
Broeders en zusters, sta mij toe te herhalen. Ik vrees, dat en-
kele van jullie mij niet kunnen volgen. Geniet je dag aan dag van
Christus als je dagelijkse manna? Dat is goed, maar dat is niet
voldoende. Hij moet tevens ons middelpunt zijn. Wat is het mid-
delpunt? Het middelpunt is de uitdrukking, de manifestatie en het
getuigenis van God. Hebben wij een dergelijk middelpunt onder
ons? Is dit werkelijk het middelpunt van onze samenkomst en ons
gemeenteleven? Wanneer de mensen bij ons komen, zien ze dan
Gods uitdrukking onder ons? Als er mensen bij ons komen, die
alleen maar kunnen zien, dat wij verloste mensen zijn — dat wij
mensen zijn die van Christus genieten als het lam — dan is dat
onvoldoende. Als ze alleen maar kunnen zien, dat wij mensen zijn,
die Christus als het dagelijkse manna eten, dan missen we nog
steeds het doel. Wij moeten hun de indruk geven, dat we de naijve-
rige God, de God van liefde, de God van heiligheid, de God van
rechtvaardigheid, de God van trouw tot uitdrukking brengen.
Hebben wij zo’n middelpunt onder ons of niet? Wanneer de men-
sen onze samenkomsten bijwonen, kunnen ze dan de manifestatie,
de uitdrukking, de omschrijving en de verklaring van God zien?
Beseffen ze, dat wij Gods getuigenis zijn, en dat wij getuigen van
de werkelijkheid van onze ervaring van Christus. Kunnen zij in
ons zien, dat God een naijverig God, een heilig God, een God van
liefde, een rechtvaardig God, en een trouw God is? Dit getuigenis
moet ons middelpunt zijn.
Je ziet, dat het niet eenvoudig is, om het land in bezit te nemen.
Denk je dat we onmiddellijk, nadat we van het lam genoten heb-
ben, de Rode Zee kunnen oversteken en het land binnen kunnen
trekken? Nee. Na Exodus 12, 13 en 14, na het paasfeest en het
oversteken van de Rode Zee, zijn er nog veel meer ervaringen die
wij moeten hebben. De rest van Exodus, en heel Leviticus,
Numeri, Deuteronomium en Jozua liggen, wat ons betreft, nog
steeds in het verschiet. Er zijn nog vele andere dingen waarmee
afgerekend moet worden, die we moeten ervaren en in bezit moe-
ten nemen, voordat we het land binnen kunnen gaan.
104 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
DE TABERNAKEL
Elk van deze dekkleden heeft zijn eigen betekenis en vereist veel
uitleg. Ze verwijzen stuk voor stuk naar Christus.
Het binnenste van de tabernakel openbaart Zijn heerlijkheid.
O, Christus is zó vol heerlijkheid vanbinnen! Aan de buitenkant
zie je Zijn nederigheid, Zijn eenvoud, Zijn kracht en Zijn verdraag-
zaamheid, maar geen schoonheid. Dit is Jezus, die door anderen
wordt veracht — een nederig mens. Maar vanbinnen is Hij de
heerlijke Christus. Prijs de Heer, dat we bedekt zijn met zo’n
Christus! Volgens de afmetingen van de tabernakel, waren er tien
kleden voor nodig om een bedekking te vormen. Het onderste
kleed, van fijn linnen, bestond dus uit tien kleden. Maar het kleed
van geitenhaar werd van elf kleden gemaakt. Dus niet vijf plus
vijf, maar vijf plus zes, en zes is geen positief getal. Zes verwijst
naar de mens, en heeft met zonde te maken. Dit betekent, dat
Christus voor ons tot zonde gemaakt was. Het onderste kleed sym-
boliseert de heerlijke Christus; het tweede kleed symboliseert de
Christus, die voor ons tot zonde gemaakt werd; het derde kleed
symboliseert de Christus die gestorven is en die Zijn bloed voor
ons heeft vergoten; en het vierde, het buitenste kleed, symboli-
seert de Christus die Zichzelf tot een nederig mens vernederde.
Deze Christus, deze viervoudige Christus, is degene die ons bedekt.
Wat een bedekking, wat een bescherming, wat een veiligheid!
In deze tabernakel, wordt Christus met vele planken samen-
gevoegd. Wij zijn de houten planken, de menselijke leden; jij bent
een plank en ik ben een plank. De ark bevindt zich in de taberna-
kel. En deze tabernakel bestaat uit Christus, die met ons
verbonden is door middel van de goddelijke natuur, net zoals
de planken werden verenigd door het goud. Er waren tenminste
achtenveertig planken, die stuk voor stuk met goud overtrokken,
en met gouden ringen en dwarsbalken samengevoegd waren
(Ex. 26:26-29). Wanneer we het goud zouden verwijderen, zouden
alle achtenveertig planken uit elkaar vallen. Dan zal er niet één
plank zijn, die nog aan een andere vastzit. Wij zijn niet verenigd
door het vlees, want dat zou onmogelijk zijn. Het is de goddelijke
natuur, die ons met elkaar verbindt. Het goud is de verbinding;
het goud vormt de eenheid onder ons. Zonder goud zullen we uit-
een vallen. Ik zou het nooit met jou eens zijn en jij zou het nooit
106 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
met mij eens zijn. Maar, prijs de Heer, het goud bedekt jou en het
goud bedekt mij. Er zitten een paar gouden ringen aan jou en er
zit een gouden dwarsbalk aan mij. Zo kunnen we onmogelijk van
elkaar gescheiden worden. Zelfs wanneer je weg wilt lopen, kan
dat niet. Je bent immers vastgebonden. Wij zijn met elkaar ver-
bonden en kunnen nooit gescheiden worden. Het is niet onze
natuurlijke aanleg, die ons met elkaar verbindt. Natuurlijk
gesproken, kan ik misschien niet eens met jou opschieten. En
zelfs als dat wel het geval is, is dat desondanks geen echte en
standvastige eenheid. Maar, prijs de Heer, het is de goddelijke
natuur die ons tot een echte, onverbreekbare eenheid met elkaar
verbindt. We worden niet alleen samengevoegd door het goud,
maar we zijn tevens bedekt met goud — het goud is onze bescher-
ming. Het goud is God Zelf.
Op een dag, zei ik tegen mijzelf: ‘Wat heb je toch een pech! Je
bent gevangen door de goddelijke natuur en je kunt niet ontvluch-
ten. Je kunt het proberen, maar je kunt dit team van goud nooit
ontvluchten!’ Dat is eenheid. Broeders en zusters, zo’n eenheid
moet er ook onder ons zijn. Dan zullen we sterk en bekwaam zijn,
om het land in bezit te nemen. Zolang we elkaar kunnen ontvluch-
ten, zolang we van elkaar gescheiden kunnen worden, is er voor
ons geen mogelijkheid om het beloofde land binnen te trekken.
Het is belangrijk dat we de tabernakel, de belichaming van de ark
bezitten. We moeten verenigd zijn in deze goddelijke natuur, zoals
de tabernakel is verenigd met de ark. De ark, die Christus voor-
stelt, is in ons als ons middelpunt. En wij zijn de vergroting van
deze Christus, zoals de tabernakel, die de ark bevat.
We hebben gezien, hoe we van Christus kunnen genieten als
het paaslam, als het dagelijkse manna en als de ark die zich in de
tabernakel bevindt. Al deze dingen kwalificeren ons, om het land
binnen te trekken.
Hoofdstuk 10
Schriftlezing: Lv. 1:1-3; 2:1; 3:1; 4:2, 3; 5:5, 6; 8:1-13; Ex. 40:17, 21
We hebben inmiddels — tot op zekere hoogte — gezien, hoe we
het land binnen kunnen trekken, om de allesomvattende Chris-
tus in bezit te nemen. Eerder hebben we al gezegd, dat, als we
deze Persoon in bezit willen nemen, we vandaag moeten beginnen
door stukje bij beetje van Hem te genieten. Het volk van Israël
genoot van Hem als het paaslam — dat is waar we allemaal moe-
ten beginnen. Daarna genoten ze van Hem als het hemelse
manna en als de rots met het stromende, levende water. Dit zijn
stuk voor stuk beelden van Christus. Maar het zijn elementaire
beelden; ze zijn nog niet zo rijk en zo diep. Naar ons idee mogen
ze dan helemaal voldoende zijn, maar we moeten beseffen dat ze
slechts een begin zijn.
Verder hebben we de ark gezien, met Gods getuigenis erin. De
ark is een ander, en tevens rijker en voller beeld van Christus. Als
je de ark met het lam, het manna of de rots vergelijkt, die stroomt
met het levende water, dan zie je een echte verbetering. De ark
openbaart veel meer van Christus. Het paaslam openbaart Chris-
tus hooguit als de Verlosser, als degene die aan het kruis stierf, en
die Zijn bloed voor onze zonde vergoot. Het manna is al een verbe-
tering en is werkelijk een goede ervaring. In het manna proef je
namelijk het dieren- en het plantenleven. Bovendien is er iets te
merken van de parel, als het getransformeerde materiaal voor
Gods gebouw. Deze ervaringen zijn ook erg goed, maar ze halen
het nog steeds niet bij de ervaring van de ark. De ervaring van de
ark is heel solide, en onvergelijkbaar rijk en vol. Je kunt er iets in
108 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
lezen. In de ark bevindt zich iets, waarin iets over God Zelf
geschreven is. Door de inhoud van de ark, kun je Gods eigen
natuur leren kennen.
Bij de ark hoort ook zijn uitbreiding en vergroting — namelijk,
de tabernakel. De tabernakel is niet alleen de vergroting, maar
tevens de uitdrukking van Christus, want het grootste gedeelte
van de tabernakel is van precies hetzelfde materiaal gemaakt als
de ark. De ark was gemaakt van hout, dat met goud overtrokken
was, en de tabernakel was op precies dezelfde wijze vervaardigd.
Maar hoe weten we, dat de tabernakel zowel de vergroting als de
uitdrukking van Christus is, als Zijn Lichaam, de Gemeente?
Omdat de tabernakel was vervaardigd van achtenveertig houten
planken. Hij was samengesteld uit zoveel planken, omdat zij de
leden van het Lichaam voorstellen. In de Gemeente worden de
leden samengebouwd, doordat zij met het goddelijke goud over-
trokken en samengevoegd worden. Enerzijds worden ze met goud
overtrokken, en anderzijds worden ze verenigd door gouden
ringen en dwarsbalken. Zonder het goud, zouden ze uiteenvallen
en van elkaar vervreemden. Voor zover het de menselijke natuur
betreft zijn het losse delen, maar voor zover het de goddelijke
natuur betreft — in de drie-enige God — zijn ze één. Bovendien
worden ze bijeengehouden door de viervoudige Christus, net zoals
de tabernakel werd bedekt door vier soorten dekkleden. De
Gemeente, als de vergroting en uitdrukking van Christus, bevindt
zich onder zo’n bedekking. Deze achtenveertig planken stonden
stuk voor stuk op zilveren voetstukken. Dit betekent, dat ze het
verlossingswerk van Christus als hun basis hadden. De verlossing
van Christus is de basis waarop zij staan, om overtrokken en
samengevoegd te kunnen worden met het goddelijke goud. Verder
worden zij bedekt door de viervoudige Christus. Dit is de
Gemeente, de vergroting en uitdrukking van Christus.
We moeten beseffen, dat dit veel meer is dan het paaslam, het
manna of de rots met de stromen van levend water. Deze ervaring
is zeer solide. Dit is Christus, met Gods getuigenis aan de bin-
nenkant, en Zijn vergroting, als de ware uitdrukking van Zichzelf,
aan de buitenkant. Deze Christus is het middelpunt van hen, die
het land in bezit nemen. Als wij de allesomvattende Christus in
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 109
DE OFFERANDEN
Maar dit is nog niet alles. Dit is nog niet het eind van het ver-
haal. Zelfs wanneer we dit hebben, zijn we nog steeds niet
bekwaam om het goede land binnen te trekken. Er ontbreekt nog
iets. We zijn begonnen bij Exodus 12 met het genot van Christus
als het verlossende lam. Vervolgens hebben we gezien wat het
betekent, om van Hem te genieten als het dagelijkse manna en
als de rots met het stromende, levende water. Ook hebben we
gezien, hoe we van Christus kunnen genieten als de ark, als de
uitdrukking van de levende God. Dan zullen wij de uitdrukking
en vergroting van deze Christus zijn, zodat de heerlijkheid van
God ons kan vullen. Nu zijn we aan het einde van Exodus geko-
men, en zullen we met het volgende boek, Leviticus, beginnen.
Na de oprichting van de tabernakel, moeten we de offeranden
in ogenschouw nemen. Hoe rijk is Christus voor ons, als al die ver-
schillende offeranden! Misschien zeg je: ‘Ik heb al zoveel van
Christus gezien! Nu is het wel genoeg!’ Maar nee, we moeten door-
gaan. Er is nog veel meer. De tabernakel is weliswaar opgericht,
maar hoe komen we met deze tabernakel in contact? Hier is het
getuigenis, de manifestatie van God en de uitdrukking van Chris-
tus, maar hoe komen we ermee in contact? Dat kunnen we
112 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
leven van de Heer toen Hij nog op aarde was. We zien Hem als de
twaalfjarige en als de timmerman in dat arme gezin te Nazareth.
Verder zien we wat Hij deed, toen Hij in Gods bediening kwam,
hoe Hij zich gedroeg ten opzichte van anderen, en hoe vriendelijk,
zachtmoedig, nederig en heilig Hij hen behandelde. We genieten
van Hem als ons spijsoffer en ons brandoffer, voor Gods tevreden-
heid. We kunnen tegen de Heer zeggen: ‘Heer, toen U op aarde
was, leefde U volkomen voor God. U bent het brandoffer. Ik pas U
toe als mijn genot en als Gods welbehagen, niet alleen aan Uw
Tafel, maar de hele dag door. Soms geniet ik ‘s ochtends van U als
het spijsoffer en het brandoffer, en soms ‘s avonds.’
O, prijs de Heer, dat Hij al deze offeranden is voor ons genot!
Hoe meer jij en ik Christus toepassen als het schuldoffer, het zond-
offer, het vredeoffer, het spijsoffer en het brandoffer, hoe meer
we zullen voelen dat we ons in de tabernakel bevinden. Hoe meer
we Christus op deze manier toepassen, hoe meer we ons in de
heerlijke aanwezigheid van God zullen weten. Dit is niet slechts
een leerstelling, maar iets werkelijks. Het kan aangetoond wor-
den; het kan ervaren worden. Wanneer we iets dergelijks niet
ervaren, is er iets mis met ons.
Nu zie je hoeveel ervaringen van Christus we eigenlijk moeten
hebben. We moeten Hem ervaren als het paaslam, het manna,
de rots, de ark met de tabernakel en al de offeranden — het
schuldoffer, het zondoffer, het vredeoffer, het spijsoffer en het
brandoffer. Het is zó belangrijk, dat we Christus elk moment en
in elke situatie leren ervaren en toepassen. We moeten Hem op
een dusdanige manier leren ervaren en toepassen, dat we gekwa-
lificeerd en gesterkt zullen zijn, om vooruitgang te boeken en de
allesomvattende Christus in bezit te nemen. Het in bezit nemen
van dit beloofde land zal niet plotseling of ogenblikkelijk gebeu-
ren. Het is een geleidelijk proces. Eerst moeten we van Hem
genieten als het lam, het manna, de rots, de ark met de taberna-
kel, en vervolgens zullen we elke dag en elk ogenblik van Hem
genieten als de verschillende soorten offeranden. Uiteindelijk zul-
len we gekwalificeerd en volgroeid zijn, om dit allesomvattende
land in bezit te nemen. Maar er volgt nog meer.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 117
HET PRIESTERSCHAP
toen ze naar Mozes gebracht werden. Wat deed Mozes? Hij trok
hun kleren uit en bekleedde hen met priesterkleren. Wat stellen
deze priesterkleren voor? Zij symboliseren de openbaring van
Christus. De Christus die jij openbaart is jouw priesterkleed. Niet
alleen wat de priester eet en waarmee hij zich bekleed, maar zijn
hele leven vertegenwoordigt Christus. Om een priester te zijn
moet je Christus leven en dienen. Wanneer je lesgeeft op school,
doe je dat in Christus; wanneer je zaken doet, doe je dat in Chris-
tus; wanneer je je om je gezin bekommert, doe je dat in Christus.
Je bent bekleed met het kleed van een priester.
Onlangs kwam er een zuster naar ons toe, die ver weg
woonde. Ze stuurde ons een telegram met de aankomsttijd van
haar vliegtuig en het vluchtnummer, maar niemand van ons
kende haar of had haar al eens ontmoet. Om het nog ingewikkel-
der te maken, gebeurde dit in de vakantieperiode. Het vliegveld
krioelde dan ook van de reizigers. De broeders maakten zich zor-
gen en zeiden tegen mij: ‘Broeder, hoe kunnen we deze zuster nu
ooit herkennen? Of hoe zal zij ons herkennen?’ ‘Rustig nu maar’,
zei ik, ‘er zal wel een aanwijzing zijn. We zullen haar zeker her-
kennen.’ Toen het vliegtuig arriveerde en de passagiers naar
buiten stroomden, stonden wij bij de ingang te wachten. Terwijl
we hen voorbij zagen komen, zei ik tegen een van de broeders:
‘Nee, dat is ze niet. Dat is ze ook niet. Nee … nee …’ Toen kwam
er nog iemand, en ik zei tegen de broeder: ‘Dat is ze; dat moet ze
zijn. Ga maar naar haar toe en spreek haar aan.’ Ze glimlachte
naar ons. Zij was het. Ik herkende haar meteen aan haar ‘pries-
terlijk kleed’.
Ongeveer dertig jaar geleden kwam er een andere zuster naar
ons toe, met de boot uit Sjanghai. Het schip was te groot om aan
te leggen en daarom brachten vele kleine bootjes de passagiers
aan wal. Er stond een menigte van roepende en verwelkomende
vrienden en familieleden. Maar we hadden deze zuster nog nooit
ontmoet; we kenden haar niet. We bekeken iedereen die voorbij
kwam, maar we herkenden niemand als die bewuste zuster. Ten-
slotte kwam er nog een bootje met een dame, en toen zij binnen
ons gezichtsveld kwam, zeiden we allemaal dat zij het was. We
hadden gelijk. Hoe wisten we dat? Eenvoudig door een bepaalde
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 119
maar Zijn aangezicht gaat niet met je mee. Heel vaak zal de Heer
je werkelijk helpen, maar heus waar, Hij is niet blij met je. Hoe-
wel je Zijn hulp ontvangt, verlies je desondanks Zijn aangezicht.
Hij zal je naar de plaats van bestemming brengen en Hij zal je
zegenen, maar gedurende je hele onderneming zul je Zijn aanwe-
zigheid niet ervaren. Hij gaat weliswaar met je mee, maar Zijn
aangezicht niet.
Dit is geen theorie, maar onze echte ervaring! In de afgelopen
jaren dat ik de Heer diende, heb ik heel vaak Zijn hulp ervaren.
De Heer moet mij wel helpen. Hij moet mij helpen ter wille van
Zijn naam. Maar ik moet je eerlijk zeggen, dat ik vaak Zijn aan-
gezicht niet had, eenvoudig omdat Hij niet blij met mij was. Hij
ging wel met mij mee, maar Hij was niet blij met mij. Ik zat in de
eerste wagon, maar Hij zat in de tweede. Hij ging wel met me
mee, maar Hij hield Zijn aangezicht voor mij verborgen, zodat ik
Zijn ongenoegen zou bemerken.
Een paar jaar geleden sprak een zuster met mij over haar
huwelijk. Ze zei: ‘Broeder, ik voel dat het de wil van de Heer is,
dat ik mij met een bepaalde man verloof. De Heer heeft mij hier
werkelijk mee geholpen; dus op zekere datum zullen we onze ver-
loving aankondigen.’ Ik wist iets van de situatie af en daarom zei
ik tegen die zuster: ‘Ongetwijfeld heeft de Heer je geholpen — ik
geloof je op je woord. Maar is de Heer ook blij met jou in deze
zaak? Is het aangezicht van de Heer met je als je over deze verlo-
ving nadenkt?’ ‘O, broeder’, antwoordde ze, ‘om je de waarheid te
zeggen, ik weet dat de Heer niet blij met me is. Ik weet het! Aan
de ene kant heeft Hij mij geholpen, maar aan de andere kant
weet ik, dat Hij niet blij met me is.’ ‘Hoe weet je dat?’, vroeg ik.
Haar antwoord was veelbetekenend: ‘Telkens wanneer ik erover
nadenk, voel ik dat ik Zijn aanwezigheid kwijt ben.’ Dit is een
zeer duidelijk voorbeeld. De Heer hielp haar wel, maar Hij hield
tegelijkertijd Zijn aangezicht voor haar verborgen.
Broeders en zusters, dit moet duidelijk zijn. Denk nooit, dat,
zolang de Heer je maar helpt, het al voldoende is. Nee, nee! Hele-
maal niet. We moeten ook de aanwezigheid van de Heer hebben.
We moeten leren bidden: ‘Heer, wanneer Uw aangezicht niet mee-
gaat, zal ik bij U blijven. Als Uw aangezicht niet met mij meegaat,
126 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
Schriftlezing: Nu. 1:1-4, 17, 18, 52, 53; 2:1, 2; 4:3; 8:23-26; 26:1, 2,
52-56, 63-65
We hebben nu een groot aantal dingen bekeken, die te maken
hebben met het binnengaan van het beloofde land. Ze hebben
stuk voor stuk betrekking op het genot van Christus als het paas-
lam en de ark met de tabernakel, met inbegrip van de offeranden
en het priesterschap. Als we op dit punt gekomen zijn in onze
geestelijke ervaring, zijn we volwassen. Dan zijn we in staat om
een zekere mate van verantwoordelijkheid op ons te nemen. In
deze fase zijn we in staat om als priesters te functioneren, wat
betekent, dat we God in zekere mate kunnen dienen.
van zo’n leger moet voldoen. Ten eerste, moet iedereen zijn
stamboom opgeven — niet fysiek natuurlijk, maar geestelijk
gesproken. Er is geen fysieke stamboom die hiervoor van belang
is. We moeten een geestelijke stamboom hebben. Van elk kind van
Israël moest de stamboom vastgesteld worden. Ze moesten opge-
ven wie hun vader was, en tot welke familie en stam ze behoorden.
Wanneer ze daartoe niet in staat waren, mochten ze geen deel uit-
maken van het leger. Daartoe moet je het geestelijke leven
bezitten. Ben je wedergeboren? Maak dan je stamboom bekend. Je
moet ons tenminste de naam van je vader kunnen vertellen. Dat
betekent dat je je wedergeboorte moet nagaan. Weet je zeker dat
je het geestelijke leven hebt ontvangen? Ben je een ware Israëliet?
We moeten er zeker van zijn dat je wedergeboren bent.
Onlangs sprak ik met een jonge broeder. Ik vroeg hem hoe oud
hij was en hij zei dat hij dertien was. Toen vroeg ik hem wanneer
hij gered was, waarop hij antwoordde, dat hij gered was toen hij
negen was. ‘Hoe weet je dat je gered bent?’, vroeg ik. ‘Omdat ik de
Heilige Geest heb ontmoet; toen ik negen jaar oud was ontmoette
ik de Heilige Geest.’ Hij kon mij een soort geestelijke stamboom
geven, om aan te tonen dat hij wedergeboren was. Hij had het
leven van een ware Israëliet. Hij had het juiste begin. Dit is de
eerste vereiste, om in het leger geplaatst te kunnen worden.
Nu zullen we de tweede vereiste bekijken. Je bent wedergebo-
ren, je hebt het leven, maar er moet ook een zekere mate van
groei geweest zijn; je moet twintig jaar oud zijn (Nu. 1:3). Een sol-
daat moet volwassen zijn. Baby’s kunnen nu eenmaal geen oorlog
voeren. Geestelijk gesproken moet je twintig jaar oud zijn. Dit is
de vereiste groei en volwassenheid ten aanzien van het geeste-
lijke leven. Kun je zeggen, dat er zich enkelen onder u bevinden
die geestelijk volwassen zijn, om strijd te leveren voor het konink-
rijk van God? In veel plaatsen zijn er veel christenen, maar de
meesten gedragen zich als kinderen die met geestelijke dingen
spelen. Ze zijn nog zo jong. Ze kunnen je wellicht hun geestelijke
stamboom geven, maar ze zijn niet gegroeid. Om het nog erger te
maken, vinden ze zichzelf nog geweldig ook, hoewel ze nog maar
kleine kinderen zijn.
Op een dag zei de kleindochter van een van de broeders tegen
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 145
mij: ‘Je mag mij geen ‘kleintje’ meer noemen. Ik ben al groot!’ Ze
was net drie jaar en vond het heerlijk om te denken dat ze al
groot was. Kun je zo’n kind de strijd laten voeren? Dat zou
belachelijk zijn! We moeten opgroeien in het geestelijke leven.
We moeten opgroeien, totdat we tot een leger gevormd kunnen
worden, dat de strijd voor het koninkrijk en het getuigenis van
God kan voeren.
Ik herhaal, dat dit niet slechts een leer is. Je moet hierover
bidden. Bid, en denk eraan, dat je moet opgroeien. Dat niveau
kan nooit verlaagd worden. We moeten zonder meer opgroeien. Ik
zeg ‘opgroeien’, niet ‘oud worden’. Wanneer je oud wordt, zul je uit
de geestelijke dienst ontslagen worden. Je moet vooruit gaan,
nooit achteruit. Je moet van je twintigste tot je zestigste in het
leger dienen. Je moet veel ervaring opdoen, zonder af te takelen.
Sommigen zijn inderdaad nog niet volwassen, maar zijn inmid-
dels wel oud geworden. Zij zijn de zogenaamde oude jongeren. We
moeten dus opgroeien in het leven, om tot een leger gevormd te
kunnen worden. Dit is de tweede vereiste.
De derde vereiste is, dat alle kinderen van Israël onder hun
eigen vaandel en met hun eigen familie ten strijde moeten trek-
ken. Dit betekent, dat je geen keus hebt. Wanneer je uit San
Francisco komt, moet je onder het vaandel van San Francisco blij-
ven. Wanneer je uit Los Angeles komt, moet je onder het vaandel
van Los Angeles blijven. Je hebt geen keus. Misschien ben je wel
in Los Angeles geboren, maar ben je desondanks niet blij met de
broeders en zusters in die stad. Je zou willen verhuizen. Je denkt
dat je gelukkiger zou zijn met de broeders en zusters in San Fran-
cisco. Maar de Heer zegt: ‘Ga terug; ga terug naar het huis van je
vader; ga terug naar je eigen vaandel.’ Dit betekent, dat je per-
soonlijke voorkeur, je persoonlijke wensen en je persoonlijke
keuzes niet van belang zijn. Gods volk heeft namelijk geen recht
op persoonlijke keuzes. Ik kan dus niet zeggen, dat ik van de
stam van Juda ben, maar dat ik niet van hem houd — dat ik meer
van Benjamin houd. Ik moet desondanks onder het vaandel van
Juda blijven. Mijn eigen wensen moeten ingeperkt worden.
Kijk eens naar de hedendaagse situatie onder de kinderen van
de Heer. Wat is er veel verwarring! De stam van ‘Juda’ is onder
146 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
zijn, kunnen tot Gods leger gevormd worden en het beloofde land
in bezit nemen.
Uiteraard werden niet alle kinderen van Israël tot een leger
gevormd. Een aantal van hen was niet geschikt, omdat ze van het
vrouwelijke geslacht waren. In de Schrift wordt een vrouw aan-
geduid als een ‘zwakker vat’ (1 Pe. 3:7). Vrouwen zijn een beeld
van de zwakkeren onder Gods volk. Verder waren er nog degenen
die jonger dan twintig waren — de onvolwassenen. Echt niet
iedereen is geschikt om tot een leger gevormd te worden. Ver-
wacht dan ook niet, dat alle broeders en zusters onder u in het
leger geplaatst zullen worden. Het zijn er misschien maar twee of
drie, vier of vijf, negen of tien. Misschien is er slechts een kleine
groep — een kern. Maar, prijs de Heer, zolang er enkelen zijn die
werkelijk geestelijk groeien, heb je de basis om tot een leger
gevormd te kunnen worden. Je kunt tegen de Heer zeggen, dat je
je in die bepaalde plaats bevindt om een leger te zijn, dat voor
Hem zal strijden.
Het moet ons echter duidelijk zijn, dat we, voordat we tot een
leger gevormd kunnen worden, het priesterschap moeten beoefe-
nen. Kijk eens naar het beeld. In het midden staat de ark met de
tabernakel, terwijl het priesterschap zich rondom de tabernakel
bevindt. Uiteindelijk is het leger rondom het priesterschap gele-
gerd. We moeten van het middelpunt naar de uiteinden gaan. Als
we niet weten hoe we met de Heer gemeenschap moeten hebben,
zullen we niet in staat zijn om te strijden. De geestelijke strijd is
altijd afhankelijk van geestelijke gemeenschap. Alleen wanneer
we het priesterschap beoefenen, zullen we in staat zijn om oorlog
te voeren. Maar zodra we onze gemeenschap met de Heer verlie-
zen, zijn we machteloos tegenover de vijand — dan zijn we
verslagen.
In Numeri 4:3, 30, 35, 39 en 43 is het woord ‘dienst’, dat ver-
band houdt met de dienst van het priesterschap, hetzelfde
Hebreeuwse woord als ‘uitrukken in het leger’ in Numeri 26:2,
waar het in verband staat met oorlogvoering. De priesters moeten
in de tabernakel dienen, maar naar hun dienst wordt verwezen als
naar oorlogvoering. Terwijl ze dienen, voeren ze oorlog. Met
andere woorden, de priesterdienst is oorlogvoering. Als we
148 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
V. DE TEGENWERKENDE FACTOREN
ONAFHANKELIJKHEID EN INDIVIDUALISME
hoe groot het land is. Daar zit een groot verschil tussen! Het land
is onnaspeurlijk groot, onmetelijk groot. De afmetingen van het
land zijn de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte van Chris-
tus! Maar als we niet van Christus als de ark kunnen genieten,
zullen we zeker nooit van Hem als het land kunnen genieten. Niet
voordat we samengebouwd zijn met Gods volk, kunnen we Chris-
tus als de ark ervaren. We kunnen geen vooruitgang boeken als
een losse plank.
In het gebouw van de Heer zijn alle getallen en afmetingen
altijd een veelvoud van drie of vijf. Dit geldt voor alle bouwwer-
ken van God door de hele Schrift — de ark van Noach, de
tabernakel, de tempel van Salomo en de tempel waar Ezechiël
over spreekt. Alle gebouwen bevatten de basisgetallen vijf en
drie. Waarom is dat zo? Omdat het getal drie staat voor de
Drie-enige God in de opstanding. En het getal vijf bestaat uit vier,
het getal voor het schepsel, plus één, het getal voor de Schepper.
Het schepsel plus de Schepper maakt vijf. De mens plus God
maakt een Godmens, die verantwoording kan dragen. Het getal
vijf staat dus voor God en de mens, de mens en God, die
samen — als één persoon — de verantwoordelijkheid op zich
nemen. In alle afmetingen van de tabernakel zien we deze twee
getallen, namelijk vijf en drie, die aanduiden dat het gebouw van
God bestaat uit de opgestane Drie-enige God die vermengd is met
de mens. Neem notitie van het feit, dat de breedte van de planken
niet drie el, maar anderhalve el is. Dat is van grote betekenis. Dit
betekent, dat jij geen compleet persoon bent, maar slechts de
helft van een complete eenheid. Je moet samengevoegd worden
met iemand anders. De Heer Jezus zond de discipelen altijd twee
aan twee uit. Saulus en Barnabas werden samen uitgezon-
den — niet ieder apart. Petrus en Johannes dienden samen. Het
was altijd twee aan twee. Als je alleen gaat, ben je slechts de helft
van een complete eenheid.
Zo kunnen we zeggen, dat een broeder die een samenkomst
bijwoont, slechts de helft van een complete eenheid is. Wanneer
zijn vrouw een paar seconden later ook binnenkomt, dan is dat
zijn andere helft. Wanneer ze vervolgens naast elkaar gaan zit-
ten, is er sprake van een complete eenheid.
154 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
Het feit dat jij geen complete eenheid bent, moet een diepe
indruk op je maken; je bent slechts de helft van een complete een-
heid. We moeten op een harmonieuze wijze in het Lichaam
geplaatst worden. Je kan niet slechts een individu zijn. Wanneer
je individualistisch bent, ben je geruïneerd ten aanzien van het
Lichaam.
Dit is vandaag de dag geen makkelijke les om te leren. Onaf-
hankelijkheid en individualisme worden zeer benadrukt, en Gods
kinderen worden hier sterk door beïnvloed. Maar als volk van
God kunnen we nooit onafhankelijk zijn. Als we dat wel zijn, ple-
gen we geestelijke zelfmoord.
Stel dat mijn oor tegen mijn lichaam kon zeggen: ‘Ik wil niet
bij jou horen. Ik wil apart zijn en onafhankelijk.’ Wat zou dan het
gevolg zijn van zijn onafhankelijkheid? Het zou de dood van het
oor betekenen. Als lid van het Lichaam van de Heer moeten we
met elkaar verenigd zijn — niet in theorie, maar in de praktijk.
Het oor moet verbonden zijn met een stukje huid, dit stukje huid
moet weer verbonden zijn met een ander deel, enz., totdat je een
lichaam hebt. Niet één deel kan onafhankelijk zijn van de andere
delen. Dit is een realiteit die we moeten zien. Dit is niet slechts
een leuk idee of een leerstelling, maar een realiteit.
Laten we ernaar streven, dit principe op onszelf toe te passen
op een praktische manier. Jij bent een lid van het Lichaam van
Christus. Prijs de Heer, dat we wedergeboren leden van Zijn
Lichaam zijn. Kun je me vertellen, met wie je feitelijk verbonden
bent? Kun je een broeder of een aantal broeders noemen, met wie
je werkelijk één bent, met wie je innerlijk en praktisch één bent?
Misschien zul je antwoorden, dat je één bent met het Hoofd van
het Lichaam. Maar als mijn voet zo’n antwoord zou geven, dan
zou die voet op de verkeerde plaats zitten. Dan zou hij niet aan
het onderste deel van mijn lichaam, maar direct aan mijn hoofd
vastzitten. Maar dat is niet Gods plan. De Heer vroeg niet aan
Petrus of hij samen met Hem op pad wilde gaan. God vroeg ook
niet aan Paulus of hij samen met Hem op pad wilde gaan. Je moet
ook met iemand anders dan Christus verenigd zijn — met een
ander lid dan het Hoofd Zelf.
Waar ik ook ga, als het even kan, spreek ik over deze zaak.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 155
VREEMD VUUR
REBELLIE
dat je niet zo blij zult zijn met degenen die de leiding nemen
onder de heiligen. Je zult zeggen: ‘Wat krijgen we nu? Kijk eens
wat de leidinggevende broeders in de gemeente hebben gedaan!’
Dit is een toets voor jou. Wanneer je hen beschuldigt en zodoende
rebelleert, zul je melaats worden. De vuilste zal niet een van hen
zijn, maar jijzelf. Later zul je, net als Mirjam en Aäron, langs de
kant van de weg neervallen in de woestijn. Dan zal ook jij niet
verder kunnen gaan, om het allesomvattende, beloofde land in
bezit te nemen.
Later, op een van de reizen van het volk Israël, vond er nog
een rebellie plaats; deze keer op grotere schaal. Korach stond op
met meer dan honderd vorsten uit de vergadering, om tegen
Mozes en Aäron te rebelleren. Op deze manier brachten zij de
dood niet alleen over zichzelf, maar over bijna de gehele vergade-
ring. Duizenden mensen stierven ten gevolge van die rebellie. De
eenheid was verknoeid, het priesterschap was verknoeid en het
leger van de Heer was verknoeid. We moeten dit als waarschu-
wing ter harte nemen.
Ik geloof dat velen van jullie een oprecht hart hebben ten
opzichte van de Heer, ter wille van Zijn getuigenis. Maar we moe-
ten niet vergeten, dat er zich een rebellerende natuur in ons
bevindt. Op een dag, vroeger of later, zal het getoetst worden. Als
we rebelleren, zullen we geestelijk afgesneden worden en zullen
we tevens — tot op zekere hoogte — het getuigenis, het priester-
schap en het leger doden.
ONGELOOF
WERELDSE BANDEN
Maar vergeet niet, dat de vijand sluw is. Hij zal de meest sub-
tiele middelen te baat nemen, om ons tegen te werken. Tegen
Israël gebruikte hij Bileam, de heidense profeet, om ervoor te
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 167
GEMOPPER
Ten tweede, moeten wij die gered zijn en die van Christus
genieten, beseffen, dat we aan het kruis genageld zijn. We zijn
HET BINNENGAAN VAN HET BELOOFDE LAND 171
begraven met alles wat zij bezaten. In de ogen van de Heer wer-
den ook wij begraven met alle dingen waar we van hielden, met
alle dingen waar onze wereld uit bestond. Het hele wereldse
leger, alle wereldse machten die ons vroeger gevangen hielden,
werden daar begraven. Dit is de werkelijkheid van de Rode Zee.
En nu, bij de rivier de Jordaan, wil God ons daar nog een keer
aan herinneren. Niet alleen de wereldse machten, maar ook wij-
zelf werden daar begraven. Wij zijn begraven!
Het oversteken van de Jordaan is een geweldig en heerlijk
beeld. De ark en het priesterschap gingen het eerst de rivier in en
bleven vervolgens in het midden van de rivier staan. Dit is van
grote betekenis. Zoals we reeds hebben gezien is de ark de Heer
Jezus Christus, als het getuigenis van God. Christus stapte met
het priesterschap, tot in het hart van de rivier des doods. Daarna
volgde het hele volk. Het hele volk volgde Hem tot op de bodem
van de rivier en ging vervolgens aan dat punt voorbij. Toen beval
de Heer hen twaalf mensen uit te kiezen, één uit elk van de
twaalf stammen van Israël. Elk van hen nam een steen van de
plaats waar de ark stond — op de bodem van de rivier — en
bracht die naar de andere kant van de Jordaan, dat wil zeggen,
naar het beloofde land. Dit is een beeld van de opstanding. Allen
die het land Kanaän binnentrokken waren opgestane mensen.
Het waren nieuwe mensen, geen oude mensen. Zij waren
opgestane mensen, geen natuurlijke mensen. Alleen opgestane
mensen kunnen binnengaan en de allesomvattende Christus in
bezit nemen; Hij is er niet voor de natuurlijke mens. We kunnen
alleen van Christus genieten als de Allesomvattende, op grond
van de opstanding. Broeders en zusters, we zijn opgestaan! We
zijn begraven en opgewekt! Nu zijn we in Christus!
Vervolgens deed Jozua iets anders, om hen hieraan te herinne-
ren. Hij nam nog meer stenen en plaatste die precies op de plaats
waar de ark stond. Hij begroef deze stenen als een gedenkteken
van hun eigen begrafenis. In Gods ogen was nu het hele volk
Israël begraven in de rivier de Jordaan. Dit betekent dat wij, in
Gods ogen, begraven zijn in de dood van Christus.
Nadat dit was gebeurd, kwam de ark met het priesterschap
uit de Jordaan. Nadat wij gedood waren, stond Christus uit
HET BINNENGAAN VAN HET BELOOFDE LAND 173
DOOR TE GENIETEN
VAN DE OPBRENGST VAN HET LAND
Ten vierde moeten we, nadat we Zijn dood op onze leden heb-
ben toegepast — op grond van het feit dat we met Hem zijn
begraven en opgewekt — van het leven genieten. We genieten van
de opbrengst van het land, van de allesomvattende Christus. Het
manna houdt op en de opbrengst van het land komt ervoor in de
plaats. De grote Christus komt in de plaats van de kleine
174 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
DOOR TE STRIJDEN
ontvangen. Hij neemt de leiding van het leger; Hij zal voorop
gaan; Hij zal de strijd voor ons voeren. We hebben dit visioen
nodig. Hoe had Jozua dit visioen ontvangen? Eenvoudig, door de
last op zich te nemen voor de strijd die vóór hem lag. Nadat hij en
het volk Israël van de opbrengst van het beloofde land hadden
genoten, besefte hij, dat de vijand en het bolwerk van Jericho
vóór hem lagen. Jozua had een helder inzicht in de situatie en hij
was belast met de strijd. Ik geloof, dat hij om die reden tot de
Heer bad en dat de Heer Zichzelf in die tijd aan Jozua open-
baarde als de aanvoerder van Gods leger. Toen Jozua dat visioen
ontving, ontving hij tevens het geloof en de zekerheid dat de Heer
met hem was. Hij wist toen, zonder een spoor van twijfel, dat de
Heer Zelf — als de aanvoerder van Gods leger — voor hem uit
ging. Wij hebben ook die zekerheid nodig.
Sommigen kunnen uit eigen ervaring getuigen, dat ze, nadat
ze iets van de allesomvattendheid van Christus hadden genoten,
de noodzaak van geestelijke oorlogvoering begonnen in te zien. Ze
zagen, dat de vijand en zijn boze machten in de hemelse gewesten
het beloofde land van de allesomvattende Christus nog steeds
onrechtmatig overheersten en versluierden voor het volk van
God. Wie zal de strijd leveren, om het land terug te winnen? Als
we op die manier van Christus genieten, zullen we spontaan naar
de Heer gaan met een last voor de strijd. Dan zal Hij ons laten
zien, dat Hij voor ons uit gaat, om de strijd te leveren. Dan kun-
nen we vol vertrouwen optrekken.
Wat voor soort leven moeten wij dan leiden, om van het
beloofde land te kunnen genieten? Het is allereerst een leven dat
Christus bewerkt. Het is een leven waarin we Christus tot ons
werk maken.
Tegenwoordig wordt er zoveel over industrie gesproken. Men-
sen studeren voor de industrie, ze doen zaken voor de industrie
en ontwerpen zelfs hele steden voor de industrie. Bijna alles is
vandaag de dag voor de industrie. Landen wedijveren zelfs met
elkaar met betrekking tot hun industriële groei. Er zijn heel veel
HET LEVEN IN HET LAND 183
niets voor de dag van morgen. Ik wil U vragen, mij genadig te zijn,
opdat ik U vandaag mag genieten. Laat mij zien hoe ik de grond
moet bewerken, hoe ik het zaad moet zaaien en hoe ik de planten
van de Heer moet begieten.’
Elk moment van de dag, zul je in gemeenschap met de Heer
blijven. Dan zul je praktisch in de Heer leven, je zult Hem bebou-
wen, toepassen en van Hem genieten. Als je dit doet, bedenk dan
eens hoe vruchtbaar en mooi je ‘kwekerij’ zal zijn. Je kwekerij van
Christus zal dagelijks vol opbrengst zijn. Wanneer de Dag des
Heren komt en je Hem met alle gelovigen aanbidt, zul je kunnen
zeggen: ‘Ik zal nu mijn God zien; ik ga mijn Heer aanbidden. Ik
kom niet met lege handen, integendeel, mijn handen zijn gevuld
met Christus. Ik heb een surplusvoorraad en in mijn rechterhand
is het deel dat ik voor mijn dierbare Heer apart gezet heb.’ Wan-
neer je de samenkomst bezoekt, kan het zijn dat er een broeder
naar je toekomt, die aan je vraagt: ‘Ik heb een probleem. Kun je
mij helpen?’ Dan kun je gemeenschap met hem hebben en hem
iets van je surplusvoorraad van Christus geven. Dan kun je hem
iets geven van de opbrengst van de Christus die je hebt bewerkt,
van de Christus van wie je elke dag geniet. Hij heeft jou volkomen
verzadigd, en nu heb je een surplus die je met de broeders en zusters
deelt. Wanneer de samenkomst begint, sta je al klaar om de Heer
je gebeden en je lofprijs aan te bieden, uit je surplus van Hem. Dit
is het beste deel van je surplus en je geeft het vol blijdschap aan
de Heer, zodat Hij ervan kan genieten en erdoor tevredengesteld
wordt. Je hebt genoeg van Christus geoogst voor jezelf, voor de
behoeftigen en voor de Heer. Bovendien heb je een aanzienlijk deel
apart gezet, dat je in de toekomst ten goede zal komen.
Als we rijk zijn aan Christus, moeten we noodzakelijkerwijs
ook voldoende werk hebben. In Christus kunnen we niet lui zijn.
We moeten zowel met God, als met anderen van Christus genie-
ten. Als we dat allemaal doen, wat zullen we dan geweldige
samenkomsten hebben, wanneer we bijeenkomen om de Heer te
aanbidden! Ik zal met jou en jij zult met mij delen. Jij zult mij iets
van de Heer geven en in ruil daarvoor zal ik jou iets van Hem
geven. We zullen alles met elkaar delen en ons wederzijds verheu-
gen. En de Heer zal Zijn volle deel krijgen.
188 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
CHRISTUS TENTOONSTELLEN
Christus die nauw met ons verbonden is. Het is niet een objec-
tieve, maar juist een zeer subjectieve Christus. Het is een
Christus die we hebben bewerkt en geoogst, een Christus die we
hebben genoten, een Christus die we met anderen hebben
gedeeld en een Christus die we aan God hebben geofferd.
Alle elementen, van het lam tot en met het land, zijn beelden
van Christus. Als beeld, is elk element volledig en volmaakt in
zichzelf. Maar het laatste, het land, is het allesomvattende en
grootste beeld. Het paaslam, als beeld van Christus, is volledig en
volmaakt, en toch is het een beeld van Christus op een veel klei-
nere schaal. Voor zover het de Heer Zelf betreft is er geen
beperking, maar voor zover het onze ervaring van Hem betreft, is
er wel een beperking. Wanneer we tot de Heer komen en Hem als
onze Verlosser aannemen, dan is de Christus die we ontvangen
geheel, volkomen en volmaakt. Maar voor zover het onze ervaring
van Hem betreft, ervaren we Hem slechts op een kleine schaal,
namelijk als een klein lam.
Vanaf de tijd dat we Hem ervaarden als een klein lam, zijn
we geleidelijk verder gegaan. Onze ervaring van Christus is
steeds beter geworden en we genieten steeds meer van Hem. Dit
196 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
betekent niet, dat Christus steeds groter geworden is. Nee, Chris-
tus is dezelfde; maar in onze ervaring merken we, dat Hij steeds
groter wordt. Dag aan dag, wordt Christus in onze ervaring steeds
groter. In de laatste fase van onze ervaring — namelijk de fase
van het allesomvattende land — is Christus onbegrensd groot
voor ons. Hij is een wijds land. Hij is een land waarvan de afme-
tingen de breedte, de lengte, de diepte en de hoogte zijn. Zowel de
breedte en de lengte als de diepte en de hoogte zijn onbegrensd.
Niemand kan vertellen hoe groot Christus is — Zijn wijdsheid is
onbegrensd. Dit is het land dat we zijn binnengetrokken. De
andere elementen kunnen gemeten worden. Er is een maat, een
grens, aan de vormen en de ervaringen van de Christus die zij
voorafbeelden. Maar met het land is het anders. De Christus die
wordt afgebeeld door het land is onuitputtelijk en onmetelijk.
VOLWASSENHEID EN WERK
Wanneer we van Christus genieten als het lam, eist God dat
we al ons werk stopzetten. Ten tijde van het paasfeest, was het
niemand toegestaan om te werken — al het werk moest stopgezet
worden (Ex. 12:16). Je mocht uitsluitend van het paaslam genie-
ten. Het bloed werd op de deurposten aangebracht en het vlees
van het lam werd binnenshuis gegeten. Er hoefde niets anders
gedaan te worden. Hetzelfde was van toepassing op het eten van
het manna. Het manna viel uit de hemel, zodat de mensen ervan
konden genieten. Ze hoefden niets anders te doen dan het manna
op te rapen en ervan te genieten. Zo is het ook als we van Chris-
tus genieten. Wanneer we Hem als onze Redder en ons dagelijks
voedsel aannnemen, dan hoeven we verder ook niets anders te
doen. Het enige wat wij moeten doen, is eenvoudig in ontvangst
nemen, wat Hij reeds gegeven heeft. Elke vorm van werk kan een
belemmering zijn, om van deze aspecten van Christus te genie-
ten. Het zou bovendien een belediging zijn voor God.
De ark is echter een heel ander verhaal: daarbij is het wel
belangrijk dat wij iets doen. Bij de ervaring van Christus als de
ark, hoort tevens de opbouw van de tabernakel. Dit aspect van
het werk wordt zelfs nog intensiever wanneer we het land binnen
gaan, want, zoals we reeds hebben gezien, zal het land niets
HET RESULTAAT VAN HET LAND 197
HET VREDEOFFER
als het vredeoffer. En deze Christus is deels voor God, deels voor
onszelf en deels voor anderen. We genieten van Christus met God
en voor Zijn aangezicht. Dit is ware aanbidding en dit maakt de
vijand, de satan, te schande.
DE TEMPEL
DE STAD
Maar deze tempel van God heeft een vergroting nodig. Hoe kan
zij vergroot worden? Hij wordt vergroot door Christus als het
HET RESULTAAT VAN HET LAND 203
gezag van God. Wij hebben Christus niet alleen nodig als ons
genot, maar ook als Gods gezag. Dit is een grote werkelijkheid.
Wanneer jij en ik op de eerder beschreven manier van Christus
genieten, hebben we de werkelijkheid van het gezag van Christus
onder ons, en zullen we onszelf aan God en aan elkaar onderwer-
pen. Dan zullen we echt onderdanig zijn. Kun je je voorstellen, dat
we, na een dergelijk genot van Christus, ruzie met elkaar zouden
zoeken? Kun je je voorstellen, dat we, na een dergelijk genot van
Christus, elkaar zouden haten? Dat is onmogelijk. Is het mogelijk
voor ons, om tot een leger gevormd te worden dat de vijand
bestrijdt, terwijl we intussen met elkaar vechten? Dat is alleen
mogelijk als we geen leger, maar een bende bandieten of gangsters
zijn. Zonder onderdanigheid kan er eenvoudig geen leger zijn.
Wanneer we in die mate van Christus genieten, zullen we aan
elkaar onderworpen zijn. We kunnen niet anders. Ware liefde
onderwerpt zich. Wanneer we ons aan elkaar onderwerpen, hou-
den we werkelijk van elkaar. Ware liefde is niet een zaak van mijn
smaak, mijn keuzen of mijn verlangens, maar van mijn onder-
danigheid. Als er sprake is van wederzijdse onderdanigheid, dan
is het gezag van Christus onder ons. Het is dus het gezag van
Christus, die de woning ofwel de tempel van God vergroot.
Wat is de vergroting van Gods tempel? Het is de stad van God.
Door het gezag van Christus is de Gemeente niet alleen het huis
van God, maar ook Zijn stad. In die stad bevindt zich niet alleen
Gods aanwezigheid, maar ook Zijn koninkrijk en gezag. Wanneer
de mensen binnenkomen, zullen ze Gods aanwezigheid en gezag
bespeuren. De mensen zullen zeggen, dat dit zowel het huis als het
koninkrijk van God is. Dan zal er sprake zijn van de stad met de
tempel. De stad en de tempel zijn daar, waar er een groep van
mensen is, die Christus in die mate ervaart en geniet, dat zij in elk
opzicht met Hem vermengd is. Wanneer ze samenkomen, genieten
ze van Christus voor Gods aangezicht. Bij hen is alles Christus.
Als we ons in zo’n situatie bevinden, prijs de Heer, dan hebben we
zowel het huis als de stad van God. We zijn in Gods huis en in Zijn
koninkrijk. Allen, die in ons midden komen, zullen zowel de aan-
wezigheid als het gezag van God ervaren. Ze zullen zeggen: ‘God
woont niet alleen hier, maar Hij heerst hier ook.’
204 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
Watchman Nee
Watchman Nee werd een christen op zeventienjarige leeftijd.
Zijn bediening is zeer bekend onder de zoekende gelovigen over
heel de wereld. Velen hebben door zijn werken hulp ontvangen
ten aanzien van het geestelijke leven en de verhouding tussen
Christus en Zijn gelovigen. Velen weten echter niets over een
ander net zo belangrijk aspect van zijn bediening, die de praktijk
van het gemeenteleven en de opbouw van het Lichaam van Chris-
tus benadrukt. Broeder Nee schreef veel boeken over zowel het
christelijke leven als het gemeenteleven. Tot aan het einde van
zijn leven was Watchman Nee een gave van de Heer voor de ont-
sluiering van de openbaring in Gods Woord. Na twintig jaar
geleden te hebben in gevangenschap in China, stierf hij in 1972
als een trouwe getuige van Jezus Christus.
Witness Lee
Witness Lee was de meest trouwe en betrouwbare medewer-
ker van Watchman Nee. In 1925, op negentienjarige leeftijd,
ervaarde hij een dynamische geestelijke wedergeboorte en wijdde
hij zichzelf toe aan de levende God, om Hem te dienen. Vanaf dat
206 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS
broeders is, dat zij de waarheid leren volgens het zuivere woord
van de Bijbel.
We zullen nu een korte beschrijving geven van de voornaam-
ste overtuigingen van Watchman Nee en Witness Lee:
De heilige Bijbel is de volledige goddelijke openbaring, onfeil-
baar en door God-geademd, en woord voor woord ingegeven door
de Heilige Geest.
God is de enige Drie-enige God — de Vader, de Zoon en de Hei-
lige Geest — die zowel coëxisteert (naast elkaar bestaan) als
wederzijds coïnherent (inwonend) is van eeuwigheid tot eeuwig-
heid.
De Zoon van God, te weten God Zelf, is vlees geworden om een
mens te zijn, genaamd Jezus, die werd geboren uit de maagd
Maria, opdat Hij onze Verlosser en Redder zou zijn.
Jezus, een echte Mens, leefde drieëndertig en een half jaar op
de aarde, om God de Vader aan de mensen bekend te maken.
Jezus, de Christus die door God werd gezalfd met Zijn Heilige
Geest, stierf voor onze zonden aan het kruis en vergoot Zijn bloed
om onze verlossing tot stand te brengen.
Drie dagen nadat hij was begraven, werd Jezus Christus uit
de doden opgewekt en voer veertig dagen later op naar de hemel,
waar God Hem tot Heer over alles maakte.
Na Zijn hemelvaart stortte Christus de Geest van God uit, om
Zijn uitverkoren leden tot één Lichaam te dopen. Vandaag de dag
beweegt deze Geest zich op de aarde om zondaren te overtuigen,
om Gods uitverkoren mensen te regenereren door het goddelijke
leven in hen uit te delen, om in de gelovigen van Christus te
wonen voor hun groei en om het Lichaam van Christus op te bou-
wen voor Zijn volledige uitdrukking.
Aan het einde van deze eeuw zal Christus terugkomen om Zijn
gelovigen op te nemen, de wereld te oordelen, de aarde in bezit te
nemen en Zijn eeuwige koninkrijk te vestigen.
De overwinnende heiligen zullen met Christus regeren in het
duizendjarig vrederijk en alle gelovigen in Christus zullen voor
eeuwig deelhebben aan de goddelijke zegeningen in het Nieuwe
Jeruzalem, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde.
Verspreidings beleid