Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 209

De

ALLESOMVATTENDE
CHRISTUS

WITNESS LEE

Gratis verspreiding. Wordt niet verkocht.

Living Stream Ministry


Anaheim, California ● www.lsm.org
© 2001 Living Stream Ministry

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden


verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie
of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestem-
ming van de uitgever.

Eerste uitgave, maart 2001


Uitgave massa-verspreiding, november 2006

ISBN 0-7363-3178-6

(Dutch Translation)

Vertaald uit het Engels


Oorspronkelijke titel: The All-Inclusive Christ
© 1969 Living Stream Ministry

Informatie over locale verspreiding, zie laatste pagina.

Uitgegeven door
Living Stream Ministry
2431 W. La Palma Ave., Anaheim, CA 92801 U.S.A.
P. O. Box 2121, Anaheim, CA 92814 U.S.A.
INHOUD

Titel Pagina
Voorwoord 5
01 De allesomvattende Christus — een inleiding 7
02 De goedheid van het land — zijn uitgestrektheid 19
03 De goedheid van het land — zijn verhevenheid 29
04 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
I. Water 39
05 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
II. Voedsel 49
06 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
II. Voedsel (vervolg) 61
07 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
III. Mineralen 71
08 De goedheid van het land — zijn onnaspeurlijke rijkdommen
III. Mineralen (vervolg) 83
09 Hoe we het land in bezit moeten nemen
I. Door het lam, het manna, de ark en de tabernakel 95
10 Hoe we het land in bezit moeten nemen
II. Door de offeranden en het priesterschap 107
11 Hoe we het land in bezit moeten nemen
III. Door allesbeheersende principes 123
12 Hoe we het land in bezit moeten nemen
IV. Door het vormen van een leger 139
13 Hoe we het land in bezit moeten nemen
V. De tegenwerkende factoren 151
14 Het binnengaan van het beloofde land 169
15 Het leven in het land 181
16 Het resultaat van het land — de tempel en de stad 195
Tenzij anders vermeld,
worden alle bijbelteksten uit de vertaling van het
Nederlands Bijbelgenootschap (1951) geciteerd.
VOORWOORD

Het onderhavige werk van Witness Lee bestaat uit een serie
toespraken, die hij in december 1962 in Los Angeles, Californië,
heeft gehouden.
Hoofdstuk 1

DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS —
EEN INLEIDING

Schriftlezing: Gn. 1:1, 2, 9-12, 26, 27, 29; 7:17; 8:1, 13, 22; 12:1,
7; Ex. 3:8; 6:7; Ez. 20:40-42; 1 Kor. 1:30; Kol. 2:6, 7, 16, 17; 3:11;
Ef. 2:12; Gal. 5:4
In deze serie toespraken zullen we het land Kanaän in ogen-
schouw nemen, dat een beeld is van de allesomvattende Christus.
Verder zullen we zien hoe de stad en de tempel, die in dat land
Kanaän gebouwd waren, beelden zijn van de volheid van Chris-
tus, die Zijn Lichaam is, de Gemeente. Zo zullen we de
allesomvattende Christus in overweging nemen, uit wie en op wie
de volheid van Christus, de Gemeente, wordt gebouwd. Onthoud
goed dat het niet gewoon over Christus en de Gemeente gaat,
maar over de allesomvattende Christus en de volheid van Chris-
tus, die Zijn Lichaam is, de Gemeente.

CHRISTUS DE WERKELIJKHEID VAN ALLE DINGEN

Allereerst wil ik je erbij bepalen, dat volgens de Schrift alle


tastbare, materiële dingen die we zien, aanraken en gebruiken,
niet de werkelijke dingen zijn. Zij zijn slechts een schaduw, een
afbeelding van de ware dingen. Dag aan dag komen we in aanra-
king met zoveel materiële dingen: we eten voedsel, drinken water,
trekken kleren aan; we leven in onze huizen, en rijden in onze
auto’s. Ik wil je vragen te beseffen en goed te onthouden, dat deze
dingen niet echt zijn. Zij zijn slechts schaduwen, afbeeldingen.
Het voedsel dat we elke dag tot ons nemen is niet het ware voed-
sel, maar een beeld van het ware voedsel. Het water dat we
drinken is niet het ware water. Het licht voor onze ogen is niet het
ware licht, maar een beeld van iets anders.
8 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Wat zijn dan de werkelijke dingen? Broeders en zusters, door


de genade van God wil ik jullie in alle waarheid vertellen, dat de
werkelijkheid van alle dingen niets anders is dan Christus Zelf.
Christus is ons ware voedsel. Christus is het ware water, alsook
het ware licht voor ons. Christus is de werkelijkheid van alle
dingen voor ons. Zelfs ons fysieke leven is niet het werkelijke
leven. Het is slechts een beeld dat naar Christus wijst. Christus
is het ware leven voor ons. Als je Christus niet hebt, heb je ook
het leven niet. Je zou kunnen zeggen: ‘Ik leef toch, er is immers
leven in mijn lichaam!’ Maar je moet beseffen dat dat niet het
ware leven is. Het is maar een schaduw, die naar het ware leven
wijst, dat Christus Zelf is.
Elke dag dat ik in mijn huis woon, besef ik en bemerk ik dat
dit niet mijn werkelijke huis is. Op een dag zei ik tegen de Heer:
‘Heer, dit is niet mijn huis; dit is niet mijn echte huis; dit is niets.
Heer, Uzelf bent mijn huis.’ Ja, Hij is onze werkelijke woning.
Nu zou ik je een vraag willen stellen. Waarschijnlijk is dit nog
nooit in je opgekomen. Het is je misschien helemaal duidelijk, dat
Christus je levende water, je licht en je leven is. Maar laat me je
vragen: ‘Heb je ooit weleens beseft, dat Christus het land is
waarop je woont?’ Christus is het land. Je ervaart misschien dat je
dag aan dag op deze aarde, op dit stukje land leeft, maar je moet
beseffen dat deze aarde niet je werkelijke land is. Zelfs deze aarde
is niets anders dan een beeld dat naar Christus wijst. Christus is
ons ware land. Voedsel is een beeld, water is een beeld, licht is een
beeld, en het land is ook een beeld. Christus is ons ware land. Ik
moet je vertellen, dat ik al meer dan dertig jaar christen ben, maar
dat ik pas in de afgelopen jaren begon te beseffen, dat Christus
mijn land is. Ik wist dat Christus mijn leven, mijn licht, mijn voed-
sel en mijn alles was, maar niet mijn land.
In de afgelopen paar jaar heeft de Heer mij geleerd Hem
steeds meer te ervaren. Voordat de Heer mij liet zien, dat Hij ons
land is, liet Hij mij zien dat Hij onze woning is. Meer dan twintig
jaar had ik elke dag de Schrift gelezen zonder te zien, dat de Heer
onze woning is. Toen zag ik op een dag iets in de negentigste
Psalm. In het eerste vers zegt Mozes: ‘Here, Gij zijt ons een toe-
vlucht geweest van geslacht tot geslacht.’ O, op die dag opende de
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS 9

Heer mijn ogen, dat Hij mijn woning is. Vanaf dat moment, kende
ik de Heer weer wat beter. Maar na twee of drie jaar opende de
Heer mijn ogen nog meer. Ik zag dat de Heer niet alleen mijn
woning is, maar ook mijn land. De Heer is mijn land! O, vanaf die
tijd heeft de Heer mij vele dingen in de Schrift laten zien. Vanaf
dat moment begon ik te begrijpen waarom de Heer in het Oude
Testament bijna altijd naar een stuk land verwijst. De Heer riep
Abraham, en zei dat Hij hem naar een bepaald land zou brengen,
namelijk het land Kanaän. Je kunt wel nagaan hoe vaak de Heer
vanaf hoofdstuk 12 van Genesis tot aan het eind van het Oude
Testament telkens opnieuw naar het land verwijst, en het land
benadrukt. Het land … het land … het land, dat Ik aan uw vade-
ren beloofd heb. Het land dat Ik aan Abraham beloofd heb; het
land dat Ik Isaak beloofd heb; het land dat Ik Jakob beloofd heb;
het land dat Ik u beloofd heb. Ik zal u in het land brengen. Het
was het land, het land, altijd maar het land.

HET MIDDELPUNT VAN GODS EEUWIGE VOORNEMEN

Het middelpunt van het Oude Testament is de tempel in de


stad. Deze tempel in de stad was op dat stuk land gebouwd, en
dat stuk land met de tempel en de stad die erop gebouwd zijn,
vormen samen het middelpunt van het Oude Testament. Het is
ook het kernpunt van Gods gedachten. Dit is waar God voortdu-
rend aan denkt: dit stuk land met zijn tempel en zijn stad.
Als we de Schrift kennen, en licht van God hebben, zullen we
beseffen dat het middelpunt van Gods eeuwige voornemen, typo-
logisch gesproken, bestaat uit het land met zijn tempel en zijn
stad. In het Oude Testament — vanaf het eerste hoofdstuk van
Genesis — staat het land altijd centraal; er wordt altijd wel iets
behandeld wat verband houdt met het land.
Laten we eens naar het eerste hoofdstuk van Genesis kijken.
Misschien ben je zó bekend met dat hoofdstuk, dat je het van bui-
ten kent. Maar één ding kan verborgen gebleven zijn. In het
eerste hoofdstuk van Genesis is iets heel belangrijks onder de
oppervlakte verborgen. Dat is het land. Denk hier alsjeblieft eens
goed over na. Wat is het doel van Gods schepping volgens het eer-
ste hoofdstuk van Genesis? Niets anders dan het herstel van het
10 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

land. God wilde het land herstellen en er iets mee doen. ‘In den
beginne schiep God de hemel en de aarde.’ Hoe was het met de
aarde gesteld? Er was chaos! Leegte en diepe wateren waren op
de aarde. Het land lag begraven onder het water. Dus ging God
aan het werk, om de aarde te herstellen. Hij scheidde het licht
van de duisternis, alsook de wateren die boven de aarde waren
van de wateren die onder de aarde waren. Toen scheidde Hij het
water van de aarde, en de aarde kwam op de derde dag uit het
water tevoorschijn. Het was ook op de derde dag dat de Heer
Jezus uit de diepten van de dood verrees. Zoals je ziet, is dit dus
een beeld. Op de derde dag bracht God de aarde uit de wateren
des doods. Uit dit beeld kun je opmaken wat de aarde is. De
aarde, of het land, is een beeld van Christus.
Wat gebeurde er nadat de aarde uit het water tevoorschijn
gekomen was? O, allerlei soorten van leven ontstonden — gras,
zaaddragende gewassen en vruchtdragende bomen. Ik denk dat je
het plaatje nu wel ziet. Na de opstanding van Christus, nadat de
Heer uit de doden opgestaan was, bracht Hij overvloedig leven
voort. Ja, Hij was vol van vruchtdragend leven. Vervolgens schiep
God de mens naar Zijn beeld en volgens Zijn gelijkenis op dit
land, dat vol van leven was. Het was aan deze mens dat God Zijn
gezag had gegeven. Nadat de Heer uit de dood verrezen was, ont-
stond er een overvloed aan leven, en te midden van deze volheid
schiep God een mens die Hem vertegenwoordigde en die boven-
dien Zijn beeld, Zijn gelijkenis en Zijn gezag had. Al deze dingen
vonden plaats in Christus als het land.
Nu weet je wat er met het land bedoeld wordt. Het land is
slechts een beeld van Christus, die alles voor ons is. Alles wat God
voor de mensheid bereidde, is te vinden in het land. De mens
werd geschapen, om op het land te leven en van Gods voorzie-
ningen te genieten. Alles wat de mens nodig heeft, bevindt zich in
het land, dat een beeld van Christus is. Alles wat God voor ons
heeft bereid, bevindt zich in Christus.
Later zul je zien hoe God Zijn volk in het beloofde land bracht,
en hoe Zijn volk daar verbleef en van de rijkdommen van het land
genoot. Het gevolg was dat de stad en de tempel gebouwd werden.
De stad en de tempel zijn dus het resultaat van het genot van dit
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS 11

land. Wat zijn de stad en de tempel? De stad is het middelpunt


van Gods gezag, Gods koninkrijk, en de tempel is het middelpunt
van Gods huis, Gods woning. Het koninkrijk van God en het huis
van God zijn het resultaat van het genot van het land. Wanneer
het volk van God dit land in zekere mate geniet, zal er iets tot
stand komen — namelijk Gods gezag en Gods aanwezigheid, of,
met andere woorden, Gods koninkrijk en Gods huis. Als we
Christus als het land bezitten en van Zijn rijkdommen genieten,
zal er op den duur een resultaat te zien zijn, namelijk, de
Gemeente met Gods koninkrijk, de tempel in de stad.
Nu kunnen al deze dingen toegepast worden op zowel het
Oude als het Nieuwe Testament. In principe is alles wat er in het
Oude Testament staat precies hetzelfde als hetgeen er in het
Nieuwe Testament staat; er is geen verschil. Zowel in het Oude
als het Nieuwe Testament wordt Gods voornemen geopenbaard,
dat Christus ons land moet zijn. We hebben de juiste basis, om
van al de rijkdommen van Christus te genieten. God heeft ons
deze basis gegeven. Nadat we enige tijd van Zijn rijkdommen
hebben genoten, zal er op den duur een resultaat te zien zijn: het
Koninkrijk van God en het huis van God, de Gemeente met Gods
Koninkrijk. Dit is de kerngedachte van Gods eeuwige voornemen.

DE STRIJD OM HET LAND

Wanneer je de Schrift zorgvuldig leest, zul je zien dat er iets


heel dreigends en ernstigs aan de gang is. Satan, Gods vijand,
heeft zijn uiterste best gedaan — en doet dit nog steeds — om het
volk van God te dwarsbomen ten aanzien van het genot van dit
land. Hij zal zijn uiterste best doen, om het genot van Christus
als het land te verijdelen. Lees de Schrift. Niet lang nadat God de
hemel en de aarde geschapen had, met de bedoeling de aarde aan
de mensheid te geven voor haar genot, deed satan iets om Hem te
dwarsbomen. Satans rebellie liet God geen keus: Hij moest het
universum oordelen. Dientengevolge verdween de aarde onder de
diepe wateren. Dit heeft Gods plan enige tijd lang gedwarsboomd.
Vervolgens ging God aan de slag, en zoals we reeds zagen, bracht
Hij het land weer tevoorschijn vanonder de diepe wateren, waar-
door een overvloed aan leven tot stand kwam. Daarna schiep God
12 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

een leven naar Zijn eigen beeld, en toegerust met Zijn eigen
gezag. We weten echter, dat, niet lang daarna, de vijand weer
roet in ‘t eten gooide. Hij misleidde de mens en dwong God ertoe
de aarde opnieuw te oordelen. De aarde, die eertijds was hersteld,
kwam weer onder de diepe wateren: de vloed kwam en bedekte de
hele aarde, en werd de mens, zinnebeeldig gesproken, gescheiden
van het genot van het land, dat Christus is. Kun je je het vers
herinneren in Efeziërs: ‘Gescheiden van Christus?’ Al die mensen
die onder het oordeel van de vloed kwamen, waren een beeld van
de mensen die van Christus gescheiden zijn. Figuurlijk gespro-
ken, betekent gescheiden zijn van de aarde, een scheiding van
Christus. Maar door de verlossing van de ark, kregen Noach en
zijn familie het recht om het land in bezit te nemen en van al zijn
rijkdom te genieten. De ark heeft hen teruggebracht tot het genot
van het land. De vloed scheidde de mensen van de aarde, maar de
ark bracht de mensen terug tot de aarde. Opnieuw nam de mens
de aarde in bezit, om van zijn rijkdom te genieten. Maar ook nu
duurde het niet lang, voordat de vijand op kwam dagen, om het
genot van de aarde te verijdelen. Daarom riep God — uit het door
satan opstandig gemaakte ras — een man die Abraham heette,
en vertelde hem, dat Hij hem naar een zeker land zou brengen.
Nu besef je wellicht, dat God voortdurend werkt om het land te
herstellen, terwijl satan zich bezig houdt met belemmeren,
dwarsbomen en vernietigen, om hoe dan ook, het land in chaos te
brengen. Nu bracht de Heer Zijn uitverkorene opnieuw naar het
land. Maar, zoals je weet, duurde het niet lang, voordat ook deze
uitverkorene van het land naar Egypte afdwaalde. Ja, en de Heer
bracht hem opnieuw terug naar dit stuk land. Daarna verlieten
zijn zonen, het volk Israël, dit land opnieuw, en trokken naar
Egypte. Daarna bracht de Heer, na een lange tijd, Zijn volk
opnieuw uit Egypte terug naar ditzelfde land. Na een lange tijd,
deed de vijand zijn volgende zet, en stuurde de Chaldeeën, het
leger van Babylon, om het land te vernietigen en de mensen
gevangen te nemen. En opnieuw, na zeventig jaar, bracht de Heer
hen weer terug naar dit land.
Ik kan je zeggen, dat dit de geschiedenis van het Oude Testa-
ment is. Hoe vaak heeft de Heer dit land hersteld? Minstens vijf
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS 13

of zes keer. De Heer schiep het land, maar de vijand kwam om


het te vernietigen. De Heer kwam, om het land te herstellen,
maar de vijand deed weer een tegenzet. Vervolgens deed de Heer
weer iets, om het land te herstellen, maar de vijand deed opnieuw
een tegenzet. O, er is een strijd gaande! Zie je dat? Dit is de strijd!
Ik wil je vragen om te overdenken, wat het doel is van deze
strijd, die in het Oude Testament wordt vermeld. Met welk doel
werd deze strijd gestreden? Je moet beseffen, dat het aldoor om
het land gaat. De vijand kwam, om het land aan te vallen en over
te nemen. Toen kwam God, om voor Zijn volk te strijden, en het
land te herstellen. Elke strijd in het Oude Testament, draait om
dit land.

DE MATE WAARIN WIJ CHRISTUS ERVAREN

Wat is dit land? Vergeet nooit, dat dit land de allesomvattende


Christus is. Niet slechts Christus, maar de allesomvattende Chris-
tus. Als ik je zou vragen of je Christus hebt, zou je antwoorden: ‘O,
prijs de Heer, ik heb Hem; ik heb Christus!’ Maar als ik je zou vra-
gen wat voor soort Christus je hebt, ben ik bang dat je, volgens je
ervaring, slechts een kleine Christus, een arme Christus, en geen
allesomvattende Christus hebt.
Laat me je nu een waar gebeurd verhaal vertellen. Niet lang
na mijn behoudenis, begon ik de Schrift te bestuderen. Zo werd
mij bijvoorbeeld geleerd, dat het paaslam een beeld van Christus
was. O, wat loofde ik de Heer, toen ik dat hoorde! Ik riep uit:
‘Heer, ik prijs U, U bent het Lam, U bent het Lam voor mij!’ Maar
ik wil je vragen het lam met het land te vergelijken. Wat voor
overeenkomst is er tussen een klein lammetje en een groot land?
Wat is het lam? Je moet toegeven dat dat Christus is. Maar ik zou
je vertellen, dat dat een kleine Christus is. Dat was niet Gods
voornemen ten aanzien van Zijn volk. God heeft nooit tegen hen
gezegd: ‘Goed, zolang jullie het lam hebben, is alles in orde.’ Nee.
God zei in feite tegen hen, dat het lam hen naar het land zou
brengen. Het paaslam was voor het land.
Heb je Christus? Ja, je hebt Christus. Maar wat voor Christus
heb je, een lam of een land? Heel het volk Israël had het lam, in
de nacht dat het paasfeest gevierd werd in Egypte, maar helaas
14 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

kwamen er slechts weinigen van hen in het land. Er waren maar


enkelen, die dat stuk land in bezit namen.
Enkele jaren na mijn behoudenis, werd mij geleerd, dat het
manna wat het volk Israël in de woestijn at, ook een beeld van
Christus was. Ik was daar zó blij mee. Ik zei: ‘Heer, U bent mijn
voedsel; U bent niet alleen mijn lam, maar ook mijn dagelijkse
manna.’ Maar, ik wil je vragen, is het manna het doel van God?
Heeft God Zijn volk uit Egypte verlost, om het manna in de woes-
tijn te genieten? Nee. Het land is het doel. Geniet je van Christus
als het land? Ik betwijfel het, en ik durf te beweren dat jij dat zelf
ook betwijfelt. Misschien kun je zeggen, dat je van het lam als je
paaslam geniet, en van de Heer als je dagelijkse manna, maar er
zijn maar weinig mensen die kunnen zeggen, dat ze van de alles-
omvattende Christus als het land genieten.
Het Woord vertelt ons in Kolossenzen 2, dat we geworteld zijn
in Christus. Nu wil ik je vragen, om het volgende in overweging te
nemen: als we in Christus geworteld zijn, wat is Christus dan
voor ons? Ja, Christus is de aarde, Christus is de grond. Een plant
of een boom kan op het land, in de aarde geworteld zijn. Op
dezelfde manier zijn wij geworteld in Christus. Ik ben bang, dat je
nooit hebt beseft, dat Christus je grond, je land is. Je bent een
kleine plant, die geworteld is in dit land — Christus Zelf. Ik moet
bekennen, dat ik daar vijf of zes jaar geleden nooit aan gedacht
had. Ik las de Schrift, en besteedde veel tijd aan het boek Kolos-
senzen. Hoewel ik het telkens opnieuw las, ontving ik nooit dit
licht. Ik wist eenvoudig niet, dat Christus mijn aarde, mijn eigen
grond was. Het was pas in de laatste jaren, dat mijn ogen hier-
voor geopend werden.
Ik weet bijna zeker, dat de meeste van Gods kinderen nog in
Egypte zijn. Ze hebben hooguit het paasfeest gevierd; ze kennen
de Heer alleen als het lam. Ze zijn weliswaar gered door het lam,
maar ze zijn nog niet verlost uit deze wereld. Ja, sommigen zijn
misschien uit Egypte gekomen, sommigen zijn inderdaad verlost
uit deze wereld, maar ze dwalen nog steeds rond in de woestijn. Ze
genieten wat meer van Christus; ze genieten van Hem als hun
dagelijkse manna. Ze kunnen zich erop beroemen, dat ze van
Christus genieten als hun voedsel en zijn zo tevreden. Maar,
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS 15

broeders en zusters, is dit voldoende? Ik denk dat we ons verheu-


gen, wanneer we mensen tegenkomen die van Christus genieten
als hun dagelijkse manna. Dan zeggen we: ‘O, prijs de Heer, hier
zijn enkele broeders en zusters, die werkelijk van de Heer genie-
ten als hun dagelijkse manna!’ Maar we moeten wel beseffen, dat
dit ernstig tekort schiet voor zover het Gods voornemen betreft.
Het is niet Gods bedoeling, dat we gewoon een beetje van Christus
genieten, maar het is veeleer Zijn bedoeling, dat Hij de allesom-
vattende Christus voor ons is. Kijk eens naar het volgende vers:
‘Zoals u dan Christus Jezus, de Heer, ontvangen hebt, wandelt in
Hem’ (Kol. 2:6, Herziene Voorhoeve-uitgave). Hij is een sfeer, een
bereik, waar wij in moeten wandelen. Hij is niet alleen wat voed-
sel of water, maar een bereik, een land, waarin we kunnen
wandelen. We moeten in Hem wandelen. Hij is ons land, Hij is
onze aarde, Hij is ons koninkrijk. Wandel in Hem.
Ik geloof dat dit plaatje nu wel duidelijk is. In Egypte was er
sprake van het lam, in de woestijn van het manna, en vóór het
volk Israël lag het land Kanaän. Dat is het doel; het land is Gods
voornemen. We moeten het land binnengaan. Dit is ons erfdeel.
Het is Gods allesomvattende geschenk aan ons. We moeten het in
bezit nemen. Het is van ons, maar we moeten er wel van genieten.
In de afgelopen dagen hebben we veel gesproken over de
Gemeente en de uitdrukking van het Lichaam van Christus. Maar
wij moeten beseffen, dat, wanneer we Christus niet in bezit nemen
als de Allesomvattende, en Hem als zodanig ervaren, er nooit
sprake kan zijn van de werkelijkheid van de Gemeente. Wij moe-
ten beseffen, dat we geworteld zijn in Christus, zoals een plant
geworteld is in de grond. We moeten Christus bezitten als alles
voor ons, niet alleen in woorden of leerstellingen, maar in prakti-
sche werkelijkheid. We moeten beseffen, dat, net zoals de grond
alles is voor de plant, Christus ook alles voor ons is. We moeten dit
beseffen tot op het punt, dat we Christus ook werkelijk ervaren.
Hoewel wij al geworteld zijn in Hem, beseffen we dit feit nog niet,
en eigenen we ons dit feit niet toe. Kolossenzen vertelt ons, dat we,
nu we geworteld zijn, ook in Hem opgebouwd worden met anderen.
Wanneer we het geworteld zijn in Christus niet ervaren, hoe kun-
nen we dan met anderen opgebouwd worden? Dit is de reden, dat
16 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

de opbouw van de Gemeente onder Gods volk, vrijwel nihil is. Hoe
hadden er ooit een tempel en een stad gebouwd kunnen worden,
als het volk Israël nog steeds in de woestijn rondgezworven had?
Aangezien ze dan het land niet in bezit genomen zouden hebben,
zou dat onmogelijk geweest zijn. Hoe kan de Gemeente werkelijk
opgebouwd worden? Hoe kan het Lichaam van Christus werkelijk
tot uitdrukking komen? Dat kan alleen wanneer wij beseffen en
ervaren, dat Christus alles voor ons is. Dat de Heer ons de ogen
mag openen.

ENKELE PRAKTISCHE VOORBEELDEN

Dagelijks komen er vele woorden uit onze mond. Maar besef je


wel, dat al onze woorden Christus moeten zijn? Spreek jij Chris-
tus? Neem jij Christus als je woorden? Als je dat niet doet, dan
spreek je onzin. Misschien vraag je je af wat ik bedoel. Ik bedoel
dit: wanneer je het licht ontvangen hebt, en ziet, dat vanuit Gods
gezichtspunt Christus alles is, dan zal de Heilige Geest je
brengen tot het punt waarop je beseft, dat zelfs de woorden die je
dagelijks spreekt Christus moeten zijn. Dan zul je ook het werk
van het kruis aanvaarden ten aanzien van je mond en je woorden.
Zowel je spreken als je taalgebruik zal dan vernieuwd worden. Je
zult Christus in die mate ervaren, dat je zult zeggen: ‘Heer, als
hetgeen ik nu ga zeggen niet van U is, zal ik het niet zeggen. Ik
pas het kruis toe op mijn mond en op mijn spreken, zodat ik door
U vernieuwd zal worden met betrekking tot mijn woorden.’
Laat mij je nog een paar voorbeelden geven, hoe Christus ons
alles kan zijn. Elke keer als we gaan eten, moeten we onmiddel-
lijk beseffen, dat Christus ons ware voedsel is. We moeten zeggen:
‘Heer, dit is niet mijn werkelijke voedsel; U bent het voedsel
waardoor ik leef. In werkelijkheid leeft de mens niet door dit
voedsel, maar door Uzelf. Heer, ik wil meer tijd besteden aan het
genieten van U, dan aan het eten van dit voedsel.’ Wanneer we
gaan slapen, moeten we zeggen: ‘Heer, U bent mijn rust, U bent
mijn werkelijke rust!’ Wat we ook gaan doen, waar we ook van
genieten, en wat we ook ervaren — we moeten beseffen, dat
Christus Zelf de werkelijkheid is.
Zusters, jullie zijn degenen die altijd de boodschappen doen.
DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS 17

Heb je er weleens aan gedacht, dat Christus datgene is wat jullie


willen kopen? Ik geloof, dat er maar weinigen zijn die zo denken.
Misschien heb je weleens een boodschap gehoord, dat Christus
alles voor ons is; je hebt ‘Halleluja’ gezongen in de samenkomst,
maar onmiddellijk erna ben je alles weer vergeten. Als je echt het
licht van de Heer hebt ontvangen, zal de Heilige Geest je op een
praktische manier Christus laten zien, dag aan dag, stap voor
stap. Hij zal je laten zien, dat alles wat je koopt, een beeld van
Christus moet zijn. Je wilt geen geld uitgeven voor iets wat bui-
ten Christus omgaat. Je zult zeggen: ‘Ik wil meer van Christus.’
Zo kun je Christus op alles toepassen.
Jongelui, wanneer jullie gaan studeren, kunnen jullie zeggen:
‘Heer, U bent mijn boek. Ik wil U lezen. Ik zal U meer bestuderen
dan deze boeken. Ik zal U toepassen op het moment dat ik lees.’
Probeer dit elke dag in praktijk te brengen. Neem Christus als
het land; neem Hem als alles voor jou — niet alleen als je voedsel,
je licht en je woning, maar als het allesomvattende land. Je moet
beseffen, dat Christus de Allesomvattende voor jou is. Je moet je
oefenen in de ervaring van Christus, en Hem in alles toepassen.
Ik ben van mening, dat het resultaat de opbouw van de Gemeente
in Gods koninkrijk, alsook de tempel in de stad zal zijn. Dit is
Gods voornemen.
Hoofdstuk 2

DE GOEDHEID VAN HET LAND —


ZIJN UITGESTREKTHEID

Schriftlezing: Dt. 12:9-10; Heb. 4:8, 9, 11; Ef. 3:17, 19; Fil. 3:7,
8, 10, 12-14; Ex. 3:8; Dt. 4:25
In het Oude Testament hebben we gezien, dat het land met
zijn tempel en zijn stad het middelpunt van Gods plan vormen.
God had Zich voorgenomen om dit stuk land te verkrijgen, en er
vervolgens de tempel en de stad op te bouwen. De tempel is het
middelpunt van Gods aanwezigheid, terwijl de stad het middel-
punt van Gods gezag is. Gods aanwezigheid en Gods gezag
kunnen alleen verwezenlijkt worden door de tempel en de stad op
dat stuk land te bouwen. Ik moet je vragen het hele verslag van
het Oude Testament nog eens beter te bekijken. Het hele Oude
Testament gaat namelijk over dat stuk land met de tempel en de
stad.

HET ALLESOMVATTENDE BEELD VAN CHRISTUS

We hebben inmiddels gezien dat dit land het volle, allesomvat-


tende beeld van Christus is. We weten dat er veel beelden zijn in
het Oude Testament. Zo weten we, dat niet alleen het paaslam,
maar ook het manna een beeld van Christus is. De tabernakel
met al haar meubilair, gebruiksvoorwerpen en verschillende offe-
randen is ook een beeld van Christus. Maar ik wil je erop
attenderen, dat er zonder dit land geen allesomvattend beeld van
Christus is. Het paaslam is geen allesomvattend beeld, noch het
manna, noch de tabernakel en alles wat ermee te maken heeft. De
Heer had vele verschillende soorten offeranden voorgeschreven,
maar zij beeldden slechts enkele aspecten van Christus af. Alleen
het land Kanaän is het volledige beeld, het allesomvattende beeld
20 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

van Christus. We hebben allemaal Christus als onze Verlosser


aanvaard. Dat is geweldig! Maar we moeten beseffen dat Chris-
tus als de Verlosser niet de Allesomvattende is. In de Schrift
wordt ons gezegd, dat Christus alles in allen is, dat Christus de
Allesomvattende is. Alles is in Hem en Hij is in alles. In het Oude
Testament is er geen ander beeld van Christus dan het land
Kanaän, dat Hem als zodanig laat zien.
Wat bedoelen we met het woord ‘allesomvattend’? Ons wordt
gezegd, dat Christus het licht is, maar dat is niet allesomvattend.
Ons wordt gezegd, dat Christus ons leven is, maar ook dat is niet
allesomvattend. Verder wordt ons gezegd, dat Christus ons voed-
sel, alsook het levende water is, maar zelfs die maken Hem niet
tot de Allesomvattende. Christus is alles en in allen. Christus is
niet alleen het licht, het leven, het voedsel en het levende water,
maar Christus is alles voor ons. Wat je ook nodig hebt, waar je
ook mee in aanraking komt, wat je ook krijgt, waar je ook van
geniet, wat je ook ervaart — al deze dingen moeten Christus zijn.
Christus is de Allesomvattende voor ons.
We spreken hier niet op basis van leerstellingen, maar op
basis van de praktijk. Wat je ook doet, waar je ook van geniet, wat
je ook gebruikt, je moet onmiddellijk Christus toepassen. Zo zit je
bijvoorbeeld op een stoel. Besef je wel, dat dat niet de werkelijke
stoel is? Het is maar een schaduw, een beeld dat naar Christus
verwijst. Christus is de ware stoel. Als je Christus niet hebt, bete-
kent dat, dat je in je hele leven nog nooit echt hebt gezeten. Je
ervaart geen rust. Je hebt niets om op te vertrouwen. Je hebt iets
vals, want Christus is de werkelijkheid.
Nu zal ik je iets vertellen, wat je misschien vreemd in de oren
klinkt. Soms, wanneer ik mijn bril op zet, zeg ik: ‘Heer, dit is niet
mijn werkelijke bril; U bent mijn werkelijke bril. Zonder U zou ik
niets kunnen zien. Zonder U ben ik blind.’ Christus is alles voor
ons. Als je Christus hebt, en weet hoe je Hem kunt ervaren, dan
heb je alles. Als je Christus niet hebt, en niet weet hoe je Hem
moet toepassen of op een praktische manier kunt ervaren, dan
heb je niets.
Wanneer je de trap opgaat, besef je dan wel dat Christus de
ware trap voor je is? Jij hebt geleerd, dat Christus de weg is, en
DE GOEDHEID VAN HET LAND 21

dat er zonder Hem geen weg is. Dus wanneer je wandelt of rijdt,
moet je zeggen: ‘Heer, U bent mijn weg. Zonder U is er geen weg,
geen manier om iets te doen, geen manier om verder te gaan, en
geen manier om een mens te zijn.’ Christus is alles voor ons; dus
is Christus onze weg.
In de jaren, dat ik de Heer heb gediend, werd ik vaak gecon-
fronteerd met huwelijksproblemen. Vaak zijn er broeders bij mij
gekomen met de vraag: ‘Broeder Lee, wat is de beste manier om
met mijn vrouw om te gaan?’ Mijn antwoord is altijd: ‘Broeder, er
is geen ‘betere manier’. De betere manier is Christus Zelf. En ik
zou zelfs willen zeggen, dat Christus de beste manier is.’ Bijna
elke keer, wanneer ik zo’n antwoord geef, begrijpen de mensen
mij niet. Ze informeren altijd: ‘Wat bedoel je daarmee?’ Vervol-
gens vertel ik hen: ‘Broeder, ik bedoel dat Christus de beste
manier is, om met je lieve vrouw om te gaan.’ Soms dringen ze er
bij mij op aan, om in details te treden, en hen te vertellen hoe ze
moeten leven, en met hun vrouw om moeten gaan. Dan zeg ik
tegen hen: ‘Broeder, ik heb je duidelijk gezegd, dat Christus de
beste manier is, om met je vrouw om te gaan. Het is heel eenvou-
dig. Vergeet alles. Kom tot de Heer in je geest en heb persoonlijk
contact met Hem. Kom en vertel Hem: ‘Heer, U bent mijn leven, U
bent mijn weg, U bent alles voor mij. Daarom kom ik opnieuw tot
U, om U als mijn alles te nemen. Ik neem U als de manier om met
mijn vrouw om te gaan.’ Dan kun je ervan verzekerd zijn, dat je
het zult weten. Ik kan je niet vertellen wat je moet doen, maar de
Heer Zelf zal je manier zijn. Geloof mij.’
Met name de zusters treden graag in details ten aanzien van
hun huwelijksproblemen. Zij zeggen: ‘O broeder, geef me alsje-
blieft even de tijd. Heb even geduld met mij. Laat mij je het hele
verhaal vertellen.’ Vervolgens zeg ik tegen hen: ‘Zuster, ik heb het
geduld; ik ben bereid om naar je te luisteren. Maar ik zeg je dat
het zinloos is. Hoe meer je zegt, hoe meer je me over al die dingen
vertelt, hoe meer je in de moeilijkheden zult komen. Wees een-
voudig. Kniel neer, en spreek met de Heer vanuit je geest. Zeg
niets tegen mij. Ik bedoel niet, dat ik niet naar je wil luisteren,
maar ik kan je geen betere manier geven dan Christus Zelf. Je
moet ermee naar Christus gaan.’ Uiteindelijk hebben de meeste
22 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

broeders en zusters zich laten overtuigen, en hebben op een prak-


tische manier iets van Christus leren ervaren. Daarop zeiden ze
tegen mij: ‘Nu weet ik, dat Christus de beste manier is, om met
mijn vrouw om te gaan’; ‘Christus is de beste manier om met mijn
man om te gaan.’
Zie je, dit is niet slechts een leerstelling, of een bepaald soort
onderricht. Je moet het ervaren. Je moet Christus toepassen op je
dagelijkse leven.
Het volk Israël at het paaslam, en vervolgens het manna
gedurende een periode van veertig jaar, maar het volk was nooit
helemaal tevreden. Zij pasten maar weinig van Christus toe; zij
ervaarden slechts een klein gedeelte van Hem. Pas toen ze het
land Kanaän binnentrokken, werd Hij alles voor hen, en waren ze
echt tevreden. Toen ze het land eenmaal binnengetrokken waren,
kwam alles wat ze aten en dronken van het land — hun hele
leven was afhankelijk van het land. Het land was alles voor hen.
Geen ander beeld in het Oude Testament is zo allesomvattend als
het land Kanaän.

DE RUST VOOR HET VOLK VAN GOD

We moeten beseffen waarom God zei, dat dit land de rust van
zijn volk was. Het lam was niet de rust. Ook het manna was niet
de rust. Maar het land is de rust. Het volk Israël at weliswaar het
paaslam, maar zij hadden geen rust. Veertig jaar lang at het volk
het manna, maar het had nog steeds geen rust. Wij weten wat
rust is. Rust is iets wat compleet is, iets wat vol is, iets wat vol-
maakt is. Wanneer je alles hebt, kun je werkelijk rusten.
Aangezien het paaslam niet het volledige en volmaakte erfdeel
was voor Gods volk, hadden zij dus ook geen rust. Tot op zekere
hoogte was het goed, maar zij hadden nog steeds geen rust. In
zekere zin was het manna ook goed, maar ook dit was niet het
complete, volledige en volmaakte erfdeel. Alleen het land kon het
volk van God rust geven, omdat het land volledigheid, volmaakt-
heid en volheid betekende. In het land heb je alles; het land stelt
je tevreden.
Aan de hand van Hebreeën 3 en 4, kunnen we beseffen, dat
het land — wat de rust voor het volk Israël betekende — het
DE GOEDHEID VAN HET LAND 23

beeld van Christus is. Christus is de rust, omdat Christus alles


voor ons is. De meesten van ons zijn nog steeds niet in de positie
om te beseffen, dat Christus de Allesomvattende is. We kennen
Hem uitsluitend als onze Redder, als onze Verlosser, als ons
leven en als onze weg. Weinigen onder ons kennen Christus als
ons alles. Het land is het doel; het land is Gods eeuwige voorne-
men. Tenzij we Christus als het land kunnen verwezenlijken,
zullen we iets moeten ontberen. We moeten zien, dat er veel meer
is dan hetgeen we tot op heden van Christus ervaren hebben.
Eigenlijk hebben we maar heel weinig van Hem ervaren. Dit is de
reden waarom er in deze tijd zo’n zware last op ons drukt. Wij
geloven dat de Heer dit zal herstellen.

DE GOEDHEID VAN HET LAND

Heel vaak wordt dit land in het Oude Testament een goed land
genoemd. Dit is werkelijk opvallend. ‘Ik zal u in een goed land
brengen.’ Als je er niet speciaal op let, lijkt het wel een gewone
mededeling. We zeggen wel meer dat iets goed is; het is min of
meer een gewone beschrijving, die geen speciale betekenis heeft.
Maar als de Heer zegt dat iets goed is, moeten we daar wèl aan-
dacht aan schenken. Dat is niet zomaar een opmerking. En Hij
zegt het telkens weer: een goed land … een goed land … een goed
land! Het moet wel echt goed zijn!
Waaruit bestaat het goede van dit land? Aangezien de Heer
zegt dat het een goed land is, waaruit bestaat dan zijn goedheid?
De meesten van ons hebben hier in het verleden weinig of geen
aandacht aan geschonken. We hebben het gewoon gezien als een
goed land, en het daarbij gelaten, zonder verder naar de reden te
vragen waarom het goed is.
Het is niet gemakkelijk om de goedheid van dit land te
beschrijven. Allereerst wil ik je een vrij merkwaardige definitie
geven. We hebben deze definitie inmiddels al gelezen. Exodus 3:8
zegt: ‘Ik ben nedergedaald … om hen uit dit land te voeren naar
een goed en wijd land …’ Een wijd land. J.N. Darby zegt, dat het
beter is het woord ‘wijd’ met ‘uitgestrekt’ te vertalen. Het is een
goed en uitgestrekt land. Het is allereerst goed, omdat het uitge-
strekt is.
24 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Je begrijpt wellicht wat uitgestrektheid betekent. Maar kun je


de uitgestrektheid van dit land beschrijven? Kun je de wijdheid,
de uitgestrektheid van Christus beschrijven? Met andere woor-
den, weet je hoe groot Christus is? Ieder van ons heeft een
bepaalde grootte, maar wat is de grootte van Christus? De apostel
Paulus geeft ons Zijn afmetingen in Efeziërs 3. De afmetingen
van Christus zijn de breedte, de lengte, de hoogte en de diepte.
Kun je vertellen hoe breed de breedte, hoe lang de lengte, hoe
hoog de hoogte en hoe diep de diepte is? Als je het aan mij zou
vragen, zou ik zeggen: ‘Nee, ik weet het niet. Zijn afmetingen zijn
onbegrensd.’ De breedte van Christus is de breedte van het uni-
versum. Christus is de breedte, de lengte, de hoogte en de diepte
van het hele universum. Als het universum een grens heeft, dan
is die grens Christus Zelf. De afmetingen van Christus zijn
onmeetbaar. Dit is het eerste aspect van de goedheid van het
land. Het land is goed in die zin, dat de afmetingen van Christus
onbegrensd zijn.

DE TOEPASSING VAN CHRISTUS’ UITGESTREKTHEID

Nu zou ik je willen vragen: Hoe kun je dit toepassen? Ben jij in


staat om de afmetingen van Christus toe te passen? Ben jij in
staat om de breedte, de lengte, de hoogte en de diepte van Chris-
tus toe te passen? Laat me het volgende voorbeeld geven. Op een
dag kwam er een zuster naar mij toe die zei: ‘Broeder, je kent mijn
gezin. Je weet al dat mijn man zo en zo is.’ ‘Ja’, zei ik, ‘dat weet ik,
dat weet ik.’ ‘En je weet dat ik vijf kinderen heb, en dat er een op
komst is — dat is samen zes. Ik ben nog jong, en ik ben bang, dat
er na de zesde nog meer zullen komen. Broeder, ik maak me hier
zorgen over.’ Toen vroeg ik haar: ‘Zuster, weet jij hoe groot Chris-
tus is?’ Zij zei: ‘Broeder, dat is een vreemde vraag. Daar heb ik
nooit over nagedacht. Wat bedoel je eigenlijk?’ Vervolgens hielp ik
haar, om te beseffen dat de Christus die ze had ontvangen, een
onbeperkte Christus was. Maar in de praktijk is het niet eenvou-
dig, om de mensen te laten beseffen hoe groot Christus is.
‘Broeder’, zei ze, ‘ik weet dat de Heer groot is; ik weet dat heel
goed.’ Daarop zei ik: ‘Zuster, ik ben bekend met je probleem, en ik
dank de Heer voor wat je inmiddels doorstaan hebt. Vertel mij
DE GOEDHEID VAN HET LAND 25

eens, hoe is het je gelukt om al deze jaren staande te blijven?’ ‘O’,


antwoordde zij, ‘dat was de Heer! Zonder de Heer zou me dat
nooit gelukt zijn.’ Toen zei ik: ‘Zuster, denk je dan dat de Heer zo
beperkt is? Als de Heer je al deze jaren kon helpen, om staande te
blijven met één man en vijf kinderen, zou Hij je dan niet kunnen
helpen met nog één of twee kinderen meer? Is de Heer zó klein,
en zó beperkt?’ Toen begreep ze het. ‘Broeder, natuurlijk, de Heer
is onbegrensd, Hij is onbegrensd!’, riep ze uit. Ik zei: ‘Zuster, goed
zo! Zolang je beseft, dat de Heer onbegrensd is, is het voldoende.
Wees gerust, en werp al je zorgen op Hem. Aanvaard de Heer als
je onbeperkte hulp.’
Een andere keer, kwam er een broeder naar mij toe, die zei:
‘Broeder, mijn vrouw is zus en zo. Ik vrees, dat het alleen nog
maar erger zal worden. Tot nu toe heb ik het kunnen verdragen,
maar als er nog iets gebeurt, ben ik bang dat het teveel voor me
wordt; dan knap ik af. Het idee alleen al is onverdraaglijk.’ Toen
antwoordde ik hem op dezelfde manier als die zuster. ‘Broeder,
hoe is het je de afgelopen jaren dan gelukt?’ ‘O, alleen door Chris-
tus!’, riep hij uit. Toen zei ik: ‘Broeder, denk je nu echt, dat de
Heer zo beperkt is? Als je Hem op een grotere manier wilt erva-
ren, als je een grotere Christus wilt ervaren, moet je er klaar voor
zijn, om nog slechtere situaties te doorstaan.’ ‘O’, zei hij, ‘dat is nu
juist waar ik zo bang voor ben. Zo is het al erg genoeg. Ik had de
Heer willen vragen om het hierbij te laten.’ ‘Wel’, zei ik, ‘als je het
zo genoeg vindt, kun je Christus alleen in deze mate ervaren. Als
je je ervaring met Christus wilt verdiepen, moet je bereid zijn om
elke dag een slechtere situatie te doorstaan.’
O, broeders, volgens jullie ervaring kun je de grootte, de
omvang en de uitgestrektheid van Christus realiseren. Zij zijn
stuk voor stuk onbegrensd. Christus is ook goed met betrekking
tot Zijn onmetelijkheid.

HET VERSCHIL TUSSEN ONZE GOEDHEID


EN DE GOEDHEID VAN CHRISTUS

Op een dag kwam er een broeder naar me toe, die vroeg: ‘Ik
vind het nogal moeilijk, om het verschil te zien tussen onze liefde
en de liefde van Christus, en tussen ons geduld en het geduld van
26 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Christus. Wat is ons geduld en wat is het geduld van Christus?


Wat is onze liefde en wat is de liefde van Christus?’ Het was niet
gemakkelijk, om die vraag te beantwoorden. ‘Broeder’, ging hij
verder, ‘hoe kan ik weten of ik iemand liefheb met mijn eigen
liefde, of met de liefde van Christus?’ Ik dacht even na en ant-
woordde toen: ‘Als de liefde waarmee je anderen liefhebt de liefde
van Christus is, is zij onbeperkt, en kan zij nooit uitgeput raken.
Maar als de liefde waarmee je van anderen houdt je eigen liefde
is, ben ik er zeker van, dat zij op een gegeven moment ophoudt;
zij is namelijk begrensd. Vandaag houd je van hem, en morgen
houd je van hem; in deze situatie houd je van hem, en in die
andere situatie houd je van hem. Vandaag houd je van hem; maar
ook de volgende en de daarop volgende dag houd je van hem; je
houdt deze maand, dit jaar en het volgende jaar van hem; maar
ik weet zeker, dat er een moment komt, dat je niet langer van
hem zal houden — jouw liefde is uitgeput.’
De menselijke goedheid is begrensd, maar de goedheid van
Christus is onbegrensd. Als ons geduld een grens heeft, dan is dat
geduld niet Christus. Als je geduldig bent met het geduld van
Christus, zul je, naarmate je slechter behandeld wordt, steeds
geduldiger zijn. Dit geduld raakt nooit op. Christus is goed met
betrekking tot Zijn onmetelijkheid. Bij Hem is er geen sprake van
een beperking of verandering.
Ik denk dat de meesten van ons wel iets hebben ervaren van
de problemen die zich in het huwelijk voordoen. Soms zie ik een
man, die heel veel van zijn vrouw lijkt te houden. Ik kan altijd
voorspellen, dat die man over vijf jaar niet langer van zijn vrouw
zal houden; zijn liefde zal dan uitgeput zijn. Maar de liefde van
Christus kan nooit opraken. Als je je vrouw liefhebt met de liefde
van Christus, dan zal die liefde onbegrensd zijn. Als je met je
eigen liefde van haar houdt, wees er dan zeker van, dat, hoe meer
je haar vandaag liefhebt, hoe meer je haar op een andere dag zult
haten. Prijs de Heer, dat we van anderen kunnen houden met de
liefde van Christus. We kunnen zeggen: ‘Heer, het is niet mijn
liefde, maar Uw liefde, en Uw liefde bent Uzelf. Ik houd van ande-
ren met Uzelf, ik houd van anderen in Uzelf, en ik houd van
anderen door Uzelf. De afmetingen van de liefde waarmee ik van
DE GOEDHEID VAN HET LAND 27

anderen houd zijn de breedte, de lengte, de hoogte, en de diepte


van Christus.’
Dat land is goed. Het is goed met betrekking tot zijn wijds-
heid. Christus heeft geen grenzen. O, broeders, ik houd er niet
van om veel over mezelf te spreken, maar ik kan getuigen, dat de
Christus die we ervaren, een onbegrensde Christus is. Gedurende
de afgelopen dertig jaar, zijn mij steeds vaker bepaalde dingen
overkomen. De last met betrekking tot het werk van de Heer, de
gemeenten en de medewerkers is aldoor zwaarder geworden. De
lasten, de problemen en de moeilijkheden zijn hand over hand
toegenomen. Maar, prijs de Heer, met het toenemen van de last
ben ik Christus meer en meer gaan ervaren. Ik ben gaan beseffen,
dat Christus zonder enige beperking is. Een probleem dat groter
is dan Christus bestaat eenvoudig niet. Er is geen situatie die Hij
niet kan bedekken.
Ik heb een zakdoek, die niet groter is dan 25 bij 25 centimeter.
Dat is alles wat hij kan bedekken. Hij kan nooit de hele kamer
bedekken; daar is hij niet groot genoeg voor. Maar je moet goed
beseffen, dat Christus als een doek zonder einde is. Je kunt niet
zeggen hoe lang en hoe breed Hij is. Hij is onmetelijk groot. Hij
kan alles bedekken. Het maakt niet uit hoe groot een probleem is,
Christus kan het bedekken. Christus is goed in Zijn onmetelijk-
heid. Christus is goed in Zijn breedte, Zijn lengte, Zijn hoogte en
Zijn diepte. In elke situatie kunnen wij van Christus genieten, en
Hem ervaren als zo’n wijds land.
Hoofdstuk 3

DE GOEDHEID VAN HET LAND —


ZIJN VERHEVENHEID

Schriftlezing: Dt. 32:13; Ez. 20:40-42; 34:13-15; 37:22; Hnd. 2:32-33;


Ef. 2:6; Kol. 3:1; Fil. 3:10
We hebben gezien dat het land goed is vanwege zijn wijdsheid.
Omdat het wijd is, is het goed. Nu is het tijd, dat we iets meer
gaan zien van het goede van het land. In de Schrift wordt ons ver-
teld, dat in dit land de hoogten der aarde zijn: ‘Hij deed hem
rijden over de hoogten der aarde’ (Dt. 32:13). Dit land is dus ook
goed vanwege zijn verhevenheid.

DE OPGESTANE EN VERHEVEN CHRISTUS

De meesten van ons weten, dat Kanaän een hooggelegen land


is. Het ligt ten minste twee- tot vierduizend voet boven de zee-
spiegel. Het is een bergachtig land. De boeken Deuteronomium en
Ezechiël bevatten veel passages, die ons vertellen dat het land
Israël een bergachtig en hooggelegen land is.
In welk opzicht is dit een beeld van Christus? Om die vraag te
kunnen beantwoorden moeten we op de kaart kijken. Aan de ene
kant van Kanaän ligt de Grote zee, ofwel de Middellandse zee. Aan
de andere kant ligt een andere zee, namelijk de Dode zee. Dus
aan beide kanten van dit land ligt een zee. Volgens de typologie
van de Schrift is de zee een beeld van de dood. Dit betekent, dat
Christus aan alle kanten is omgeven door de dood! Maar uit deze
dood is iets verrezen. Christus werd opgewekt uit de dood. Dus
het verheven land, het bergachtige land, is een beeld van de opge-
stane en opgevaren Christus. Christus werd opgewekt uit de
dood, en verheven tot de hoogste hemel. Hij is Degene die is opge-
staan en opgevaren. Hij is een hoge berg. Christus is het
30 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

verheven, bergachtige land van Israël. Hij is aan alle kanten


omgeven door de dood.
Toen de Pinksterdag aanbrak, stond Petrus op met de elf disci-
pelen. Laten we de situatie van die dag eens nader bekijken.
Petrus was een visser, een kleine man, een nederig en schijnbaar
onbelangrijk man. Maar op de dag dat hij opstond met de elf disci-
pelen, om te getuigen en te proclameren dat Jezus was opgestaan
en opgevaren, had die kleine man een veel hogere positie, dan de
hoogste rang op deze aarde. Het grootste en meest verhevene van
deze aarde kon niet worden vergeleken met Petrus en de anderen,
die met hem waren opgestaan. Waarom waren ze zo verheven?
Hoe konden mensen zoals zij zo hoog verheven zijn? Omdat zij, op
het moment dat ze opstonden, om van de opgevaren Christus te
getuigen, zich in de opgevaren Christus bevonden. Zij bevonden
zich niet langer op deze aarde, maar in de hemel. Als je de eerste
paar hoofdstukken van Handelingen leest, zul je beseffen, dat
Petrus, Johannes en de anderen met hen, mensen op de berg,
mensen in de hemelen waren. Ze waren boven alles op deze aarde
verheven. De hogepriester, de koningen en heersers van de
mensen waren stuk voor stuk onder hun voeten. Ze overtroffen
de hoogste menselijke rang, vanwege de opgevaren Christus, en
omdat ze zich in deze opgevaren Christus bevonden. Ze wandelden
in Hem. Ze bevonden zich op deze hoge berg, in dit verheven land.
O, broeders en zusters, Christus is niet alleen wijds, maar Hij
is tevens hoger dan alles. Hij stijgt boven alles uit!

DE ERVARING VAN DE OPGEVAREN CHRISTUS

Ik geloof, dat de meesten van ons Christus — op deze


manier — wel hebben ervaren. Wat is die ervaring? Sta mij toe,
iets over mijn eigen ervaring te vertellen.
In 1943 werd ik gevangengenomen door de Japanse militaire
politie, vanwege het werk dat ik voor de Heer deed. In die tijd
bezette het Japanse leger een groot deel van het Chinese vaste-
land. Ook de stad waar ik werkte, was door hen bezet. Tijdens
mijn gevangenschap werd ik bijna elke dag verhoord — ‘s och-
tends en ‘s middags. Van 9 tot 12 uur ‘s ochtends, en van 2.30 tot 6
uur ‘s middags stond ik voor hen. Je kunt je niet voorstellen hoe
DE GOEDHEID VAN HET LAND 31

verschrikkelijk dat was. Ik had geen andere hulp dan de Heer. Er


stond mij geen andere hulp ter beschikking dan het gebed. Ik
moest in eenzame opsluiting, omdat ze bang waren dat mijn
woorden zouden uitlekken. Ik kon niets anders doen dan bidden.
Maar ik kan getuigen, dat, hoe meer ik bad, hoe meer ik het
gevoel had dat ik in de hemelen was. Ik was niet in de gevange-
nis; ik was in de hemelen. Wanneer ik opgehaald werd om
verhoord te worden, voelde ik me veel verhevener dan zij. Ik was
niet onder hen; ik was boven hen. Waarom? Omdat ik me in de
Opgevarene bevond. De gevangenis betekende niets voor mij,
maar Christus was alles voor mij. Broeders en zusters, temidden
van al die dreiging, leefde ik in de hemelen.
Nadat ze mij drie weken zo behandeld hadden, konden ze
niets verkeerds aan mij vinden. Hun enige oordeel was, dat ik een
bijgelovig mens was. Ze zeiden: ‘Meneer Lee, jij bent bezeten van
God.’ Op een dag haalden ze me uit de gevangenis, om me te
bespotten. ‘Zeg eens’, zeiden ze, ‘wat is belangrijker, God of het
land?’ Ik kende hun tactiek. Als ik zou zeggen, dat het land
belangrijker was, zouden ze me niet langer een bijgelovig mens
vinden, maar een vaderlandslievend mens. Ze probeerden erach-
ter te komen of ik vaderlandslievend was of niet, of ik om het land
gaf of niet. Ik aarzelde. Ze eisten: ‘Zeg het nu, vlug, vlug.’ Hoe
vaker ze ‘vlug’ zeiden, hoe meer ik aarzelde. Uiteindelijk zei ik:
‘Voor mij is God het belangrijkste.’ Toen zeiden ze: ‘Goed, dan zal
God je vandaag je brood geven; wij geven je geen eten meer in de
gevangenis.’ Dit was een ander soort bedreiging. Ik glimlachte
alleen maar, en ging terug naar de gevangenis.
Kort daarop werd er een jonge Griek gearresteerd en in de
gevangenis gezet. En aangezien deze man geen familie had in
de stad, achtte de militaire politie het niet waarschijnlijk, dat hij
iets naar buiten zou lekken. Zij meenden dat het veilig was, om
ons samen in één cel te zetten. Tegen etenstijd, kwam de Japanse
soldaat, die het eten rondbracht, naar onze cel. En omdat hij geen
Chinees sprak, trok hij mijn aandacht door een paar keer spottend
met zijn vinger omhoog te wijzen. Dat betekende, dat hij me niets
zou geven, en dat God me maar moest voeden. Hij gaf wat brood
aan die jonge Griek, en gaf mij niets. Toen hij weer weg was, begon
32 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

de jonge Griek met mij te spreken, en vroeg mij naar mijn situatie;
dus ik vertelde hem het verhaal. Toen zei hij: ‘O, broeder Lee, ik
eet dit niet op. Neem jij het maar.’ ‘Maar’, zei ik, ‘dit is jouw por-
tie.’ Hij zei: ‘Jij lijdt voor Christus. Waarom zou ik niet in jouw
lijden delen?’ Daarom dwong hij mij het brood te nemen en de
melk te drinken.
De volgende dag kwamen ze me weer halen, om me te bespot-
ten. ‘Heeft God je te eten gegeven?’ ‘Ja!’, zei ik. Ze konden me
niets doen. Ze vonden dat ik een bijgelovig mens was, die alleen
maar om God gaf. Toen zeiden ze: ‘Goed, we zullen een kapper
halen om je haar te knippen, en we zullen goed eten van een res-
taurant voor je halen.’
Besef je wel wat voor soort ervaring dit was? Dit was een erva-
ring van de opgevaren Christus. We zijn in Hem die opgevaren is.
Wanneer we Hem ervaren, zijn wij ook opgevaren. We stijgen
boven alles uit; alles is dan onder onze voeten.
Niet lang nadat ik vrijgelaten was, werd ik heel erg ziek door
tuberculose. Zes maanden lang moest ik absolute bedrust hou-
den, gevolgd door twee-en-een-half jaar revalidatie. Uiterlijk
gezien waren dat uitermate donkere dagen. Maar ik kan je zeg-
gen, dat, elke keer wanneer ik bad, het was alsof ik niet in bed
lag, maar in de hemelen was. Hoewel ik ernstig ziek was, had ik,
telkens wanneer ik bad, niet het gevoel ziek te zijn, maar het
gevoel dat ik me ver boven alles in de hemelen bevond. Je kunt je
nauwelijks voorstellen, hoe ik in die dagen van de Heer genoot.
Gevangenschap en vervolging, daarna armoede en ziekte. Maar
prijs de Heer, de opgevaren Christus was mijn weg! De boven
alles verheven Christus was mijn weg naar de hoogste hemel.
Broeders en zusters, hoe kunnen we in de hemelen zijn?
Gewoon door in Christus te zijn. Christus is opgevaren. Christus
is nu de hoge berg in dit universum. Hij is het verheven land. Ik
geloof dat de meesten van jullie nu begrijpen wat het betekent,
om de opgevaren Christus te ervaren.
Toen ik jong was, besloot ik dat ik de Heer wilde dienen. Ik ben
Hem zo dankbaar dat Hij mij — onder Zijn soevereine hand — met
twee of drie oudere medewerkers plaatste. Een van hen was broe-
der Watchman Nee. Ik heb veel hulp van hem ontvangen. Op een
DE GOEDHEID VAN HET LAND 33

dag, toen ik met een zuster sprak, vertelde zij mij hoe zij een erva-
ring had gehad van de opstanding en de hemelvaart van Christus.
In die tijd, ongeveer dertig jaar geleden, was ik een jonge man. Ik
begreep niet wat de opstanding en de hemelvaart van Christus
met ons te maken kon hebben. Leerstellig gesproken, wist ik alles
over de opstanding en de hemelvaart, maar ik kende de opstan-
ding en hemelvaart niet uit eigen ervaring. Deze zuster vertelde
mij, dat ze de opstanding en de hemelvaart van de Heer vaker had
ervaren. Ze zei: ‘Broeder Lee, op een dag zat ik in moeilijkheden.
Er was helemaal geen reden waarom ik die moeilijkheden moest
hebben, maar toch overkwam het me. Ik ging naar de Heer’, zei ze,
‘en bad: ‘Heer, wat is hier de reden voor?’ De Heer antwoordde:
‘Dat je mijn opstandingskracht mag leren kennen.’ ’ Ze vertelde
i

mij, dat ze iets van Zijn opstandingskracht begon te ervaren. In


die verdrukking, in die moeilijkheden en problemen, begon ze iets
te ervaren van de grote opstandingskracht van de Christus. Niets
kon haar onderdrukken of deprimeren. Hoe meer problemen ze
had, hoe meer bevrijding ze ervaarde. Ze vertelde mij, dat er na
enige tijd, nog grotere problemen kwamen. Ze ging weer naar de
Heer en zei: ‘Heer, wat is er aan de hand?’ Opnieuw gaf de Heer
haar het antwoord: ‘Alleen maar dat je mijn opstandingskracht
leert kennen.’
Terwijl ik naar haar getuigenis luisterde, had ik het gevoel,
dat we samen in de hemelen waren. Niet alleen zij was daar,
maar ik was daar met haar. Dit is de ervaring van de opgevaren
Christus. We zijn boven alles verheven, en alles is onder onze voe-
ten. Niets kan ons deprimeren.

DE TOEPASSING VAN DE OPGEVAREN CHRISTUS

Soms zeg je: ‘O, ik voel me zo gedeprimeerd!’ Weet je wat dat


betekent? Dat betekent, dat je in de macht van de dood bent. Tel-
kens wanneer je je — in je hart of je geest — gedeprimeerd voelt,
betekent dat, dat je onder invloed van de dood en in de macht van
de duisternis bent. Je moet leren hoe je Christus, de opgevaren
Christus, op je situatie moet toepassen. Je moet Hem onmiddel-
lijk beroeren. Je moet zeggen: ‘Ik laat me door geen enkele
omstandigheid deprimeren. Ik heb de opgevaren Christus; ik ben
34 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

in Hem.’ Je moet dit eenvoudig tegen de Heer zeggen. Je moet


Hem beroeren. Wanneer je Hem beroert, zul je in Zijn opstanding
en hemelvaart zijn, want de Christus die jij beroert, is de Chris-
tus die ten hemel gevaren is. Wanneer je Hem beroert, zul je hoog
op de bergen zijn, en niet beneden in de dalen. Dan bevind je je in
het hooggebergte, ver boven de zeespiegel. Het probleem is, dat
je, telkens wanneer je je gedeprimeerd voelt, Christus vergeet.
Dan vergeet je dat je zo’n Christus hebt, die ver boven alles is. Je
past Hem niet toe. Je beroert Hem niet.
Vaak komen er broeders naar mij toe, die vele problemen heb-
ben. Op een keer kwam er zo’n broeder naar mij toe. Nadat we
een tijdje hadden gepraat, zei ik: ‘Broeder, laten we neerknielen
en bidden.’ Hij antwoordde: ‘Broeder Lee, ik kan niet bidden. Mijn
hoofd zit vol met problemen.’ Ik ben bang, dat je vaak op deze
broeder lijkt. Het was heel moeilijk voor hem om te bidden. Wan-
neer je met zo’n broeder te maken krijgt, moet je stevig in je
schoenen staan. Soms wordt je door hem beïnvloed. Omdat hij
niet kan bidden, word je zo gedeprimeerd door hem, dat je ook
niet meer kunt bidden. Je staat op en vraagt: ‘Broeder, wat zullen
we doen?’ Aanvankelijk kwam hij naar jou toe, om te vragen wat
hij moest doen, maar uiteindelijk wend jij je tot hem met dezelfde
vraag. Zonder Christus is er geen uitweg. In dergelijke situaties
heb ik geleerd, om mijn geest en mijn geloof te gebruiken. Ik zeg:
‘Heer, U bent hier. Ik ga niet bij de pakken neerzitten. Bind de vij-
and! Bind de sterke man! Bevrijd deze man! Zet zijn denken vrij!
Zet hem aan het bidden!’ We hebben een offensief gebed nodig.
We moeten vechten. Prijs de Heer! Elke keer wanneer je bidt om
de opgevaren Christus te beroeren, zul je de geest van anderen
vrijzetten. Je zult hen dan in de hemelen brengen. Heel veel men-
sen zijn vrijgezet door een dergelijk gebed. Dan kunnen ze in
tranen bidden: ‘Prijs de Heer, prijs de Heer, ik ben bevrijd!’
Broeders en zusters, hoe kun je de innerlijke strijd winnen?
Dat zal ik je vertellen. De enige manier is, door in de opgevaren
Christus te zijn. Alleen met de opgevaren Christus in de hemelen
kun je tegen de vijand strijden. Dan zal de vijand onder je voeten
zijn. Wanneer je gedeprimeerd bent door de satan, wanneer je
onder zijn voeten terecht komt, hoe kun je dan tegen hem vechten?
DE GOEDHEID VAN HET LAND 35

Je moet beseffen dat je in de opgevaren Christus bent. Je bent


mede gezet in de hemel in Christus Jezus.
Laten we nu eens luisteren naar hetgeen Ezechiël 34:13-15
ons te vertellen heeft:
‘Ik zal ze midden uit de volken doen uittrekken, uit de landen
bijeenvergaderen en ze naar hun eigen land brengen; Ik zal ze wei-
den op de bergen van Israël, bij de beekbeddingen (stromen — Sta-
tenvertaling) en in alle bewoonde streken van het land. In een
goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen van Israël zal
hun weideplaats zijn. Daar zullen zij zich legeren op een goede
weideplaats en zullen zij in een vette weide grazen, op de bergen
van Israël. Ik zelf zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze doen
neerliggen, luidt het woord van de Here Here.’

In het verheven land, op de bergen van Israël, geniet het volk


van God van de waterstromen. De waterstromen staan voor de
stromen van de Heilige Geest — het levende water van de Heilige
Geest. In de opgevaren Christus, zul je de stromen van het
levende water in je binnenste gewaarworden. Soms merk je hoe
droog je bent, in je hart en in je geest. Dat komt, omdat je de opge-
varen Christus niet toepast. Door je geloof en je geest te oefenen,
en de opgevaren Christus op je situatie toe te passen, zul je
onmiddellijk een levende stroom in je binnenste gewaarworden.
Verder wordt ons gezegd, dat Gods volk — op de bergen — goede,
vette weiden gevonden heeft, waar het kan eten. Wat betekent
dat? Dat is de Christus van het leven. De weide staat voor Chris-
tus, die vol leven is. Je zult eeuwig verzadigd zijn, en nooit meer
honger hebben. Als je je hongerig voelt in je geest, betekent dat,
dat je Christus niet ervaart als Degene die opgevaren is. Wanneer
je die Christus op je situatie toepast, zul je onmiddellijk verzadigd
zijn. Dan heb je voldoende te eten. Dan zal Christus je overvloe-
dige weide zijn, om in al je behoeften te voorzien.
Bovendien is dit verheven land de plaats, om met de kudde in
de weide te liggen. Dat is rust. Ben je rusteloos? Beroer de opge-
varen Christus, en pas Hem toe op al je situaties. Op de bergen
van Israël zul je rust vinden.
Dan zul je het levende water hebben, alsook de grazige weide,
36 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

waar je met de kudde kunt neerliggen. Je dorst zal gelest zijn, je


zult verkwikt zijn, en je zult rijkelijk en overvloedig kunnen eten.
Dan zul je rust ervaren. En nog iets: dan zal de Heer Zelf je Her-
der zijn. In de opgevaren Christus zal dit je ervaring zijn. Als je je
geloof oefent, om Christus op al je situaties toe te passen, dan zul
je van al deze dingen genieten. Dan zul je de Heer niet slechts als
kennis of leerstellingen ervaren, maar op een zeer praktische
manier, in je dagelijkse leven.
Bovendien wordt ons verteld, dat de Heer Zijn volk als een lie-
felijke geur zal aanvaarden, op de hoge bergen van Israël. Daar
zullen ze de Heer dienen, en zal Hij bij hen zijn. Zij zullen hun
offers aan de Heer brengen, en Hij zal die offers aanvaarden.
‘Want op mijn heilige berg, op de hoge berg Israëls, luidt het
woord van de Here Here, daar zal het ganse huis Israëls in zijn
geheel Mij in het land dienen. Daar zal Ik behagen in hen hebben
en daar zal Ik heffingen van u vorderen en het beste uwer gaven,
bij alles wat gij heiligt. Als in een liefelijke reuk zal Ik behagen in
u hebben, wanneer Ik u voer uit het midden der volken. Dan zal
Ik u uit de landen waarin gij verstrooid zijt, bijeenbrengen en Mij
aan u de Heilige betonen ten aanschouwen van de volken. En gij
zult weten, dat Ik de Here ben, als Ik u in het land van Israël
brengen zal, in het land dat Ik gezworen heb aan uw vaderen te
geven’ (Ez. 20:40-42).

Dit betekent, dat, wanneer we Christus als de Opgevarene


ervaren, we in staat gesteld worden, om de Heer te dienen. Dan
zal de Heer ons aanvaarden, en zullen wij geweldige gemeen-
schap met Hem hebben. Dit alles is afhankelijk van onze ervaring
van de opgevaren Christus.

DIENEN IN DE OPGEVAREN CHRISTUS

Vaak heb ik mensen ontmoet, die mij dezelfde vraag stelden:


‘Broeder, vind jij het dienen van de Heer gemakkelijk of zwaar?’
Mijn antwoord is vrijwel altijd als volgt: ‘Het hangt ervan af of je
de Heer vanuit jezelf, of vanuit Christus dient. Als je de Heer
vanuit jezelf dient, is het erg moeilijk, maar als je de Heer vanuit
Christus dient, is het gemakkelijk. In Christus, is zelfs een zwaar
DE GOEDHEID VAN HET LAND 37

karwei een rustbed voor je. Hoe meer je voor en door de Heer
werkt, hoe meer je van Zijn rust geniet.’
Broeder Nee vertelde mij eens: ‘Als je het werk voor de Heer
als een last ervaart, moet je tegen de Heer zeggen dat je het neer
gaat leggen, en dat je erop gaat rusten als op een bed.’ Kun je mij
volgen? Het dienen van de Heer in de opgevaren Christus is niets
anders dan een soort rust. Hoe meer je werkt, hoe meer je rust.
Het verschil zit hem in de opgevaren Christus. In Hem te dienen
is ware rust.
In 1958 bezocht ik Denemarken, waar ik een broeder ont-
moette, die een fulltime medewerker was. Hij leerde veel over het
dienen van de Heer. Toen ik daar was, vroeg hij mij, of ik een aan-
tal toespraken kon houden op zijn conferentie. Na afloop kwam
hij naar me toe en vroeg: ‘Broeder Lee, maak je je zorgen?’ Ik zei:
‘Broeder, waarom vraag je dat?’ Hij antwoordde: ‘Ik besef dat je
een zware last draagt. Je draagt de gehele zorg voor het werk van
de Heer in het Verre Oosten. Je hebt zoveel medewerkers, en er
zijn zoveel gemeenten. Het is een groot werk, en dat zal wel veel
problemen met zich meebrengen! Ik zou graag willen weten of je
je daar zorgen over maakt of niet.’ Ik zei: ‘Broeder, kijk naar mijn
gezicht. Zie ik eruit alsof ik mij zorgen maak?’ Hij antwoordde:
‘Dat is nu juist de reden waarom ik naar je toegekomen ben. Ik
dacht, dat je wel heel veel lasten, zorgen en problemen zou moe-
ten hebben. Je moet wel iemand zijn, die zich aldoor zorgen loopt
te maken. Maar als ik je gezicht zie, dan zie ik daar geen enkele
aanwijzing voor. Het is net alsof je je helemaal geen zorgen
maakt.’ Toen vertelde ik hem: ‘Prijs de Heer, ik maak me nooit
zorgen. Het is eenvoudig vanwege Christus. Ik bevind me in de
Christus, die ten hemel gevaren is. Ik weet niet hoe ik mij zorgen
moet maken, maar ik weet wel hoe ik de Heer moet prijzen.’
Prijs de Heer! Prijs Christus! Ik ben in Christus! Christus is
mijn verheven land! Ik leef in dit land! Ik wandel in dit verheven
land! Al mijn moeilijkheden, al mijn problemen, al mijn narigheid
en al mijn lasten bevinden zich onder mijn voeten. Zij zijn mijn
stoel geworden. Ik kan rusten in al mijn moeilijkheden; ik kan
rusten in al mijn problemen. Hoe meer moeilijkheden ik heb, hoe
38 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

meer ik van de opgevaren Christus geniet. Dit is de ervaring van


Christus.
Jij kunt deze ervaring ook hebben — zelfs op dit moment.
Christus is in je, en jij bent in Christus. Maar tot mijn spijt moet
ik zeggen, dat je heel vaak vergeet, dat je Christus hebt. Je ver-
geet Hem eenvoudig. Je past Hem niet toe op je situatie. Denk
alsjeblieft niet dat ik een speciaal of bijzonder mens ben. Ik ben
heel gewoon. Ik ben net zo gewoon en zwak als jij. Maar ik ken
het geheim. Elke keer wanneer er moeilijkheden zijn, zeg ik:
‘Heer, ik prijs U. Dit is een nieuwe kans voor mij om U te ervaren.’
Pas Christus toe op je situatie. Dan zul je Christus ervaren als
de Opgevarene, en zul je weten, dat je met Hem opgevaren bent.
In Christus ben je ten hemel gevaren. O, broeders en zusters, wat
een Redder is Hij! Wat een Christus is Hij voor ons! Wat een red-
ding, wat een bevrijding! Hij is de levende Christus, die is
opgevaren naar de hemelen. We moeten Christus in die mate ken-
nen. We moeten Hem prijzen, dat Hij de wijdse en opgevaren
Christus is.
Hoofdstuk 4

DE GOEDHEID VAN HET LAND —


ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN

I. WATER

Schriftlezing: Dt. 8:7; 11:11, 12; Ef. 3:8; Joh. 4:14; 7:37-39;
2 Kor. 6:8-10; Fil. 4:12, 13
Ook in het onderhavige hoofdstuk zullen we de goedheid van
het land bekijken. Het land is goed in vele opzichten. Zo hebben
we gezien, dat het land goed is in zijn wijdsheid en zijn verheven-
heid. Nu komen we bij het belangrijkste punt: de onnaspeurlijke
rijkdom van het land. Het land is goed met betrekking tot zijn
onnaspeurlijke rijkdom. Het is goed in zijn wijdsheid, het is goed
in zijn verhevenheid, en het is goed met betrekking tot zijn onna-
speurlijke rijkdom.
Ten eerste is het rijk aan water. Het land is goed, omdat het
rijk is aan water. We beseffen allemaal, hoe belangrijk water is
voor ons dagelijkse leven. Ik denk, dat we wel een paar dagen
zonder eten, maar dat we nauwelijks een dag zonder drinken
kunnen. We hebben water meer nodig dan wat dan ook. Elke dag
hebben we water nodig. Als je me maar een beetje water te
drinken geeft, dan kan ik drie dagen zonder eten. Maar ik kan
nauwelijks één dag zonder drinken.

BRONNEN EN STROMEN

Deuteronomium zegt, dat het land rijk is aan water. Luister


nu eens naar de verschillende termen die gebruikt worden: ‘Een
land van beken’ — dit betekent, dat het een land vol waterstro-
men is — en een land ‘van bronnen en wateren’ (8:7). Ken je het
verschil tussen bronnen en wateren? De vertaling van J.N. Darby
zegt, dat het een land is ‘van bronnen en diepe wateren’. Laat me
40 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

een voorbeeld geven: Stel dat we een waterput hebben. Een


waterput heeft altijd een bron. Onderin de waterput, bevindt zich
een bron, die de put van water voorziet. Het water welt op uit de
bron, en vult de put met water — dit wordt het ‘diepe water’. Dit
diepe water resulteert uiteindelijk in een stroom. Eerst heb je de
bron, vervolgens heb je het diepe water, de waterput en uiteinde-
lijk heb je een stroom.
De bron, het diepe water en de stroom. Broeders en zusters,
wat is de betekenis van dit alles? Om het antwoord te vinden,
kunnen we ons onmiddellijk tot het woord van de Heer wenden.
De Heer zegt dat het water dat Hij ons geeft, in ons zal worden
tot een bron, een fontein van water, die springt ten eeuwigen
leven. Deze soorten water zijn beelden van de verschillende voor-
zieningen van Christus’ leven. Het leven van Christus als onze
voorziening, is net als de verschillende soorten water.
De Heer vertelde ons, dat uit het binnenste van degenen die in
Hem geloven, stromen van levend water zullen vloeien. Wat is de
betekenis hiervan? Het is de voorziening van het leven van Chris-
tus als het levende water. Wanneer je je ervaring eens goed
bekijkt, zul je beseffen, dat Christus volgens het ene aspect zo
wijds en onuitputtelijk is, en volgens een ander aspect, zo verhe-
ven en in de hemelen is. Dan, als je goed kijkt, zul je beseffen, dat
de voorziening van het leven van Christus, net is als het levende
water, dat in je is. Vaak had je dorst — geen fysieke dorst — maar
een dorst in je geest. Wanneer je dorstig tot de Heer komt, en
Hem beroert, krijg je een bepaald gevoel. Je voelt je verfrist en
gedrenkt. Wanneer je dorst hebt, betekent dat, dat je geest, je
innerlijke mens, droog is. Maar wanneer je de Heer Jezus beroert,
duurt het niet lang of je voelt je gedrenkt en verkwikt. Door het
drinken van Hem, word je meer verfrist dan door welke drank
ook. Dan, wanneer je de Heer meer en meer beroert, zul je je meer
dan gedrenkt voelen — er zullen stromen van levend water uit je
binnenste vloeien.
Je zou je af kunnen vragen wat ik daarmee bedoel. Heb je een
dergelijke ervaring nog nooit gehad? Wanneer je innerlijke mens
droog en dorstig is, ga je naar de Heer, beroer je Hem, en voel je je
verfrist. En hoe meer je Hem beroert, hoe meer je gedrenkt en
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — WATER 41

gevuld wordt met het levende water. Ik geloof, dat, als je op dat
moment een broeder zou ontmoeten, je ‘halleluja!’ zou roepen.
Wat is dat? Dat is een stroom die uit je binnenste vloeit. Wanneer
je dan ‘s avonds naar de samenkomst gaat, ga je zingend en ver-
frist. Je zult dan onmiddellijk kunnen prijzen of bidden. Het is
dan net een levende stroom die uit je binnenste vloeit. Alle broe-
ders en zusters zullen verkwikt worden door je gebed. Je kan hun
vertellen: ‘Broeders, dit is geweldig. Maar dit is slechts een
stroom. Weten jullie wel, dat er een bron in mij is, en niet alleen
een bron, maar zelfs diepe wateren? Ik ben vol water — daarom
stroomt er iets uit mijn binnenste.’
Nu begrijp je het. We hebben een bron, we hebben diepe wate-
ren en we hebben een stroom. De bron is de oorsprong, het diepe
water is de voorraad en de stroom is wat daaruit voortvloeit. We
hebben de bron, de voorraad en datgene wat eruit voortvloeit.
Ik geloof, dat je dit wel hebt ervaren, maar dat je er maar wei-
nig geestelijk begrip van hebt. Je kan het misschien niet onder
woorden brengen; je kunt geen passende lofprijs vinden voor deze
levende bron, deze diepe wateren en deze voortvloeiende stroom.
O, als je dit nu eens begreep, dan geloof ik, dat het je lofprijs van
de Heer tijdens de samenkomst, sterk zou verbeteren. Je zou zeg-
gen: ‘Heer, ik prijs U, voor deze bron in mij! En uit deze bron komt
een voorraad diep water! Heer, ik dank U! Ik heb niet alleen een
bron en diepe wateren, maar uit deze diepe wateren vloeit een
stroom; en niet slechts één stroom, maar meerdere stromen
vloeien uit hen voort! Heer, zij verfrissen mij! Ik voel me zó ver-
kwikt! De levende stromen blijven uit mij vloeien, en ik ben hier,
om anderen te verkwikken!’
In dit land bevindt zich niet slechts één stroom, maar vele
stromen; niet slechts één bron en één diep water, maar vele bron-
nen en vele diepe wateren. Wat betekent dat? Soms, wanneer je
vele moeilijkheden en beproevingen meemaakt, beroer je de Heer,
en ontvang je iets van Hem. Dan ervaar je de Heer als een bron,
als diepe wateren en als een stroom in je beproevingen. Wat voor
soort bron, wat voor soort diep water en wat voor soort stroom is
dat? Kun je ze een naam geven? Ik geloof, dat je ze vele namen
kunt geven. Soms ervaar je Hem als een bron van vreugde, soms
42 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

als een bron van vrede en een andere keer als een bron van
troost. Soms ervaar je Hem als het diepe water van liefde, het
diepe water van genade en het diepe water van licht. Andere
keren is Christus een stroom van geduld, een stroom van nederig-
heid of een stroom van verdraagzaamheid. Je ziet, er zijn vele
soorten bronnen, diepe wateren en stromen. Er zijn vele soorten
hemelse voorzieningen.
Sinds 1950 heb ik Manilla bijna jaarlijks bezocht. Dan bleef ik
er altijd wel een paar maanden. Ik werd daar vaak onder
gebracht bij een familie, die uit oudere familieleden bestond. Die
voelden zich dan ook vrijer om met mij te praten, dan met jongere
mensen. Op een dag in 1953, toen we van de samenkomst terug-
kwamen, vroeg één van de oudere zusters aan mij: ‘Broeder, kun
je mij zeggen hoe het mogelijk is, dat je altijd zoveel te vertellen
hebt? Om je de waarheid te zeggen, toen je hier in 1950 voor het
eerst kwam, verbaasden je boodschappen mij. Ik dacht dat je
bediening de volgende keer armer zou zijn. Maar ik merkte, dat,
toen je voor de tweede keer kwam, je bediening nog rijker was; je
had nog meer te geven. Toen dacht ik: De derde keer dat hij komt
zal hij uitgeput zijn; hij zal dan niets meer te zeggen hebben.
Maar tot mijn grote verbazing, was de derde keer dat je kwam, je
bediening nog rijker dan de eerste twee keer. Dit is nu je vierde
bezoek hier, en toen ik de boodschap van vanavond hoorde, kan ik
je niet zeggen hoe rijk zij was. Kun je mij alsjeblieft zeggen hoe je
aan al die dingen komt, om te spreken?’
Weet je wat ik haar antwoordde? Ik zei tegen haar: ‘Het is heel
eenvoudig. Er is een stroom in mij, die verbonden is met de bron
in de hemelen. Die bron is onuitputtelijk. Hoe meer het levende
water eruit stroomt, hoe meer de verse voorziening er weer
instroomt. Hoe meer ik spreek, hoe meer ik te zeggen heb. Als ik
stop met spreken, stopt deze stroom. Deze stroom stroomt onop-
houdelijk.’
Op een keer kwam er een broeder naar mij toe, die vroeg:
‘Broeder, hoe is het mogelijk, dat je zoveel dingen onthoudt? Ik
heb gemerkt, dat, wanneer je spreekt, je helemaal geen aanteke-
ningen bij je hebt. Hoe kun je alles onthouden?’ Ik zei: ‘Broeder, ik
heb geen groot geheugen. Ik kan niet zoveel onthouden. Maar ik
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — WATER 43

kan je wel zeggen, dat er een stroom in mij is. Wanneer ik begin
te spreken, stroomt het er eenvoudig uit.’ Toen vroeg hij: ‘Hoeveel
heb je dan in je?’ ‘Broeder’, antwoordde ik, ‘dat weet ik niet; ik
zou het niet kunnen zeggen. Al meer dan dertig jaar is deze bron
nooit droog geweest. Het is zelfs moeilijk voor mij, om twee keer
dezelfde boodschap te geven.’ Er is een stroom, een stroom van
bediening.
Dit is slechts één van de vele stromen. Er is een stroom van
wijsheid, een stroom van begrip, een stroom van licht, een stroom
van liefde, een stroom van troost, een stroom van vrede, een
stroom van vreugde, een stroom van gebed, een stroom van lof-
prijs. Hoeveel stromen zijn er in je binnenste? Ik weet niet
hoeveel stromen er in mijn binnenste zijn, en ik weet ook niet wat
er zich in elke stroom bevindt. Zolang we de levende Christus
maar blijven beroeren, is alles in orde. We kunnen anderen lief-
hebben met een levende stroom die blijft vloeien. Ons geduld
vloeit als een stroom, en we verkwikken anderen.
Wat hebben we een wonderbare Christus! Wat hebben we een
geweldige bron! Enerzijds beseffen we, dat Hij wijds is. En ander-
zijds beseffen we, dat Hij hoogverheven is. Verder is Hij rijk aan
water.

DE DALEN EN DE HEUVELS

Deuteronomium zegt, dat deze wateren voortkomen uit de


dalen en de heuvels. Wat is daarvan de betekenis? Het is duide-
lijk dat er zonder dalen en heuvels geen water kan stromen. Als
het gehele land vlak is, kan er geen water stromen. Wat zijn de
dalen en de heuvels?
In 2 Korintiërs 6:8-10 noemt Paulus een aantal tegenstel-
lingen op — een aantal heuvels en dalen:
‘Onder eer en smaad, in kwaad gerucht en goed gerucht; als
verleiders en toch betrouwbaar; als niet bekend en toch wel be-
kend; als stervend en zie, wij leven; als getuchtigd, maar niet
ten dode; als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar velen
rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend.’

‘Eer’ is een heuvel; ‘oneer’ is een dal. Het ‘kwaad gerucht’ is


44 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

een dal; het ‘goed gerucht’ is een heuvel. ‘Als bedroefd’ — een dal;
‘maar altijd blijde’ — een heuvel. ‘Als arm’ — nog een dal; ‘maar
velen rijk makend’ — niet slechts een heuvel, maar zelfs een
berg. Sommigen dachten, dat Paulus een bedrieger was. Maar hij
was ‘als een verleider, maar toch betrouwbaar’; bij het dal hoorde
een heuvel. In deze verzen staan negen paren, negen dalen en
negen heuvels. Dit zijn de plaatsen waar het water vandaan kan
stromen.
Als je iemand bent die geen heuvels of dalen kent, als je leven
gewoon vlak is, dan weet ik zeker dat er in jou geen water stroomt.
Hoe meer je lijdt, hoe meer eruit je binnenste zal stromen. Hoe
meer je omlaag gehaald wordt, hoe meer kwade geruchten er over
je verspreid worden, des te meer water er zal stromen.
In het verleden, zijn er vaak kwade geruchten over mij ver-
spreid. Vaak zijn er mensen naar mij toegekomen, die zeiden:
‘Broeder, er is iets waarover ik eigenlijk liever niet zou spreken.’
Wanneer de mensen zo beginnen, is er vaak sprake van een
kwaad gerucht. Als ik dit hoor, prijs ik de Heer, en zeg ik: ‘Heer, ik
prijs U, hier is weer een dal. Hier is een dal, waardoor er weer iets
uit mijn binnenste kan stromen.’ Ik heb een aantal goede
bijnamen gekregen. Onlangs werd ik spottend ‘de sterkste expo-
nent’ ergens van genoemd. Ik kreeg deze ‘eretitel’. Er deden
allerlei kwade geruchten de ronde. Maar prijs de Heer, elke keer
dat er sprake is van een dal, moet er ook een heuvel zijn. Dat is
zeker. Ik ben niet bang voor een kwaad gerucht. Ik weet dat er na
elk kwaad gerucht ook weer een goed gerucht zal zijn. Het water
des levens stroomt door de dalen en de heuvels. O, het leven van
Christus is onuitsprekelijk wonderbaar!
Elke keer dat God verdriet voorbeschikt, kun je ervan verze-
kerd zijn, dat de vreugde zal volgen. ‘Als bedroefd, maar altijd
blijde’. ‘Als arm, maar velen rijk makend’. ‘Als niets hebbend, en
toch alles bezittend’. Dit zijn stuk voor stuk dalen en heuvels.
‘Want ik heb geleerd,’ zegt de apostel Paulus, ‘vernederd te wor-
den … en overvloed te hebben’ (Fil. 4:11-12, Statenvertaling). Hij
had het geheim geleerd. Hij wist hoe hij verzadigd moest zijn, en
hoe hij honger moest lijden. Wat is het geheim? O, het geheim is,
dat Christus Zelf in ons binnenste stroomt! Ik heb het geleerd, ik
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — WATER 45

ben ingewijd. Ik ken de levende Christus, die in mijn binnenste


woont.
Alle dalen zijn de ervaringen van het kruis de ervaringen van
de dood van Christus, en alle heuvels zijn de ervaringen van
de opstanding van de Heer. Een dal is het kruis en een heuvel is de
opstanding. Wij moeten mensen zijn, die altijd wel een probleem,
een dal hebben. Maar tegelijkertijd moeten we mensen zijn, die
zich op de heuvels bevinden, dat wil zeggen, die de opstanding
ervaren. Wanneer er sprake is van een dal, zijn er altijd heuvels
in de buurt. Wanneer je de dood aan het kruis ervaart, zul je ook
de opstanding ervaren. Het levende water ontspringt uit al deze
ervaringen.
Laten we nu de passage in Deuteronomium 8:7 eens wat
nauwkeuriger bekijken. Daar staat, dat het water ‘in de dalen en
op de bergen ontspringt’. Er staat dus niet op de bergen en in de
dalen, maar in de dalen en op de bergen. Eerst de dalen, en dan
de bergen. Waarom? Omdat je het stromende water het eerst in
de dalen zult vinden. Dan, als je dat water volgt tot aan de bron,
ontdek je dat die bron in de bergen is. De stroom is in het dal,
maar de bron is in de bergen. Als je ernaar verlangt, om naar
anderen uit te stromen, dan moet je in de dalen zijn.
Ik zal nooit een verhaal vergeten, dat ik hoorde toen ik jong
was. Het heeft me zeer geholpen. De vrouw van een van de dienst-
knechten van de Heer stierf toen ze nog zeer jong was. Ze liet acht
kinderen achter. Ook hij was nog erg jong, en zijn lot was een
grote beproeving voor hem. Hij leed eronder, en leerde er iets
door. Op een dag, een paar jaar later, verloor een andere broeder
zijn vrouw. Ook zij liet een aantal kinderen achter. Deze broeder
liet zich door niemand troosten; hij was uitermate depressief door
de dood van zijn vrouw. Toen kwam de eerder genoemde dienst-
knecht van de Heer hem opzoeken. Onmiddellijk zei de broeder
tegen hem: ‘Broeder, ik ben vertroost, ik ben verfrist! Jij verloor je
vrouw, en er bleven acht kinderen achter. Ik verloor ook mijn
vrouw, maar er bleven maar vier kinderen achter. Er gaat iets
van je uit, wat mij verfrist en vertroost.’
Als je Christus kunt ervaren in tijden van moeilijkheden, wat
kan er dan veel van jou naar anderen stromen! Dan zul je anderen
46 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

rijkelijk kunnen zegenen met je waterstromen! Dat kun je niet


in vredige en zorgeloze dagen. Het vindt juist plaats in de dagen van
verdriet, van ziekte en van moeilijkheden. Door je ervaring
van Christus in deze tijden, kan het levende water van jou naar
anderen stromen. Elke situatie van de dood, zal een grotere
stroom van verfrissend, levend water teweegbrengen. Niet alleen
de bergen, maar ook de dalen; niet alleen de dalen, maar ook de
bergen. We hebben niet alleen veel ervaringen van de dood van de
Heer nodig, maar ook veel ervaringen van Zijn opstanding. Dan
zullen we vol bronnen, diepe wateren en stromen zijn.
Dit zijn inderdaad geweldige verzen. Het is een goed land, een
land van bronnen, beken en wateren, die stromen in de dalen en
de bergen. En ze ontstaan door eer en oneer, door kwaad gerucht
en goed gerucht, als verleiders en toch betrouwbaar, als onbekend
en toch wel bekend, als stervend en zie, wij leven, als bedroefd,
maar altijd blijde, als arm, en toch velen rijk makend, als niets
hebbend en toch alles bezittend. Probeer Christus te ervaren en
Hem toe te passen, wanneer je op allerlei mogelijke manieren
lijdt. Dan zul je iets hebben, wat niet alleen jezelf verfrist, maar
wat ook naar anderen uitstroomt. Dit is maar een gedeelte van de
onnaspeurlijke rijkdommen van Christus; dit is maar één ele-
ment van de rijkdommen van het beloofde land. Het land is rijk
aan water, dat wil zeggen, aan beken, bronnen en waterstromen,
die in de bergen ontspringen en in de dalen stromen.

DE OGEN VAN DE HEER

Waar komt al dat water vandaan? Het ontspringt in de bergen


en stroomt in de dalen. Maar waar halen de dalen en de bergen het
water vandaan? Deuteronomium 11:11-12 zegt, dat dit land ‘water
drinkt van de regen des hemels’. De bergen en de dalen zijn niet de
oorsprong. De hemel is de bron! Al het levende water, alle stromen,
komen uit de hemel. De oorsprong is in de hemel. Waarom komt
het uit de hemel? In dezelfde passage wordt ons gezegd, dat dit
land het land is waar de Heer voor zorgt: ‘Een land waarvoor de
Here uw God zorgt’ (Heb. — naar zoekt). God zorgt voor dit goede
land. ‘Bestendig zijn de ogen van de Here, uw God, daarop gericht,
van het begin des jaars tot het einde.’ O, wanneer je Christus
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — WATER 47

beroert en ervaart, wanneer je van Hem geniet zodat Zijn leven uit
je binnenste stroomt, zul je een diep gevoel van Gods aanwezig-
heid hebben! De aanwezigheid van God zal zeer reëel voor je zijn.
Je zult beseffen, dat je iemand bent voor wie God zorgt. Je zult
ervaren, dat Zijn ogen op je gericht zijn, van het begin van het jaar
tot het einde, eenvoudig omdat je in Christus bent, van Hem
geniet en Hem ervaart. Omdat je in feite één bent met Christus,
zul je Hem niet alleen als het levende water genieten, maar zul je
tevens Gods aanwezigheid ervaren. Gods ogen zullen voortdurend
op jou gericht zijn. God zorgt voor dit goede land. Je moet in dit
goede land leven en van zijn rijkdommen genieten. Dan zul je
Gods aanwezigheid hebben, omdat Zijn ogen op jou gericht zijn.
Wanneer je niet langer blij met me bent, zul je je ogen van mij
afwenden. God doet hetzelfde. Maar wanneer je van Christus
geniet als zo’n land, zullen Gods ogen van begin tot einde op je
gericht zijn. Dan zul je voortdurend van Gods aanwezigheid genie-
ten. De aanwezigheid van God zal met je zijn, omdat je Christus
als je levende water ervaart, en omdat je in het goede land bent.
Het land is rijk aan water. Het is een land van beken, bronnen
en waterstromen, die in de bergen ontspringen en uiteindelijk
naar de dalen stromen.
Hoofdstuk 5

DE GOEDHEID VAN HET LAND —


ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN

II. VOEDSEL

Schriftlezing: Dt. 8:8-10; 32:13-14; Nu. 13:23, 27; 14:7-8; Ri. 9:9,
11, 13; Zach. 4:11, 14; Hos. 14:6-7; Joh. 12:24; 6:9, 13; 15:5
We hebben gezien, dat er in het Oude Testament veel beelden
zijn van Christus, maar dat er slechts één beeld is van de alles-
omvattende Christus, en dat is het land Kanaän. Herhaaldelijk
wordt dit land aangeduid als ‘het goede land’. De Heer noemde
het ‘een goed land’, en één keer wordt het zelfs ‘een zeer goed
land’ genoemd. We hebben de verschillende aspecten van de goed-
heid van dit land in overweging genomen, zoals zijn wijdsheid,
zijn hoogte en zijn onnaspeurlijke rijkdommen. Verder hebben we
gezien hoe rijk het is aan water. In het onderhavige hoofdstuk
zullen we zien, hoe rijk het is aan verschillende soorten voedsel.
In het evangelie naar Johannes zei de Heer, dat Hij ons het
levende water zou geven. En in hetzelfde evangelie zei Hij, dat
Hij het brood des levens is, dat uit de hemel neerdaalt. Hij geeft
ons niet alleen het levende water, maar Hij is tevens het brood
des levens. Drinken gaat altijd samen met eten. Als ik je uitnodig
voor een maaltijd, zal ik je niet alleen iets te eten, maar ook iets
te drinken geven. Eten en drinken horen namelijk bij elkaar.
Nu kun je begrijpen waarom Deuteronomium hoofdstuk 8 die
volgorde heeft. Dit hoofdstuk spreekt eerst over verschillende
soorten water — beken, bronnen en wateren. Die wateren ver-
schillen niet alleen qua stadia: bijvoorbeeld het stadium van de
bron, van het diepe water en van de stroom. Maar er zijn ook ver-
schillende soorten beken, bronnen en wateren. We hebben dit al
eerder in overweging genomen. En onmiddellijk nadat er over de
50 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

wateren van het land gesproken wordt, wordt erover voedsel


gesproken.

ZEVEN SOORTEN VOEDSEL

Het voedsel wordt in veel groter detail besproken. Laten we


nu eens naar vers 8 kijken:
‘Een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgebomen en
granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig.’
Er worden zes dingen genoemd, die tot het plantenrijk behoren,
en het zevende dat genoemd wordt, is heel merkwaardig — honing.
Het lijkt erop dat honing gedeeltelijk tot het dierenrijk en gedeel-
telijk tot het plantenrijk behoort, want het wordt geproduceerd
door bijen. Dit is een vermenging van twee rijken. Laten we de
verschillende zaken nog eens opnoemen: tarwe, gerst, wijnstok-
ken, vijgenbomen, granaatappelen en honing. Er zijn twee soorten
graan, vier soorten bomen en honing. De eerste boom, de wijnstok,
produceert wijn, en de laatste boom, de olijfboom, produceert olie;
zo is er dus sprake van wijn en olie. De tweede boom produceert
vijgen; vijgen werden door de joden als voedsel gegeten. De derde
boom, de granaatappelboom, produceert een vrucht van schoon-
heid en van overvloedig leven. Zo is er dus sprake van vier
bomen — de wijnstok, de vijgenboom, de granaatappelboom en de
olijfboom — en er zijn twee soorten graan — tarwe en gerst.
Wat is de betekenis van al deze dingen? Het is niet moeilijk,
om een vers te vinden, dat ons de betekenis van tarwe vertelt. In
Johannes 12:24 wordt de Heer Jezus Zelf een tarwekorrel
genoemd. Dus tarwe staat voor de Heer Jezus Zelf. Wat is dan
de betekenis van gerst? Gerst staat ook voor Christus. Ik denk,
dat je al weet waar de wijnstok voor staat. De Heer zei, dat Hij
de ware wijnstok is. De Here Zelf is de wijnstok. Waar staat de
vijgenboom dan voor? Zonder twijfel staat ook deze voor Christus.
Ook de olijfboom staat ongetwijfeld voor Christus Zelf. Al deze
dingen — tarwe, gerst, de wijnstok, de olijfboom, de granaatappel
en de olijfboom — vertegenwoordigen stuk voor stuk Christus
Zelf. Maar welke aspecten van Christus worden er door deze
dingen afgebeeld? We moeten er even de tijd voor nemen, om dat
goed te bekijken.
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 51

TARWE EN GERST

O, we moeten de Heer aanbidden voor Zijn Woord! Hij zet


tarwe op de eerste plaats, en niet gerst of de wijnstok. Welk aspect
van Christus wordt daardoor vertegenwoordigt? Aan de hand van
Johannes 12:24 kunnen we zien, dat de Heer een tarwekorrel is,
die in de aarde valt om te sterven en begraven te worden. Tarwe
staat voor de vleesgeworden Christus. Christus is de vleesgewor-
den God, die als mens in de aarde valt, sterft en begraven wordt.
Dat is tarwe. Tarwe staat voor de Christus die vlees werd, de
Christus die stierf en de Christus die begraven werd.
Waar staat de gerst dan voor? Voor de opgestane Christus!
Tarwe verwijst naar Zijn vleeswording, Zijn dood en Zijn begrafe-
nis, terwijl gerst naar Zijn opstanding, naar de opgestane Christus
verwijst. Hoe kunnen we dat bewijzen? In het land Kanaän wordt
gerst altijd het eerst rijp; van alle granen is gerst het eerst rijp. In
Leviticus 23:10 zegt de Heer: ‘Spreek tot de Israëlieten en zeg tot
hen: Wanneer gij komt in het land dat Ik u geef, en de oogst daarvan
binnenhaalt, dan zult gij de eerstelingsgarve van uw oogst naar de
priester brengen.’ Wanneer de oogsttijd kwam, moesten de eerste-
lingen aan de Heer geofferd worden, en de eerste vrucht van het
land was duidelijk de gerst. Nu moeten we 1 Korintiërs 15:20 lezen:
‘Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen,
die ontslapen zijn.’ Alle bijbelstudenten erkennen dat de eerste-
lingen van de oogst, een beeld zijn van Christus als de eerste vrucht
van de opstanding. Hiermee hebben we bewezen, dat gerst een
beeld is van de opgestane Christus.
Tarwe is een beeld van de vleesgeworden, gekruisigde en
begraven Christus. Gerst is een beeld van de opgestane Christus.
Deze twee soorten graan zijn beelden van twee verschillende
aspecten van Christus: van Zijn komen en van Zijn gaan. Zij zijn
een beeld van de Christus die neerdaalt om tarwe te zijn, en van
de Christus die opstaat om gerst te zijn. Nu moet je aandachtig
luisteren. Heb je Christus weleens als tarwe ervaren? En heb je
Hem ooit weleens als gerst ervaren? Wat betekent het, om Chris-
tus als tarwe te ervaren? En wat betekent het om Christus als
gerst te ervaren?
52 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Toen Jezus de vijfduizend te eten gaf, gaf Hij ze te eten van vijf
gerstebroden. Zoveel mensen zijn vertrouwd met het wonder van
de vijf broden, maar slechts weinigen zijn zich ervan bewust dat
die broden gerstebroden waren. Dit schriftgedeelte is werkelijk
geweldig. Als het tarwebroden geweest waren, zou er iets mis
geweest zijn. Maar het waren geen tarwebroden, het waren
gerstebroden. Als gerstebroden konden ze vijfduizend mensen
voeden, waarbij zelfs twaalf manden vol overbleven. Dat is opstan-
ding. Christus kan alleen rijk zijn voor ons in Zijn opstanding. In
Zijn vleeswording, is Hij uiterst beperkt, maar in Zijn opstanding
is Hij zó rijk. Als de opgestane Christus is Hij onbeperkt. Als de
vleesgeworden Christus was Hij slechts één enkele tarwekorrel,
een kleine Nazarener, een nederige timmerman. Maar toen Hij uit
de doden opstond, was Hij niet langer beperkt. Tijd en ruimte en
materiële dingen konden Hem niet langer beperken. Er waren vijf
broden, maar in feite waren er ontelbare broden. Er was genoeg
om vijfduizend mensen te voeden, vrouwen en kinderen niet mee-
gerekend, en hetgeen overbleef — twaalf manden vol — was meer
dan de oorspronkelijke vijf broden. Dit is gerst. Dit is Christus in
Zijn opstanding. Christus, in Zijn opstanding, is onbeperkt.

DE ERVARING VAN TARWE

Het is absoluut niet mijn bedoeling, om wat leerstellig onder-


richt te geven. Dat is niet wat ik op mijn hart heb. Waar ik op
doel, is de ervaring van tarwe en de ervaring van gerst. Nu zullen
we eerst de ervaring van tarwe bekijken. Broeders en zusters,
elke keer dat je door de Heer in een situatie geplaatst wordt
waarin je beperkt wordt, waarin je onder druk staat, mag je de
Heer als tarwe ervaren. Wanneer je, te midden van die beper-
kende en drukkende situaties, de Heer beroert, is Hij net als een
tarwekorrel voor jou. Zodra je Hem beroert, kun je volkomen
tevreden zijn met je situatie en je beperking. O, het leven — dat
Christus Zelf is — in je binnenste, is een tarwekorrel. Het is het
leven van de kleine timmerman, van Degene die vleesgeworden
is, van Degene die beperkt is. Wanneer je in een bepaalde omge-
ving, waarin je beperkt en onderdrukt wordt, een levende
beroering met Christus hebt, zul je zeggen: ‘O Heer, U bent de
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 53

oneindige God, maar U werd een beperkte mens. Er is kracht in


U, om elke beperking te verdragen.’ Dan zul je Christus als tarwe
ervaren.
Op een dag werd ik benaderd door een hele fijne, geestelijke
zuster. Ze kwam uit een rijke familie, en ze was met een broeder
getrouwd, die voor zijn moeder moest zorgen. De moeder was
vriendelijk tegen haar zoon, maar haar houding ten opzichte van
haar schoondochter was een heel ander verhaal. Deze jonge zus-
ter kwam naar mij toe, om mij te vragen, of haar ervaring goed
was of niet. Toen vertelde ze mij, hoezeer ze dagelijks te lijden
had onder haar schoonmoeder. Ze vertelde me, hoe ze naar de
Heer gegaan was, om Hem te vragen of Hij er iets aan kon doen.
Natuurlijk durfde ze de Heer niet te vragen, om haar van haar
schoonmoeder te verlossen, maar ze vroeg Hem wel, om haar van
die situatie te verlossen. Ze zei, dat, op het moment dat ze Hem
deze vraag stelde, Hij haar liet zien wat voor soort persoon Hij op
aarde geweest was. Hij liet haar zien hoe beperkt Hij dertig jaar
lang, als timmerman, in die kleine familie had geleefd. Toen ze
dat zag, huilde ze: ‘Heer, ik prijs U, ik prijs U. Uw leven is in mij.
Heer, ik ben tevreden met mijn huidige situatie. Ik vraag niet
langer of U mijn situatie wilt veranderen. Ik prijs U eenvoudig!’
Ze vroeg mij, of haar ervaring juist was, en ik liet haar weten dat
haar ervaring volkomen juist was. Deze zuster ervaarde Christus
als de tarwekorrel. Ze was echt een geestelijke zuster.
Enige tijd later kwam die zuster weer bij me op bezoek. Deze
keer zei ze: ‘Broeder, prijs de Heer, ik ben niet alleen tevreden
met de beperking van mijn familie, maar ik heb iets meer van de
Heer Jezus gezien! Hij was niet alleen beperkt, maar Hij werd
ook gedood en begraven. Toen de Heer dat aan mij openbaarde,
zei ik tegen Hem, dat ik niet alleen tevreden zou zijn om in
dezelfde situatie te blijven, maar dat ik zelfs voor Hem in deze
familie gedood en begraven wilde worden.’ Dat was een diepere
ervaring van Christus als de tarwekorrel.
Voor velen van ons, in allerlei omstandigheden, is de Heer
Jezus net als de tarwekorrel. Hoe meer we Hem ervaren, hoe meer
we beseffen dat Hij zo is. Hij leeft in ons, en als ons leven, maakt
Hij ons bereid om beperkt te zijn, om te sterven en begraven te
54 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

worden, en om niets en niemand te zijn. Dit is de ervaring van


Christus als tarwe.
Heb je deze ervaring? Wat voor soort ervaring heb jij? Zoek je
nog steeds ruzie met je vrouw of je man? Als dat zo is, dan is
Christus ver te zoeken. Je moet Hem op een rijke manier ervaren.
Je moet Hem niet alleen ervaren als het levende water, maar ook
als de tarwekorrel. Als je op de Heer zou zien, wanneer je je zo
beperkt en verbijstert voelt, dan weet ik zeker dat Hij je zal laten
zien, dat Hij beperkt, gedood en begraven geweest is. Hij zal je
laten zien, dat Hij als zodanig in je is. Hij zal je ondersteunen,
zodat jij beperkt kunt zijn. Hij zal je innerlijk steunen, zodat jij
gedood en begraven kunt worden. Hij zal je voldoende kracht
geven, zodat jij zo iemand kunt zijn. Dan zul je Christus als de
tarwekorrel ervaren.

DE ERVARING VAN GERST

Maar is dit het einde? Nee! Prijs de Heer, na de tarwe komt de


gerst. Het graf was immers ook niet het einde van de Heer. Hij
werd opgewekt! Gerst volgde op de tarwe! Tarwe is de vallei des
doods, maar gerst is de berg der opstanding. Elke keer dat je
Christus ervaart als de tarwe, kun je er zeker van zijn, dat de
ervaring van Christus als de gerst, zal volgen.
Om Christus als de tarwekorrel, de beperkte Jezus, te erva-
ren, is het noodzakelijk dat we Hem als gerst, als de opgestane
Christus toepassen. Het is de opgestane Christus die in ons leeft.
Deze opgestane Christus heeft een leven, dat door de vleeswor-
ding, de kruisiging en een begrafenis is gegaan, maar vandaag is
Hij de opgestane Christus. Christus in het vlees is altijd beperkt,
maar in de opstanding is Hij onbegrensd. Het is deze, in ons
levende, onbegrensde Christus, die ons ertoe brengt de beperkte
Jezus te volgen. Vandaag volgen wij de beperkte Jezus, maar we
doen dat in de kracht van de onbegrensde Christus. De in ons
levende, onbegrensde Christus is onze kracht.
Laat mij je dit vragen: wanneer je thuis, of op je werk bent,
handel je dan als de opgestane Christus, of als de beperkte Jezus?
Als je een navolger van Jezus bent, moet je wel beperkt zijn. Toen
Jezus op aarde was, was Hij altijd beperkt: beperkt door Zijn vlees,
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 55

beperkt door Zijn familie, beperkt door Zijn moeder in het vlees en
zelfs door Zijn broeders in het vlees. Hij was altijd beperkt.
Beperkt door ruimte en beperkt door tijd; Hij was door alles
beperkt. Als wij het leven van Jezus tot uitdrukking willen
brengen, moeten wij ook beperkt zijn. Als wij in Zijn voetstappen
willen wandelen, zullen we onze vrijheid verliezen. Wat een
zegen, dat we beperkt kunnen zijn ter wille van Jezus!
Maar waar halen wij de kracht vandaan om beperkt te zijn?
De kracht die ons in staat stelt om beperkt te zijn, moet inder-
daad erg groot zijn. Het is gemakkelijk om boos te worden, maar
geduld vraagt kracht. Het is gemakkelijk om je zelfbeheersing te
verliezen, maar lankmoedigheid vereist hemelse energie. De
kracht die ons in staat stelt om beperkt te zijn, is de kracht van
Zijn opstanding. Ik heb de opgestane, inwonende Christus nodig,
om mijn kracht te zijn voor een klein beetje geduld. Wanneer je de
opgestane Christus als je geduld neemt, ervaar je Hem als gerst.
Misschien zeg je tegen mij: ‘Broeder, ik weet dat ik voortdu-
rend beperkt moet zijn. Ik word beperkt door mijn vrouw, door
mijn kinderen, door mijn baas, door de broeders en vooral door
die ene broeder. Ik word door alles en nog wat beperkt — de hele
dag door. En ik verwacht dat het morgen en overmorgen nog
erger zal zijn. Hoe kan ik die situatie aan? Ik besef dat de opge-
stane Christus in mij leeft, maar ik heb maar zo weinig van Hem.
Ik heb niet eens vijf broden; ik heb maar één brood.’ Ja, misschien
heb je maar één brood, maar denk eraan, het is een gerstebrood,
het is een brood van de opgestane, onbeperkte Christus. Het lijkt
erop, dat je maar een klein beetje hebt, maar dat geeft niet, want
Hij is onbeperkt. Een beetje is meer dan genoeg om de situatie
aan te kunnen. Je zegt dat je de situatie niet aan kan. Dat klopt.
Jij kan de situatie inderdaad niet aan. Maar er is iemand die dat
wel kan — Hij die de gerst is. Er is een gerstebrood in jou; een
klein beetje van de opgestane Christus is in jou; dat is genoeg. De
opgestane Christus is onbegrensd. Pas Hem op de situatie toe. Hij
is namelijk onuitputtelijk. Door de kracht van de opgestane
Christus, kun je in de voetstappen van de vleesgeworden Jezus
treden. Met het leven van de opgestane Christus, kun je het leven
van de beperkte Jezus leven.
56 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Soms zegt een broeder: ‘O, ik heb het op mijn hart om een
getuigenis te geven, maar ik voel me zo zwak!’ Het lijkt wel alsof
er vijfduizend mensen gevoed moeten worden, en dat er maar vijf
gerstebroden zijn. Toch moet je verder gaan in het geloof. Hoewel
je portie erg klein lijkt, en de vraag heel groot is, moet je goed
beseffen dat je niemand minder hebt dan de opgestane Christus.
Je kan alles in Hem, die je kracht geeft, omdat Hij is opgestaan
en geen beperking kent. Pas Hem toe!
Wanneer een broeder je komt opzoeken, vergeet dan niet, dat
de Christus die in je is, de gerst is. Je moet Hem leren toepassen,
in je gemeenschap met die broeder. Soms vergeet je dat. Wanneer
je die broeder ontmoet, praat je over Vietnam, over de wereldsitua-
tie of over het weer. Je denkt wel aan het weer, maar je denkt niet
meer aan Christus. Je vergeet Christus toe te passen in je
gemeenschap met deze broeder. Wanneer hij vertrekt voel je je zó
leeg, en niet alleen leeg, maar zelfs ziek — ziek, omdat je Chris-
tus niet hebt toegepast. Je moet elke situatie aangrijpen als een
gelegenheid, om Christus toe te passen. Pas Hem toe, pas Hem
toe en pas Hem nog eens toe. Wanneer je dan de samenkomst
bezoekt, zal het eenvoudig zijn om te lofprijzen of een getuigenis
te geven. Je zult vele gerstebroden aan de Heer kunnen offeren.
Eens vertelde broeder Watchman Nee ons, dat, wanneer
bepaalde jonge medewerkers een samenkomst bezoeken, ze eerst
rondkijken of er misschien ook enkele oudere medewerkers aan-
wezig zijn. Zijn die er niet — als alle aanwezigen nieuwe gelovigen
zijn — dan hebben ze de vrijmoedigheid om te bidden en te laten
zien wat ze bezitten. Maar als ze daar een paar oudere mede-
werkers ontdekken, dan houden ze zich vreesachtig op de achter-
grond. Dat is allesbehalve de opgestane Christus. Als je de opge-
stane Christus hebt, zou je, zelfs als de apostel Paulus er was,
zeggen: ‘Prijs de Heer, mijn broeder heeft de opgestane Christus,
en ik heb Hem ook. Hij heeft misschien wel vijfhonderd gerstebro-
den, maar ik heb er minstens één. Halleluja!’ Zo lang je ook maar
een beetje van de opgestane Christus hebt, heb je meer dan
genoeg, om elke situatie de baas te kunnen. Hij is het gerstebrood.
Hij is degene die opgestaan is. Niets kan Hem tegenhouden; niets
kan Hem beperken.
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 57

Wanneer je met de broeders en zusters de samenkomst bij-


woont, moet je je bewust zijn van je verantwoordelijkheid. In de
samenkomst moet je met anderen leren delen. Je moet leren
dankzeggen, bidden en lofprijzen. Dat is je verantwoordelijkheid.
Wellicht zeg je: ‘O, maar ik ben zó zwak!’ Jij bent inderdaad zwak,
maar in Christus ben je niet zwak. Wellicht zeg je: ‘Maar ik heb
niets.’ Inderdaad, jij hebt niets, maar in Christus heb je alles. Jij
zegt: ‘Maar ik ben zo arm!’ Ja, in jezelf ben je inderdaad arm,
maar je bent niet arm in de opgestane Christus. Vergeet niet, dat
Christus de gerst in je is. Wanneer je de samenkomst bijwoont, is
het belangrijk dat je Hem toepast als het ene gerstebrood, dat
alle anderen kan voeden door middel van jouw gebed of getuige-
nis. Probeer het eens! Breng het eens in praktijk! Je zult zien,
hoezeer het je zal verrijken. Aanvankelijk had je maar één brood,
maar uiteindelijk heb je er wel honderd. Je wordt verrijkt door
middel van oefening. Zeg nooit, dat de samenkomsten jou niet
aan gaan. Als dat zo zou zijn, dan zou het al gauw afgelopen zijn
met de samenkomsten. Je moet leren Christus toe te passen; je
moet gebruik maken van de Christus die je hebt.
Jezus zei tegen zijn discipelen: ‘Geven jullie hen te eten.’ De
discipelen zeiden: ‘Wij hebben vijf gerstebroden, maar wat is dat
voor zovelen?’ De Heer antwoordde: ‘Breng ze hier.’ Zolang het
gerstebroden zijn, zolang het iets van de opgestane Christus is,
zal er niet alleen voldoende zijn om in de behoeften te voorzien, er
zal zelfs sprake zijn van overvloed.
Broeders en zusters, als je mijn woorden aanneemt, in de opge-
stane Christus gelooft en Hem te allen tijde toepast, zul je
ontdekken, dat hetgeen nu in je is, meer is, dan waarmee je bent
begonnen. Dit is gerst. Dit is niet slechts een bepaalde leer. Het is iets
wat wij dagelijks, en in elke situatie moeten ervaren en toepassen.
Pas deze opgestane, onbeperkte en onuitputtelijke Christus dage-
lijks toe. Zeg tegen Hem: ‘Heer, ik kan de situatie niet aan, ik kan
onmogelijk in de behoefte voorzien. Maar nu prijs ik U, dat U dat
wel kan. Ik ga verder, terwijl ik volledig op U vertrouw.’
Na een lange tijd, misschien wel vijf of zes jaar later, getuigde
de zuster — die Christus als een tarwekorrel had ervaren in haar
familie — van een andere ervaring. Deze keer had zij Christus
58 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

als gerst ervaren. Ze getuigde ervan, dat haar schoonmoeder en


vele andere familieleden, door haar tot de Heer gekomen waren.
Zij was een gerstebrood geworden, dat vele mensen kon voeden.
Ze had de opgestane Christus ervaren.
Dit soort ervaringen bewerken niet alleen, dat je Christus
innerlijk leert kennen als tarwe en gerst, maar door deze erva-
ring word je zelf een tarwekorrel en een gerstebrood. Dan ben je
voedsel voor anderen. Je bent in staat anderen te voeden door
hetgeen je ervaren hebt. Zoveel mensen werden door deze zuster
gevoed. Elke keer dat zij de samenkomst bijwoonde, waren de
andere broeders en zusters zich ervan bewust — zelfs wanneer zij
haar mond niet opendeed — dat zij Christus en Zijn leven uit-
deelde. Wanneer zij bad, werd iedereen verzadigd in hart en
geest. Ze werd een tarwekorrel onder Gods kinderen. En ze werd
bovendien een gerstebrood, dat vele mensen verzadigde en
voedde. Omdat zij Christus als tarwe en gerst ervaarde, werd zij
zelf ook een tarwekorrel en een gerstebrood.

DE WIJNSTOK

Laten we nu de bomen eens in overweging nemen. De eerste


die genoemd wordt is de wijnstok. Waar staat de wijnstok voor?
In Richteren 9:13 zegt de wijnstok: ‘Zou ik mijn most prijsgeven,
die God en mensen vrolijk maakt.’ In zekere zin, beeldt de wijn-
stok de opofferende Christus af, de Christus die alles van Zichzelf
opofferde. Maar dit is niet het belangrijkste punt. Het belangrijk-
ste punt is, dat er uit Zijn offer iets voortkwam, dat zowel God als
de mens vrolijk maakte, namelijk, nieuwe wijn.
Heb je ooit weleens een dergelijke ervaring met Christus
gehad? Ik geloof dat de meesten van ons een dergelijke ervaring
wel hebben gehad. Maar wellicht hebben ze er niet veel aandacht
aan geschonken. Soms worden we, onder Gods soevereiniteit, in
een situatie geplaatst, waarin we onszelf moeten opofferen, om
anderen en de Heer blij te maken. Wanneer we in deze situatie de
Heer beroeren, ervaren we, dat Hij de wijn-voortbrengende wijn-
stok is. We ervaren Christus als degene die niet alleen God, maar
ook anderen blij maakt. Door deze ervaring worden wij de wijn-
stok; wijzelf worden de producent van iets, dat zowel God als de
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 59

mens blij maakt. Ik weet zeker, dat je dit weleens ervaren hebt.
Er zijn verschillende aspecten van Christus, die in alle behoeften
voorzien. Christus is zó rijk. Hij is niet alleen de tarwekorrel en
het gerstebrood, maar Hij is ook alle bomen, en de eerste daarvan
is de boom die God en de mens blij maakt. Wanneer alle broeders
en zusters blij met je zijn, weet ik zeker dat je Christus — min of
meer — in dit opzicht ervaart. Je ervaart Christus als een maker
van wijn. Christus leeft als het zelf-opofferende lam in jou, en als
zodanig geeft Hij jou de kracht, om jezelf voor anderen op te offe-
ren en hen blij te maken.
Een paar jaar geleden, toen ik in Taipei op Taiwan was, kwa-
men er vele broeders en zusters naar ons toe, om geestelijke hulp
te ontvangen. Een van hen was een zuster, die altijd mopperde en
klaagde. Als ze een bad nam, was het water niet heet genoeg. En
wanneer ze een maaltijd nuttigde, was het eten te koud. De hele
dag was het: ‘Waarom dit?’ en ‘Waarom dat?’ Haar metgezellen
kregen hoofdpijn van haar. Niemand was blij met haar, omdat ze
niet had geleerd om zichzelf op te offeren. Ze had nog nooit
geleerd, hoe ze de opofferende Christus op haar omstandigheden
kon toepassen. Zijzelf was geen blij mens, en ze maakte ook nie-
mand anders blij. Ze had een gebrek aan wijn. Ze had geen
ervaring van Christus als de maker van wijn, die Zichzelf opof-
ferde, om wijn voort te brengen voor God en de mens.
Als je Christus in dit opzicht ervaart, zul jezelf veel wijn te
drinken hebben, en zul je dronken zijn van blijdschap. Dan zul je
helemaal ‘gek’ zijn van Christus. Je moet iemand zijn die dronken
en ‘gek’ is van Hem. Je moet kunnen zeggen: ‘Ik ben zo blij, Heer,
ik ben zo blij. Ik weet niet wat zelfzucht betekent; dat is een onbe-
kend woord voor mij. Elke dag drink ik de wijn van Christus.’
De gelukkigste mens is een onzelfzuchtig mens. De meest zelf-
zuchtige mensen zijn tevens de meest ongelukkige mensen. Ze
roepen aldoor: ‘Heb medelijden met mij! Behandel me alsjeblieft
wat beter!’ Het zijn net bedelaars, die aldoor aan het bedelen zijn.
De zelf-opofferende mens is echter een gelukkig mens. Hoe kunnen
we onszelf opofferen? We hebben geeneens de kracht om onszelf op
te offeren, want ons leven is een natuurlijk leven, een zelfzuchtig
leven. Alleen het leven van Christus is een zelf-opofferend leven.
60 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Als je deze Christus beroert, en Zijn zelf-opofferende leven


ervaart, zal Hij je de kracht geven om jezelf voor God en anderen
op te offeren. Dan zul je de gelukkigste mens in het universum
zijn; je zult dronken zijn van geluk. Dit is de ervaring van Chris-
tus als de wijnstok. Door deze ervaring zul je een wijnstok voor
anderen worden. De mensen in je omgeving zullen blij zijn met
jou, en je zult bovendien God blij maken.
Wat moet er met de druiven gebeuren, voordat ze tot wijn
gemaakt kunnen worden? Ze moeten eerst geperst worden. Om
God en anderen blij te maken, moet je geperst worden. Je ver-
heugt je over het feit dat Christus de gerst, de opgestane Christus
in je is, en dat Hij altijd en overal in alle behoeften kan voorzien.
Je zegt: ‘Halleluja!’ Maar zeg niet te gauw halleluja, want de
wijnstok volgt onmiddellijk op de gerst. De druiven moeten
geperst worden, om God en de mens blij te maken. Ook jij moet
geperst worden. Hoe meer je de wijn van Christus drinkt, hoe
meer je beseft dat je geperst moet worden. Je moet gebroken wor-
den, om iets te produceren in het huis van de Heer, wat anderen
blij maakt.
Je ziet de volgorde: eerst de tarwe, dan de gerst en ten slotte de
wijnstok. Onze ervaring bewijst dit. Ik herhaal: neem deze dingen
niet zomaar als een leerstelling of als onderricht. Denk aan de ver-
schillende manieren waarop je Christus, in Zijn verschillende
aspecten, kunt ervaren en toepassen in je dagelijkse leven.
Hoofdstuk 6

DE GOEDHEID VAN HET LAND —


ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN

II. VOEDSEL (VERVOLG)

Schriftlezing: Dt. 8:7, 8; 7:13; 32:13, 14; Ri. 9:9, 11, 13; Ez. 34:29;
Nu. 13:23, 27; Zach. 4:12-14

We hebben inmiddels de volgende drie elementen bekeken, die


met het voedsel in het goede land Kanaän te maken hebben:
tarwe, gerst en de wijnstok. We moeten ook deze keer goed op de
volgorde letten: eerst de tarwe, dan de gerst en ten slotte de wijn-
stok. We moeten eerst de vleesgeworden, beperkte, gekruisigde en
begraven Jezus ervaren, voordat we de opgestane Christus kun-
nen beroeren. Door de kracht van zijn opstanding, kunnen we het
leven leiden, dat Hij op deze aarde leefde. Door de opgestane
Christus kunnen we het leven van de vleesgeworden en beperkte
Jezus leiden. Dan kunnen we leren, dat, hoe meer we van Chris-
tus genieten, hoe meer we moeten lijden. Hoe meer we Christus
ervaren, hoe meer we in de wijnpers terechtkomen. We zullen
geperst worden, totdat er iets geproduceerd wordt, wat God en de
mens blij maakt. Onze ervaring getuigt van deze dingen.

DE VIJGENBOMEN

We komen nu tot het vierde element: de vijgenbomen. Richte-


ren 9:11 zegt ons, dat de vijgenboom zoetigheid en goede vruchten
vertegenwoordigt. Deze boom spreekt van de zoetheid en voldoe-
ning van Christus als onze voorziening. In het eerste element, de
tarwe, konden we noch de zoetheid, noch de voldoening zien. Ook
in de gerst kon men dat niet zien. Zelfs in de wijnstok ligt de
nadruk niet op de zoetheid en de voldoening van Christus als
62 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

onze voorziening. Hiervoor hebben we het vierde element nodig,


namelijk, de vijgenboom.
Uit onze ervaring weten we, dat, hoe meer we van Christus als
tarwe, gerst en de wijnstok genieten, hoe meer we de zoetheid en
voldoening van Christus ervaren. Hoe meer we van Christus
genieten als de opgestane Heer, hoe meer we geperst zullen wor-
den en hoe meer we van Hem zullen genieten als de wijnstok.
Maar prijs de Heer, op dat moment beseffen we de zoetheid en
voldoening van Christus als onze verzorging.
Ongeveer dertig jaar geleden, was er in China een jonge
vrouw, in de noordelijke provincie Kijang Su, die ziek was. Het
was een tijd van hongersnood, en ze was verschrikkelijk arm. Tij-
dens haar ziekte kwam ze tot de Heer, en ondanks de sterke
tegenstand van haar familie, was er sprake van een sterke groei
van haar geestelijke leven. Juist in die tijd stierf haar man, en ze
ervaarde de ene verdrukking na de andere. Ze ging van de ene
wijnpers naar de andere. Van leerstellingen wist ze maar heel
weinig af, maar ze ervaarde werkelijk iets in haar geest. Ze
ervaarde Christus. Dag aan dag genoot ze van Christus, en
getuigde ze dat Christus haar leven was. Haar familie reageerde
zeer vijandig. Hoe vaker ze naar de samenkomst ging, hoe meer
ze door haar schoonmoeder werd geslagen en verdrukt. Ze zong
lofliederen tot de Heer, maar hoe meer ze zich verheugde, hoe
meer ze de woede van haar schoonmoeder opwekte. De zuster liet
zich echter niet afschrikken. Hoe meer ze door haar schoonmoe-
der werd geslagen, hoe meer ze haar Heer prees. Op een dag, toen
ze zingend van de samenkomst terugkwam, was haar schoonmoe-
der bijzonder geïrriteerd. ‘Waar ben jij mee bezig!’, riep ze uit.
‘Wij zijn zo arm, en jij durft te zingen!’ Daarop gaf ze haar een
enorm pak slaag. Terwijl ze naar haar kamer ging en de deur
dicht deed, zong en bad ze met luide stem tot de Heer. Het was
onvermijdelijk dat de schoonmoeder het hoorde, en ze liep naar
haar deur om te luisteren. ‘Wat is er toch met haar aan de hand’,
dacht de schoonmoeder. ‘Misschien is ze wel gek.’ Ze luisterde
goed. Weet je wat die zuster bad? ‘O Heer, ik prijs U, ik prijs U,
ik ben zo gelukkig! Vergeef mijn schoonmoeder! Red haar,
Heer, red haar! Geef haar het licht, en geef haar het geluk dat
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 63

ik heb! Zegen haar, Heer!’ Deze eenvoudige woorden van gebed


verrasten de schoonmoeder. Ze dacht dat de jonge vrouw haar
aan het vervloeken was, maar in plaats daarvan bad ze voor
haar. De schoonmoeder klopte op de deur. Bevend van angst deed
ze open, want de jonge zuster dacht, dat haar schoonmoeder haar
weer kwam slaan. Maar in plaats daarvan vroeg de schoonmoe-
der: ‘Wat is er met jou aan de hand? Ik heb je geslagen! Waarom
bid je voor me, en vraag je aan jouw God of Hij mij wil zegenen en
me blijdschap wil geven? Wat is er met jou aan de hand?’ ‘O, moe-
der’, antwoordde de jonge zuster, ‘Christus is mijn voldoening! Ik
ben zo verzadigd. Ik ben vol zoetheid. Weet je, moeder, hoe meer
je mij slaat, hoe meer zoetheid en voldoening ik ervaar.’ Onmid-
dellijk kwam de schoonmoeder binnen, greep haar hand, en zei:
‘Dochter, laten we neerknielen. Leer mij bidden. Ik wil jouw
Jezus hebben.’
O, de zoetheid en voldoening van de Heer als onze verzorging!
Hoe meer we geperst worden, hoe meer we verzadigd zullen zijn.
Daar kunnen we zeker van zijn. De druk bewerkt alleen, dat
we Zijn zoetheid en voldoening beseffen. Dit is Christus als de
vijgenboom.

DE GRANAATAPPELEN

Nu komen we bij het vijfde element: de granaatappelen. Waar


staan zij voor? Heb je weleens een granaatappel gezien? Wanneer
je een rijpe granaatappel ziet, besef je onmiddellijk de overvloed
en de schoonheid van het leven.
Denk eens aan de jonge zuster die we noemden. Wat was er
een schoonheid in haar leven! Haar leven was de verheerlijking
van het leven van Christus. En wat een overvloed van leven was
daar aanwezig! Een van onze medewerkers bezocht die plaats, en
hoorde over haar situatie. Hij liet ons weten, dat al de gemeenten
in die streek gevoed waren door haar ervaring. Prijs de Heer, voor
zo’n overvloed aan leven!
Wanneer je van Christus geniet, en Hem ervaart als de tarwe,
de gerst en de vijgenboom, dan is de schoonheid van Christus op
jou en de overvloed van Zijn leven met jou. Dit is de ervaring van
Christus als de granaatappel. Als je van Christus geniet als
64 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

degene die opgestaan is. En als je bovendien door de kracht van


Zijn opstanding het leven van Jezus op deze aarde leeft, om aller-
lei verdrukking, vervolging, moeilijkheden en conflicten te lijden,
dan zul je beseffen dat de zoetheid en voldoening van Christus in
je is. Dan zal tevens de schoonheid en de overvloed van Zijn leven
zichtbaar worden voor anderen. Wanneer anderen met je omgaan,
zullen ze de schoonheid en aantrekkelijkheid van Christus zien,
en een overvloed aan leven zal in hen uitgedeeld worden.

DE OLIJFBOOM

Het zesde element is de olijfboom. We weten dat de olijfboom


een boom is, die olijfolie produceert. Dit is het laatste element van
de verschillende soorten voedsel, dat als groente aangemerkt kan
worden. Waarom heeft de Geest deze als laatste geplaatst? We
hebben Zacharia 4:12-14 gelezen. In die passage zien we twee olijf-
bomen die voor de Heer staan. De Heer legt uit, dat die twee
olijfbomen, de twee zonen van olie zijn. We moeten beseffen, dat
Christus de Zoon van olie is. Christus is de man, die gezalfd is met
de Heilige Geest van God. Het was God, die de vreugdeolie over
Hem uitgoot. Hij is een man, die gevuld is met de Heilige Geest.
Hij is de olijfboom, de Zoon van olie. O, wanneer we van Hem
genieten als de tarwe, de gerst, de wijnstok en de granaatappel,
dan zullen we zeker van Hem genieten als de olijfboom, wat bete-
kent, dat we gevuld zullen zijn met de Geest. We zullen vol zijn
met olie, en we zullen een olijfboom worden.
Waar wordt de olie van de olijfboom voor gebruikt? In Richte-
ren 9:9 lezen we, dat zij gebruikt wordt om God en de mens te
eren. Als we God en de mens willen eren, dan moeten we dat met
olijfolie doen. Dit betekent eenvoudig, dat, als we de Heer willen
dienen, als we anderen willen helpen, we dit door de Heilige
Geest moeten doen. We moeten mensen zijn, die gevuld zijn met
de Geest. We moeten mensen zijn, die een olijfboom, een zoon van
olie zijn. Zonder de Heilige Geest, kunnen we noch de Heer, noch
anderen dienen. Maar prijs Hem, als we van Hem genieten als de
tarwe, de gerst, de wijnstok, de vijgenboom en de granaatappel,
dan zullen we zeker olie hebben. Dan zullen we gevuld zijn met
de Heilige Geest, en in staat zijn, om God en anderen te eren.
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 65

Ik houd van het woord ‘eren’. We moeten niet alleen God,


maar ook anderen eren. Denk niet, dat dit iets onbeduidends is.
Besef je wel, dat telkens wanneer je een broeder of zuster
bezoekt, je hem of haar eert? Waarmee ga je hem eren? Met
jezelf? Met je natuurlijke leven? Met je oude mens? Met je
wereldse kennis? Je kunt hem alleen maar eren met de Heilige
Geest. Maar dan moet je wel met Hem gevuld zijn. Je moet een
zoon van olie zijn. Je moet Christus ervaren als de olijfboom.
Nu kun je misschien begrijpen, waarom de Heilige Geest de
olijfboom als laatste geplaatst heeft. Wanneer je Christus hebt
ervaren als alle andere elementen, dan ben je gevuld met de Hei-
lige Geest. Dan kun je God en anderen eren.
Op een dag kwam een broeder mij opzoeken. Hij kwam mij
echter niet eren. Weet je wat hij zei? Hij zei: ‘Broeder, ik ben naar
de film geweest; het was de beste film die ik ooit heb gezien. Ik
was er zó blij mee, dat ik je dat even wilde vertellen.’ Ik voelde me
onteert en te schande gemaakt. Hij onteerde mij door middel van
een film, in plaats van mij te eren door de Heilige Geest.
Broeders en zusters, als iemand met jou gemeenschap wil heb-
ben in de Heilige Geest, dan word je werkelijk door hem geëerd.
Die persoon eert je door de Heilige Geest. Alleen wanneer we
gevuld zijn met de Heilige Geest, kunnen we anderen eren.
Anders, zal alles wat we zeggen of doen, hen eenvoudig niet eren.
Als we uitsluitend met hen kunnen praten over de wereldsituatie,
en over koetjes en kalfjes, dan onteren wij hen. Kun je, ten aan-
zien van al je contacten met mensen, zeggen, dat je hen door de
genade van de Heer en de Heilige Geest eert? Of onteer je ze met
zoveel andere dingen? Om anderen te kunnen eren, moeten we
gevuld zijn met de Heilige Geest.
Of we al dan niet gevuld zijn met de Heilige Geest, om God en
anderen te eren, is afhankelijk van ons genot van Christus, en
van onze dagelijkse ervaring van Hem als de tarwe, de gerst, de
wijnstok, de vijgenboom, de granaatappel en de olijfboom. Als we
de eerste vijf elementen ervaren, zullen we zeker bij het zesde
element aankomen, namelijk, de olijfboom. We zullen een ware
zoon van olie zijn, een heilige die gevuld is met de Heilige Geest.
66 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

HET DIERLIJKE LEVEN

Nu zullen we iets van het dierenleven in ogenschouw nemen.


O, de aspecten van Christus als het land zijn talrijk en zó rijk. We
hebben niet alleen het plantenleven, maar ook het dierenleven.
Er zijn twee soorten leven. Bij de Heer Jezus Christus zien we
niet alleen het aspect van het plantenleven, maar ook van het
dierenleven.
Het plantenleven is een leven dat zich voortdurend voortplant
en vermenigvuldigt. Een tarwekorrel valt in de aarde — zij sterft en
wordt begraven. Wat gebeurt er dan? Vervolgens wordt er dertig-,
zestig- of honderdvoudige vrucht voortgebracht. Dat is voortplan-
ting, dat is vermenigvuldiging. Daarom is het aspect van de Heer
Jezus Christus, dat wordt weergegeven door het plantenleven,
een aspect van voortplanting en vermenigvuldiging. Dit is één
aspect.
Maar er is nog een ander aspect. We moeten niet vergeten, dat,
vóór de zondeval, vóórdat de mens had gezondigd, het voedsel
dat God aan de mensen had voorgeschreven plantaardig was, niet
dierlijk. Pas na de zondeval, nadat de mens had gezondigd, moest
er bloed vergoten worden voor het dagelijkse voedsel van de
mens. Vóór de zondeval hoefde de mens geen dierlijk voedsel te
eten, maar toen de zonde zijn intrede deed, moest de mens vlees
in zijn dieet opnemen. Zonder de zonde, was er geen behoefte aan
verlossing door middel van bloed, maar na de val, was bloed ver-
eist — vanwege de zonde. Wanneer we voor God willen leven,
moeten we deelhebben aan de verlossing door het bloed. Wat is
dan de betekenis van het dierenleven? Het dierenleven staat voor
het verlossende, opofferende leven. Nadat de mens in zonde viel,
was dat leven nodig, om voor God te kunnen leven.
Dit zijn de twee aspecten van het leven van de Heer. Ener-
zijds, is Zijn leven een leven dat zich voortplant, en anderzijds, is
Zijn leven een verlossend leven. De Heer zegt in Johannes 6:
‘Mijn vlees is ware spijs en mijn bloed is ware drank. Wie mijn
vlees eet en mijn bloed drinkt (...) zal in eeuwigheid leven.’ We
moeten van Christus genieten als degene die verlost.
Misschien heb je nu het gevoel, dat je iets hebt geleerd. Je
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 67

hebt geleerd hoe je Christus moet toepassen als de tarwe, de


gerst en zoveel verschillende bomen. Je verheugt je daarover.
Maar je moet beseffen, dat je Christus niet zomaar als de gerst
kan toepassen, omdat je een zondaar bent, je hebt gezondigd. Tot
op de dag van vandaag zijn jij en ik zondaren. Telkens wanneer
we Christus willen toepassen als de tarwe, de gerst, de wijnstok,
de vijgenboom, de granaatappel en de olijfboom, moeten we Hem
op hetzelfde moment toepassen als het lam, als degene die aan
het kruis stierf — waarbij Hij Zijn bloed vergoot om ons van onze
zonden te verlossen. In het Oude Testament, ging het offeren van
plantaardige offeranden altijd gepaard met het offeren van dier-
lijke offeranden. Je weet wel wat Kaïn deed. Hij offerde iets van
het plantenleven, zonder iets van het dierlijke leven, en hij werd
door God verworpen. Wanneer je van Christus wilt genieten,
moet je beseffen dat je zondig bent. Je moet de Heer vragen, om je
met Zijn kostbare bloed te bedekken, en je opnieuw te reinigen.
Je kunt niet zomaar van Christus genieten als de tarwe of de
gerst. Je moet van Hem genieten als het plantenleven met het
dierenleven. Je moet van Hem genieten als het zich voortplan-
tende leven, en tegelijkertijd als het verlossende leven.
Op een dag kwam er een echtpaar, een broeder en een zuster,
bij mij op bezoek. Ze zeiden: ‘Broeder, wij weten dat je niet zo’n
sterke maag hebt, en daarom hebben we wat voedsel voor je klaar-
gemaakt. We willen je uitnodigen, om bij ons thuis te komen eten.’
Ik antwoordde, dat ik dat wel wilde. Toen ik daar kwam, hadden ze
inderdaad een heerlijke maaltijd klaargemaakt. Toen de tafel een-
maal gedekt was, zag het er allemaal heel kleurrijk uit: er was
groen, rood, wit en geel. Het zag er heel leuk uit. Maar ik schudde
mijn hoofd. Mijn vrouw zag het en vroeg: ‘Wat is er aan de hand?
Vind je het niet lekker?’ ‘Ik vind het best lekker’, zei ik, ‘maar het
is niet bijbels; er is niets van het dierlijke leven bij’. Alles wat ze
klaargemaakt hadden was van het plantenrijk. Er waren groen-
ten, groenten, en nog eens groenten en er was wat fruit, maar er
was helemaal geen vlees, er was niets van het dierlijke leven bij.
‘Geloof je niet dat ik een zondaar ben?’, vroeg ik aan de zuster.
‘Denk je dat ik de Heer, als het geslachte lam, niet nodig heb?
Denk je dat ik Zijn bloed op dit moment niet nodig heb?’
68 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Nu begrijp je het. Je kunt Christus niet zomaar ervaren als


het plantenleven. Je bent zondig. Telkens wanneer je een maal-
tijd aanbiedt, moet je ook iets van het dierlijke leven aanbieden.
Wanneer je Christus als je leven, als tarwe, als gerst, als een vijg
of als een granaatappel neemt, moet je Hem tegelijkertijd als een
stier of een lam nemen. Hij is degene die geslacht werd aan het
kruis. Daarbij vergoot Hij Zijn bloed, om ons te verlossen van
onze zonden.
Op een dag kwam er een broeder naar mij toe, die zei: ‘Broe-
der, elke keer dat ik je hoor bidden, zeg je altijd: ‘Reinig ons door
Uw kostbare bloed, zodat we U meer en meer kunnen genieten.’
Waarom vraag je altijd aan de Heer of Hij je reinigt door Zijn
bloed?’ ‘Broeder’, antwoordde ik, ‘besef je dan niet, dat je nog
steeds een zondige natuur hebt? Besef je niet, dat je nog steeds in
deze vergankelijke en verontreinigende wereld leeft? Word je dan
niet van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat verontreinigd door
allerlei dingen?’ Telkens wanneer we Christus willen ervaren, en
Hem als ons leven willen nemen, moeten we beseffen, dat Hij niet
alleen het plantenleven is, maar ook het dierenleven. We moeten
Hem voortdurend toepassen als degene die verlost — als het Lam
dat geslacht is — zodat we alle rijkdommen van Zijn voortplan-
tende leven kunnen genieten.

MELK EN HONING

Nu zullen we nog twee elementen behandelen: melk en honing.


Het goede land is een land dat vloeit van melk en honing. Kun je
ook zeggen tot welk soort leven melk en honing behoren? Behoren
ze tot het dierenleven of tot het plantenleven? Let op hoe de Hei-
lige Geest ze in het Woord plaatst. In Deuteronomium 8:8 wordt
honing bij het plantenleven ondergebracht: tarwe, gerst, de wijn-
stok, de vijgenboom, de granaatappel, de olijfboom en ten slotte de
honing. En in Deuteronomium 32:14 wordt melk bij het dierenle-
ven ingedeeld: ‘Het vee, de melk en de boter.’ De Heilige Geest is
uitermate eerlijk. Hij brengt de honing bij het plantenleven en de
melk met de boter bij het dierenleven onder. Waarom? Omdat de
Heilige Geest Zich ervan bewust is, dat honing voor het merendeel
te maken heeft met het plantenleven. Zij wordt voornamelijk
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — VOEDSEL 69

gewonnen uit bloemen en bomen. Natuurlijk is ook het dierenle-


ven erbij betrokken — door middel van dat kleine diertje: de bij.
Zonder bloemen zouden we geen honing kunnen hebben, maar
zonder de bijen zouden we evenmin honing kunnen hebben. We
hebben zowel de bloemen als de bijen nodig. Deze twee werken
samen; deze twee zijn met elkaar vermengd, en uit deze vermeng-
ing komt de honing voort. Maar honing behoort voor het
merendeel tot het plantenleven.
Hoe staat het dan met de melk? We kunnen zeggen, dat melk,
voor het merendeel, tot het dierenleven behoort. Maar in feite is
het een product van zowel het dieren- als het plantenleven. Als
we geen weiland, geen gras of zelfs geen vee hadden gehad, dan
zouden we ook geen melk en boter kunnen hebben. Wat is het
beste voedsel: de melk, of alle vruchten van de bomen — zoals de
druiven, de vijgen, de granaatappelen en de olijven? Ja, ze zijn
allemaal goed. Maar wat is het beste? Ik denk dat we een voor
een beseffen, dat melk beter is dan alle vruchten van het planten-
leven. Waarom? Omdat we met zowel de melk als de honing
kunnen genieten van de vermenging van de twee soorten leven.
Je ziet dus, dat deze twee elementen zowel bij het dieren- als het
plantenleven behoren.
Wat is hiervan de betekenis? Welke aspecten van het leven van
Christus worden door de melk en de honing afgebeeld? Wanneer je
van Christus geniet als tarwe, gerst, de wijnstok, enz., en je tevens
van Hem geniet als de stier en het lam, dan zul je beseffen, dat de
Heer zo goed, zo zoet en zo rijk voor je is, net als melk en honing.
Vooral wanneer je zwak in de geest bent, en je tot de Heer komt om
Hem te ervaren en toe te passen, bemerk je dat Hij de melk en de
honing is. Dan bespeur je de rijkdom en de zoetheid van het leven
van Christus. O, de goedheid van melk en de zoetheid van honing!
Christus is zo goed! Christus is zo zoet! Hij is een land dat vloeit
van melk en honing. Deze ervaring resulteert uit de twee aspecten
van het leven van Christus — Zijn voortplantende en verlossende
leven. Hoe meer je Christus verwezenlijkt als tarwe en gerst, alsook
als het vee, hoe meer je van Hem zult genieten als melk en honing.
We hebben drie soorten water bekeken, en minstens acht soor-
ten voedsel. O, hoe rijk is Christus voor ons! We moeten Hem op
70 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

zo’n volle en rijke manier ervaren, niet alleen als het levende
water, maar ook als vele soorten voedsel. We moeten in die mate
van Christus genieten, dat het leven in ons tot volwassenheid zal
komen. Dan zal de Heer Zijn bouwwerk hebben. Bovendien zal er
dan sprake zijn van een oorlog met Gods vijand. We zullen dit in
het volgende hoofdstuk bekijken.
Hoofdstuk 7

DE GOEDHEID VAN HET LAND —


ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN

III. MINERALEN

Het land is niet alleen rijk aan water en voedsel, maar ook aan
mineralen. Laten we eerst eens lezen:
Deuteronomium 8:9: ‘… een land, waarvan de stenen ijzer zijn
en uit welks bergen gij koper zult houwen.’
Neem notitie van het feit, dat het ijzer samen met de stenen,
en het koper samen met de bergen genoemd wordt. Dat betekent,
dat het ijzer iets met de stenen te maken heeft, en dat het koper
iets met de bergen te maken heeft.
Genesis 4:22: ‘… allen, die koper of ijzer bewerken.’
In het Oude Testament, werden de woorden ‘brons’ en ‘koper’
gebruikt voor hetzelfde materiaal. Hier worden koper en ijzer in
verband gebracht met het smeden van gereedschap.
Deuteronomium 33:25: ‘IJzer en koper mogen uw grendels zijn,
uw sterkte moge zijn als uw levensduur.’
Hier worden koper en ijzer in verband gebracht met de gren-
dels van poorten en met kracht. De voetnoot in de American
Standard Version vertaalt het woord ‘sterkte’ in dit vers met ‘rust’
of ‘veiligheid’. Het woord ‘veiligheid’ is hier eigenlijk beter. ‘Uw
veiligheid moge zijn als uw levensduur.’ IJzer en koper worden
hier dus in verband gebracht met onze veiligheid. Als je kracht
hebt, heb je veiligheid; en als je veiligheid hebt, heb je rust.
Jeremia 15:12: ‘Zal ijzer breken? IJzer uit het noorden, en koper?’
Dit vers laat de kracht van koper en ijzer zien. Het betekent,
dat niemand ijzer en koper kan breken.
72 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

1 Samuël 17:5-7: ‘Een koperen helm had hij op het hoofd, en hij
was bekleed met een geschubd pantser; het gewicht van dit pant-
ser was vijfduizend sikkels koper. Aan zijn benen had hij koperen
scheenplaten en op zijn schouder droeg hij een koperen werp-
spies. De schacht van zijn lans was als een weversboom, en de
punt van zijn lans was van zeshonderd sikkels ijzer.’
Deze reusachtige krijger was van top tot teen bedekt met
koper, en zijn wapen was van ijzer gemaakt. Zelf was hij bedekt
met koper, en het wapen waarmee hij vocht was van ijzer.
Openbaring 1:15: ‘en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in
een oven gloeiend gemaakt …’
Psalm 2:9: ‘Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen
stukslaan als pottenbakkerswerk.’
In Openbaring 1 wordt het koper in verband gebracht met de
overwinnende en oordelende Christus: Zijn voeten waren als
koperbrons. En in Psalm 2 wordt het ijzer in verband gebracht
met de knots waarmee de Heer over de naties zal heersen.
Matteüs 5:14: ‘Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een
berg ligt, kan niet verborgen blijven.’
Psalm 2:6: ‘Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn
heilige berg’.
In Matteüs 5 wordt de stad in verband gebracht met de berg;
en in Psalm 2 wordt de berg in verband gebracht met de Gezalfde.
1 Petrus 2:4-5: ‘En komt tot Hem, de levende steen, door de men-
sen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat
u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een
geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het
brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Je-
zus Christus’.
Hier wordt ons verteld, dat de Heer een levende steen is, en
dat wij ook levende stenen zijn. Al deze levende stenen zijn voor
de opbouw van een geestelijk huis voor God.
Ezechiël 37:22: ‘En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op
de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn ...’
In dit vers zien we, dat het volk en de koning in verband
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 73

gebracht worden met de bergen. De Heer zegt, dat Hij hen niet
alleen tot een volk in het land zou maken, maar ook op de bergen
van Israël, de bergen van het land.
Psalm 87:1: ‘Zijn fundament ligt op de heilige bergen’ (Heb.).
Hier wordt het fundament van het gebouw in verband
gebracht met de bergen.
Psalm 48:2-3: ‘Groot is de Here en hoog te loven in de stad van
onze God zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een
vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het noorden,
de stad van de grote koning’.
Hier moeten we notitie nemen van het feit, dat de stad van
God in verband gebracht wordt met de heilige berg, en dat de stad
van de grote koning in verband staat met de berg Sion.
Er is zeer veel geestelijke betekenis in deze verbanden. Alles
bij elkaar zijn er vier elementen: stenen, bergen, ijzer en koper.
De stenen zijn voor het gebouw, en de bergen zijn voor de stad, die
het middelpunt voor de natie, het middelpunt voor het koninkrijk
vormt. Het ijzer en het koper zijn de materialen voor de wapens.

VIER CATEGORIEËN VAN RIJKDOMMEN

We hebben inmiddels gezien, dat het land ten eerste rijk is


aan water, ten tweede aan planten, ten derde aan dieren en ten
slotte aan mijnen of mineralen. Er zijn dus vier categorieën.
Laten we nu eerst eens naar hun volgorde kijken. Deze volgorde
zit vol geestelijke betekenis.
Allereerst hebben we water nodig, want zonder water kunnen
planten en groenten niet groeien, noch bestaan. Zo zorgt water
dus voor planten en groenten.
In 1958 bezochten we het land, waar we nu over spreken:
Palestina. Nadat we een paar dagen in Jeruzalem vertoefd had-
den, gingen we Jericho, de vervloekte stad, bekijken. Jeruzalem is
op een berg van drie- tot vierduizend voet boven de zeespiegel
gebouwd, terwijl het dal van Jericho, waar ook de Dode Zee ligt,
zes- tot zevenhonderd voet beneden de zeespiegel ligt. Dus van
Jeruzalem naar de ‘doodsvallei’ van Jericho ging het omlaag,
omlaag, en nog eens omlaag — een autotocht van ongeveer drie
74 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

uur. Toen we beneden in het dal aankwamen, leek het daar wel
een oven. Wat een hitte! En er was geen zuchtje wind! Het was
een brandende, kale woestenij — alleen hitte en stof. We gingen
onmiddellijk naar de ruïnes van het oude Jericho, om die te
bezichtigen. Temidden van dat geblakerde en doodse land, net
buiten Jericho, was er, tot ons grote genoegen, een waterbron.
Het was dezelfde bron, die door de profeet Elisa gezond gemaakt
was, en daarom wilden we hem erg graag zien. Daar was hij, de
bron, waaruit het water opborrelde, en als een stroompje water
voortvloeide. Toen we het water met onze ogen volgden, konden
we in de verte, temidden van die verlaten, dorre vallei, een plek
zien met groen gras, palmbomen en allerlei andere bomen. Het
was prachtig. Hier was dan de bron, het diepe water, de beek met
water en de overvloedige groene vegetatie.
De Heilige Geest heeft het water het eerst vermeld. De bron, het
diepe water en de stroom zorgen voor allerlei soorten vegetatie.
Waar leeft vervolgens het vee van? Het vee leeft van de plan-
ten, van het plantenleven. Dit is de volgorde: eerst het water, dan
de planten, dan de dieren. Na deze drie richt de Heilige Geest
zich op iets anders, namelijk op de stenen en de bergen, waaruit
het ijzer en het koper gewonnen worden.
Broeders en zusters, deze volgorde moet een diepe indruk op
ons maken. Zij komt honderd procent overeen met de fasen van
het geestelijke leven.

DE FASEN VAN HET GEESTELIJK LEVEN

In de eerste fase van het geestelijke leven, ervaren we Chris-


tus als het levende water. Jezus zegt: ‘Indien iemand dorst heeft,
hij kome tot Mij en drinke!’ (Joh. 7:37). Dit is het evangelie voor
de zondaren. Kom, drink en je zult gevuld zijn; je dorst zal gelest
worden. Wanneer we tot de Heer komen, ervaren we Hem als het
levende water, als de levende stroom. Door Hem voortdurend op
deze wijze te ervaren, zullen we vooruitgang boeken. Er wordt
ons gezegd, dat eruit de troon van God en het Lam een rivier van
levend water stroomt, waarin de boom des levens groeit. Het
levende water brengt ons de voorziening van Christus als ons
voedsel. Door Christus als het levende water te ervaren, zul je
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 75

ontdekken, dat er in dit water verschillende soorten planten


groeien; je ervaart Christus als je voedselvoorziening. Bij de
stroom van levend water hoort het brood des levens, het voedsel
des levens. Dit betekent, dat je niet alleen het water ervaart,
maar ook de voorziening van Christus als verschillende soorten
voedsel. Al deze verschillende soorten voedsel zullen je tot vol-
wassenheid brengen. Zij brengen je op een punt, waar je gevuld
bent met de Heilige Geest. Je zult een olijfboom zijn voor het
aangezicht van de Heer, een zoon van olie.
Als je eenmaal op dat punt aangekomen bent, ben je volwas-
sen. Je ervaring van Christus is zo rijk, zo zoet, net als melk en
honing. Wat is honing? Honing is de crème de la crème van het
plantenleven. Wat is melk? Melk is de crème de la crème van het
dierenleven. Melk en honing zijn het neusje van de zalm van alle
voedselvoorziening. Soms, wanneer je zwak in de geest bent, en je
een beetje van Christus proeft, bemerk je hoe rijk en zoet Hij
eigenlijk is. In zo’n geval heb je een beetje van Christus genoten
als melk en honing. Maar wanneer je werkelijk volwassen bent in
het leven van Christus, zal Hij de hele dag door als melk en
honing voor je zijn. Wanneer je Christus voor het eerst in je leven
ontvangt, bemerk je dat je van het levende water gedronken hebt,
maar wanneer je volwassen wordt in Hem, bemerk je dat je dage-
lijks melk en honing drinkt. Hij is zo rijk en zo zoet voor jou.
Natuurlijk bevat de melk en de honing ook het levende water,
maar deze drank is veel rijker dan water.
Toen ik voor het eerst naar Amerika kwam, gebeurde er iets
wat een diepe indruk op mij maakte. Toen ik op een gegeven
moment dorst had, vroeg ik aan de broeder bij wie ik logeerde, of
hij mij iets te drinken kon geven. Ik vroeg hem of hij een theepot
had en hij antwoordde, dat het hem speet, maar dat hij geen thee-
pot had. Ik riep uit: ‘Is Amerika dan zo arm? Dat je niet eens een
theepot hebt!’ Waar ik vandaan kom, hebben ze allerlei soorten en
maten theepotten. Toen vroeg ik hem, of hij een paar thermoskan-
nen met water had. Hij antwoordde, dat hij die ook niet had. Wat is
hier aan de hand, dacht ik. Toen gaf hij mij tot mijn grote verba-
zing een kopje melk en zei: ‘Broeder, hier in Amerika drinken we
melk in plaats van water. Elke dag, ‘s ochtends, ‘s middags en
76 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

‘s avonds drinken we melk.’ Ik was zeer onder de indruk en zei: ‘O,


dan zijn jullie dus zeer rijk in dit land! Jullie zijn zó rijk, dat je
melk drinkt in plaats van water!’
De eerste ervaring van Christus, is de ervaring van het levende
water. Maar wanneer je in Hem opgroeit en volwassen wordt,
bereik je een punt waarop Christus niet alleen het levende water
is, maar een stroom van melk en honing. Het is belangrijk, dat je
op de volgorde let. De Heilige Geest heeft de honing aan het einde
van de lijst van planten gezet, terwijl Hij de melk en de boter na het
vee, na het dierenleven plaatste. Dit betekent, dat als je Christus
in zekere mate als het plantenleven ervaart, je van Hem als de honing
zult genieten. En als je Hem, in zekere mate, als het dierenleven
ervaart, zul je bespeuren dat Hij net als melk voor je is. Hij zal zo rijk
en zoet voor je zijn. Dat betekent, dat je volwassen begint te worden.
Nu komen we bij de laatste fase, de fase van de mineralen. Nu
zullen we de stenen, de bergen, het ijzer en het koper behandelen.
Waar zijn die voor? Die zijn voor het bouwwerk, voor het konink-
rijk, voor de strijd en voor de veiligheid. Wanneer het leven in de
christenen tot volwassenheid komt, zal de bouw van Gods huis
plaatsvinden en de geestelijke strijd gestreden worden. Met
andere woorden, wanneer er gelovigen zijn, die volwassen zijn in
de ervaring van Christus, dan zal Gods bouwwerk met hen
gebouwd en de geestelijke strijd door hen gevoerd worden. Het
moet voor ons zo helder zijn als de dag, dat, wanneer we in zekere
mate van Christus genieten, er altijd een resultaat is — de
opbouw en de strijd. Deze twee gaan altijd samen. Als je Gods
gebouw wilt hebben, dan moet je bereid zijn om te vechten. Voor
het gebouw van God zijn materialen nodig, terwijl er, voor het voeren
van de strijd, wapens nodig zijn. Zowel de materialen als de wapens
zijn afhankelijk van de stenen, de bergen, het ijzer en het koper.
We moeten niet vergeten, dat zowel de stad als de tempel op
het land gebouwd wordt, en dat zij van stenen, ijzer en koper
gemaakt worden. Deze mineralen betekenen, dat er zich iets in
het leven van Christus bevindt, dat gebruikt kan worden als
materiaal voor Gods gebouw en als wapens voor de strijd. Al deze
dingen maken nog steeds deel uit van de rijkdommen van het
leven van Christus.
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 77

Of we al dan niet in dit stadium beland zijn, is afhankelijk van


de mate van onze ervaring van Christus. Als we uitsluitend
van Christus genieten als het levende water, dan zal het gebouw van
God onder ons nooit verwezenlijkt kunnen worden. We zijn dan
nog te jong. Het is noodzakelijk dat we van Christus genieten als
het levende water, als de tarwe, als de gerst en zoveel andere elemen-
ten. We moeten in een zekere mate van Christus genieten — dan
zal Hij Zijn gebouw hebben en de strijd met Zijn vijand zal
beslecht worden.
Soms ontmoet je een broeder of een zuster waarvan je meent,
dat hij of zij heel goed is, maar dat er toch iets ontbreekt — er is
sprake van een echt gebrek. Het is niet zo, dat ze zondig zijn;
integendeel, ze zijn oprecht ten opzichte van de Heer, en hun hou-
ding is heel positief. Maar diep in je hart bemerk je, dat er iets
ontbreekt. Je kunt het niet uitleggen, of onder woorden brengen.
Je zou kunnen zeggen, dat ze een beetje week zijn. Ik denk, dat je
wel weet wat ik bedoel. Ze zijn net een stuk brood. Brood is welis-
waar goed en gezond, maar tegelijkertijd is het zacht en week. Of
je zou ze kunnen vergelijken met een kopje melk. De melk is goed
en voedzaam, maar het is slechts een vloeistof, en dus net zo week
als een vloeistof. Maar neem nu een steen, of een stuk ijzer of
koper — o, dan heb je werkelijk iets wat sterk is! Maar deze men-
sen zien daar niet naar uit. Het ziet ernaar uit, dat er geen steen,
ijzer of koper in hen is. Melk kan onmogelijk als wapen dienen,
om mee te vechten. En je kunt ook niet vechten met een stuk
brood, of ten strijde trekken met een vijg! Dat zou belachelijk zijn.
Je moet iets van ijzer of koper hebben, iets wat sterk is. Je kunt
geen huis bouwen van melk. Je kunt geen broden opstapelen en
menen dat je nu een huis hebt. Daarvoor heb je stenen nodig;
daarvoor heb je bouwmaterialen nodig. Bovendien is het noodza-
kelijk dat er bergen zijn, waar je het materiaal vandaan kunt
halen en waarop je het huis kunt bouwen.
Soms, wanneer ik een dienstknecht van God ontmoet, heb ik het
gevoel dat ik een berg ontmoet. Ik kan je niet zeggen hoe rijk, hoe
sterk, hoe solide en hoe betrouwbaar hij is. Hij is eenvoudig als een
berg. Wanneer hij daar zit, zit er een berg. Hij is niet te verslaan. Als
78 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

je het zou proberen, zou je door hem verslagen worden. Dat is een
berg. Je kan niet met hem afrekenen; hij zou met jou afrekenen.
Dat is de laatste fase van het geestelijke leven. Het is heel
goed mogelijk om dit punt te bereiken. Het is heel goed mogelijk,
om een steen te worden temidden van Gods kinderen, een pilaar
in de Gemeente. Kun je brood gebruiken om pilaren te bouwen?
Kun je druiven opstapelen om er pilaren van te maken? Nee, dat
kan niet. Je kan echter wel een pilaar maken van steen, ijzer of
koper — dat zou heel goed kunnen. Gods gebouw vereist steen,
ijzer, koper en de berg. Al deze materialen worden in verband
gebracht met Gods gebouw, en, zoals we later zullen zien, met het
koninkrijk van God.

GETRANSFORMEERD VAN KLEI TOT STEEN

Wanneer wij nog maar baby’s in Christus zijn, en van het


levende water drinken, hoe is het dan mogelijk, dat Gods gebouw
onder ons is? Dat is onmogelijk. We moeten opgroeien; we moeten
volwassen worden door de ervaring van Christus. We moeten ste-
nen zijn. De Heer is de levende steen, en wij moeten ook levende
stenen zijn, om het materiaal voor Zijn gebouw te zijn.
Figuurlijk gesproken, zijn we in Adam slechts een stuk klei.
We zijn geen steen, we zijn klei. Gods gebouw wordt uit stenen
opgetrokken, maar wij zijn van klei. Hoe kunnen wij, als een
klomp klei, materiaal zijn voor Gods gebouw? Dat is onmogelijk.
We moeten van klei veranderd worden in steen. We moeten door
de Heilige Geest getransformeerd worden door het genot en de
praktische ervaring van de Heer.
Soms komt er een broeder naar mij toe, waarvan ik merk, dat
hij een beetje getransformeerd is. Maar, helaas, heeft hij maar een
kleine hoeveelheid steen in zich; voor het merendeel bestaat hij
nog steeds uit klei. Misschien heb je ook weleens dergelijke broe-
ders ontmoet. Je kunt een kleine hoeveelheid transformatie in hen
ontdekken. Ze zien eruit als steen, maar het grootste gedeelte van
hun wezen is nog steeds in de oorspronkelijke toestand. Ze zijn
nog steeds in Adam — helemaal van klei. Ze zijn nog steeds zeer
natuurlijk.
Op een dag, had ik een gesprek met enkele broeders. Op een
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 79

gegeven ogenblik probeerde een zekere broeder met alle geweld


zijn eigen mening door te drukken. Ik wees naar die broeder en
zei: ‘Broeder, in je geest bevindt zich een klein beetje steen, maar
je hoofd is nog steeds een klomp klei.’ Het verstand van zoveel
broeders en zusters is nog steeds niet vernieuwd, niet getransfor-
meerd. Hun verstand is nog steeds het verstand van de
natuurlijke mens, vol met natuurlijke opvattingen en gedachten.
Het is een hoofd van klei. Door de vernieuwing van ons denken,
worden we getransformeerd van een klomp klei tot een steen.
Nadat we een steen geworden zijn, worden we verhit en onder
druk gezet, zodat we nog verder getransformeerd zullen wor-
den — van een gewone steen tot een edelsteen. In het Nieuwe
Jeruzalem zul je geen enkel stukje klei kunnen ontdekken. Ook
zul je daar geen gewone stenen kunnen vinden. Elke steen is een
edelsteen. Het Nieuwe Jeruzalem is met edelstenen gebouwd.

DE BERGEN EN DE HEUVELS

We weten, dat stenen altijd met bergen en heuvels te maken


hebben. Als we een paar rotsblokken willen hebben, dan moeten
we die in de bergen zoeken. Het is niet zo gemakkelijk, om stenen
op de vlakte te vinden. Wat is dan de betekenis van de bergen en
de heuvels? In de Schrift staan de bergen en de heuvels altijd voor
opstanding en hemelvaart. Bergen zijn iets wat boven de aarde,
boven de vlakte uitsteekt. Hoe kun jij, een kleiklomp, getransfor-
meerd worden tot steen? Alleen door het opstandingsleven! Alle
geestelijke, levende stenen bevinden zich in het opstandingsleven;
het zijn stenen die verbonden zijn met de berg van Christus’
opstanding. Als we allemaal in het Adamitische leven leven — in
het oude leven en in de oude natuur — dan bevinden we ons op de
vlakte. We hebben vaak geen stenen, omdat er geen bergen onder
ons zijn. Maar als we in het opstandingsleven leven en wandelen,
zullen we van de werkelijkheid van de bergen en de heuvels kun-
nen genieten. Zodra er sprake is van heuvels en bergen, zijn de
stenen niet veraf.
Laat me dit illustreren. Stel, dat ik enkele broeders en zusters
ontmoet. Als broeder wandel ik altijd volgens het natuurlijke
leven, en er is nog een broeder, die ook altijd een natuurlijk leven
80 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

leidt. Een dierbare zuster, die met ons samenkomt, leeft voortdu-
rend in haar emoties: soms is ze blij, en een volgende keer is ze
helemaal terneergeslagen. Eigenlijk zijn we allemaal dergelijke
gelovigen: we zijn zo natuurlijk — we leven en wandelen voortdu-
rend in het natuurlijke leven. Ervaar je weleens iets van een
heuvel onder ons? Zeker niet. We zijn allemaal van klei; we bevin-
den ons nog steeds op de vlakte. Als je naar een steen zou zoeken,
zou je niets anders vinden dan stof — stof, aarde en klei. Omdat er
geen bergen zijn, zijn er ook geen stenen te vinden. Als je stenen
wilt hebben, dan moet je naar het heuvelland gaan.
Stel nu eens, dat er andere gelovigen zijn, die een zekere ken-
nis van het kruis hebben. Daar zij iets weten over het afleggen van
het natuurlijke leven, hebben zij het opstandingsleven, in zekere
mate, verwezenlijkt. Ze wandelen in nieuwheid des levens en die-
nen in nieuwheid van de geest — ze leven in opstanding. Wanneer
je hen ontmoet, bemerk je dat er iets is, wat hoger is dan jij. Je
beseft, dat er in hen, en onder hen, een geestelijke heuvel of berg
is. Het is niet moeilijk om stenen te vinden, zelfs edelstenen. Als je
naar de ene kijkt, zie je een steen, en als je naar de ander kijkt,
prijs de Heer, dan zie je ook een steen. Er zijn stenen, omdat er
bergen en heuvels zijn.
De bergen en heuvels zijn voor de opbouw van het huis, de stad
en het koninkrijk van God. In de Schrift zien we, dat vele steden
op heuvels of bergen gebouwd werden. Toen ik in Palestina was en
door het land reisde, viel mij op, dat bijna alle steden op die
manier gebouwd waren. Er waren maar heel weinig steden, die in
een dal of op een vlakte gebouwd waren. Een stad is het middel-
punt van een natie, van een koninkrijk. In het Oude Testament,
was de stad altijd het symbool van de natie of van het koninkrijk.
De gedachte van de Heilige Geest in dergelijke schriftgedeelten is
dan ook, dat, wanneer er geestelijke heuvels of bergen zijn onder
Gods kinderen, er automatisch stenen en materialen zijn voor de
opbouw van het huis en de stad. Gods gezag en Zijn koninkrijk zijn
dan aanwezig. Toen de Heer uit de dood opstond, zei Hij, dat alle
gezag in de hemel en op aarde aan Hem gegeven was. Het
geestelijke gezag, het hemelse gezag, bevindt zich altijd in de
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 81

opstanding. Als jij en ik leven en wandelen in het opstandingsle-


ven van Christus, dan bezitten we het hemelse gezag.
Het idee van veel mensen, ten aanzien van het gezag van
de Gemeente, is helemaal verkeerd. Het gezag van de Gemeente
heeft niets te maken met organisatie. Het is helemaal een
kwestie van opstanding. Als twee broeders in de plaatselijke
gemeente, volkomen in opstanding leven, is aan hen het hemelse
gezag toevertrouwd. Zij zijn het gezag van de gemeente. Zij zijn
de heuvel in die plaatselijke gemeente. Omdat zij in opstanding
zijn, hebben zij het gezag van het koninkrijk.
Als we slechts baby’s in Christus zijn, hebben we Hem ervaren
als het levende water, en wellicht als onze voedselvoorziening. We
kunnen het altijd goed met elkaar vinden, en we zijn ook echt wel
blij met elkaar, maar we zijn nog zó jong. Vaak zijn we gewoon
natuurlijk blij, en vaak zijn we verdrietig in onze natuurlijke emo-
ties. Er is geen heuvel onder ons, en er zijn ook geen stenen te
bekennen. We zijn stuk voor stuk kleiklompen. Kan in zo’n situa-
tie, het gezag van de Gemeente verwezenlijkt worden? Nooit. Het
gezag van de Gemeente is daar, waar de heiligen weten wat het
betekent, om met de Heer Jezus gekruisigd te zijn, en met Hem in
de opstanding te leven. Als ze lachen, lachen ze in opstanding, en
als ze huilen, huilen ze in opstanding. Zelfs wanneer ze boos zijn,
zijn ze boos in opstanding. Ze ervaren de opstanding van de Heer,
in hun dagelijkse wandel. Voor hen, is het niet slechts een
bepaalde leer, maar een praktisch dagelijks genot. Wanneer je hen
ontmoet, merk je dat ze stenen op de berg zijn. Zij zijn degenen
aan wie het hemelse gezag is toevertrouwd. Zij zijn het gezag van
de Gemeente. Als de heiligen zo zijn, dan is er sprake van Gods
huis en van Zijn koninkrijk. Dit is waar Gods huis gebouwd en
Zijn koninkrijk gevestigd wordt.
Denk nu alsjeblieft niet, dat, omdat je dit gelezen hebt, jij het nu
ook bezit. De verwezenlijking van hetgeen we nu besproken heb-
ben, heeft vele jaren nodig. Ik heb je slechts enkele aanwijzingen
gegeven. Dit is de routebeschrijving die je moet volgen. Neem haar
en breng haar in alle nederigheid in praktijk. Denk nu niet, dat je
morgen al een berg zult zijn. Nee! Bid over deze dingen en probeer ze
in praktijk te brengen. Daarna zul je er baat bij hebben.
Hoofdstuk 8

DE GOEDHEID VAN HET LAND —


ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN

III. MINERALEN (VERVOLG)

Schriftlezing: Dt. 8:9; 33:25; Jr. 15:12; Op. 2:27; 1:15; Mt. 28:18;
Lc. 10:19; Mt. 16:18, 19; 18:17, 18; Ef. 6:11-17

We hebben duidelijk gezien, dat de rijkdommen van het land


ten eerste bestaan uit water, ten tweede uit allerlei soorten plan-
ten, ten derde uit vee en ten vierde uit mijnen of mineralen. We
zullen ze nu in categorieën onderbrengen:
1. Water: bronnen, diepe wateren en stromen.
2. Planten en groenten: tarwe, gerst, wijnstokken, vijgenbomen,
granaatappelen, olijfbomen.
3. Dieren: vee.
(De vermenging van de twee bovengenoemde levensvormen,
de planten en de dieren, brengt melk en honing voort.)
4. Mineralen of mijnen: stenen, bergen, ijzer, koper.

We hebben gezien, hoe al deze rijkdommen overeenkomen met


de verschillende fasen van het geestelijke leven. Het levende
water behoort tot de eerste fase van onze geestelijke ervaring.
Wanneer we Christus in de eerste fase ervaren, merken we dat Hij
het levende water voor ons is. Vervolgens, in het tweede stadium,
ervaren we Christus op een meer solide wijze. Christus is nu als
vast voedsel voor ons; Hij is meer dan alleen water. Water is zon-
der meer goed en zeer noodzakelijk, maar water heeft maar weinig
substantie. Van water alleen kan ik niet leven en groeien. Als je
me te eten vraagt, moet je me vast voedsel aanbieden, zoals bij-
voorbeeld tarwe, gerst of zoiets dergelijks. Het is inderdaad
geweldig, dat de olijfboom — van alle planten en groenten — het
84 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

laatst genoemd wordt. De olijfboom symboliseert Christus als de


Zoon van olie, die gevuld is met de Heilige Geest. Van binnen en
van buiten was Hij doordrenkt met de Heilige Geest, en wij kun-
nen Hem als zodanig genieten. Wij kunnen gevuld en doordrenkt
zijn met de Heilige Geest. Wanneer we zo vol zijn van de Geest, zijn
we volwassen in het leven van Christus. Christus is zo kostbaar,
zo zoet, zo rijk voor ons, net als melk en honing.
Op deze rijke ervaring van Christus volgt de ervaring van de
mijnen en de mineralen — de stenen, de bergen, het ijzer en het
koper. Dit is de volgorde van de Heilige Geest. De Heilige Geest
heeft al die dingen in deze volgorde gezet, zodat ze overeenkomen
met de verschillende fasen van het geestelijke leven. Wanneer we
volwassen zijn in het leven van Christus, zullen we beseffen, dat
onze ervaring een ervaring van de stenen, de bergen, het ijzer en
het koper is.
In het voorgaande hoofdstuk, hebben we veel gezien betref-
fende de stenen en de bergen. We hebben gezien, dat de stenen de
geredde en getransformeerde heiligen symboliseren, als het mate-
riaal voor Gods gebouw. We moeten niet alleen gered, maar ook
getransformeerd worden tot levende stenen voor Gods bouwwerk.
Oorspronkelijk waren we geen stenen: we waren kleiklompen.
Maar toen we de Heer ontvingen, kwam Hij in onze geest en
bewerkte Hij onophoudelijk onze transformatie. Door de vernieu-
wing van de Heilige Geest, worden we getransformeerd van klei
tot steen, zodat wij het materiaal kunnen zijn voor Gods bouw-
werk.
Verder hebben we gezien, dat de bergen en de heuvels de
opstanding en de hemelvaart symboliseren. Bij de opstanding en
de hemelvaart hoort altijd het gezag, het koninkrijk en de Koning.
Zowel de opstanding als de hemelvaart is iets wat verheven is, en
bij deze verhevenheid hoort het goddelijke gezag, de goddelijke
heerschappij en het koninkrijk van God met de Koning. Dit is de
betekenis van de heuvels en de bergen. We hebben gezien, dat de
opstanding de enige manier is, om klei tot steen om te vormen.
Alleen door middel van het opstandingsleven kan Christus ons
transformeren. Volgens het natuurlijke leven zijn we kleiklompen;
maar in het opstandingsleven zijn we stenen. De stenen die
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 85

geproduceerd worden voor Gods bouwwerk — met het goddelijke


gezag, en de goddelijke heerschappij — komen stuk voor stuk uit
Christus’ opstanding voort. Hoe meer we van Christus genieten en
Hem ervaren, hoe meer we getransformeerd zullen worden door
de Heilige Geest, met alle elementen van Zijn leven. Dan zal Gods
bouwwerk en Zijn koninkrijk in beeld komen.

IJZER EN KOPER

Nu komen we bij de laatste elementen, namelijk, het ijzer en


het koper. Ik denk, dat je wel bekend bent met de volgorde van de
brief aan de Efeziërs. Het eerste hoofdstuk vermeldt de zege-
ningen, die we in Christus hebben ontvangen. Vervolgens maken
het tweede, derde, vierde en vijfde hoofdstuk melding van de rijk-
dommen van Christus. Efeziërs is het enige boek, dat de
uitdrukking ‘de onnaspeurlijke rijkdom van Christus’ gebruikt
(3:8). Na het verslag van deze rijkdommen komen we bij hoofd-
stuk 6, het slot van deze brief. Daar zien we een strijd. Het laatste
onderwerp in de brief aan de Efeziërs is de geestelijke strijd.
Tegen de tijd dat je — in je geestelijke ervaring — hoofdstuk 6
van de brief aan de Efeziërs bereikt hebt, heb je al overvloedig
kunnen genieten van de rijkdommen van Christus. Je hebt dan
inmiddels de Christus van de hoofdstukken 1 tot en met 5 kun-
nen ervaren. Omdat je Hem zo rijk hebt ervaren, en omdat Gods
bouwwerk en de goddelijke heerschappij het vereisen, is het
noodzakelijk dat je nu de geestelijke strijd aanbindt. Wanneer je
op dit punt aangekomen bent, zul je in staat zijn te strijden, en
zul je bovendien volgroeid zijn in het leven van Christus. Op basis
van de ervaring van de rijkdommen van Christus, moet je niet
alleen, maar kan je ook vechten.
Eenmaal in het strijdperk aangekomen, vermeldt dit hoofd-
stuk de volgende termen: helm, pantser, schild, zwaard, enz. Waar
is, figuurlijk gesproken, de helm van gemaakt? En waar bestaat
het pantser uit? Zij zijn uiteraard niet van teer of kwetsbaar mate-
riaal vervaardigd. In het verslag van 1 Samuël 17, zien we een
reusachtige krijger, die gehuld is in koper. Zijn hoofd, zijn borst,
zijn knieën en zijn benen waren bedekt met koper. En het zwaard
waarmee hij vocht, was gemaakt van ijzer. De laatste elementen
86 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

van de rijkdommen van Christus zijn ijzer en koper, omdat de


laatste fase van de christelijke ervaring de geestelijke strijd is.
Voor deze strijd hebben we zowel koper als ijzer nodig.
Welke elementen van Christus worden door het koper en ijzer
afgebeeld? Ons wordt gezegd, dat Christus over de volken zal
heersen met een ijzeren staf. IJzer staat dan ook voor het gezag
van Christus. Christus is degene, die het volle gezag heeft over het
gehele universum. Alle gezag, in hemel en op aarde, is aan Hem
gegeven. Hij is verhoogd tot in de hemel, tot aan Gods rechter-
hand. En Hij is tot het Hoofd boven alle dingen gemaakt. Hij heeft
het ijzer. De ijzeren staf is namelijk in Zijn hand. Dit is duidelijk.
Welk aspect van Christus beeldt het koper dan af? Koper staat
voor het oordeel van Christus. Maar we moeten beseffen, dat al
Zijn macht om te oordelen en al Zijn gezag om te oordelen, voort-
komen uit wat Hij heeft geleden. Toen Hij hier op aarde was,
onderging Hij allerlei beproevingen en allerlei lijden. Zijn voeten
zijn als koperbrons, gelouterd door het vuur. Wat betekent dat?
De voeten staan voor Zijn wandel, Zijn leven op aarde. De wandel
en het leven van de Heer op aarde, werden door God gelouterd en
beproefd. Ze werden zelfs beproefd door de vijand en door men-
sen. Door al deze beproevingen zijn de wandel en het leven van de
Heer gelouterd, en er volmaakt, helder en stralend uit tevoor-
schijn gekomen. Hierdoor is Hij gemachtigd om anderen te
oordelen — omdat Hij beproefd, geoordeeld en gelouterd is. Hij is
niet alleen met koper uitgerust, maar zelfs met gelouterd, blink-
end koper. Hij heeft dan ook het recht om te oordelen.

DE TOEPASSING VAN HET KOPER

Hoe kunnen we het koper toepassen? Wanneer je de Heer


volgt, terwijl je Hem dient, of misschien wanneer je een samen-
komst bijwoont om daar te spreken, komt misschien de gedachte in
je op hoe vuil en zondig je bent. Wat doe je dan op zo’n moment?
Ja, je vraagt de Heer om je te bedekken met Zijn kostbare bloed,
en om je verstand te bedekken met Zichzelf. Maar besef je wel
wat dat betekent? Dat is de koperen helm. Je beseft, dat de Heer
degene is die volmaakt is, die straalt, en die de proef heeft door-
staan. Dan, in geloof, oefen je je geest, en zeg je tegen de vijand:
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 87

‘Satan, ik ben inderdaad vuil en zondig, maar prijs de Heer, Hij is


de Volmaakte, Hij heeft de proef doorstaan en Hij is mijn bedek-
king. Hij is de helm op mijn hoofd!’ Zo kun je, in het geloof, je
geest oefenen, en deze beproefde en volmaakte Christus toepas-
sen, als de helm voor je hoofd.
Komen dergelijke ervaringen je wel bekend voor? Ik denk van
wel, maar het is je misschien nog niet helemaal duidelijk. Het is
belangrijk, dat je Christus op deze manier toepast, met een ver-
licht hart.
Ik ken de achterbakse streken van de vijand. Meer dan dertig
jaar geleden, toen ik nog een jonge man was, hield ik, door Gods
genade, heel veel van de Heer. Elke ochtend beklom ik een
bepaalde berg, om liederen te zingen, de Schrift te lezen en te bid-
den — vaak met tranen van liefde en van vreugde. O, de
gemeenschap met de Heer was zó heerlijk en de aanwezigheid
van de Heer was zó rijk. Maar zodra ik naar beneden ging, scho-
ten er weer allerlei gedachten door mijn hoofd. Elke ochtend was
het hetzelfde liedje. Eerst dacht ik, dat er iets mis was met mij. Ik
beleed het bij de Heer en vroeg Hem om vergeving. Maar, prijs de
Heer, na een paar dagen was het me duidelijk. Ik zei: ‘Nee! Dit is
niet van mijzelf. Ik heb de Heer zó lief, ik lees Zijn Woord, ik bid
en ik heb zo’n heerlijke gemeenschap met Hem gehad, hoe zouden
die dingen van mijzelf kunnen zijn? Ze moeten wel van de vijand
zijn.’ Weet je wat ik toen deed? Ik balde mijn vuist tegen de vij-
and. Zo streed ik met de vijand.
Na enige tijd leerde ik, dat er zoiets bestond als een helm voor
mijn hoofd. Ik leerde, dat een van de onderdelen van Gods wapen-
rusting een helm is. Vanaf dat moment, had ik mijn les geleerd.
Telkens wanneer die onreine gedachten kwamen, zei ik: ‘Heer,
bedek mij met Uw helm. Halleluja! U bent Overwinnaar! Uw
kostbare bloed is het overwinnende bloed! Bedek mij, Heer! Prijs
U, Heer!’ Zo behaalde ik de overwinning. Later begreep ik,
waarom de Heer zo’n volmaakte bedekking voor mij kon zijn.
Omdat Hij niet alleen door God, maar ook door de vijand en door
de hele mensheid was beproefd. En uiteindelijk is Hij volmaakt
en stralend uit die test gekomen. Hij is het glanzende koper; Hij
heeft het vermogen, de kracht, de kwalificatie en de basis om alle
88 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

aanvallen te weerstaan. Overal waar de vijand deze volmaakte


Persoon tegenkomt, vlucht hij. Je moet de strijd nooit alleen strij-
den — dat is niet jouw zaak. Deze strijd is de strijd des Heren.
Toen ik nog erg jong was, hoorde ik een verhaal, dat ik nooit
meer zal vergeten. Het heeft mij heel veel geholpen. De vader van
een klein meisje had een christenvriend, die hem op een dag
kwam opzoeken. Het kleine meisje luisterde aandachtig naar hun
gesprek. Die meneer had het erg moeilijk. Hij vertelde de vader,
dat hij voortdurend door de vijand werd verslagen. Uiteindelijk
kon het meisje zich niet langer inhouden. Ze riep uit: ‘Meneer, ik
word nooit door de vijand verslagen! Jij bent veel groter dan ik,
maar jij verliest de strijd altijd, terwijl ik hem altijd win!’ ‘O!’, zei
de vriend, ‘hoe kan dat nou?’ Hij wendde zich in stomme verba-
zing tot het meisje. ‘Hoe win jij de strijd dan?’ ‘O, dat is
eenvoudig’, antwoordde het meisje. ‘Wanneer de vijand naar mij
toe komt en op mijn deur klopt, dan vraag ik: ‘Wie ben jij?’ Hij
zegt: ‘Ik ben de duivel.’ Dan zeg ik: ‘Goed, wacht even! Dan ga ik
Jezus even roepen.’ En dat doe ik dan. De vijand zegt dan: ‘Laat
maar zitten; ik ga al.’ En hij vlucht. Dat is mijn manier. Het is zó
gemakkelijk om de strijd te winnen.”
Of dit verhaal waar is of niet, weet ik niet, maar één ding weet
ik zeker: als je de strijd alleen wilt winnen, zul je zeker verliezen.
Maar wanneer je Christus erbij betrekt en je geloof oefent om
Hem toe te passen, zul je zeker winnen. Christus is degene die
beproefd is en die de proef heeft doorstaan. Hij is jouw bedekking.
De vijand kan niets tegen Hem zeggen en niets tegen Hem begin-
nen. Het is belangrijk dat je hem toepast als je bedekking.
De Heer is grondig getest. Nu is Hij degene die gekwalificeerd
is om anderen te oordelen. Hij heeft het koper en Hij heeft de
bedekking.

DE TOEPASSING VAN HET IJZER

En met betrekking tot het gezag, het ijzer, hoe zit het daar-
mee? De Heer zei, dat alle gezag in de hemel en op aarde aan
Hem gegeven was. Maar dat is niet het einde van het verhaal. De
Heer heeft ons ook verteld, dat Hij dit gezag aan ons heeft gege-
ven. Broeders en zusters, weet je dat je aanspraak mag maken op
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 89

het gezag van de Heer? Je hebt dus meer dan kracht — je hebt
gezag. Ken je het verschil tussen kracht en gezag?
Ik zal dit illustreren aan de hand van een voorbeeld. Je hebt
een auto, en die auto heeft een zekere kracht. Stel nu eens, dat je
een politieagent op straat tegenkomt, die het verkeer regelt met
zijn fluitje. Hij mag dan een kleine politieagent zijn, maar wan-
neer deze agent zijn hand opsteekt, stoppen alle auto’s voor hem.
Wat is dit? Dit is gezag — het gezag van de regering. Die kleine
politieagent vertegenwoordigt namelijk de hele regering. Je moet
zijn bevelen gehoorzamen. Het maakt niet uit wat voor soort auto
je hebt, of hoe krachtig hij is. Je moet stoppen! Of je nu in een
auto, een vrachtauto of een bus rijdt, maakt geen verschil. Als hij
‘stop!’ zegt, stop jij eenvoudig! Als je de kracht van de politieagent
vergelijkt met de kracht van al die auto’s, of zelfs maar van één
auto, dan is de kracht van die politieagent uiteraard veel minder.
In feite is zijn kracht bijna nihil. Maar hij heeft iets, wat jij, met
je krachtige auto niet hebt — namelijk, gezag. Als hij ‘stop!’ zegt,
moet iedereen stoppen! Zijn gezag overtreft al jouw kracht.
Ongeacht hoe sterk de vijand is, hij heeft niet meer dan louter
kracht. Wij hebben echter het gezag. Wij hebben het gezag van het
Hoofd van het hele universum. Die kleine politieagent vertegen-
woordigt de regering, maar wij vertegenwoordigen de Koning van
het universum! Broeders en zusters, heb je ooit weleens van dit
gezag genoten? Ik vrees, dat, wanneer er moeilijkheden komen, je
alles weer vergeet, en je je weer als een arme bedelaar gedraagt.
Je vergeet dat je Christus — en niemand anders dan Chris-
tus! — vertegenwoordigt. Het gezag, dat Christus ontving, werd
ook aan jou gegeven. De Heer heeft ons verteld, dat Hij ons het
gezag heeft gegeven, om alle kracht van de vijand te overwinnen. O,
wat een heerlijke redding! Dat we dit toch mogen beseffen en erva-
ren! Probeer het door Christus gegeven gezag eens toe te passen.
Die kleine politieagent heeft het gezag, om al het verkeer te
laten stoppen. Maar als ik daar ga staan en ‘stop!’ roep, kan mij
dat het leven kosten. Ik heb geen basis, omdat ik geen uniform aan
heb. Denk nu niet, dat, alleen omdat je een christen bent, je auto-
matisch gezag kunt uitoefenen over de vijand. Je hebt weliswaar
gezag, maar er is een probleem. Leef je wel in Christus? Leef je wel
90 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

in de opstanding? Die kleine politieagent kan daar vandaag staan


en allerlei bevelen geven. Alles wat hij bindt zal gebonden worden
en alles wat hij ontbindt zal ontbonden zijn. Maar als dezelfde per-
soon daar morgen zonder uniform staat, kan die persoon niets
doen. Niemand zal zijn aanwijzingen opvolgen, en zijn leven loopt
zelfs gevaar. Wanneer hij zijn uniform aan heeft, zal het verkeer
hem gehoorzamen; maar zonder uniform kan hij slechts zinloze
aanwijzingen geven en is hij geen partij voor de auto’s. Je bent wel
een christen, maar waar sta jij? Waar leef jij? Waar wandel jij?
Wandel je in Christus, of wandel je in je natuurlijke leven? Wan-
neer je in jezelf bent, wanneer je in je natuurlijke leven leeft, heb
je geen enkele basis meer. Dan ben je zonder uniform en dan
heb je geen gezag.
De apostel Paulus dreef in zijn tijd veel boze geesten uit
(Hnd. 16:18; 19:12). Hij sprak tot de boze geesten en beval hen uit
te gaan, in de naam van de Heer Jezus. Maar je weet ook hoe
anderen, de zeven zonen van Skevas, hetzelfde probeerden te
doen, in dezelfde naam. In plaats van uit te gaan, sprongen die
boze geesten op hen, en gingen zó tekeer, dat die mannen naakt
en gewond moesten vluchten (Hnd. 19:13-16). Ze hadden geen
basis, geen gezag. De boze geesten kenden Paulus en gehoor-
zaamden hem, maar deze mannen gehoorzaamden ze niet. Het
gezag is dus afhankelijk van de persoon.
We moeten beseffen, waar het ijzer vandaan komt. Het komt
uit de stenen. En waar zijn de stenen? De stenen bevinden zich in
de bergen; zij bevinden zich in de opstanding. Wanneer je je nog
steeds in de kleitoestand bevindt, zul je geen aanspraak kunnen
maken op Zijn gezag. Als een natuurlijk mens van klei, heb je
geen basis en geen recht — er bevindt zich dan geen ijzer in jou.
Maar wanneer je een steen bent, die in Christus leeft, die in de
opstanding leeft, dan heb je automatisch het gezag. Dan hoef je er
niet om te vragen, je mag er dan gewoon een beroep op doen en
het toepassen. Je kunt zeggen: ‘Ik leef in Christus. Ik heb het
gezag van de hemel en ik ga dat gezag gebruiken!’ Ik kan ervan
getuigen, dat het echt werkt.
De Heer zegt tegen ons: ‘Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op
aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 91

ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel’ (Mt. 18:18). Dat is gezag.


Maar denk eraan, je moet in het opstandingsleven zijn, je moet op
grond van de opstanding staan. Dit is iets, wat met de opstanding
te maken heeft. Dan is er nog het koninkrijk en de heuvels. Dit is
de manier waarop het koninkrijk ontstaat. Omdat we het oordeel
en het gezag van Christus ervaren, kunnen we ook het oordeel en
het gezag van Christus uitoefenen. Bij ons is er dan sprake van de
bergen, het koninkrijk, de goddelijke heerschappij en het gezag
van God.
In Deuteronomium 33:25 staat, dat de grendels van de poor-
ten van ijzer en koper gemaakt zijn. Die poorten zijn voor onze
bescherming, onze verdediging en onze veiligheid. Als wij het
gezag en het oordeel van de Heer kunnen uitoefenen, dan zullen
we veiligheid en bescherming ervaren. Onze deuren zullen ver-
grendeld zijn met het gezag en het oordeel van de Heer. De
gelovigen die iets weten over de uitoefening van Christus’ gezag,
zijn de gelovigen die de meeste veiligheid en bescherming erva-
ren. Zij hebben kracht, omdat zij gezag hebben. Daarom hebben
zij veiligheid, bescherming en rust.
Bij dit soort christenen heeft God Zijn gebouw. Zij zijn niet
alleen het bouwmateriaal, de stenen voor het huis, maar zij zijn
het opgebouwde huis. Door dit soort gelovigen kan God Zijn gezag
en Zijn goddelijke heerschappij uitoefenen. Bij hen is dan ook het
koninkrijk van God, bij hen zijn de bergen en de heuvels. We moe-
ten geleidelijk van de ene fase naar de andere groeien: van de
eerste naar de tweede fase, van de tweede naar de derde fase en
van de derde naar de vierde fase. Het is belangrijk, dat we leren,
hoe we Christus moeten toepassen in de eerste fase, om van Hem
te genieten als het levende water. Verder moeten we leren, hoe we
Hem in de tweede fase moeten toepassen als het vaste voedsel.
We moeten in die mate van Christus genieten, dat Hij de hele dag
door zo zoet en zo rijk als melk en honing voor ons is. Dan zijn we
volgroeid. Op een gegeven ogenblik zullen we de basis hebben, om
het gezag en het oordeel van de Heer uit te oefenen.
Wanneer we eenmaal het gezag hebben, hoeven we ons niet
meer met zoveel dingen bezig te houden. Voor vele zaken hoeven
we dan ook niet meer te bidden. We hebben dan immers het recht,
92 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

om Zijn gezag over die dingen uit te oefenen. Wanneer het ver-
keer de politieagent nadert, moet deze dan even zijn meerdere
bellen, om te vragen of hij het verkeer mag stoppen? Onzin. De
politieman is gemachtigd om dat te doen. Op precies dezelfde
manier, is het voor ons niet nodig, om voor alles Gods hulp in te
roepen. We mogen en moeten eenvoudig op deze basis gaan staan
en ons gezag uitoefenen.
Maar ik herhaal, we kunnen dit niet doen, zonder een zekere
mate van geestelijke volwassenheid. De apostel Paulus had
ongetwijfeld de basis om Zijn gezag uit te oefenen. Toen er, met
betrekking tot een broeder in de gemeente te Korinte, een pro-
bleem ontstond, dat de apostel niet kon dulden, zei hij, dat hij die
persoon inmiddels geoordeeld en aan de satan overgeleverd had, in
de naam van de Heer Jezus ( 1 Kor. 5:3-5). Hij deed eenvoudig waar
hij het recht toe had, hij gebruikte zijn gezag. Als wij hetzelfde wil-
len doen, moeten we net als Paulus, geestelijk volgroeid zijn.
O, broeders en zusters, we moeten op de Heer vertrouwen, dat
we dagelijks zullen leren, hoe we een dergelijke allesomvattende
Christus — met Zijn onnaspeurlijke rijkdommen — moeten toe-
passen. We moeten Hem ervaren, vanaf het levende water tot aan
het ijzer en het koper.
Er zijn nog veel meer aspecten van de rijkdommen van Chris-
tus. In de voorgaande hoofdstukken heb ik je slechts enkele
aanwijzingen gegeven. We hebben inmiddels het schriftgedeelte
in Ezechiël 34:29 gelezen: ‘Ik zal hun een plant van naam ver-
wekken’ (Statenvert.). Christus is een plant van naam — we
kennen er de naam niet van. Christus is een andere, een speciaal
soort plant. O, Christus is uitzonderlijk rijk! Zijn rijkdom raakt
nooit uitgeput. Er zijn ook nog andere planten in de Bijbel, die
een beeld van Christus zijn. Het tweede hoofdstuk van Hooglied
spreekt over een appelboom. Dat is echter niet de juiste vertaling.
Een nauwkeuriger vertaling geeft aan, dat het een soort sinaas-
appelboom is. Christus is een sinaasappelboom. Er zijn zoveel
planten, die beelden zijn van Christus en van de verschillende
aspecten van Zijn rijkdom, die wij kunnen ervaren. In Exodus 30
worden de planten genoemd waarvan de zalfolie en het wierook
gemaakt werden: mirre, kaneel, kalmoes en kassie (vs. 23-24),
ZIJN ONNASPEURLIJKE RIJKDOMMEN — MINERALEN 93

alsook hars, onyx, galbanum — stuk voor stuk zoete spece-


rijen — met zuivere wierook (vs. 34). Deze planten zijn stuk voor
stuk vol betekenis en zeer zoet. O, wat een rijkdom! O, wat een
onuitputtelijke rijkdom!
Dit land is inderdaad een goed land, een uitzonderlijk goed
land. Het is vooral goed in zijn onnaspeurlijke rijkdommen. Hoe
rijk is dit land toch! Het is het beeld van de allesomvattende
Christus. Laten we ons beijveren om deze heerlijke, allesomvat-
tende Christus te ervaren, van Hem te genieten en Hem toe te
passen. Dat Hij ons genadig mag zijn.
Hoofdstuk 9

HOE WE HET LAND IN BEZIT


MOETEN NEMEN

I. DOOR HET LAM, HET MANNA, DE ARK


EN DE TABERNAKEL

Efeziërs 3:17, 18: ‘Opdat Christus door het geloof in uw harten


woning make. Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan sa-
men met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte
en lengte en hoogte en diepte is.’

Het is belangrijk, dat we deze twee verzen zorgvuldig lezen.


Neem vervolgens notitie van de uitdrukking ‘woning maken’ in
vers 17. Het is een zeer belangrijke en zwaarwichtige uitdrukking.
In de oorspronkelijke taal, heeft de uitdrukking ‘woning maken’
dezelfde oorsprong als het woord voor ‘huis’ en ‘thuis’. Christus wil
Zijn woning maken in ons hart, zodat we in staat zullen zijn om
Hem te bevatten. Neem ook notitie van het volgende: het is niet
alleen dat we ‘in staat zullen zijn’ om te bevatten. In het Grieks
betekent deze uitdrukking ‘volledig bij machte zijn’. We zouden dit
vers dus op de volgende manier kunnen vertalen: ‘Dat gij volledig
bij machte zoudt zijn te begrijpen …’ Nu wil ik je aandacht vesti-
gen op het woord ‘begrijpen’. We worden niet geacht iets zonder
meer te begrijpen, we worden geacht iets te bezitten door kennis,
iets te verkrijgen door begrip — ofwel te bevatten. Wat moeten we
bevatten? De breedte, lengte, hoogte en diepte — de wijdsheid van
Christus, de onbegrensde afmetingen van Christus. Vervolgens
moeten we deze Christus met alle heiligen bevatten. Het is onmo-
gelijk, voor één enkel persoon, om zo’n onbegrensde Persoon te
bevatten. Dit moet samen met alle heiligen.
Samenvattend: Christus wil woning maken in ons hart. Dan
zullen we volledig bij machte zijn, om de onbegrensde wijdsheid
96 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

van Christus, met alle heiligen te bevatten, en door begrip te ver-


krijgen.
Exodus 33:14, 15: ‘Toen zeide Hij: Moet Ik zelf medegaan om u
gerust te stellen? En Hij zeide tot Hem: Indien Gij Zelf niet mede-
gaat, doe ons vanhier niet optrekken.’

Ten eerste, beloofde de Heer aan Mozes, dat Hij met hem en
het volk Israël mee zou gaan. Ten tweede, beloofde Hij Mozes rust
te geven. De rust waar de Heer hier op doelt, is de rust van het
beloofde land.
Deuteronomium 12:10: ‘Maar wanneer gij de Jordaan zult zijn
overgetrokken en woont in het land dat de Here, uw God, u zal
doen beërven, en Hij u rust geeft van al uw vijanden aan alle kan-
ten, en gij veilig woont, …’
Deuteronomium 25:19: ‘Als dan de Here, uw God, u rust gege-
ven heeft van al de vijanden rondom u in het land, dat de Here,
uw God, u ten erfdeel geven zal om het te bezitten, ...’

In deze twee verzen is duidelijk te zien, dat, wanneer de Heer


naar de rust verwijst, Hij naar het land verwijst. Het land is de
rust. Het land te bezitten en te bewonen betekent eenvoudig rust.
Exodus 40:1, 2: ‘De Here sprak tot Mozes: Op de eerste dag van
de eerste maand zult gij de tabernakel, de tent der samenkomst,
oprichten.’

De Heer beval Mozes, de tabernakel op de eerste dag van de


eerste maand op te zetten. Dat betekent een volkomen nieuw
begin.
Exodus 40: 17, 21, 34, 35: ‘Het geschiedde in de eerste maand in
het tweede jaar op de eerste der maand, dat de tabernakel werd
opgericht. Hij bracht de ark naar de tabernakel, hing het voor-
hangsel ter bedekking op en onttrok de ark der getuigenis aan
het oog — zoals de Here Mozes geboden had. En de wolk bedekte
de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des Heren vervulde
de tabernakel, zodat Mozes de tent der samenkomst niet kon bin-
nengaan, want de wolk rustte daarop, en de heerlijkheid des
Heren vervulde de tabernakel.’

Toen de tabernakel eenmaal opgezet was, vulde de heerlijkheid


HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 97

van de Heer haar onmiddellijk. Wat is de heerlijkheid van de


Heer? Het is Zijn aanwezigheid, die zich voor de ogen van mensen
manifesteert. Menselijke ogen, de ogen van het volk Israël, heb-
ben destijds de aanwezigheid van God in Zijn heerlijkheid kunnen
aanschouwen.
We hebben iets gezien van de goedheid van het land, van de
uitzonderlijke goedheid van het land Kanaän. We hebben gezien,
hoe dit een beeld is van de allesomvattende Christus. We hebben
zijn rijkdom weliswaar niet uitputtend behandeld, maar ik geloof
toch, dat we genoeg gezien hebben, om er een zekere waardering
voor te hebben. Nu zullen we zien, op welke manier we dat land in
bezit kunnen nemen. We zullen zien, hoe we dat land kunnen bin-
nengaan en ervan kunnen genieten.

EEN COLLECTIEVE AANGELEGENHEID

Ten eerste, kan één persoon dit land onmogelijk in bezit


nemen. Het is absoluut onmogelijk, om dit als enkeling te doen.
We moeten dat goed onthouden. Als individu kunnen we de alles-
omvattende Christus onmogelijk bevatten. Dat is absoluut
onmogelijk. Broeders en zusters, we moeten niet dromen. Zulke
dromen kunnen nooit verwezenlijkt worden. Dit is een zaak van
het Lichaam; alleen de heiligen met elkaar kunnen zoiets bevat-
ten. Christus is te groot; Zijn wijdsheid is onbegrensd en Zijn
rijkdommen zijn onnaspeurlijk. Het was de Heer Zelf die dit prin-
cipe bevestigde: het binnengaan en het in bezit nemen van dit
beloofde land, was geen zaak voor individuen, maar voor een col-
lectief lichaam. De Heer heeft het volk van Israël nooit gevraagd,
om geleidelijk aan, één voor één, de Jordaan over te steken en het
land binnen te gaan. Het lag niet in Gods bedoeling, dat de één
deze maand zou binnentrekken, en een ander de volgende maand,
en weer een ander de maand daarop. Dat is niet alleen onmoge-
lijk, maar druist tevens tegen het goddelijke principe in. Het
moet gezamenlijk, niet individueel, in bezit genomen worden.
Ik vrees dat ook jij, terwijl je deze bladzijden zit te lezen, je af
zit te vragen: ‘Hoe kan ik dit land binnengaan?’ Jij, als individu,
kan dat niet. Dat moet je goed tot je door laten dringen. Dat is niet
98 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

de manier. Als je dit land wilt binnengaan, dan moet je dat doen,
als deel van een collectief lichaam.

HET LAM

In het begin, genoot het volk van Israël van het paaslam
(Ex. 12), wat een beeld van Christus was (1 Kor. 5:7). Ze genoten
al van Christus, toen ze nog in het land Egypte waren. Toch is ook
het land Kanaän een beeld van Christus. Het lam is Christus en
het land is ook Christus. Zo lijkt het wel, alsof er twee Christus-
sen zijn: een kleine en een grote Christus, een Christus die zo
klein is als het paaslam en een Christus die zo groot is als het
land Kanaän. Het lijkt erop, dat, terwijl we van de kleine Chris-
tus genieten, er een grotere Christus op ons staat te wachten.
Daarom is het belangrijk dat we ons uitstrekken, om van deze
grotere Christus te genieten. Is dat soms niet waar? Toen ik jong
was, leek dit inderdaad zo te zijn. Ik had al iets, want ik had
immers deze Christus, maar aan de andere kant moest ik mij nog
uitstrekken om Hem te verkrijgen. Zijn er dan twee Christussen,
of maar één? Misschien vind je, dat dit een vreemde vraag is. Heb
je Christus al? Ik geloof van wel. Waarom verlang je er dan nog
steeds naar Hem te verkrijgen? Als we zeggen dat we Hem al
hebben, moeten we Hem desondanks nog steeds verkrijgen. Als
we zeggen dat we Hem al hebben, ligt Hij desondanks, wat ons
betreft, nog steeds in het verschiet. Als we zeggen dat we Hem
niet hebben, volgt daaruit, dat we ons niet meer zullen uitstrek-
ken, om meer van Hem te verkrijgen. Deze vragen raken de kern
van deze boodschappen.
We moeten ons realiseren, dat we eerst van Christus moeten
genieten als een klein lammetje. Christus is het lam voor onze
verlossing. We moeten eerst Zijn verlossing ervaren, voordat we
Hem als de Allesomvattende kunnen verkrijgen. We moeten Hem
eerst als het paaslam ontvangen. Daarom gaan we in dit hoofd-
stuk uit, van het eerste deel van het boek van Exodus. Dat is de
plaats waar we moeten beginnen, om het land Kanaän binnen te
kunnen trekken. We hebben het paaslam nodig; we moeten Chris-
tus ervaren als het lam van God. ‘Zie, het lam Gods’, staat er aan
het begin van het evangelie naar Johannes. Maar aan het einde
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 99

van datzelfde evangelie, zien we Christus als de Onbegrensde,


die het eigendom van Zijn discipelen wordt. Aan het begin wordt
Christus, door Johannes de Doper, aan de mensen voorgesteld als
het lam, maar aan het eind is Christus degene, die onbegrensd is
door tijd en ruimte. Niets kan Degene die opgestaan is, inperken;
en toch is Hij voor ons genot. Enerzijds moeten we Christus erva-
ren als het beperkte lam; en anderzijds moeten we Hem najagen
als de onbeperkte Christus.
Eigenlijk is er bij het paasfeest niet alleen sprake van het
lam, maar ook van het ongezuurde brood en de bittere kruiden
(Ex. 12:8). Hier zien we weer twee soorten leven. Het lam behoort
tot het dierenleven, terwijl het ongezuurde brood en de bittere
kruiden tot het plantenleven behoren. Op het moment dat je gered
werd — of je het nu merkte of niet — ervaarde je Christus
als twee soorten leven: enerzijds ervaarde je Hem als het ver-
lossende lam, en anderzijds als het leven-voortbrengende en
leven-vermenigvuldigende leven. Heb je dat weleens opgemerkt?
Sta mij dan toe, je op iets anders te wijzen. (Deze zaak van het
goede land is onuitputtelijk. Met betrekking tot dit onderwerp zou
er nog een boek geschreven kunnen worden, zonder dat er iets
wordt herhaald.) In Johannes 6 combineert de Heer Jezus deze
twee soorten leven tot één. Hij zegt: ‘Ik ben het brood des levens.’
Wat is brood? Brood wordt gemaakt van tarwe of gerst, en behoort
dus tot het plantenleven. Maar als de Heer die uitspraak doet,
begrijpen de mensen Hem niet. Vervolgens verklaart Hij: ‘Wie
Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven … Want
Mijn vlees is ware spijs en Mijn bloed is ware drank.’ Met andere
woorden, het brood des levens is Zijn vlees. Het brood behoort tot
het plantenleven, terwijl het vlees tot het dierenleven behoort, en
in dit hoofdstuk brengt de Heer ze met elkaar in verband.
Daarom, broeders en zusters, moeten we eerst van Christus
genieten als het verlossende lam met de leven-voortbrengende en
de leven-vermenigvuldigende kracht. We moeten het paaslam
eten, met het ongezuurde brood en de bittere kruiden.

HET MANNA

Op het paasfeest volgt de ervaring van Christus als het


100 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

manna. Nadat we van Hem genoten hebben als het lam, genieten
we van Hem als ons dagelijkse voedsel. Behoort manna tot het
plantenleven of tot het dierenleven? Laten we eens zien wat de
Schrift daarover zegt:
Numeri 11:7-9: ‘Het man nu leek op korianderzaad en het zag er
uit als balsemhars; het volk verspreidde zich om het te verzame-
len en maalde het in handmolens of stampte het in vijzels en
kookte het in potten en bereidde het tot koeken; en de smaak er-
van was als van oliegebak; telkens wanneer des nachts de dauw
op de legerplaats neerdaalde, daalde ook het man daarop neder.’

Exodus 16:31: ‘Het huis Israëls noemde het: manna; en het was
wit als korianderzaad en de smaak ervan was als die van een ho-
nigkoek.’

Hier lezen we, dat het manna op een soort zaad lijkt, en dat
het als verse olie en honing smaakt. Hier zien we dus opnieuw
twee soorten leven, die met elkaar vermengd zijn. Merk hier ook
op, dat het manna op balsemhars of bdellium lijkt. De juiste bete-
kenis van bdellium is echter parel. In Openbaring 21 zien we, dat
parels één van de materialen van Gods gebouw zijn. Daarom
symboliseert zowel manna als parel datgene wat getransfor-
meerd is tot materiaal voor Gods gebouw. Parel is ook het woord
dat in Genesis 2 genoemd wordt. In dat gedeelte zien we de boom
des levens en een rivier waarin er verschillende kostbare materia-
len te vinden zijn, waar parel er één van is. Dit betekent, dat,
wanneer we van de boom des levens eten en van het water des
levens drinken, de parel, het getransformeerde materiaal voor
Gods gebouw, voortgebracht zal worden.
Manna is dus een substantie, die de volgende naturen heeft: de
natuur van het plantenleven, de natuur van het dierenleven en de
natuur van het getransformeerde leven. We moeten leren, van dit
aspect van Christus te genieten. We moeten van Hem genieten als
het paaslam met het ongezuurde brood en de bittere kruiden. Ver-
der moeten we van Hem genieten als het manna, dat zowel het
plantenleven als het dierenleven en de getransformeerde natuur
omvat. Door het genot van Christus als ons dagelijkse manna,
worden we getransformeerd tot materiaal voor Gods gebouw.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 101

Maar is dat toereikend? Nee, er is nog meer. De manier


waarop ze het land binnen moeten trekken, wordt beschreven
vanaf het twaalfde hoofdstuk van Exodus, tot aan het laatste
hoofdstuk van Jozua. We moeten al deze passages grondig lezen,
en ze goed begrijpen. Dan weten we, op welke manier we het land
in bezit kunnen nemen.

DE ARK

Om van Christus te genieten als het paaslam en vervolgens


als het dagelijkse, hemelse manna, is slechts het begin. Het is
verder noodzakelijk, dat we Hem ervaren als de ark, die zich in de
tabernakel bevindt (Ex. 25:10-22). Wat is de ark? De ark is het
getuigenis van God. Het getuigenis van God is eenvoudig de open-
baring van God, de uitdrukking van God. In de ark bevonden zich
de stenen tafelen met de tien geboden. Wat zijn de tien geboden?
De indruk die de meeste christenen van de tien geboden heb-
ben is, dat zij Gods strenge eisen zijn. Gij zult dit en gij zult dat.
Gij zult niet dit en gij zult niet dat. Dat is de indruk, die de alge-
mene christelijke leer ons gegeven heeft. Maar wat is de ware
betekenis van de tien geboden? Ogenschijnlijk zijn het wetten,
maar de belangrijkste betekenis is niet dat het wetten zijn — dat
komt pas op de tweede plaats. De voornaamste betekenis is, dat
zij Gods uitdrukking zijn. De tien geboden zijn de manifestatie
van God.
Wat voor soort God is Hij? Dat is wat de tien geboden ons te
kennen geven. Je hebt God nooit gezien, maar hier zijn ‘tien woor-
den’ (Ex. 34:28) die je een beschrijving van Hem geven. Het eerste
kenmerk is, dat Hij een naijverig God is. God wil alles; Hij duldt
geen rivaliteit. Hij is een naijverig God. Het tweede kenmerk is,
dat Hij een heilig God is. Er zijn nog meer kenmerken: Hij is een
God van liefde, rechtvaardigheid, trouw, enz. Zo zijn de tien gebo-
den de beschrijving, de uitdrukking en de manifestatie van de
verborgen God. Ze geven je een indruk van de onzichtbare God, en
laten je zien wat voor soort God Hij is. Hij is een naijverig God;
Hij is een heilig God; Hij is een God van liefde; Hij is een recht-
vaardig God; Hij is een trouw God. Door deze tien geboden kan je
Zijn natuur onderscheiden. Schenk niet teveel aandacht aan de
102 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

tien geboden als louter wetten. Dat komt pas op de tweede plaats.
We moeten goed beseffen, dat de eerste betekenis er een is van
beschrijving, van uitdrukking, van getuigenis van een heerlijke
maar onzichtbare God.
Deze tien geboden werden in de ark gelegd. Dit betekent, dat
God Zichzelf in Christus legde. De tien geboden zijn Gods getuige-
nis en de ark der getuigenis is Christus. Daarom woont Gods
volheid in Christus.
De ark geeft ons een duidelijk beeld van het feit, dat Christus
twee naturen heeft. Zij was gemaakt van hout, dat met goud over-
trokken was. Hout is de menselijke natuur en goud is de
goddelijke natuur. Het is een beeld van Christus in het vlees, die
vermengd was met de goddelijke natuur. Hij heeft zowel de mense-
lijke als de goddelijke natuur. Hij is de ark, maar in Zijn binnenste
bevindt zich God Zelf. Net zoals de tien geboden in de ark gelegd
werden, zo werd al Gods volheid in Christus gelegd. Net zoals de
ark de ‘ark der getuigenis’ genoemd werd, zo is Christus Gods uit-
drukking en getuigenis. Zoals je ziet, is dit meer dan het paaslam
en het dagelijkse manna. Dit is iets wat steviger, volmaakter en
voller is. Dit is Gods uitdrukking en getuigenis. Kunnen het paas-
lam en het manna ons laten zien wie God werkelijk is? Ja,
misschien, tot op zekere hoogte. Kan het dagelijkse manna je een
indruk geven van Gods natuur? Dat is niet zo gemakkelijk. Ik zeg
niet, dat je helemaal niets kunt zien, maar in ieder geval niet
zoveel. Neem nu de ark eens in overweging. Onmiddellijk leer je
iets over God. God is naijverig; God is liefde; God is heilig; God is
rechtvaardig; God is trouw. De ark geeft je onmiddellijk te kennen,
wie deze verborgen God eigenlijk is.
Maar ik zou je willen vragen: kun je de ark opeten? Kun je de
ark drinken? Dat is onmogelijk. Maar de ark laat ons een ander
en rijker aspect van Christus zien. Christus is namelijk de uit-
drukking, de manifestatie en het getuigenis van de onzichtbare
God. Als we van Christus genieten als het paaslam en het dage-
lijkse manna, dan moeten we ook deze grotere Christus (als je me
toestaat dat woord te gebruiken), als ons middelpunt hebben. We
moeten de ark der getuigenis hebben — Christus als de uitdruk-
king, de manifestatie en het getuigenis van God. Als zodanig is
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 103

Hij ons middelpunt. Dit is inderdaad meer. Hij is niet alleen het
lam als onze verlosser, het dagelijkse manna als ons voedsel,
maar ook de ark der getuigenis als ons middelpunt.
Broeders en zusters, sta mij toe te herhalen. Ik vrees, dat en-
kele van jullie mij niet kunnen volgen. Geniet je dag aan dag van
Christus als je dagelijkse manna? Dat is goed, maar dat is niet
voldoende. Hij moet tevens ons middelpunt zijn. Wat is het mid-
delpunt? Het middelpunt is de uitdrukking, de manifestatie en het
getuigenis van God. Hebben wij een dergelijk middelpunt onder
ons? Is dit werkelijk het middelpunt van onze samenkomst en ons
gemeenteleven? Wanneer de mensen bij ons komen, zien ze dan
Gods uitdrukking onder ons? Als er mensen bij ons komen, die
alleen maar kunnen zien, dat wij verloste mensen zijn — dat wij
mensen zijn die van Christus genieten als het lam — dan is dat
onvoldoende. Als ze alleen maar kunnen zien, dat wij mensen zijn,
die Christus als het dagelijkse manna eten, dan missen we nog
steeds het doel. Wij moeten hun de indruk geven, dat we de naijve-
rige God, de God van liefde, de God van heiligheid, de God van
rechtvaardigheid, de God van trouw tot uitdrukking brengen.
Hebben wij zo’n middelpunt onder ons of niet? Wanneer de men-
sen onze samenkomsten bijwonen, kunnen ze dan de manifestatie,
de uitdrukking, de omschrijving en de verklaring van God zien?
Beseffen ze, dat wij Gods getuigenis zijn, en dat wij getuigen van
de werkelijkheid van onze ervaring van Christus. Kunnen zij in
ons zien, dat God een naijverig God, een heilig God, een God van
liefde, een rechtvaardig God, en een trouw God is? Dit getuigenis
moet ons middelpunt zijn.
Je ziet, dat het niet eenvoudig is, om het land in bezit te nemen.
Denk je dat we onmiddellijk, nadat we van het lam genoten heb-
ben, de Rode Zee kunnen oversteken en het land binnen kunnen
trekken? Nee. Na Exodus 12, 13 en 14, na het paasfeest en het
oversteken van de Rode Zee, zijn er nog veel meer ervaringen die
wij moeten hebben. De rest van Exodus, en heel Leviticus,
Numeri, Deuteronomium en Jozua liggen, wat ons betreft, nog
steeds in het verschiet. Er zijn nog vele andere dingen waarmee
afgerekend moet worden, die we moeten ervaren en in bezit moe-
ten nemen, voordat we het land binnen kunnen gaan.
104 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

We moeten de volle betekenis van de ark zien. Zo is er bijvoor-


beeld het aspect van de geboden als wetten — dat aspect kunnen
we hier niet behandelen. Maar het is belangrijker, dat de tien
geboden de beschrijving, de verklaring, de interpretatie van de
onzichtbare God zijn. En deze interpretatie, deze verklaring,
bevindt zich in Jezus Christus, de Godmens, in Hem die vleesge-
worden is met zowel de goddelijke als de menselijke natuur. Hij is
Gods verklaring, Gods uitdrukking — Hij is God Zelf. Hij is
degene die ons middelpunt moet zijn. Hij is niet alleen Gods uit-
drukking en getuigenis, maar Hij moet ook ons getuigenis zijn.
We moeten van niets anders getuigen dan van God, die in Chris-
tus geopenbaard wordt.

DE TABERNAKEL

Deze ark bevindt zich in de tabernakel. De tien geboden bevin-


den zich in de ark en de ark bevindt zich in de tabernakel
(Ex. 40:20-21). Wat is de tabernakel? De tabernakel is de vergro-
ting van de ark. De ark werd gemaakt van hout dat met goud
overtrokken was, en het grootste gedeelte van de tabernakel werd
van hetzelfde materiaal gemaakt (Ex. 26:15-30). Daarom is de
tabernakel de vergroting van de ark. Met andere woorden: de
vergrote ark wordt de tabernakel. De tabernakel heeft dezelfde
vorm, is van hetzelfde materiaal gemaakt, en bevat meer van
Christus.
Nu zullen we de tabernakel eens nader beschouwen, om er
meer van Christus in te ontdekken. We hebben gelezen, dat er
vier kleden overheen lagen, als bedekking (Ex. 26:1-14). Dit bete-
kent, dat Christus een schepsel werd, omdat vier het getal van de
schepping is. Wat waren die vier verschillende kleden? Het bui-
tenste kleed was van tachasvellen, een zeer goede bescherming
tegen de wind, de regen en de hitte van de zon. Onder het kleed
van tachasvellen zat een kleed van roodgeverfde ramsvellen. Dit
betekent, dat Christus is gestorven en dat Hij Zijn bloed voor
onze zonden heeft vergoten. Daaronder zat het geitenharen kleed,
wat betekent, dat Christus voor ons tot zonde gemaakt was. Het
onderste kleed was van linnen — zo mooi, zo fijn en zo vol heer-
lijkheid. Op dit linnen waren geborduurde cherubs aangebracht.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 105

Elk van deze dekkleden heeft zijn eigen betekenis en vereist veel
uitleg. Ze verwijzen stuk voor stuk naar Christus.
Het binnenste van de tabernakel openbaart Zijn heerlijkheid.
O, Christus is zó vol heerlijkheid vanbinnen! Aan de buitenkant
zie je Zijn nederigheid, Zijn eenvoud, Zijn kracht en Zijn verdraag-
zaamheid, maar geen schoonheid. Dit is Jezus, die door anderen
wordt veracht — een nederig mens. Maar vanbinnen is Hij de
heerlijke Christus. Prijs de Heer, dat we bedekt zijn met zo’n
Christus! Volgens de afmetingen van de tabernakel, waren er tien
kleden voor nodig om een bedekking te vormen. Het onderste
kleed, van fijn linnen, bestond dus uit tien kleden. Maar het kleed
van geitenhaar werd van elf kleden gemaakt. Dus niet vijf plus
vijf, maar vijf plus zes, en zes is geen positief getal. Zes verwijst
naar de mens, en heeft met zonde te maken. Dit betekent, dat
Christus voor ons tot zonde gemaakt was. Het onderste kleed sym-
boliseert de heerlijke Christus; het tweede kleed symboliseert de
Christus, die voor ons tot zonde gemaakt werd; het derde kleed
symboliseert de Christus die gestorven is en die Zijn bloed voor
ons heeft vergoten; en het vierde, het buitenste kleed, symboli-
seert de Christus die Zichzelf tot een nederig mens vernederde.
Deze Christus, deze viervoudige Christus, is degene die ons bedekt.
Wat een bedekking, wat een bescherming, wat een veiligheid!
In deze tabernakel, wordt Christus met vele planken samen-
gevoegd. Wij zijn de houten planken, de menselijke leden; jij bent
een plank en ik ben een plank. De ark bevindt zich in de taberna-
kel. En deze tabernakel bestaat uit Christus, die met ons
verbonden is door middel van de goddelijke natuur, net zoals
de planken werden verenigd door het goud. Er waren tenminste
achtenveertig planken, die stuk voor stuk met goud overtrokken,
en met gouden ringen en dwarsbalken samengevoegd waren
(Ex. 26:26-29). Wanneer we het goud zouden verwijderen, zouden
alle achtenveertig planken uit elkaar vallen. Dan zal er niet één
plank zijn, die nog aan een andere vastzit. Wij zijn niet verenigd
door het vlees, want dat zou onmogelijk zijn. Het is de goddelijke
natuur, die ons met elkaar verbindt. Het goud is de verbinding;
het goud vormt de eenheid onder ons. Zonder goud zullen we uit-
een vallen. Ik zou het nooit met jou eens zijn en jij zou het nooit
106 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

met mij eens zijn. Maar, prijs de Heer, het goud bedekt jou en het
goud bedekt mij. Er zitten een paar gouden ringen aan jou en er
zit een gouden dwarsbalk aan mij. Zo kunnen we onmogelijk van
elkaar gescheiden worden. Zelfs wanneer je weg wilt lopen, kan
dat niet. Je bent immers vastgebonden. Wij zijn met elkaar ver-
bonden en kunnen nooit gescheiden worden. Het is niet onze
natuurlijke aanleg, die ons met elkaar verbindt. Natuurlijk
gesproken, kan ik misschien niet eens met jou opschieten. En
zelfs als dat wel het geval is, is dat desondanks geen echte en
standvastige eenheid. Maar, prijs de Heer, het is de goddelijke
natuur die ons tot een echte, onverbreekbare eenheid met elkaar
verbindt. We worden niet alleen samengevoegd door het goud,
maar we zijn tevens bedekt met goud — het goud is onze bescher-
ming. Het goud is God Zelf.
Op een dag, zei ik tegen mijzelf: ‘Wat heb je toch een pech! Je
bent gevangen door de goddelijke natuur en je kunt niet ontvluch-
ten. Je kunt het proberen, maar je kunt dit team van goud nooit
ontvluchten!’ Dat is eenheid. Broeders en zusters, zo’n eenheid
moet er ook onder ons zijn. Dan zullen we sterk en bekwaam zijn,
om het land in bezit te nemen. Zolang we elkaar kunnen ontvluch-
ten, zolang we van elkaar gescheiden kunnen worden, is er voor
ons geen mogelijkheid om het beloofde land binnen te trekken.
Het is belangrijk dat we de tabernakel, de belichaming van de ark
bezitten. We moeten verenigd zijn in deze goddelijke natuur, zoals
de tabernakel is verenigd met de ark. De ark, die Christus voor-
stelt, is in ons als ons middelpunt. En wij zijn de vergroting van
deze Christus, zoals de tabernakel, die de ark bevat.
We hebben gezien, hoe we van Christus kunnen genieten als
het paaslam, als het dagelijkse manna en als de ark die zich in de
tabernakel bevindt. Al deze dingen kwalificeren ons, om het land
binnen te trekken.
Hoofdstuk 10

HOE WE HET LAND IN BEZIT


MOETEN NEMEN

II. DOOR DE OFFERANDEN EN HET PRIESTERSCHAP

Schriftlezing: Lv. 1:1-3; 2:1; 3:1; 4:2, 3; 5:5, 6; 8:1-13; Ex. 40:17, 21
We hebben inmiddels — tot op zekere hoogte — gezien, hoe we
het land binnen kunnen trekken, om de allesomvattende Chris-
tus in bezit te nemen. Eerder hebben we al gezegd, dat, als we
deze Persoon in bezit willen nemen, we vandaag moeten beginnen
door stukje bij beetje van Hem te genieten. Het volk van Israël
genoot van Hem als het paaslam — dat is waar we allemaal moe-
ten beginnen. Daarna genoten ze van Hem als het hemelse
manna en als de rots met het stromende, levende water. Dit zijn
stuk voor stuk beelden van Christus. Maar het zijn elementaire
beelden; ze zijn nog niet zo rijk en zo diep. Naar ons idee mogen
ze dan helemaal voldoende zijn, maar we moeten beseffen dat ze
slechts een begin zijn.
Verder hebben we de ark gezien, met Gods getuigenis erin. De
ark is een ander, en tevens rijker en voller beeld van Christus. Als
je de ark met het lam, het manna of de rots vergelijkt, die stroomt
met het levende water, dan zie je een echte verbetering. De ark
openbaart veel meer van Christus. Het paaslam openbaart Chris-
tus hooguit als de Verlosser, als degene die aan het kruis stierf, en
die Zijn bloed voor onze zonde vergoot. Het manna is al een verbe-
tering en is werkelijk een goede ervaring. In het manna proef je
namelijk het dieren- en het plantenleven. Bovendien is er iets te
merken van de parel, als het getransformeerde materiaal voor
Gods gebouw. Deze ervaringen zijn ook erg goed, maar ze halen
het nog steeds niet bij de ervaring van de ark. De ervaring van de
ark is heel solide, en onvergelijkbaar rijk en vol. Je kunt er iets in
108 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

lezen. In de ark bevindt zich iets, waarin iets over God Zelf
geschreven is. Door de inhoud van de ark, kun je Gods eigen
natuur leren kennen.
Bij de ark hoort ook zijn uitbreiding en vergroting — namelijk,
de tabernakel. De tabernakel is niet alleen de vergroting, maar
tevens de uitdrukking van Christus, want het grootste gedeelte
van de tabernakel is van precies hetzelfde materiaal gemaakt als
de ark. De ark was gemaakt van hout, dat met goud overtrokken
was, en de tabernakel was op precies dezelfde wijze vervaardigd.
Maar hoe weten we, dat de tabernakel zowel de vergroting als de
uitdrukking van Christus is, als Zijn Lichaam, de Gemeente?
Omdat de tabernakel was vervaardigd van achtenveertig houten
planken. Hij was samengesteld uit zoveel planken, omdat zij de
leden van het Lichaam voorstellen. In de Gemeente worden de
leden samengebouwd, doordat zij met het goddelijke goud over-
trokken en samengevoegd worden. Enerzijds worden ze met goud
overtrokken, en anderzijds worden ze verenigd door gouden
ringen en dwarsbalken. Zonder het goud, zouden ze uiteenvallen
en van elkaar vervreemden. Voor zover het de menselijke natuur
betreft zijn het losse delen, maar voor zover het de goddelijke
natuur betreft — in de drie-enige God — zijn ze één. Bovendien
worden ze bijeengehouden door de viervoudige Christus, net zoals
de tabernakel werd bedekt door vier soorten dekkleden. De
Gemeente, als de vergroting en uitdrukking van Christus, bevindt
zich onder zo’n bedekking. Deze achtenveertig planken stonden
stuk voor stuk op zilveren voetstukken. Dit betekent, dat ze het
verlossingswerk van Christus als hun basis hadden. De verlossing
van Christus is de basis waarop zij staan, om overtrokken en
samengevoegd te kunnen worden met het goddelijke goud. Verder
worden zij bedekt door de viervoudige Christus. Dit is de
Gemeente, de vergroting en uitdrukking van Christus.
We moeten beseffen, dat dit veel meer is dan het paaslam, het
manna of de rots met de stromen van levend water. Deze ervaring
is zeer solide. Dit is Christus, met Gods getuigenis aan de bin-
nenkant, en Zijn vergroting, als de ware uitdrukking van Zichzelf,
aan de buitenkant. Deze Christus is het middelpunt van hen, die
het land in bezit nemen. Als wij de allesomvattende Christus in
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 109

bezit willen nemen, moeten we Hem als ons middelpunt heb-


ben — een Christus, die niet alleen het getuigenis, maar ook de
manifestatie en verklaring van God is. En wij moeten de vergro-
ting, de uitdrukking en de tabernakel van deze Christus zijn. We
moeten zo’n middelpunt hebben en we moeten zo’n vergroting zijn.
Dit is de manier, om het land in bezit te nemen. Dat betekent ech-
ter niet, dat we een geweldige hoeveelheid ervaringen van
Christus hebben, maar dat ons genot van Hem steeds groter wordt.
We beginnen met het genot van het lam. Eigenlijk moeten we
zeggen, een lammetje. Het is weliswaar volmaakt en compleet,
maar het is klein. Vervolgens moeten we leren om dagelijks van
Hem te genieten als het manna, onze voedselvoorziening, en de
rots met het levende water. Christus wordt steeds meer voor ons.
Uiteindelijk zullen we van Hem genieten als Gods getuigenis,
Gods uitdrukking en Gods verklaring. Zo wordt Christus steeds
meer in ons gevormd. Wanneer de mensen ons bezoeken, zullen
ze ontdekken dat dit ons middelpunt is; dan zullen ze Gods
natuur in ons kunnen zien. Zo worden we Zijn vergroting, Zijn
volheid, Zijn Lichaam. Dit moet niet alleen onze ervaring, maar
ook ons getuigenis zijn.

DE TABERNAKEL WORDT VERVULD MET


GODS HEERLIJKHEID

Wanneer we de ark als ons middelpunt hebben, en wij samen


opgebouwd zijn tot de tabernakel die deze ark bevat, zal Gods
heerlijkheid neerdalen en de tabernakel vullen. Pas wanneer we
dit getuigenis hebben, dat we Christus ervaren als de ark, als
Gods uitdrukking, en wij deze ark — de vergroting van Chris-
tus — bovendien tot uitdrukking brengen, zullen wij vervuld
worden met Gods heerlijkheid. We moeten Christus op deze wijze
ervaren. Hij is Gods uitdrukking en wij zijn de uitdrukking van
Christus. Dan zal de heerlijkheid van God ons vullen. Dan kunnen
we er zeker van zijn, dat, wanneer we dit punt bereiken — onge-
acht wanneer we samenkomen of hoe we samenkomen — de
heerlijkheid van God met ons zal zijn. Wat is heerlijkheid? Zoals
we al eerder hebben gezegd, is heerlijkheid Gods aanwezigheid,
die door menselijke zintuigen wordt waargenomen. Wanneer je
110 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Gods aanwezigheid ervaart, is dat Gods heerlijkheid. Waar is die


heerlijkheid? Zij is daar waar de ark het middelpunt is, en waar de
tabernakel opgebouwd wordt als de vergroting en de belichaming
van de ark.
De heerlijkheid van God kan geïllustreerd worden aan de
hand van het voorbeeld van een gloeilamp. De gloeilamp is een
vat, dat de heerlijkheid van de elektriciteit tentoonspreidt. Wan-
neer de gloeilamp niet op de stroom is aangesloten, heeft zij geen
heerlijkheid en geen waarde. Maar wanneer alles in orde is en de
gloeilamp op de stroom aangesloten is, zal zij vervuld worden met
heerlijkheid. Dan kan iedereen haar zien en haar heerlijkheid
gewaarworden.
Wanneer het punt is bereikt, dat de Christus die wij bezit-
ten — als Gods manifestatie — door ons tot uitdrukking gebracht
wordt, dan zal de heerlijkheid van God onze samenkomst vervul-
len. Dan zullen de mensen het merken. Zij worden Gods
uitdrukking gewaar, omdat God onder ons verheerlijkt wordt.
Niet voordat we dit stadium bereiken is er sprake van zo’n werke-
lijkheid. Wanneer we Christus als het paaslam nemen, is er nog
geen uitdrukking van heerlijkheid. Zelfs wanneer we van Hem
genieten als het dagelijkse manna, of als de rots met het levende
water, onbreekt nog steeds de sjechina-heerlijkheid. Pas wanneer
de ark in de tabernakel, en de tabernakel op de zilveren voetstuk-
ken geplaatst wordt, en hij tevens bedekt wordt met de vier
kleden, zal Gods heerlijkheid neerdalen.
Dit is een duidelijk beeld van de ware uitdrukking van Chris-
tus. De ware uitdrukking van Christus is de vergroting van
Christus Zelf. Het is Christus als Gods uitdrukking, die vermengd
is met ons. Het is niet Christus als het kleine paaslam, noch Chris-
tus als het dagelijkse manna of de rots, maar Christus als Gods
uitdrukking, die ons middelpunt is. Het is deze Christus, die Zich
met ons vermengt, die Zich in ons uitbreidt en die Zich door ons
verspreidt. Wij zijn stuk voor stuk doordrenkt met Zijn natuur en
samengebouwd in Hem. Christus heeft twee naturen, namelijk, de
menselijke en de goddelijke natuur, en wij zijn hetzelfde. Hij is de
Godmens, en wij zijn Godmensen. Hij is de ark van hout die met
goud overtrokken is, en wij zijn de planken van hout die met goud
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 111

overtrokken zijn. Qua aantal is er verschil, maar qua natuur zijn


we precies hetzelfde. Christus is Gods uitdrukking, en al deze
planken, die samengevoegd worden door het goud, zijn de uitdruk-
king van Christus. Wanneer dit punt is bereikt, zal Gods
heerlijkheid neerdalen en ons vullen. Dit is het getuigenis. Wij
getuigen van niets anders dan van deze Christus. Hij is Gods uit-
drukking die door ons vergroot wordt. Op deze manier worden wij
vervuld met Gods heerlijkheid.
Ik zou je heel wat voorbeelden kunnen geven, om dit punt te
illustreren. Vaak heb ik deze wonderbaarlijke heerlijkheid erva-
ren. Vaak, wanneer ik met een groep gelovigen samenkwam, die
zich in dit stadium bevonden, daalde de heerlijkheid van God op
ons neer. Iedereen weet het. Wanneer we Christus niet alleen als
het paaslam en het manna, maar op een vollere en rijkere manier
ervaren, zal de heerlijkheid van God op ons neerdalen.

DE OFFERANDEN

Maar dit is nog niet alles. Dit is nog niet het eind van het ver-
haal. Zelfs wanneer we dit hebben, zijn we nog steeds niet
bekwaam om het goede land binnen te trekken. Er ontbreekt nog
iets. We zijn begonnen bij Exodus 12 met het genot van Christus
als het verlossende lam. Vervolgens hebben we gezien wat het
betekent, om van Hem te genieten als het dagelijkse manna en
als de rots met het stromende, levende water. Ook hebben we
gezien, hoe we van Christus kunnen genieten als de ark, als de
uitdrukking van de levende God. Dan zullen wij de uitdrukking
en vergroting van deze Christus zijn, zodat de heerlijkheid van
God ons kan vullen. Nu zijn we aan het einde van Exodus geko-
men, en zullen we met het volgende boek, Leviticus, beginnen.
Na de oprichting van de tabernakel, moeten we de offeranden
in ogenschouw nemen. Hoe rijk is Christus voor ons, als al die ver-
schillende offeranden! Misschien zeg je: ‘Ik heb al zoveel van
Christus gezien! Nu is het wel genoeg!’ Maar nee, we moeten door-
gaan. Er is nog veel meer. De tabernakel is weliswaar opgericht,
maar hoe komen we met deze tabernakel in contact? Hier is het
getuigenis, de manifestatie van God en de uitdrukking van Chris-
tus, maar hoe komen we ermee in contact? Dat kunnen we
112 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

onmogelijk uit eigen kracht doen. Er is weliswaar een ingang,


maar de offeranden zijn de enige juiste manier om de tabernakel
binnen te treden. Het binnentreden van de tabernakel zonder
gebruikmaking van de offeranden betekent een zekere dood. Wan-
neer we met de tabernakel in contact willen komen, moeten we
eerst iets offeren. O, Christus is zo rijk! Enerzijds is Hij Gods uit-
drukking, en anderzijds is Hij de manier waarop we met deze God
in contact kunnen treden: Hijzelf is de offeranden. Hij is alles.
Wat zijn de offeranden? Er zijn er vijf: het brandoffer, het spijs-
offer, het vredeoffer, het zondoffer en het schuldoffer. Zij zijn
stuk voor stuk Christus Zelf. Wanneer we met het getuigenis,
ofwel de uitdrukking van Christus in contact willen komen, moe-
ten we Christus nog eens toepassen en als de offeranden offeren.
Soms moeten we Hem als het schuldoffer toepassen, soms als het
zondoffer, soms als het spijsoffer, soms als het vredeoffer en soms
zelfs als het brandoffer.
Wanneer moeten we Christus als het schuldoffer toepassen?
Dat is duidelijk. Laat me een voorbeeld geven. Stel dat er een
samenkomst is, die je bij wilt wonen; je wilt in contact komen met
de tabernakel, die Christus als zijn middelpunt heeft. Maar in
je hart weet je, dat je iets verkeerds gedaan hebt. Misschien was
het tegen een van je broeders. Ja, je hebt hem vandaag nog gezien
en hem glimlachend toegeknikt, maar die glimlach was een
uitdrukking van haat. Wanneer je de tabernakel en het getuige-
nis nadert, geeft de Heilige Geest je te kennen dat je schuldig
bent. Je hebt gezondigd; je hebt een overtreding begaan. De Heer
zei, dat je de broeders moest liefhebben, maar jij had je broeder
op een valse manier lief — je lachte hem toe, met haat in je hart.
Daarom heb je Christus als je schuldoffer nodig.
Vaak wordt de waarheid gesproken door middel van een leu-
gen. Met andere woorden: je liegt door middel van de waarheid.
Soms vraag ik aan een broeder, hoe het met een andere broeder
gaat. Hij antwoordt dat het goed gaat met hem, maar door zijn
toon en mijn intuïtie weet ik, dat hij enerzijds de waarheid
spreekt, maar dat het anderzijds een leugen is. Als ik je vraag of
je van een bepaalde broeder houdt, en jij antwoordt, dat je dat
door de genade van God inderdaad doet, dan weet ik dat je die
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 113

broeder niet liefhebt. Als ik je vraag, of je een goede broeder bent,


en jij antwoordt dat je niet zo goed bent, dan lijkt dat nederig en
eerlijk. Maar in je hart zeg je, dat je de allerbeste broeder bent. O,
broeders en zusters, we zijn voortdurend in overtreding!
Wat zijn we zelfzuchtig! We zijn zó zelfzuchtig, dat we, wan-
neer we naar de samenkomst gaan, de beste plek uitzoeken. Hier
in Amerika heb je stoelen, zodat je de anderen niet kunt benade-
len, maar op Taiwan hebben ze lange banken. Elke bank is lang
genoeg voor vier personen. Maar ten tijde van een conferentie,
vragen ze de broeders en zusters om wat dichter bij elkaar te zit-
ten, zodat er vijf op een bank kunnen zitten. Maar sommigen, die
dat weten, gaan breeduit zitten en nemen zodoende een kwart
van de bank in beslag, waardoor anderen gedwongen worden, om
met minder genoegen te nemen. Hoe durf je op zo’n manier met
de tabernakel en Gods getuigenis in contact te komen! Wat zijn
we toch zondig! We hebben de Heer zó nodig als ons schuldoffer.
Broeders en zusters, ik geloof, dat, als we trouw en eerlijk zijn
voor de Heer, de Heilige Geest — wanneer we de tabernakel, het
getuigenis benaderen — ons al onze zonden en overtredingen zal
laten zien. We zullen precies weten wat we gedaan hebben en zeg-
gen: ‘O, Heer, vergeef mij. Reinig mij. U bent aan het kruis
gestorven als mijn Verlosser; daarom pas ik U opnieuw toe als
mijn schuldoffer.’ O, het is geweldig. Elke keer, dat we Christus op
die manier toepassen, merken we onmiddellijk dat we vergeven
en gereinigd zijn. We hebben vrede in ons geweten. Onze gemeen-
schap met de Heer en met Zijn Lichaam is weer hersteld. Dit is de
toepassing van Christus als ons schuldoffer. Komt deze ervaring
je bekend voor?
Telkens wanneer ik me voorbereid op een spreekbeurt, moet ik
de Heer, zonder uitzondering, vragen om mij opnieuw te reinigen.
Anders zou ik, vanwege de veroordeling in mijn geweten, de zal-
ving niet ervaren, en zou ik niet in staat zijn om het Woord op een
levende manier te brengen. Ik moet Christus voortdurend als
mijn schuldoffer toepassen, zodat ik een zuiver geweten heb. Dan
zal ik vrede ervaren en tevens de vrijmoedigheid hebben om God
om Zijn zalving te vragen. Waar het bloed reinigt, komt de zal-
ving vanzelf. De zalving volgt altijd op de reiniging door het
114 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

bloed. Dan hebben we de basis van het bloed om aanspraak te


maken op de zalving, op de werking van de Heilige Geest, zodat
we het Woord op een levende manier kunnen brengen. Wanneer
ik Christus als mijn schuldoffer toepas, doet het er niet toe in
hoeverre ik in overtreding geweest ben. Prijs de Heer, ik ben ver-
geven en gereinigd. Telkens wanneer ik het Woord spreek,
wanneer ik de Here dien en zelfs wanneer ik de broeders bezoek,
moet ik zeggen: ‘Heer, vergeef mij en reinig mij opnieuw. Ik pas U
toe als mijn schuldoffer.’
Soms lijkt het wel alsof we geen overtreding begaan hebben.
Door de bescherming van de Heer zijn we de hele dag in Zijn aan-
wezigheid gebleven, zonder een overtreding te begaan. Dat is
mogelijk. We zijn ons er niet van bewust, dat we een overtreding
begaan hebben, maar we hebben desondanks een diepere gewaar-
wording. Dit is heel vreemd. Wanneer we zeggen: ‘Heer, ik prijs U,
dat U me de hele dag door heeft bewaard. Door Uw bescherming
heb ik geen overtreding begaan’, hebben we desondanks een die-
pere gewaarwording, dat er iets zondigs in ons is. We bemerken,
dat er diep in ons binnenste iets is, wat zondiger is dan overtre-
dingen. Het is de Zonde, die met een hoofdletter geschreven
wordt. Het is de zondige natuur. Hoewel we gered zijn, en vrede
met God en met elkaar hebben, bevindt de zondige natuur zich in
ons binnenste. Dit is de Zonde, die Romeinen 5, 6, 7 en 8 zo uitge-
breid behandelen. De Zonde woont in mij. Ik heb het dus niet over
zonden, maar over de Zonde — over Zonde (enkelvoud) met een
hoofdletter. Ik haat wat ik doe. Dus is het niet ik die het doe,
maar de Zonde, die in mij woont. Er is een slecht, levend, krachtig
iets in mij, dat Zonde heet. Het kan mij overwinnen; het kan mij
verslaan; het kan maken dat ik dingen doe die ik haat. Het is een
levende natuur; het is de natuur van de boze. Hiervoor bestaat
een offerande, namelijk, het zondoffer.
Op een dag, las ik in de krant over iemand die een bank had
beroofd. Ik zei: ‘Heer, dank U dat ik door Uw genade zoiets nooit
heb gedaan; ik heb nog nooit iemand beroofd.’ Maar diep in mijn
binnenste wist ik, dat ik dit niet had moeten zeggen, omdat het
berovingselement zich ook in mij bevindt. Het is inderdaad zo, dat
ik nog nooit iemand daadwerkelijk heb beroofd, maar ik heb wel
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 115

de natuur van een rover. Enerzijds kan ik zeggen: ‘Prijs U Heer,


dat ik dankzij Uw bescherming nog nooit iemand heb beroofd’,
maar anderzijds moet ik zeggen: ‘Heer, ik heb een zondige natuur,
de natuur van een rover, maar U bent mijn zondoffer. Hoewel ik
uiterlijk niet gezondigd heb, heb ik van binnen een zondige
natuur. Hoewel ik U — in dit geval — niet hoef toe te passen als
mijn schuldoffer, heb ik U wel nodig als mijn zondoffer’.
Broeders en zusters, telkens wanneer wij, als gevallen mensen,
het getuigenis van de Heer willen beroeren, moeten we Christus
ten minste als het zondoffer toepassen. In de Schrift zien we, dat
de kinderen van Israël het zondoffer moesten offeren om de Heer
te kunnen beroeren. Het doet er niet toe, hoe goed je jezelf vindt.
Je moet beseffen, dat, aangezien je nog steeds de zondige natuur
bezit, je Christus nog steeds moet toepassen als je zondoffer.
Prijs de Heer, dat Hij tevens het vredeoffer is. Terwijl we elke
dag, en zelfs elk ogenblik van Hem als ons schuld- en zondoffer
genieten, genieten we ook van Hem als ons vredeoffer. Door Hem
en in Hem, hebben we vrede met God en met onze broeders en
zusters. Christus Zelf is onze vrede. We genieten van Hem als
onze vrede met God en onze vrede met de mens. Hij is zó zoet, Hij
geeft zóveel voldoening; een ieder van ons mag van Hem genieten
in Gods aanwezigheid. Dit is Christus als het vredeoffer.
Soms moeten we Christus toepassen als het spijsoffer. Vaak,
nadat we Hem als schuld- en zondoffer hebben toegepast, ervaren
we Hem meteen als spijsoffer. We genieten eenvoudig van Hem.
We genieten van Zijn leven op aarde — hoe volmaakt, fijn, puur
en geestelijk Hij was. We genieten van Hem als zo’n heerlijk Per-
soon. Zo zouden we bijvoorbeeld kunnen zeggen: ‘Heer, we
genieten zozeer van U als het spijsoffer dat we aan God offeren.’
Dit is de manier waarop we Christus als het spijsoffer toepassen.
We moeten Christus ook vaak als het brandoffer toepassen. Zo
kunnen we bijvoorbeeld zeggen: ‘O Heer, nu besef ik hoe U Zich-
zelf volledig aan God heeft geofferd — als een slachtoffer — om
Zijn wil te doen, om Hem voldoening te geven en volkomen voor
Hem te leven. Ik geniet van U als zo’n Persoon.’ We ervaren dit
vaak wanneer we het Avondmaal vieren. Dan passen we Christus
toe als het spijsoffer en het brandoffer. Dan zien we dat geweldige
116 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

leven van de Heer toen Hij nog op aarde was. We zien Hem als de
twaalfjarige en als de timmerman in dat arme gezin te Nazareth.
Verder zien we wat Hij deed, toen Hij in Gods bediening kwam,
hoe Hij zich gedroeg ten opzichte van anderen, en hoe vriendelijk,
zachtmoedig, nederig en heilig Hij hen behandelde. We genieten
van Hem als ons spijsoffer en ons brandoffer, voor Gods tevreden-
heid. We kunnen tegen de Heer zeggen: ‘Heer, toen U op aarde
was, leefde U volkomen voor God. U bent het brandoffer. Ik pas U
toe als mijn genot en als Gods welbehagen, niet alleen aan Uw
Tafel, maar de hele dag door. Soms geniet ik ‘s ochtends van U als
het spijsoffer en het brandoffer, en soms ‘s avonds.’
O, prijs de Heer, dat Hij al deze offeranden is voor ons genot!
Hoe meer jij en ik Christus toepassen als het schuldoffer, het zond-
offer, het vredeoffer, het spijsoffer en het brandoffer, hoe meer
we zullen voelen dat we ons in de tabernakel bevinden. Hoe meer
we Christus op deze manier toepassen, hoe meer we ons in de
heerlijke aanwezigheid van God zullen weten. Dit is niet slechts
een leerstelling, maar iets werkelijks. Het kan aangetoond wor-
den; het kan ervaren worden. Wanneer we iets dergelijks niet
ervaren, is er iets mis met ons.
Nu zie je hoeveel ervaringen van Christus we eigenlijk moeten
hebben. We moeten Hem ervaren als het paaslam, het manna,
de rots, de ark met de tabernakel en al de offeranden — het
schuldoffer, het zondoffer, het vredeoffer, het spijsoffer en het
brandoffer. Het is zó belangrijk, dat we Christus elk moment en
in elke situatie leren ervaren en toepassen. We moeten Hem op
een dusdanige manier leren ervaren en toepassen, dat we gekwa-
lificeerd en gesterkt zullen zijn, om vooruitgang te boeken en de
allesomvattende Christus in bezit te nemen. Het in bezit nemen
van dit beloofde land zal niet plotseling of ogenblikkelijk gebeu-
ren. Het is een geleidelijk proces. Eerst moeten we van Hem
genieten als het lam, het manna, de rots, de ark met de taberna-
kel, en vervolgens zullen we elke dag en elk ogenblik van Hem
genieten als de verschillende soorten offeranden. Uiteindelijk zul-
len we gekwalificeerd en volgroeid zijn, om dit allesomvattende
land in bezit te nemen. Maar er volgt nog meer.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 117

HET PRIESTERSCHAP

Onmiddellijk na de offeranden in het eerste gedeelte van Levi-


ticus, wordt het priesterschap geïntroduceerd. Aäron en zijn
zonen waren niet alleen prachtig aangekleed, maar waren tevens
bevoegd om God als priesters te dienen. Ook wij moeten Christus
als onze Aäron, als onze hogepriester hebben, en Zijn zonen zijn,
die Hem als priesters dienen. Dit is ook iets waar we van moeten
genieten, wat we moeten toepassen en ervaren. Wanneer je de
samenkomst bijwoont om van de Heer te genieten, functioneer en
bedien je dan wel? Je zult wellicht antwoorden: ‘Broeder, ik ben
geen spreker; jij bent de spreker.’ Maar als je mij zegt, dat je geen
spreker bent, dan zeg ik, dat ik ook geen spreker ben. Ik ben wat
jij bent. Jij bent een broeder en ik ben ook een broeder. Maar,
broeders en zusters, je moet beseffen dat je een bediening hebt.
We moeten stuk voor stuk onze bediening vervullen. Wat is jouw
bediening? Dat weet jij alleen. Als je oprecht en trouw bent voor
de Heer, dan weet je dat heel goed. Jij bent een priester.
Als je je bediening als priester niet vervult, dan zul je de alles-
omvattende Christus nooit in bezit kunnen nemen. Als je het
beloofde land wilt binnengaan, dan moet je een priester zijn. Het is
noodzakelijk, dat de kinderen van de Heer een priesterschap vormen,
voordat hen de toegang tot het beloofde land verleend zal worden.
Je zult misschien opwerpen, dat velen van de kinderen van Israël
geen priester waren. Maar je moet toegeven, dat ze stuk voor stuk
baat hadden bij het priesterschap. In elk geval was er een priester-
schap onder hen, en zo moet er ook een priesterschap onder ons zijn.
Wat is een priester? Denk alsjeblieft niet, dat de priesters
onder Gods kinderen de zogenaamde dominees, pastors en voor-
gangers, enz., zijn. Ik ben bang, dat velen van hen geen echte
priesters zijn. Wie zijn vandaag priesters? Dat zijn zij, die in en
door Christus leven, om Hem tot uitdrukking te brengen. Het doet
er niet toe wat je doet of wat voor baan je hebt. Je kunt onderwij-
zer zijn of zakenman, dokter, verpleegster, student of huisvrouw.
Essentieel en fundamenteel is, dat je in Christus leeft en wandelt,
dat je Hem ervaart en geniet, en dat je Hem op heel je leven toe-
past. Zo ben je een priester. Kijk eens naar de zonen van Aäron,
118 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

toen ze naar Mozes gebracht werden. Wat deed Mozes? Hij trok
hun kleren uit en bekleedde hen met priesterkleren. Wat stellen
deze priesterkleren voor? Zij symboliseren de openbaring van
Christus. De Christus die jij openbaart is jouw priesterkleed. Niet
alleen wat de priester eet en waarmee hij zich bekleed, maar zijn
hele leven vertegenwoordigt Christus. Om een priester te zijn
moet je Christus leven en dienen. Wanneer je lesgeeft op school,
doe je dat in Christus; wanneer je zaken doet, doe je dat in Chris-
tus; wanneer je je om je gezin bekommert, doe je dat in Christus.
Je bent bekleed met het kleed van een priester.
Onlangs kwam er een zuster naar ons toe, die ver weg
woonde. Ze stuurde ons een telegram met de aankomsttijd van
haar vliegtuig en het vluchtnummer, maar niemand van ons
kende haar of had haar al eens ontmoet. Om het nog ingewikkel-
der te maken, gebeurde dit in de vakantieperiode. Het vliegveld
krioelde dan ook van de reizigers. De broeders maakten zich zor-
gen en zeiden tegen mij: ‘Broeder, hoe kunnen we deze zuster nu
ooit herkennen? Of hoe zal zij ons herkennen?’ ‘Rustig nu maar’,
zei ik, ‘er zal wel een aanwijzing zijn. We zullen haar zeker her-
kennen.’ Toen het vliegtuig arriveerde en de passagiers naar
buiten stroomden, stonden wij bij de ingang te wachten. Terwijl
we hen voorbij zagen komen, zei ik tegen een van de broeders:
‘Nee, dat is ze niet. Dat is ze ook niet. Nee … nee …’ Toen kwam
er nog iemand, en ik zei tegen de broeder: ‘Dat is ze; dat moet ze
zijn. Ga maar naar haar toe en spreek haar aan.’ Ze glimlachte
naar ons. Zij was het. Ik herkende haar meteen aan haar ‘pries-
terlijk kleed’.
Ongeveer dertig jaar geleden kwam er een andere zuster naar
ons toe, met de boot uit Sjanghai. Het schip was te groot om aan
te leggen en daarom brachten vele kleine bootjes de passagiers
aan wal. Er stond een menigte van roepende en verwelkomende
vrienden en familieleden. Maar we hadden deze zuster nog nooit
ontmoet; we kenden haar niet. We bekeken iedereen die voorbij
kwam, maar we herkenden niemand als die bewuste zuster. Ten-
slotte kwam er nog een bootje met een dame, en toen zij binnen
ons gezichtsveld kwam, zeiden we allemaal dat zij het was. We
hadden gelijk. Hoe wisten we dat? Eenvoudig door een bepaalde
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 119

uitdrukking. Ik kan het niet uitleggen, maar ik wist het eenvou-


dig.
Er zijn meer van zulke verhalen. Als je een priester bent, dan
heb je een bijzondere uitstraling; dan heb je duidelijk herkenbare
kenmerken. Je bent niet alleen toegerust met Christus, maar je
bent tevens met Hem getooid en bekleed. Als je Christus op deze
manier ervaart, zul je een priester zijn. Wat je ook onderneemt,
onderneem het met Christus. Wat je ook doet, doe het met Chris-
tus. Zo zul je Christus zichtbaar maken. Als je een zuster bent,
die de hele dag met Christus omgaat, denk je dan eens in hoezeer
je de Heer kunt dienen. Je zult mensen kunnen helpen Christus
te kennen; je zult je familie met Christus kunnen bedienen. Wan-
neer je de samenkomst bezoekt, zul je in staat zijn om op allerlei
manieren te dienen. Of je nu schoonmaakt, of de stoelen op een rij
zet, of met twee of drie andere zusters neerknielt om voor de
samenkomst te bidden, het zijn stuk voor stuk bedieningen die
wij in, met en door Christus vervullen. Misschien maak je het
eten klaar voor gasten, die een speciale samenkomst bijwonen.
Dat is ook een bediening die gedaan moet worden, terwijl wij met
de Geest vervuld zijn. In Handelingen lezen we, dat, degenen die
het eten voorbereidden, met de Geest vervuld moesten zijn. Dit is
namelijk geen gemakkelijke taak. Het is een goede gelegenheid
om Christus toe te passen en uit te delen.
Priesters hebben vele taken. Je kunt in de samenkomst zitten
zonder dat je een — voor het oog — speciale taak vervult, maar
toch kun je elk ogenblik een krachtige bediening ten uitvoer
brengen. In Sjanghai, in de periode van 1946 tot 1948, gaf ik het
grootste aantal lezingen. Ik kan je zeggen, dat, telkens wanneer
ik sprak, er een aantal broeders en zusters — niet een klein aan-
tal, maar misschien wel honderd of tweehonderd — hun dienst
ten uitvoer brachten. Ze dienden door de geest, door een biddende
geest, door een ontvangende geest. Dat was hun bediening, en die
was zeer effectief en waardevol. Er waren vele honderden men-
sen in die zaal bijeengekomen, maar zij waren degenen die mij
ondersteunden en bemoedigden. Zij waren één met mij. Zonder
hen, zou ik nooit op zo’n levende en vrije manier hebben kunnen
spreken.
120 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Op een keer, organiseerden wij een aantal bijzondere samen-


komsten, om het evangelie aan de ongelovigen te verkondigen. Al
de broeders en zusters vonden het verstandig om de stoelen te
reserveren voor hun ongelovige vrienden. Om deze reden trokken
zij zich terug in een andere ruimte. Daardoor was de zaal, met
name de eerste rijen, gevuld met ongelovigen. Toen ik opstond om
te spreken en rondkeek, kreeg ik de schrik van mijn leven. Er was
niemand die mij ondersteunde en bemoedigde! Ik moest de strijd
alleen leveren. Het gewicht van al die ongelovigen, die zonen van
de duivel, was bijzonder zwaar. Ze dromden om mij heen en hun
zonden stonden mij in de weg. De volgende dag zei ik tegen de
broeders en zusters: ‘Nee, nee, dat moeten jullie nooit meer doen!
Minstens tweehonderd van jullie moeten blijven, om mij te onder-
steunen. Ik kan niet in mijn eentje honderden mensen aan. Jullie
moeten terugkomen. Jullie moeten tussen de mensen zitten om te
bidden en te ontvangen.’
Met een dergelijke ondersteunende geest is er zo’n grote vrij-
moedigheid en gezag! Iedereen is onderworpen, niet door mij,
maar door het Lichaam, door het priesterschap. Op de eerste
Pinksterdag stond Petrus niet alleen, maar hij stond met de
andere elf apostelen. Kijk eens naar zijn vrijmoedigheid. Kijk
eens naar zijn gezag. Kijk eens naar de resultaten.
Op een keer hielden we op Taiwan een grote conferentie met
meer dan tweeduizend aanwezigen. Toen ik ervoor stond, voelde
ik een zware last op mij. Ik zei tegen de oudsten: ‘Jullie moeten
allemaal met mij op het podium komen.’ Zo kwamen ze, tijdens de
samenkomst, allemaal met mij op het podium, en terwijl ik stond
te spreken, weergalmde er voortdurend een luid ‘amen! amen!’ Zij
ondersteunden mij. Ik had grote vrijmoedigheid, en de hele
samenkomst werd onderworpen. De vreze des Heren en de liefde
voor God worden aangewakkerd door dit soort atmosfeer. Dit is
een bediening. Broeders en zusters, we kunnen noch de vijand,
noch ons geweten, noch de Heer voor de gek houden. Als die oud-
sten op het podium geen echte priesters waren geweest, als ze
wereldse mensen waren geweest, dan zou het voor hen onmoge-
lijk geweest zijn, om op een dergelijke manier ‘amen’ te zeggen.
Ze zouden geen vrede in hun geweten gehad hebben. Ze zouden
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 121

slap en krachteloos ‘amen’ gezegd hebben. Maar dat is zonder


enige betekenis en dat geeft ook geen ondersteuning. Maar ze
dienden de Heer in Christus; ze leefden in, met en door Christus.
Daarom hadden zij grote vrijmoedigheid. Toen het ogenblik was
aangebroken, dat een broeder moest spreken, konden ze zeggen:
‘Laten we met hem als een leger op het podium gaan staan.’ Het
was dus niet slechts één broeder die sprak, maar een team, een
leger. Wanneer hij sprak, zeiden ze allemaal ‘amen!’ met een
sterke geest. Zo verjoegen ze de vijand. Er was geen ruimte voor
de vijand, en het aanwezige publiek werd door de Heer overwon-
nen en gevangengenomen. Als je een dergelijke ervaring hebt
gehad of in zo’n samenkomst geweest bent, dan kun je van de
waarheid hiervan getuigen.
Broeders en zusters, dit is de ware bediening. Het hangt er
helemaal van af hoeveel je in Christus leeft en wandelt, en in
welke mate je Christus als je voedsel, je kleding en je alles neemt.
Nu zijn we klaar met Leviticus. Wat zijn er toch veel aspecten
van Christus die we nog moeten ervaren! Hoe rijk, hoe wonder-
baarlijk rijk is Hij! We moeten Hem meer en meer ervaren. Nu
hebben we niet alleen de ark met de tabernakel, maar ook de offe-
randen en het priesterschap. We zijn nu veel meer gekwalificeerd
om het land binnen te gaan, maar we moeten niet trots zijn! We
moeten al deze dingen elke dag in praktijk brengen en ze werke-
lijk ervaren. Door van Christus te genieten als het paaslam, het
dagelijkse manna, de rots met het levende water, de ark met de
tabernakel, de verschillende offeranden en de hele toerusting en
voorziening van het echte priesterschap, zijn we gekwalificeerd
om het beloofde land binnen te gaan.
Hoofdstuk 11

HOE WE HET LAND IN BEZIT


MOETEN NEMEN

III. DOOR ALLESBEHEERSENDE PRINCIPES

Schriftlezing: Ex. 40:36-38; Lv. 8:7, 8, 10-12, 30; 20:26; 26:46


Voordat we verder gaan met Numeri moeten we eerst nog iets
bekijken in Exodus en Leviticus. We hebben gezien, dat we het
beloofde land binnen kunnen gaan, door stap voor stap, en in
steeds grotere mate, van Christus te genieten — te beginnen met
het paaslam. Maar er is iets in onze ervaring wat nog belangrijker
is, namelijk de allesbeheersende principes, de allesbeheersende
factoren. We hebben gezien, dat het in bezit nemen van het goede
land, het binnengaan van de allesomvattendheid van Christus,
niet door één persoon gedaan kan worden, maar door een collectief
volk. Dat is duidelijk. Maar we moeten beseffen, dat er juist bij een
volk de behoefte bestaat aan allesbeheersende principes. Er moet
orde zijn. In een collectief lichaam moet alles ordelijk verlopen. Als
er geen allesbeheersende principes zijn, zullen wanorde en ver-
warring heersen, en wanorde en verwarring horen bij de vijand.
Als we ordeloos zijn, zijn we verbonden met satan. Vandaar dat
het dan onmogelijk is, om het beloofde land binnen te gaan. Ten-
einde de orde te handhaven onder de kinderen van de Heer,
moeten er allesbeheersende principes zijn.
In deze twee boeken, Exodus en Leviticus, zien we niet alleen
de verschillende aspecten van het genot van Christus, maar ook
de allesbeheersende principes die God aan zijn kinderen heeft
gegeven. Er zijn tenminste drie belangrijke factoren of principes.

DE AANWEZIGHEID VAN DE HEER

De eerste allesbeheersende factor is de aanwezigheid van de


124 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Heer in de wolkkolom en de vuurkolom. Ik zeg niet alleen: de


wolkkolom en de vuurkolom, maar: de aanwezigheid van de Heer
in de wolkkolom en de vuurkolom. In deze twee kolommen
bevindt zich de aanwezigheid van de Heer, de eerste allesbeheer-
sende factor. Dit principe houdt verband met de bijeenkomsten
en activiteiten van Gods volk. Hoe Gods kinderen moesten han-
delen, wanneer zij moesten optrekken en waarheen zij moesten
gaan, was afhankelijk van Gods aanwezigheid in de wolkkolom
en de vuurkolom. Met andere woorden, wanneer wij het beloofde
land in bezit willen nemen, dan moeten we dat door de aanwezig-
heid van de Heer doen. Als de aanwezigheid van de Heer met ons
meegaat, kunnen we binnengaan en van het land genieten. Je
zult je wellicht herinneren hoe de Heer aan Mozes beloofde:
‘Zoude Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen?’
(Ex. 33:14, Statenvertaling). Dit betekent, dat Hij het volk door
middel van Zijn aanwezigheid het beloofde land zou binnen-
brengen. Daarom zei Mozes tegen de Heer: ‘Indien Uw aangezicht
niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken.’ Mozes wilde
dat de aanwezigheid van de Heer met hem mee zou gaan; anders
was hij niet bereid om te gaan.
‘Zoude Mijn aangezicht moeten medegaan.’ Wat een merk-
waardige woorden. Zijn aangezicht zal meegaan. Dat betekent
niet dat Hij zal gaan. Hij zal meegaan betekent iets anders dan
Zijn aangezicht zal meegaan. Begrijpt u het verschil?
Ik zal dit nu duidelijk maken aan de hand van een verhaal. Op
een keer waren er vier of vijf dienaren van de Heer die ergens
naar toe moesten. We reisden allemaal samen. Eén van die broe-
ders was echter niet blij met ons. Maar omdat hij geen andere
keus had, is hij toch met ons meegegaan. We reisden allemaal
met dezelfde trein, en behalve deze broeder zaten we allemaal in
de eerste wagon. Deze broeder had besloten om in de tweede
wagon te gaan zitten. Hij ging wel met ons mee — maar zijn
aangezicht niet. Hij was met ons vertrokken, hij reisde met ons
mee, hij kwam tegelijk met ons aan, en tijdens het hele bezoek
aan die stad was hij bij ons. Hij was weliswaar bij ons, maar zijn
aangezicht niet. Het was inderdaad heel vreemd.
Broeders en zusters, heel vaak zal de Heer met je meegaan,
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 125

maar Zijn aangezicht gaat niet met je mee. Heel vaak zal de Heer
je werkelijk helpen, maar heus waar, Hij is niet blij met je. Hoe-
wel je Zijn hulp ontvangt, verlies je desondanks Zijn aangezicht.
Hij zal je naar de plaats van bestemming brengen en Hij zal je
zegenen, maar gedurende je hele onderneming zul je Zijn aanwe-
zigheid niet ervaren. Hij gaat weliswaar met je mee, maar Zijn
aangezicht niet.
Dit is geen theorie, maar onze echte ervaring! In de afgelopen
jaren dat ik de Heer diende, heb ik heel vaak Zijn hulp ervaren.
De Heer moet mij wel helpen. Hij moet mij helpen ter wille van
Zijn naam. Maar ik moet je eerlijk zeggen, dat ik vaak Zijn aan-
gezicht niet had, eenvoudig omdat Hij niet blij met mij was. Hij
ging wel met mij mee, maar Hij was niet blij met mij. Ik zat in de
eerste wagon, maar Hij zat in de tweede. Hij ging wel met me
mee, maar Hij hield Zijn aangezicht voor mij verborgen, zodat ik
Zijn ongenoegen zou bemerken.
Een paar jaar geleden sprak een zuster met mij over haar
huwelijk. Ze zei: ‘Broeder, ik voel dat het de wil van de Heer is,
dat ik mij met een bepaalde man verloof. De Heer heeft mij hier
werkelijk mee geholpen; dus op zekere datum zullen we onze ver-
loving aankondigen.’ Ik wist iets van de situatie af en daarom zei
ik tegen die zuster: ‘Ongetwijfeld heeft de Heer je geholpen — ik
geloof je op je woord. Maar is de Heer ook blij met jou in deze
zaak? Is het aangezicht van de Heer met je als je over deze verlo-
ving nadenkt?’ ‘O, broeder’, antwoordde ze, ‘om je de waarheid te
zeggen, ik weet dat de Heer niet blij met me is. Ik weet het! Aan
de ene kant heeft Hij mij geholpen, maar aan de andere kant
weet ik, dat Hij niet blij met me is.’ ‘Hoe weet je dat?’, vroeg ik.
Haar antwoord was veelbetekenend: ‘Telkens wanneer ik erover
nadenk, voel ik dat ik Zijn aanwezigheid kwijt ben.’ Dit is een
zeer duidelijk voorbeeld. De Heer hielp haar wel, maar Hij hield
tegelijkertijd Zijn aangezicht voor haar verborgen.
Broeders en zusters, dit moet duidelijk zijn. Denk nooit, dat,
zolang de Heer je maar helpt, het al voldoende is. Nee, nee! Hele-
maal niet. We moeten ook de aanwezigheid van de Heer hebben.
We moeten leren bidden: ‘Heer, wanneer Uw aangezicht niet mee-
gaat, zal ik bij U blijven. Als Uw aangezicht niet met mij meegaat,
126 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

zal ik niet gaan.’ We moeten zelfs bidden: ‘O Heer, ik wil niet Uw


hulp, maar ik wil Uw aangezicht. Heer, ik wil Uw aanwezigheid.
Ik kan zonder Uw hulp, maar ik kan niet zonder Uw aanwezig-
heid.’ Kan je dat tegen de Heer zeggen?
Veel broeders en zusters komen naar mij toe en zeggen: ‘O,
broeder, de Heer heeft me echt geholpen!’ Ik heb dan altijd de nei-
ging om te vragen: ‘Maar heb je dan de aanwezigheid van de Heer
wel bespeurd? Je hebt weliswaar Zijn hulp ervaren, maar heb je
ook Zijn aanwezigheid ervaren?’ Veel mensen ontvangen hulp van
de Heer, maar slechts weinig mensen ervaren Zijn aanwezigheid.
Niet Zijn hulp, maar Zijn aanwezigheid is de allesbeheersende
factor.
Sommige christelijke werkers hebben weleens tegen mij
gezegd: ‘Broeder, besef je dan niet dat de Heer ons heeft geholpen?
Geloof je dan niet dat de Heer ons heeft gezegend?’ ‘Ongetwijfeld’,
antwoordde ik vervolgens, ‘heeft de Heer je geholpen en gezegend,
maar laten we nu eerst even stil zijn voor Hem.’ Na een tijdje,
vroeg ik dan: ‘Broeder, voel je in het diepst van je wezen dat je de
aanwezigheid van de Heer hebt? Ik weet dat je iets voor de Heer
hebt gedaan; ik weet dat de Heer je heeft geholpen en gezegend.
Maar ik zou willen weten: bespeur je Zijn aanwezigheid in het
diepst van je wezen? Ervaar je dat Zijn glimlach op jou is en dat
Zijn glimlach bij jou binnengekomen is? Ervaar je dat?’ Dit zijn
gevoelige en hart-onderzoekende woorden. Als dienstknecht van
de Heer kun je geen leugens vertellen; je moet de waarheid zeg-
gen. Uiteindelijk zeiden zulke broeders dan: ‘Ik moet je eerlijk
zeggen, dat ik sinds enige tijd, mijn gemeenschap met de Heer
kwijt ben.’ Dan vroeg ik: ‘Broeder, wat betekent dat? Word je geleid
door de hulp van de Heer of door Zijn aanwezigheid? Word je
geleid door Zijn zegen of door Zijn glimlach?’
Broeders en zusters — ook al doen we het met tranen in de
ogen — we moeten elke dag zeggen: ‘Heer, alleen Uw glim-
lachende aanwezigheid kan mij voldoening schenken. Ik wil niets
anders dan de glimlach op Uw heerlijk aangezicht. Zolang ik die
heb, kan wat mij betreft de hemel naar beneden komen of de
aarde instorten. De hele wereld kan tegen mij opstaan, maar
zolang ik Uw glimlach heb, kan ik U prijzen en is alles goed.’ De
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 127

Heer zei: ‘Mijn aangezicht zal met u meegaan’. Dit is zó kostbaar!


De aanwezigheid, de glimlach van de Heer, is een allesbeheer-
send principe. We moeten ervoor waken, dat we iets van de Heer
ontvangen, maar tegelijkertijd Zijn aanwezigheid verliezen. Dat
is echt gevaarlijk. De Heer kan je namelijk iets geven, waardoor
je van Zijn aanwezigheid wordt beroofd. Hij zal je helpen, Hij zal
je zegenen, en toch kan die hulp en die zegen je bij Zijn aanwezig-
heid vandaan houden. We moeten leren om bewaard te blijven,
geregeerd te worden en geleid te worden door de aanwezigheid
van de Heer. We moeten de Heer vertellen, dat we niets anders
dan Zijn directe aanwezigheid willen. We willen geen tweede-
handse aanwezigheid van de Heer. Wees er zeker van, dat je vaak
de tweedehandse aanwezigheid van de Heer hebt en niet Zijn
directe aanwezigheid. Probeer beheerst te worden door de directe
aanwezigheid van de Heer.
Dit is niet alleen een vereiste en een kwalificatie, maar ook
een bron van kracht voor jou om het land in bezit te nemen. Zijn
directe aanwezigheid zal je kracht geven, om de volheid en de
allesomvattendheid van Christus in bezit te nemen. O, er is zo’n
grote kracht in Zijn directe aanwezigheid! Dit is geen leerstelling,
maar onze innerlijke ervaring.
‘Mijn aangezicht zal met u meegaan.’ De Heer is zó geweldig,
zó heerlijk, zó mysterieus! Maar op welke manier toont Hij ons
Zijn aanwezigheid? Hoe kunnen we Zijn aanwezigheid verwezen-
lijken? In het verleden was Zijn aanwezigheid overdag in de
wolkkolom en ‘s nachts in de vuurkolom. Overdag, wanneer de
zon scheen, was de wolk aanwezig, en in het midden van de nacht
was het vuur aanwezig. Zo werd de aanwezigheid van de Heer
aan het volk Israël geopenbaard: overdag door de wolk en ‘s
nachts door het vuur.
Wat betekenen deze twee dingen, de wolk en het vuur? Een
aantal schriftgedeelten laten zien, dat de wolk het symbool is van
de Geest. Soms is de Heilige Geest in onze ervaring als een wolk.
De aanwezigheid van de Heer bevindt zich in de Geest. Vaak
weten we, dat de aanwezigheid van de Heer met ons is. Hoe
weten we dat? Doordat we het beseffen in de Geest. Ik denk, dat
de meesten van ons dit wel hebben ervaren. In de Geest hebben
128 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

we de aanwezigheid van de Heer ervaren. Het is inderdaad heel


wonderlijk. Als je mij vraagt hoe ik de aanwezigheid van de Heer
in de Geest kan verwezenlijken, kan ik alleen maar antwoorden
dat ik het bespeur en ervaar. De Heer is in de Geest en ik kan
Zijn aanwezigheid in de Geest verwezenlijken. Soms — vanwege
onze zwakheid, of het kan zijn dat de Heer vindt dat we bemoedi-
ging of bevestiging nodig hebben — geeft Hij ons het gevoel dat
de Geest als een wolk aanwezig is.
In 1935 hield ik een preek over de uitstorting van de Heilige
Geest. Terwijl ik sprak, had ik plotseling het gevoel alsof ik door
een wolk omgeven werd. Het leek wel alsof ik in een wolk stond.
Onmiddellijk vond er een verandering plaats in die samenkomst,
en de woorden die uit mijn mond kwamen, waren als een stroom
van levend water. De hele gemeente was verbaasd. Wanneer je
zoiets ervaart, spreek je niet meer uit eigen kracht — dan stro-
men de woorden uit de Geest.
Dat is de aanwezigheid van de Heer in de wolkkolom. Je kunt
dat op die manier ervaren. Het komt als een soort leiding en
bemoediging. De Heer geeft je een bepaalde last en bemoedigt je
door middel van Zijn aanwezigheid in de Geest. Dit is echter een
bijzondere, door de Heer gegeven ervaring. Elke dag kunnen we
de aanwezigheid van de Heer ervaren, op een normale manier.
Wat is dan de betekenis van de vuurkolom? ‘s Nachts, wan-
neer het donker is, hebben we vuur nodig. Maar de betekenis van
de vuurkolom is hetzelfde als die van de wolkkolom. De wolk is
het vuur en het vuur is de wolk. Wanneer de zon schijnt, ziet de
aanwezigheid van de Heer eruit als een wolk. Wanneer het
donker wordt, ziet zij eruit als vuur. Het is in wezen hetzelfde,
maar het ziet er anders uit. Wat is de betekenis van het vuur?
Het vuur staat voor het Woord. De wolk is de Geest en het vuur is
het Woord. Wanneer de zon schijnt en je helder van Geest bent,
kun je de wolk gemakkelijk volgen. Maar vaak is het net alsof het
nacht is en dat je in het duister bent. Je kunt je geest niet ver-
trouwen; je bent helemaal in de war. In die omstandigheden moet
je op het Woord vertrouwen. Het Woord is als een vuur, dat
brandt, schijnt en verlicht. Psalm 119:105 zegt: ‘Uw Woord is een
lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’ Bij heldere hemel,
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 129

op een stralende dag, is de wolk voldoende. Maar wanneer er


sprake is van duisternis, wanneer je de wolk niet kunt onder-
scheiden, moet je het vuur volgen. Soms is je hemel, je dag,
uitzonderlijk helder en is het zonlicht stralend en sterk. Je kunt
duidelijk zien waar de Geest heengaat en je volgt Hem eenvoudig.
Maar het gebeurt waarschijnlijk nog vaker, dat je in de duister-
nis ronddoolt. Gisteren was het nog zo helder, maar nu is alles zo
donker; je bent verward en je zit vol vragen. Maar maak je geen
zorgen — je hebt het Woord. Volg het Woord. Het Woord is het
vuur, het brandende vuur, het heldere licht. Je kunt dit licht vol-
gen, wanneer je in het donker bent, want de aanwezigheid van de
Heer bevindt zich in het vuur.
Vaak hebben broeders tegen mij gezegd: ‘Broeder, ik ben op dit
moment in de duisternis.’ ‘Prijs de Heer’, antwoord ik dan. ‘Dit is
precies het juiste moment om het Woord te nemen. Als je geen
duisternis had ervaren, zou je geen gelegenheid hebben gehad,
om de Heer in Zijn Woord te ervaren. Neem eenvoudig Zijn
Woord.’ Wat is het toch goed, om Hem in Zijn Woord te ervaren,
wanneer we ons in de duisternis bevinden.
De aanwezigheid van de Heer is altijd in één van deze twee
dingen: in de Geest of in het Woord. Wanneer alles duidelijk voor
je is, bespeur je Hem in de Geest. Wanneer je je in de duisternis
bevindt, kun je Hem in het Woord zien. Hij is altijd in de Geest of
in het Woord. Is vandaag alles duidelijk voor jou? Prijs de Heer!
Dan zul je de Heer in de Geest ervaren. Ben je nu in het duister?
Dan kun je Hem ook prijzen, want dan kun je Hem in het Woord
zien. Soms zijn we in het daglicht, in de zonneschijn, en soms
bevinden we ons in de nacht, in de duisternis. Maar we hoeven
ons geen zorgen te maken. Overdag, wanneer alles duidelijk is,
hebben we de Geest als de wolk. En ‘s nachts, wanneer het donker
is, hebben we het Woord als het vuur. We kunnen de Heer volgen
door Zijn aanwezigheid in de Geest en in het Woord.

HET PRIESTERSCHAP MET DE URIM EN DE TUMMIM

De tweede allesbeheersende principe is het priesterschap


onder de zalving, met de urim en de tummim. Wat is het priester-
schap? Dit is iets wonderbaarlijks en geweldigs. Het priesterschap
130 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

houdt de gemeenschap met de Heer in, alsook het leven en de


dienst in Zijn aanwezigheid. Het priesterschap is een groep men-
sen die in voortdurende gemeenschap met de Heer zijn. Zij
communiceren voortdurend met de Heer en dienen in Zijn aanwe-
zigheid. Zij leven, wandelen en doen alles op deze manier.
Wanneer we gemeenschap met de Heer hebben, wanneer we elke
dag en elk moment met Hem communiceren, en wanneer we in
deze levende gemeenschap leven, dienen en handelen, zijn we een
priesterschap.
Als we het priesterschap verliezen, verliezen we een van de
allesbeheersende principes. Dit allesbeheersende principe is niet
om ons te leiden, maar om ons te oordelen. De aanwezigheid van
de Heer in de wolk- en vuurkolom dient om ons te leiden, terwijl
het priesterschap onder de zalving, met de urim en de tummim,
dient om ons te oordelen.
Ik zal dit nu verduidelijken aan de hand van een voorbeeld.
Stel nu eens, dat er twee broeders zijn, die ruzie zoeken met
elkaar. Wat doen we dan? We zijn weliswaar de kinderen van de
Heer, het volk van de Heer, maar toch gebeurt er zoiets onder ons.
Hoe kunnen we dit probleem oplossen? Hoe kunnen we tot een
juist oordeel komen? Zullen we het volk samenroepen en erover
stemmen? Natuurlijk niet. Dergelijke problemen kunnen alleen
door het priesterschap opgelost worden. De oplossing van derge-
lijke problemen vereist een groep kinderen van de Heer, die altijd
in gemeenschap met Hem zijn en die voortdurend voor Zijn aan-
gezicht leven. Zo’n groep is onder de zalving van de Heilige Geest
en heeft bovendien de urim en de tummim. Zo kunnen ze een oor-
deel vellen en de beslissing van de Heer nemen. Zo kunnen ze
over elke zaak een oordeel vellen door middel van de urim en de
tummin, met het priesterschap.
Het priesterschap omvat drie dingen, namelijk, de gemeen-
schap met de Heer, de zalving van de Heilige Geest en de urim en
de tummim. We kunnen hier maar kort over het laatste punt, over
de urim en de tummim spreken. In het Hebreeuws betekent urim
licht, terwijl tummim volmaaktheid of voltooiing betekent. Onge-
veer dertig jaar geleden las ik een artikel van een Hebreeuwse
schrijver, waarin stond dat de tummim een edelsteen was waarin
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 131

vier letters van het Hebreeuwse alfabet gegraveerd waren. Op het


borstschild van de hogepriester waren de namen van de twaalf
stammen van Israël gegraveerd in twaalf stenen. De namen van
die twaalf stammen bevatten echter maar achttien van de vieren-
twintig letters van het Hebreeuwse alfabet. Zo waren er op het
borstschild van de hogepriester vier letters te weinig. Deze vier
letters stonden echter gegraveerd in de tummim, en wanneer deze
steen aan het borstschild werd bevestigd, was er sprake van vol-
maaktheid, van voltooiing. Dan waren alle vierentwintig letters
van het Hebreeuwse alfabet voltallig. Daarna wordt ons gezegd,
dat de urim een steen is, die aan het borststuk werd bevestigd om
licht te geven. Vandaar dat de urim en de tummim samen licht en
volmaaktheid betekenen.
Hoe werden de urim en de tummim gebruikt? Wanneer er een
probleem of vraag rees onder het volk Israël, bracht de hogepries-
ter de zaak voor de Heer om een antwoord te krijgen met behulp
van het borstschild. De Hebreeuwse schrijver van dat stukje zei,
dat, wanneer de hogepriester voor de Heer kwam, bepaalde ste-
nen op het borstschild, met hun respectievelijke letters, gingen
schijnen, en op andere tijden andere stenen, met hun respectieve-
lijke letters. Zo vormden ze woorden en zinnen. Uiteindelijk
ontving hij een volledige boodschap of oordeel van de Heer. Op
deze manier, ging het artikel verder, werd Achan uit het hele volk
Israël als de schuldige aangewezen (Joz. 7).
Wat was dus het allesbeheersende principe voor het volk van
God, om hun problemen op te lossen? Er moest onder hen een
priesterschap zijn, dat alle kinderen van de Heer op de borst voor
de Heer bracht. Het priesterschap moest hen in liefde voor het
aangezicht van de Heer brengen en hen daar als letters lezen. Zo
zou het priesterschap, met het licht van de Schrift, de gedachten
van de Heer leren lezen en berichten van Hem ontvangen,
omtrent de omstandigheden van Zijn kinderen.
Nu hebben we tevens het antwoord ten aanzien van de twee
ruzie zoekende broeders. We kunnen tegen hen zeggen: ‘Broeders,
wees nu even rustig. We zullen samen naar de Heer gaan’. Vervol-
gens brengen we het probleem voor de Heer en ‘lezen’ deze
broeders in Zijn tegenwoordigheid, met het licht van de Schrift.
132 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Dit is de uitoefening van het priesterschap met behulp van het


borstschild en de urim en de tummim. Zo ontvangen we de let-
ters, de woorden en de boodschap van de Heer aangaande de
beslissing die in deze zaak genomen moet worden.
Weet je hoe de apostelen hun brieven schreven? Precies op
dezelfde manier. De eerste brief van Paulus aan de Korintiërs is
een goed voorbeeld. Paulus kreeg in die gemeente met veel proble-
men te kampen: partijschappen, gebrek aan discipline, huwelijks-
problemen, leerstellingen over de opstanding, enz. Er waren aller-
lei soorten problemen. Maar wat deed Paulus? Hij bracht alle
problemen en alle broeders en zusters in die gemeente op zijn hart
voor de Heer, en ‘las’ hen in de aanwezigheid van de Heer met het
licht van de Schrift. Is dit waar of niet? Wanneer hij ze las bij het
licht van het Woord, doorzag hij de aard van de situatie en ontving
hij een antwoord. Hij ontving een oordeel, een beslissing van de
Heer, op basis waarvan hij de eerste brief aan de Korintiërs
schreef. Bekijk alle brieven nog eens. Alle, door de apostelen,
geschreven brieven zijn op deze manier tot stand gekomen. Het
was niet zo, dat ze in hun kamer zaten te lezen en te overpeinzen,
om vervolgens hun brieven te schrijven. Nee. Er was altijd wel een
situatie onder de kinderen van de Heer, die om een antwoord
vroeg, een woord van de Heer. Dan vervulden de apostelen als
priesters hun priesterlijke bediening, door al deze problemen van
de kinderen van de Heer voor de Heer te brengen. Ze bestudeerden
het probleem in de aanwezigheid van de Heer, lazen de gelovigen
één voor één in het licht van Gods Woord. Zo ontvingen ze licht; ze
kregen woorden, zinnen en gedachten van de Heer. Vervolgens
schreven ze hun brieven en vertelden de gelovigen wat de Heer er
over dacht.
Dit is een van de allesbeheersende principes. Het eerste alles-
beheersende principe is de aanwezigheid van de Heer in de wolk-
en de vuurkolom, en het tweede is het priesterschap onder de zal-
ving, met deze twee merkwaardige dingen: de urim en de
tummim.
Broeders en zusters, wanneer je mij vertelt over problemen
die je met iemand anders hebt, wat moet ik dan doen? Ik moet
mijn geest oefenen om jou en anderen bij de Heer te brengen. Met
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 133

liefde, moet ik jou en die andere broeder of zuster op mijn hart,


ofwel op mijn borst leggen. Ik moet je een voor een bij de Heer
brengen en zeggen: ‘Heer, hier zijn enkele dierbare heiligen. Ver-
licht hen. Geef mij Uw licht.’ Ik moet je ‘lezen’. Ik moet je
gedachten, je gevoelens, je motieven en je daden ‘lezen’. Ik moet
jouw probleem en alles wat ermee te maken heeft ‘lezen’, in het
licht van het Woord. Nadat ik letter voor letter heb gelezen, zal ik
geleidelijk aan een woord en nog een woord ontvangen. Uiteinde-
lijk zal ik een zin en zelfs een boodschap ontvangen. Dan zal ik
weten hoe de Heer over jou denkt.
De leidinggevende broeders in de gemeente, hebben vaak met
moeilijkheden te kampen. Dit brengt hen echter in de gelegen-
heid, om deze priesterlijke bediening in praktijk te brengen.
Soms vertelt een broeder aan jou, dat hij een probleem heeft met
zijn vader, die tevens een broeder in de Heer is. Vervolgens vraagt
hij aan jou wat hij nu moet doen. De volgende dag komt er een
zuster naar je toe, die je over de moeilijkheden vertelt die ze met
haar schoonzuster heeft, die tevens een zuster in de gemeente is.
Wat moet je nu doen? Ga je ze adviseren om naar de rechtbank te
gaan en het aan de rechter te vragen? Natuurlijk niet. De enige
manier is, de manier die we net hebben laten zien. Nu is het zo
belangrijk dat je liefde toont en dat je zowel een hart als een borst
hebt. Leg hen op je hart en breng hen zo bij de Heer. Gebruik je
geest en ‘lees’ hen voor de Heer. Lees eerst de vader en dan de
zoon. Lees hun gewoonten, hun nationaliteit, hun karakter, hun
gedachten, hun opleiding — niet door jouw manier van denken,
maar in het licht van Gods Woord. Lees al deze dingen. Na het
lezen zul je de nodige woorden en zinnen ontvangen — punt voor
punt. Je zult een woord van de Heer ontvangen, waarin Hij Zijn
gedachten aan jou openbaart. Dan zul je in staat zijn om zowel
met de zoon, als met zijn vader te spreken. Doe hetzelfde met de
zuster en haar schoonzuster. Je zult dan in staat zijn te zeggen:
‘Dit is wat de Heer zegt. Bid hierover.’ Je hebt een oordeel en een
beslissing van de Heer ontvangen. Dit is de rechtbank voor het
volk van God. We hebben een dergelijke rechtbank nodig. We heb-
ben een plaatselijke vertegenwoordiging van het hemelse hoger
134 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

gerechtshof nodig. De rechtbank is het priesterschap onder de


zalving van de Heilige Geest, met de urim en de tummim.
Het is niet onbelangrijk, een groep mensen te hebben, die
samenwerken om de Heer met elkaar te dienen. Dit is niet zo een-
voudig als het lijkt. Neem je eigen gezin nu eens. Heb je niet een
soort gezinsrechtbank, om alle problemen recht te zetten? Wat is
onze gezinsrechtbank in de Gemeente? Dit is eenvoudig het pries-
terschap, de gemeenschap met de Heer onder de zalving van de
Heilige Geest. Zo kunnen alle broeders en zusters ‘gelezen’ wor-
den in het licht van het Woord. Op deze manier ontvangen we een
oordeel en een beslissing voor al onze aangelegenheden, en zullen
al onze problemen en vragen opgelost worden. Niet door middel
van debat, consultatie, redenatie of organisatie zoals een politicus
of een aardse rechter dat zou doen, maar door gemeenschap met
de Heer en onder Zijn zalving, worden alle omstandigheden, het
karakter en het dagelijkse leven van de gelovige ‘gelezen’ in het
licht van Zijn Woord.

DE REGELS VAN EEN HEILIG LEVEN

De derde allesbeheersende factor is de regels van een heilig


leven. Waar bestaan deze regels uit? In het boek Leviticus zien we
niet alleen de offeranden, maar ook het priesterschap en allerlei
soorten regels. Leviticus kan in drieën gedeeld worden: het eerste
deel behandelt de offeranden (hoofdstuk 1 tot en met 7); het
tweede deel gaat over het priesterschap (hoofdstuk 8 tot en
met 10); het derde deel, van hoofdstuk 11 tot het einde, gaat over
vele wetten. Er zijn allerlei soorten regels betreffende een heilig
leven, een heilige levenswijze. We kunnen ze nu niet allemaal in
detail bekijken. Als we dat wel zouden kunnen, zouden we kunnen
zien hoe goed, hoe interessant en hoe veelbetekenend ze zijn. Er
zijn vele regels over wat rein en wat onrein is, over wat afgezon-
derd is van dagelijkse en wereldse dingen en wat niet, en over wat
je wel en wat je niet moet doen. Dit zijn stuk voor stuk regels voor
een heilig leven.
Ter wille van de eenvoud kunnen deze regels samengevat wor-
den in drie ondergeschikte principes. Het eerste principe is, dat
we het volk zijn dat de Heer toebehoort. Dit is een ondergeschikt
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 135

principe dat ons niettemin moet beheersen. Vergeet niet, dat je


de Heer toebehoort, dat je het volk van God bent. Als je hieraan
denkt, zul je voor veel dingen bewaard blijven. Denk je, dat je nog
naar de bioscoop kunt gaan als je eraan denkt dat je God toebe-
hoort? De gedachte alleen al zal je ervoor doen terugdeinzen.
Denk je nu echt, dat je ruzie kunt zoeken, terwijl je je gedachten
laat gaan over het feit dat je de Heer toebehoort? Probeer het
eens. Dan zul je zien wat er van je ruzie overblijft.
Op een dag, in het Verre Oosten, huurde ik een riksja voor een
tochtje. De man vertelde me dat dat vijf dollar zou kosten, wat ik
accepteerde. Toen we op de plaats van bestemming aankwamen
zag ik echter, dat ik slechts een tiendollarbiljet bij me had. Ik gaf
het aan hem en wachtte vervolgens op mijn wisselgeld. Nadat hij
zijn zakken had doorzocht, zei hij dat het hem speet, maar dat hij
niet meer dan vier dollars wisselgeld had. Dat is hun truc. Ik
begon te redetwisten, maar plotseling besefte ik weer dat ik een
kind van God was. Die gedachte maakte dat ik zei: ‘Oké, oké, wat
maakt die ene dollar eigenlijk uit.’ Hoe was het mogelijk dat ik,
als een kind van God, ruzie zocht met een riksja jongen? Dat zou
een schande zijn voor de naam van de Heer.
Telkens wanneer je iets wilt doen, moet je er aan denken dat
je een kind van de Heer bent. Zeg niet, dat dat te wettisch is. In
dergelijke dingen moeten jij en ik wettisch zijn. Soms dragen de
zusters — vooral in het Verre Oosten — kleren die helemaal niet
passen bij een kind van de Heer. Als ze er maar eens aan dachten,
dat ze de Heer toebehoren, dan zou die gedachte alleen al vol-
doende zijn om hen van dergelijke kledij te weerhouden. Ze
vergeten eenvoudig, dat ze kinderen van de Heer zijn en kleden
zich als dochters van de duivel. De herinnering aan het feit dat
we kinderen van de Heer zijn, is het eerste ondergeschikte prin-
cipe van alle regels.
Het tweede principe is, dat we apart gezet zijn van deze
wereld. De Heer zei: ‘Ik heb je afgezonderd van de volken.’ De
Heer heeft ons afgezonderd van de volken van de wereld. Wat zij
wel kunnen doen, kunnen wij niet doen. Wat zij wel kunnen zeg-
gen, kunnen wij niet zeggen. Wat zij wel kunnen bezitten, kunnen
wij niet bezitten. Vaak heb ik gewinkeld zonder dat ik iets heb
136 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

kunnen kopen. Ik kon slechts mijn hoofd schudden en zeggen:


‘Nee, er is niets voor mij bij. Ik ben afgezonderd.’
Van Seattle tot San Francisco en Los Angeles heb ik gepro-
beerd om een paar schoenen te kopen. Er zijn zoveel vreemde en
moderne stijlen, dat het nogal moeilijk is om schoenen te vinden
die bij een kind van God passen. Als ik sommige van die schoenen
zou kopen, vrees ik dat ik niet langer voor de kinderen van de
Heer zou kunnen staan, om hen toe te spreken! O, al die wereldse
dingen die de winkels verkopen! Als al de wereldse mensen zich
zouden bekeren en eraan zouden denken dat ze kinderen van de
Heer zijn, zouden alle winkels gedwongen worden om te sluiten.
Ze zouden dan geen zaken meer kunnen doen. Het is betreurens-
waardig dat de meerderheid van de mensen niet bekeerd is. Maar
het ergste is, dat zij die wel bekeerd zijn, nog steeds niet afgezon-
derd zijn van de wereld. Laten wij, die door de Heer bekeerd zijn,
eraan denken dat we afgezonderd zijn van deze wereld. Dit is ook
een van de principes die ons moet beheersen. Zeg niet, dat dat te
wettisch is. Op deze manier is het goed om wettisch te zijn.
Het derde ondergeschikte principe is, dat de Heer heilig is; en
daarom moeten ook wij heilig zijn. De Heer is afgezonderd van
alle andere dingen. Hij is anders dan alle andere dingen. Daarom
moeten ook wij van alle dingen afgezonderd zijn. We moeten in
alles heilig zijn, net zoals Hij heilig is.
Deze drie ondergeschikte principes vormen samen één van de
grote allesbeheersende principes, namelijk de regels van een hei-
lig leven. Welke regels zijn dat? Ten eerste, moet je niet vergeten
dat je een kind van de Heer bent. Ten tweede, moet je eraan
denken dat je afgezonderd bent van deze wereld. Ten derde, moet
je niet vergeten dat jouw God een heilig God is en dat jij net zo
heilig moet zijn als Hij. Deze drie regels moeten ons in alle aspec-
ten van ons leven beheersen.
Samenvattend: de aanwezigheid van de Heer is onze leiding.
Of we verder kunnen gaan of moeten blijven, weten we alleen
door de aanwezigheid van de Heer. We moeten door niets anders
geleid worden dan door Zijn aanwezigheid. Dat is het eerste alles-
beheersende principe. Vervolgens, wanneer er problemen onder
ons zijn, moeten we die niet met hulp van buitenaf oplossen. Wij
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 137

hebben de rechtbank van het priesterschap. Door onze gemeen-


schap met de Heer, door de zalving van de Heilige Geest en door
het ‘lezen’ van de broeders en zusters in het licht van het Woord,
zullen we het benodigde oordeel, de benodigde beslissing ont-
vangen. Dit is het tweede, allesbeheersende principe. Voor zover
het ons dagelijkse leven en onze dagelijkse bezigheden betreft,
moeten we beheerst worden door de gedachte dat we kinderen
van de Heer zijn, dat we afgezonderd zijn van deze wereld en dat
we net zo heilig moeten zijn als Hij. Wanneer we beheerst worden
door deze drie principes, zullen we het beloofde land, dat wil zeg-
gen, de allesomvattende Christus, in bezit kunnen nemen.
Hoofdstuk 12

HOE WE HET LAND IN BEZIT


MOETEN NEMEN

IV. DOOR HET VORMEN VAN EEN LEGER

Schriftlezing: Nu. 1:1-4, 17, 18, 52, 53; 2:1, 2; 4:3; 8:23-26; 26:1, 2,
52-56, 63-65
We hebben nu een groot aantal dingen bekeken, die te maken
hebben met het binnengaan van het beloofde land. Ze hebben
stuk voor stuk betrekking op het genot van Christus als het paas-
lam en de ark met de tabernakel, met inbegrip van de offeranden
en het priesterschap. Als we op dit punt gekomen zijn in onze
geestelijke ervaring, zijn we volwassen. Dan zijn we in staat om
een zekere mate van verantwoordelijkheid op ons te nemen. In
deze fase zijn we in staat om als priesters te functioneren, wat
betekent, dat we God in zekere mate kunnen dienen.

VAN EXODUS NAAR NUMERI

Alles in Exodus is een aaneenschakeling van gebeurtenissen.


Eerst genieten ze van Christus als het paaslam, vervolgens wordt
de tabernakel onder hen opgericht. Vanaf dat moment konden ze
van Christus als Gods getuigenis genieten, en in die fase waren
ze bij machte om — voor God — de verantwoordelijkheid van
priesters te dragen. Dit is waar Exodus over gaat.
Op het boek Exodus volgt Leviticus, waar Christus tentoon-
gespreid wordt als de vele offeranden voor ons genot. Zo kunnen
Gods kinderen Hem op een veel rijkere manier genieten dan voor-
heen. Bovendien kunnen zij nu de volle verantwoordelijkheid van
het priesterschap op zich nemen en alle goddelijke verordeningen
met betrekking tot een heilig leven verwezenlijken. We hebben
inmiddels gezien dat Leviticus uit drie delen bestaat: het eerste
140 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

gedeelte behandelt de offeranden, het tweede gedeelte behandelt


het priesterschap en het laatste gedeelte behandelt de goddelijke
principes van een heilig leven.
Op het boek Leviticus volgt Numeri. De meeste verhande-
lingen en commentaren over dit gedeelte van de Bijbel verklaren
dat Numeri een boek is dat zich met de tellingen en omzwervingen
van Israël bezighoudt. Op het eerste gezicht lijkt dit inderdaad zo
te zijn, maar in essentie klopt dat niet. Hoewel dit element aanwe-
zig is, is dit boek voornamelijk (geestelijk gezien) een glorieus
verslag. Het is een boek dat verslag doet over de vorming van een
goddelijk leger. Pas in deze fase, na de ervaringen van Exodus en
Leviticus, kan het volk van God tot een leger gevormd worden, om
voor Hem te strijden. Het is inderdaad heerlijk, dat een deel van
Gods kinderen op aarde tot een leger gevormd kunnen worden.
Bovendien is het heerlijk, dat het juist deze mensen zijn die het
beloofde land in bezit zullen nemen. Zij die in staat zijn voor de
Heer te strijden, zijn dezelfden als degenen die het beloofde land
zullen verdelen en in bezit zullen nemen.
In het boek Numeri werd het volk Israël twee keer geteld. De
eerste keer werd Israël geteld om tot een leger gevormd te kun-
nen worden, dat zou kunnen strijden. Vervolgens werden ze nog
eens geteld — niet voor de vorming van een leger — maar om het
beloofde land te verdelen en in bezit te nemen. Degenen die het
land in bezit nemen, zijn tevens degenen die de strijd leveren. In
dit boek zien we dus niet alleen tellingen en omzwervingen, maar
ook het heerlijke feit dat Gods volk tot een leger gevormd wordt,
dat het beloofde land in bezit mag nemen.

VAN EEN LAM TOT EEN LEGER — EEN CHECKLIST

Wat is de manier om het beloofde land in bezit te nemen? Dat is


niet zo eenvoudig. Laten we de verschillende fasen nog eens
opnoemen en bekijken. Allereerst moeten we van Christus als het
verlossende lam genieten. Het is noodzakelijk, dat we Christus als
onze Redder aannemen, om aan Gods oordeel te ontkomen. Dat is
de eerste stap. Wanneer we dat eenmaal gedaan hebben, kunnen
we dat vast afstrepen; het eerste punt hebben we gehad. Wat is de
tweede fase? Ten tweede, moeten we Egypte verlaten en van
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 141

Christus genieten als ons dagelijkse manna, als onze dagelijkse


voedselvoorziening. Natuurlijk kunnen we geen voedsel nuttigen
zonder erbij te drinken; dus tegelijkertijd moeten we van Hem
genieten als de rots die stroomt met het levende water. We genie-
ten niet alleen van het manna, maar ook van de rots die met
levend water stroomt. Ervaar je dat elke dag? Velen van jullie
kunnen dat zonder meer beamen. Elke dag geniet je van Christus
als je voedsel en je drank. Anders zou je je leven als christen nooit
vol kunnen houden. Dagelijks moeten we van Christus genieten
als ons voedsel en ons levende water; we moeten iets te eten en te
drinken hebben. Wanneer we elkaar ‘s ochtends tegenkomen
zouden we — in plaats van elkaar te begroeten met ‘goede mor-
gen’ — elkaar kunnen vragen: ‘Heb je al gegeten?’ Ik zou dat een
veel betere groet vinden. Heb je al gegeten, broeder? Heb je al
gedronken, zuster? Sommigen van jullie kunnen zeggen, dat je
vandaag al drie goede maaltijden genuttigd hebt. Prijs de Heer!
We moeten de mensen vertellen, dat we elke dag van Christus
eten. We eten Christus en we drinken Christus. Als we deze erva-
ring kennen, kunnen we ook dit punt afstrepen.
Nu komen we bij het derde punt. Heb jij, in de plaats waar je
woont, ook een tabernakel? En genieten jullie van Christus als
het middelpunt, als Gods getuigenis? Ervaar je Christus werke-
lijk als de uitdrukking en de verklaring van God? Ervaar je dat
de tabernakel de vergroting van Christus is, alsook Zijn ware uit-
drukking? Heb je deze ervaring ook in de plaats waar je woont?
Heb je een tabernakel met zo’n Christus — die niet alleen het
lam of het dagelijkse manna is, maar ook Gods getuigenis? Of heb
je in dit opzicht een probleem? Met andere woorden, is er een
groep mensen in jouw stad die Christus als Gods manifestatie en
de uitbreiding van Zichzelf, de gemeente, als Zijn werkelijke uit-
drukking ervaart? Wat is daarop jouw antwoord? Wellicht zijn er
enkelen onder u die deze ervaring beginnen te kennen. Als dat zo
is, prijs de Heer! Misschien dat velen moeten bekennen, dat ze
zoiets helemaal niet kennen.
Het eerste punt is gemakkelijk afgevinkt. Ten aanzien van het
tweede punt bestaat er wellicht enige twijfel. Maar ten aanzien
van het derde punt is er sprake van een groot probleem. De
142 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

ervaring van de ark met de tabernakel is werkelijk zeldzaam. Wat


zullen we nu doen? Broeders en zusters, we moeten bidden. Alle
heiligen, die in dezelfde stad wonen, moeten samenkomen om
hiervoor te bidden. Bid dat de Heer je dit zal laten zien en je zal
helpen om Christus — die Gods getuigenis is — als je middelpunt,
en de gemeente als Zijn uitbreiding en Zijn uitdrukking te erva-
ren. Dit is geen leerstelling voor het verstand. Je moet je huidige
situatie voor de Heer brengen en er met Hem over praten. Je moet
ervoor bidden, dat de Heer een geestelijke tabernakel op zal rich-
ten, in de plaats waar je woont, en dat er een nieuw begin zal zijn.
Dit is niet zomaar iets; dit is een volkomen nieuw begin voor een
ieder van ons. Vroeger ervaarde je Christus als het lam, als het
manna, en op zijn hoogst als de rots die met levend water stroomt.
Nu moet je leren op een nieuwe manier van Christus te genieten,
zodat er een nieuw begin van de Geest onder u zal zijn. Je moet
komen tot ‘de eerste dag van de eerste maand van het tweede
jaar’, zodat de tabernakel, de gemeente, opgericht kan worden
(Ex. 40:2). Dit is een nieuw begin in de tweede fase. Je was al
begonnen in het eerste jaar, met de eerste fase. Nu moet je door-
gaan met het tweede jaar en in de tweede fase. Vervolgens moet je
Christus als je middelpunt nemen, en de tabernakel — als Zijn
uitdrukking — in je plaats oprichten.
Nu komen we bij het vierde punt. Stel nu eens, dat wij de
tabernakel hebben. Dan moeten we Christus op een veel rijkere
manier gaan ervaren. Dan moeten we Hem gaan ervaren als alle
offeranden — als het schuldoffer, het zondoffer, het vredeoffer, het
spijsoffer en het brandoffer.
Het vijfde punt is de ervaring van Christus als de hogepries-
ter, zodat we het priesterschap kunnen beoefenen. Hoe staat het
daarmee? Kun je zeggen, dat er in jouw gemeente een echt pries-
terschap is? Misschien heb je tot nu toe nog alle punten af
kunnen strepen. Maar kan je dit punt ook afstrepen? Dit is een
diepere ervaring.
De gedachte of lijn van de Heilige Geest in het verslag van de
Schrift is een altijd voortgaande lijn, een lijn die langzaam maar
zeker tot ontwikkeling gebracht wordt. Van de eerste naar de
tweede, van de derde naar de vierde en nu door naar de vijfde fase,
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 143

is er sprake van een gestadige vooruitgang, versterking en verdie-


ping. Maar wanneer je eerlijk bent tegenover de Heer, moet je
toegeven, dat het niet makkelijk is om dit vijfde punt met succes
af te ronden. Er zijn niet veel kinderen van de Heer die het
priesterschap ooit zullen verwezenlijken. Is er sprake van een
priesterschap in jouw stad? Neem er de tijd voor om al deze pun-
ten een voor een te overwegen. Dan zul je weten waar je je precies
bevindt. Op dit moment is er nauwelijks een groep van Gods kin-
deren te vinden, die dit stadium heeft bereikt. Een groep die
dermate van Christus geniet — als de hogepriester — dat ze het
priesterschap opneemt. In onze gebeden zeggen we: ‘O Heer, U
bent onze hogepriester!’ Maar dat zijn slechts woorden; we kennen
dit niet uit eigen ervaring. We hebben nog niet zoveel ervaring
van Christus als onze hogepriester, daarom zijn we niet in staat
om het priesterschap te beoefenen. We moeten goed begrijpen wat
het priesterschap voor ons en ook voor God betekent.
Nu komen we bij het zesde punt. We moeten tot een leger
gevormd worden. Dit is een verdere ontwikkeling. Wij, als Gods
volk op deze aarde, moeten tot een leger gevormd worden, om
voor Hem te strijden. O, dit is zó geweldig! Wanneer je hiervoor
terugdeinst, mag je terugkeren. Dit is echter een zaak van uiter-
mate groot belang.
Broeders en zusters, het is belangrijk, dat je deze zaken heel
serieus neemt. Je moet ook samen bidden: ‘Heer, kennen wij iets
van de ervaring van U als de ark, als het getuigenis van God, met
de tabernakel als haar uitbreiding en Uw uitdrukking?’ Breng dit
bij de Heer en leer door Zijn genade Christus als dit aspect toe te
passen. Vraag vervolgens aan Hem: ‘Heer, hebben wij de ervaring
van U als de hogepriester, zodat wij in staat zijn het priesterschap
onder Uw volk uit te oefenen?’ Door de genade van de Heer moet je
dit leren en ervaren; leer Hem toe te passen als het priesterschap.

KWALIFICATIES VOOR HET LEGER

Op het priesterschap volgt de vorming van een leger. Door de


beoefening van het priesterschap kunnen we gevormd worden tot
een geestelijk leger, dat strijdt voor de belangen van de Heer op
deze aarde. Er zijn echter enkele vereisten waaraan de vorming
144 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

van zo’n leger moet voldoen. Ten eerste, moet iedereen zijn
stamboom opgeven — niet fysiek natuurlijk, maar geestelijk
gesproken. Er is geen fysieke stamboom die hiervoor van belang
is. We moeten een geestelijke stamboom hebben. Van elk kind van
Israël moest de stamboom vastgesteld worden. Ze moesten opge-
ven wie hun vader was, en tot welke familie en stam ze behoorden.
Wanneer ze daartoe niet in staat waren, mochten ze geen deel uit-
maken van het leger. Daartoe moet je het geestelijke leven
bezitten. Ben je wedergeboren? Maak dan je stamboom bekend. Je
moet ons tenminste de naam van je vader kunnen vertellen. Dat
betekent dat je je wedergeboorte moet nagaan. Weet je zeker dat
je het geestelijke leven hebt ontvangen? Ben je een ware Israëliet?
We moeten er zeker van zijn dat je wedergeboren bent.
Onlangs sprak ik met een jonge broeder. Ik vroeg hem hoe oud
hij was en hij zei dat hij dertien was. Toen vroeg ik hem wanneer
hij gered was, waarop hij antwoordde, dat hij gered was toen hij
negen was. ‘Hoe weet je dat je gered bent?’, vroeg ik. ‘Omdat ik de
Heilige Geest heb ontmoet; toen ik negen jaar oud was ontmoette
ik de Heilige Geest.’ Hij kon mij een soort geestelijke stamboom
geven, om aan te tonen dat hij wedergeboren was. Hij had het
leven van een ware Israëliet. Hij had het juiste begin. Dit is de
eerste vereiste, om in het leger geplaatst te kunnen worden.
Nu zullen we de tweede vereiste bekijken. Je bent wedergebo-
ren, je hebt het leven, maar er moet ook een zekere mate van
groei geweest zijn; je moet twintig jaar oud zijn (Nu. 1:3). Een sol-
daat moet volwassen zijn. Baby’s kunnen nu eenmaal geen oorlog
voeren. Geestelijk gesproken moet je twintig jaar oud zijn. Dit is
de vereiste groei en volwassenheid ten aanzien van het geeste-
lijke leven. Kun je zeggen, dat er zich enkelen onder u bevinden
die geestelijk volwassen zijn, om strijd te leveren voor het konink-
rijk van God? In veel plaatsen zijn er veel christenen, maar de
meesten gedragen zich als kinderen die met geestelijke dingen
spelen. Ze zijn nog zo jong. Ze kunnen je wellicht hun geestelijke
stamboom geven, maar ze zijn niet gegroeid. Om het nog erger te
maken, vinden ze zichzelf nog geweldig ook, hoewel ze nog maar
kleine kinderen zijn.
Op een dag zei de kleindochter van een van de broeders tegen
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 145

mij: ‘Je mag mij geen ‘kleintje’ meer noemen. Ik ben al groot!’ Ze
was net drie jaar en vond het heerlijk om te denken dat ze al
groot was. Kun je zo’n kind de strijd laten voeren? Dat zou
belachelijk zijn! We moeten opgroeien in het geestelijke leven.
We moeten opgroeien, totdat we tot een leger gevormd kunnen
worden, dat de strijd voor het koninkrijk en het getuigenis van
God kan voeren.
Ik herhaal, dat dit niet slechts een leer is. Je moet hierover
bidden. Bid, en denk eraan, dat je moet opgroeien. Dat niveau
kan nooit verlaagd worden. We moeten zonder meer opgroeien. Ik
zeg ‘opgroeien’, niet ‘oud worden’. Wanneer je oud wordt, zul je uit
de geestelijke dienst ontslagen worden. Je moet vooruit gaan,
nooit achteruit. Je moet van je twintigste tot je zestigste in het
leger dienen. Je moet veel ervaring opdoen, zonder af te takelen.
Sommigen zijn inderdaad nog niet volwassen, maar zijn inmid-
dels wel oud geworden. Zij zijn de zogenaamde oude jongeren. We
moeten dus opgroeien in het leven, om tot een leger gevormd te
kunnen worden. Dit is de tweede vereiste.
De derde vereiste is, dat alle kinderen van Israël onder hun
eigen vaandel en met hun eigen familie ten strijde moeten trek-
ken. Dit betekent, dat je geen keus hebt. Wanneer je uit San
Francisco komt, moet je onder het vaandel van San Francisco blij-
ven. Wanneer je uit Los Angeles komt, moet je onder het vaandel
van Los Angeles blijven. Je hebt geen keus. Misschien ben je wel
in Los Angeles geboren, maar ben je desondanks niet blij met de
broeders en zusters in die stad. Je zou willen verhuizen. Je denkt
dat je gelukkiger zou zijn met de broeders en zusters in San Fran-
cisco. Maar de Heer zegt: ‘Ga terug; ga terug naar het huis van je
vader; ga terug naar je eigen vaandel.’ Dit betekent, dat je per-
soonlijke voorkeur, je persoonlijke wensen en je persoonlijke
keuzes niet van belang zijn. Gods volk heeft namelijk geen recht
op persoonlijke keuzes. Ik kan dus niet zeggen, dat ik van de
stam van Juda ben, maar dat ik niet van hem houd — dat ik meer
van Benjamin houd. Ik moet desondanks onder het vaandel van
Juda blijven. Mijn eigen wensen moeten ingeperkt worden.
Kijk eens naar de hedendaagse situatie onder de kinderen van
de Heer. Wat is er veel verwarring! De stam van ‘Juda’ is onder
146 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

het vaandel van ‘Benjamin’, terecht gekomen, en de stam van


‘Benjamin’ is naar de stam van ‘Manasse’ verhuisd. Er is sprake
van een chaotische toestand. Zo is het onmogelijk om een leger te
vormen. Het is absoluut noodzakelijk dat we het leven hebben en
dat we in dit leven opgroeien. Bovendien is het noodzakelijk, dat
we bij het vaandel van ons vaderhuis blijven. Het is belangrijk,
dat we ons daaraan houden.
Ten vierde, moet er een bepaalde orde zijn. Bekijk het beeld
van het volk Israël eens. In hun midden bevond zich de ark met
haar vergroting — de tabernakel. De Levieten waren met hun
gezinnen rondom de tabernakel gelegerd. Daaromheen namen de
overige twaalf stammen hun positie in, volgens een bepaalde
rangorde. Elke stam had zijn eigen positie. Sommige stammen
kregen te horen, dat ze zich ten oosten, anderen ten zuiden, ande-
ren ten westen en weer anderen ten noorden van de tabernakel
moesten legeren. De rangschikking van de Heer is — wat ons
betreft — een zaak van gehoorzaamheid. Wanneer we de orde
willen handhaven, moeten we gehoorzaamheid leren. We moeten
ons aan anderen onderwerpen, anders is er geen mogelijkheid om
een leger te vormen. Wanneer we geestelijk groeien en tot een
leger gevormd worden dat voor Zijn koninkrijk zal strijden, zul-
len we ons spontaan onderwerpen. Dan zullen we elkaar
onderdanig zijn. Op deze manier zal er een goddelijke orde onder
ons zijn en kan er een leger gevormd worden.
Dit is de manier waarop we het beloofde land, ofwel de alles-
omvattende Christus, in bezit kunnen nemen. Er is geen andere
manier. Het genot van Christus als het lam, als het manna, als de
rots met het levende water, als de ark met de tabernakel, als de
offeranden en als de priester met het priesterschap, is de enige
manier. Uiteindelijk zullen we opgroeien en tot een leger gevormd
worden.
De vijfde vereiste is, dat we altijd fris en jong moeten blijven.
Wanneer we oud beginnen te worden, moeten we vernieuwd wor-
den. Op het tijdstip van de tweede telling, waren allen van de
eerste telling inmiddels oud geworden. Daarom moesten ze
opnieuw geteld worden. De ouderen overleden en de jongeren
werden meegeteld. Alleen degenen die voortdurend jong en fris
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 147

zijn, kunnen tot Gods leger gevormd worden en het beloofde land
in bezit nemen.
Uiteraard werden niet alle kinderen van Israël tot een leger
gevormd. Een aantal van hen was niet geschikt, omdat ze van het
vrouwelijke geslacht waren. In de Schrift wordt een vrouw aan-
geduid als een ‘zwakker vat’ (1 Pe. 3:7). Vrouwen zijn een beeld
van de zwakkeren onder Gods volk. Verder waren er nog degenen
die jonger dan twintig waren — de onvolwassenen. Echt niet
iedereen is geschikt om tot een leger gevormd te worden. Ver-
wacht dan ook niet, dat alle broeders en zusters onder u in het
leger geplaatst zullen worden. Het zijn er misschien maar twee of
drie, vier of vijf, negen of tien. Misschien is er slechts een kleine
groep — een kern. Maar, prijs de Heer, zolang er enkelen zijn die
werkelijk geestelijk groeien, heb je de basis om tot een leger
gevormd te kunnen worden. Je kunt tegen de Heer zeggen, dat je
je in die bepaalde plaats bevindt om een leger te zijn, dat voor
Hem zal strijden.
Het moet ons echter duidelijk zijn, dat we, voordat we tot een
leger gevormd kunnen worden, het priesterschap moeten beoefe-
nen. Kijk eens naar het beeld. In het midden staat de ark met de
tabernakel, terwijl het priesterschap zich rondom de tabernakel
bevindt. Uiteindelijk is het leger rondom het priesterschap gele-
gerd. We moeten van het middelpunt naar de uiteinden gaan. Als
we niet weten hoe we met de Heer gemeenschap moeten hebben,
zullen we niet in staat zijn om te strijden. De geestelijke strijd is
altijd afhankelijk van geestelijke gemeenschap. Alleen wanneer
we het priesterschap beoefenen, zullen we in staat zijn om oorlog
te voeren. Maar zodra we onze gemeenschap met de Heer verlie-
zen, zijn we machteloos tegenover de vijand — dan zijn we
verslagen.
In Numeri 4:3, 30, 35, 39 en 43 is het woord ‘dienst’, dat ver-
band houdt met de dienst van het priesterschap, hetzelfde
Hebreeuwse woord als ‘uitrukken in het leger’ in Numeri 26:2,
waar het in verband staat met oorlogvoering. De priesters moeten
in de tabernakel dienen, maar naar hun dienst wordt verwezen als
naar oorlogvoering. Terwijl ze dienen, voeren ze oorlog. Met
andere woorden, de priesterdienst is oorlogvoering. Als we
148 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

vandaag werkelijk in de priesterdienst staan, zullen we ons


tevens in het leger bevinden. Het priesterschap verliezen betekent
dan ook, dat we niet langer in het leger dienen. De beoefening van
het priesterschap staat gelijk met het dienen in het leger. Het
leger wordt dus in stand gehouden door het priesterschap.
Hebben we een geestelijke stamboom? Groeien we voldoende
in het geestelijke leven? Ben je het eens met de beperkingen van
je persoonlijke voorkeuren, wensen en keuzes, die je onder Gods
volk ervaart? Als we ‘ja’ kunnen zeggen, dan moeten we de orde
bewaren in alle onderdanigheid. Bovendien moeten we altijd een
zekere frisheid aan de dag leggen. Dan zullen we in staat zijn het
priesterschap te beoefenen om tot een leger gevormd te worden.
O, broeders en zusters, wat schieten we tekort! Wanneer we
alles punt voor punt nagaan, lijkt het erop, dat we bij het vijfde
punt — namelijk het priesterschap — geen stap verder komen.
Als we niet voorbij het vijfde punt kunnen komen, zullen we
zeker punt zes niet overwinnen. Daarom is het zo belangrijk dat
we bidden. We moeten Christus toe passen als de hogepriester en
het priesterschap leren beoefenen. Dan kunnen we vooruitgang
boeken met betrekking tot de vorming van een leger dat voor het
koninkrijk van God strijdt.
Nog één ding moeten we zien. De vereiste voor het dienen in
het leger is een leeftijd van twintig jaar, terwijl de vereiste voor
het dienen als priester dertig jaar is. De duur van de dienst in het
leger is van twintig tot zestig jaar, terwijl die van het priester-
schap van dertig tot vijftig jaar is. Zowel voor het leger als voor
het priesterschap is volwassenheid (zonder aftakeling) een ver-
eiste. Zowel het priesterschap als het leger is afhankelijk van
geestelijke groei. We moeten dit heel serieus nemen. We moeten
groeien, anders zal er geen priesterschap of leger onder ons zijn.
Het is zó noodzakelijk dat het volk van God groeit! Dat de Heer
ons de ogen mag openen en ons de noodzaak van de groei in het
leven mag laten zien. Alleen wanneer er sprake is van een zekere
volwassenheid kunnen we de verantwoordelijkheid van het pries-
terschap op ons nemen en tot een leger gevormd worden. Alleen
dan kunnen we geestelijk gevormd worden tot een volk dat de ark
als middelpunt heeft, met de tabernakel als haar vergroting. Dan
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 149

zal er orde zijn met onderdanigheid. Dit is een prachtig plaatje.


Dan zijn we klaar, om de rivier de Jordaan over te trekken en het
beloofde land in bezit te nemen.
We hebben veel gesproken over het allesomvattende land, over
de allesomvattende Christus. Dit is de manier om het beloofde
land binnen te gaan en in bezit te nemen. Exodus, Leviticus en
Numeri beschrijven de stappen die nodig zijn, om het beloofde
land in bezit te nemen. We kunnen zeggen, dat er zes stappen
zijn. De eerste twee stappen zijn betrekkelijk eenvoudig. Het zijn
de laatste vier stappen, die voor problemen zorgen — de taberna-
kel met de ark als middelpunt, de offeranden, het priesterschap
en de vorming van het leger. Laten we bidden en ons in Zijn aan-
wezigheid beoefenen, om niet alleen Christus als het lam te
ervaren, maar om ook het priesterschap en het leger aan onze
ervaring toe te voegen.
Hoofdstuk 13

HOE WE HET LAND IN BEZIT


MOETEN NEMEN

V. DE TEGENWERKENDE FACTOREN

Schriftlezing: Lv. 10:1-3; Nu. 12:1, 2, 9, 10, 15; 13:25-14:10;


16:1-3, 12-14; 21:5, 6; 25:1-5; 26:63-65; 1 Kor. 10:1-6; Heb. 4:11
In dit hoofdstuk zullen we de negatieve — niet de posi-
tieve — factoren bekijken, die van invloed zijn op het binnengaan
en het in bezit nemen van het beloofde land. Dat zal een nuttige
oefening voor ons zijn.

ONAFHANKELIJKHEID EN INDIVIDUALISME

We hebben inmiddels gezien, dat Gods volk het beloofde land


als groep en niet als individuen in bezit moest nemen. Dit bete-
kent, dat niemand als individu het beloofde land binnen kan
gaan. Dat is zijn zaak niet. Het is de zaak van een collectief
lichaam. We hebben dit heel duidelijk gezien. Ik wil je er ook aan
herinneren, dat Gods kinderen de tabernakel in hun midden moe-
ten hebben, voordat zij het beloofde land binnen kunnen gaan.
Het eerste wat de kinderen van Israël in hun midden oprichtten,
was de tabernakel. Dit geeft duidelijk aan, dat het binnengaan
van het beloofde land een collectieve en niet een individuele zaak
is. Ten einde het beloofde land in bezit te kunnen nemen, moeten
we opgebouwd worden en tot één lichaam — tot één taberna-
kel — verenigd zijn.
Verder hebben we duidelijk gezien, dat het genot van Christus
iets is wat groeit en zich ontwikkelt. Er is sprake van een begin
en van een proces. Er is een mogelijkheid om te groeien en verder
te gaan. We begonnen met het genot van Christus als het lam.
Vervolgens komen we bij het punt dat we Christus als de ark der
152 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

getuigenis ervaren, met de tabernakel als de vergroting. Deze


uitbreiding, deze vergroting van de ark, zijn mensen die met
Christus vermengd en samen opgebouwd zijn in de goddelijke
natuur. Zij zijn samengebouwd tot één lichaam, als de uitdruk-
king van Christus, die Zelf de manifestatie en het getuigenis van
God is. Het moet ons inmiddels duidelijk zijn, dat de mensen die
in deze fase van Christus genieten, één geworden zijn. Zij zijn
niet langer individuen; door het genot van Christus zijn zij één
lichaam geworden. In het begin lijkt het erop dat we ieder afzon-
derlijk van Christus genieten. Jij geniet van Christus als het lam
en ik geniet van Christus als het lam. Jij geniet van Christus bij
jou thuis en ik geniet van Christus bij mij thuis. We genieten
stuk voor stuk van Christus, waar we ons ook bevinden. Maar
wanneer we het stadium van de tabernakel bereiken — die in ons
midden wordt opgericht en waardoor we de uitdrukking van
Christus worden — kunnen we niet langer afzonderlijk blijven.
We moeten samenkomen, om tot één lichaam samengevoegd en
opgebouwd te worden. De achtenveertig planken kunnen niet los
van elkaar staan. Als ze van elkaar gescheiden worden, kan er
geen ark in hun midden staan. Dan is er geen plaats voor de ark
als het getuigenis van Christus.
Wanneer wij, als deel van Gods volk, Christus niet alleen als
het verlossende lam en het dagelijkse manna, maar ook als Gods
getuigenis willen ervaren, dan moeten we tot één lichaam — tot
één tabernakel — samengebouwd worden, onder de bedekking
van de volheid van Christus. We moeten één zijn. In deze fase,
moet er sprake zijn van eenheid onder Gods kinderen. Deze een-
heid is de tabernakel als de vergroting van de ark. Als we louter op
onszelf vertrouwen, zullen we niet ver komen. In zo’n toestand is
het heel goed mogelijk, dat we Christus als onze Verlosser ont-
vangen. We kunnen zelfs dagelijks van Hem genieten als ons
manna en als de rots die met levend water stroomt. Als individuen
is het namelijk mogelijk, om Christus in die mate te ervaren. Maar
als zodanig, zullen we Hem nooit op een meer solide wijze ervaren.
We zullen dan nooit van Hem kunnen genieten als Gods ark der
getuigenis, om van het land maar niet eens te spreken. Vergelijk
nu de ark eens met het land. Bedenk eens hoe groot de ark is en
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 153

hoe groot het land is. Daar zit een groot verschil tussen! Het land
is onnaspeurlijk groot, onmetelijk groot. De afmetingen van het
land zijn de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte van Chris-
tus! Maar als we niet van Christus als de ark kunnen genieten,
zullen we zeker nooit van Hem als het land kunnen genieten. Niet
voordat we samengebouwd zijn met Gods volk, kunnen we Chris-
tus als de ark ervaren. We kunnen geen vooruitgang boeken als
een losse plank.
In het gebouw van de Heer zijn alle getallen en afmetingen
altijd een veelvoud van drie of vijf. Dit geldt voor alle bouwwer-
ken van God door de hele Schrift — de ark van Noach, de
tabernakel, de tempel van Salomo en de tempel waar Ezechiël
over spreekt. Alle gebouwen bevatten de basisgetallen vijf en
drie. Waarom is dat zo? Omdat het getal drie staat voor de
Drie-enige God in de opstanding. En het getal vijf bestaat uit vier,
het getal voor het schepsel, plus één, het getal voor de Schepper.
Het schepsel plus de Schepper maakt vijf. De mens plus God
maakt een Godmens, die verantwoording kan dragen. Het getal
vijf staat dus voor God en de mens, de mens en God, die
samen — als één persoon — de verantwoordelijkheid op zich
nemen. In alle afmetingen van de tabernakel zien we deze twee
getallen, namelijk vijf en drie, die aanduiden dat het gebouw van
God bestaat uit de opgestane Drie-enige God die vermengd is met
de mens. Neem notitie van het feit, dat de breedte van de planken
niet drie el, maar anderhalve el is. Dat is van grote betekenis. Dit
betekent, dat jij geen compleet persoon bent, maar slechts de
helft van een complete eenheid. Je moet samengevoegd worden
met iemand anders. De Heer Jezus zond de discipelen altijd twee
aan twee uit. Saulus en Barnabas werden samen uitgezon-
den — niet ieder apart. Petrus en Johannes dienden samen. Het
was altijd twee aan twee. Als je alleen gaat, ben je slechts de helft
van een complete eenheid.
Zo kunnen we zeggen, dat een broeder die een samenkomst
bijwoont, slechts de helft van een complete eenheid is. Wanneer
zijn vrouw een paar seconden later ook binnenkomt, dan is dat
zijn andere helft. Wanneer ze vervolgens naast elkaar gaan zit-
ten, is er sprake van een complete eenheid.
154 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Het feit dat jij geen complete eenheid bent, moet een diepe
indruk op je maken; je bent slechts de helft van een complete een-
heid. We moeten op een harmonieuze wijze in het Lichaam
geplaatst worden. Je kan niet slechts een individu zijn. Wanneer
je individualistisch bent, ben je geruïneerd ten aanzien van het
Lichaam.
Dit is vandaag de dag geen makkelijke les om te leren. Onaf-
hankelijkheid en individualisme worden zeer benadrukt, en Gods
kinderen worden hier sterk door beïnvloed. Maar als volk van
God kunnen we nooit onafhankelijk zijn. Als we dat wel zijn, ple-
gen we geestelijke zelfmoord.
Stel dat mijn oor tegen mijn lichaam kon zeggen: ‘Ik wil niet
bij jou horen. Ik wil apart zijn en onafhankelijk.’ Wat zou dan het
gevolg zijn van zijn onafhankelijkheid? Het zou de dood van het
oor betekenen. Als lid van het Lichaam van de Heer moeten we
met elkaar verenigd zijn — niet in theorie, maar in de praktijk.
Het oor moet verbonden zijn met een stukje huid, dit stukje huid
moet weer verbonden zijn met een ander deel, enz., totdat je een
lichaam hebt. Niet één deel kan onafhankelijk zijn van de andere
delen. Dit is een realiteit die we moeten zien. Dit is niet slechts
een leuk idee of een leerstelling, maar een realiteit.
Laten we ernaar streven, dit principe op onszelf toe te passen
op een praktische manier. Jij bent een lid van het Lichaam van
Christus. Prijs de Heer, dat we wedergeboren leden van Zijn
Lichaam zijn. Kun je me vertellen, met wie je feitelijk verbonden
bent? Kun je een broeder of een aantal broeders noemen, met wie
je werkelijk één bent, met wie je innerlijk en praktisch één bent?
Misschien zul je antwoorden, dat je één bent met het Hoofd van
het Lichaam. Maar als mijn voet zo’n antwoord zou geven, dan
zou die voet op de verkeerde plaats zitten. Dan zou hij niet aan
het onderste deel van mijn lichaam, maar direct aan mijn hoofd
vastzitten. Maar dat is niet Gods plan. De Heer vroeg niet aan
Petrus of hij samen met Hem op pad wilde gaan. God vroeg ook
niet aan Paulus of hij samen met Hem op pad wilde gaan. Je moet
ook met iemand anders dan Christus verenigd zijn — met een
ander lid dan het Hoofd Zelf.
Waar ik ook ga, als het even kan, spreek ik over deze zaak.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 155

Maar het is vrijwel onmogelijk, om er ook maar één te horen die


zegt: ‘Broeder, prijs de Heer, ik ben definitief en praktisch met
een zekere broeder verbonden.’ Als je in Chicago woont, kun je
niet zeggen, dat je verbonden bent met alle gelovigen in Chicago.
Praktisch gezien kan dat niet. Als je dat zegt, betekent dat in
feite, dat je met niemand verbonden bent. We moeten definitief
en praktisch opgebouwd zijn met bepaalde broeders en zusters.
Stel, dat we hier de tabernakel hadden met zijn achtenveertig
planken en dat we aan de eerste plank konden vragen met wie hij
nu eigenlijk verbonden was. Hij zou zonder aarzelen antwoorden,
dat hij met plank nummer twee verbonden is, en we zouden duide-
lijk kunnen zien dat dat inderdaad zo is. Stel vervolgens, dat we
plank nummer twee zouden vragen met wie hij verbonden is. Hij
zou onmiddellijk antwoorden, dat hij aan de ene kant verbonden is
met plank nummer één, en aan de andere kant met plank nummer
drie — hij zou specifieke planken kunnen noemen waarmee hij
verbonden is. Alle planken zouden op dezelfde wijze kunnen ant-
woorden. Om die reden werden zij samengevoegd, namelijk om
Gods huis te vormen.
Broeders en zusters, wanneer je kunt zeggen dat je definitief
en praktisch bent verbonden met andere broeders en zusters, dan
is dat een heel groot wonder. Als dat zo is, dan kunnen we werke-
lijk de Heer prijzen. Dan zal de Heer je plaatselijke gemeente
rijkelijk zegenen.
Ik kan getuigen, dat ik — door Gods genade — gedurende de
afgelopen dertig jaar werkelijk verbonden ben geweest met
andere broeders en zusters. Als jij of de duivel mij zou vragen met
wie ik momenteel verbonden ben, dan kan ik er onmiddellijk een
paar aanwijzen. Ik kan zeggen: ‘Ik ben feitelijk, werkelijk en
praktisch verbonden met deze broeders en zusters in de Heer.’ O,
dit is werkelijk een bedreiging voor de vijand! Hij haat de een-
heid! Als er twee of drie in eenheid bij elkaar zijn, dan is dat een
wonder en een getuigenis aan heel de wereld. Twee mensen die
werkelijk één zijn, kunnen nooit gescheiden worden; ze kunnen
niet langer als individuen optreden.
Dit is iets wat we moeten leren. Dit is de manier waarop we het
beloofde land in bezit kunnen nemen. Dit is de manier waarop we
156 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

de allesomvattendheid van Christus binnen kunnen gaan. Je moet


beseffen, dat jij alleen, Christus nooit tot het uiterste kan genie-
ten. Je kunt hoogstens van Hem genieten als het lam, het manna
en als de rots. Dat is alles. Dan loopt je genot ten einde. Wanneer
je vervolgens meer van Hem wilt genieten, dan moet je één van de
vele planken zijn, die met elkaar verbonden zijn. Hoe kun je van
Christus genieten als de ark, als het getuigenis van God en als de
tabernakel (Zijn uitbreiding), als je niet met anderen samen-
gevoegd bent in de tabernakel? Als je niet met anderen opgebouwd
bent tot de tabernakel, dan ben je afgesneden en buitengesloten.
Dan heb je niets, voor zover het het diepere genot van Christus
betreft. Toen de tabernakel eenmaal was opgericht — onder het
volk Israël — was de Heer niet langer ver weg in de hemel of in de
woestijn. Vanaf dat moment was Hij te vinden in de tabernakel, in
‘de tent der samenkomst’. Volgens de huidige, geestelijke werke-
lijkheid, kan Hij gevonden worden in de praktische opbouw van de
heiligen als Zijn woning. Als je van Hem wilt genieten als de ark,
dan moet je één van de planken zijn, die samen de tabernakel vor-
men. Hij is niet alleen het lam; Hij is nu de ark. Hij is niet slechts
een klein stukje manna; Hij is nu de ark. En waar bevindt Hij Zich
als de ark? Hij bevindt Zich in de tabernakel.
Het is inderdaad bedroevend, dat zoveel christenen nooit in de
tabernakel gekomen zijn. Twintig jaar geleden genoten ze dage-
lijks van Christus als kleine stukjes manna; en vandaag genieten
ze nog steeds van Hem op die manier — niets meer. Daar zijn ze
klaarblijkelijk tevreden mee. En toch zijn ze, diep van binnen,
niet tevreden. Twintig jaar geleden waren ze werkelijk tevreden
met Christus als hun dagelijkse manna, maar niet vandaag.
Twintig jaar geleden waren ze heel fris. Ze leefden destijds in de
nieuwheid van Zijn leven. Maar als je ze vandaag ontmoet, zijn ze
oud; hun gezicht is een en al rimpels. Ze vertellen nog steeds het-
zelfde verhaal: ‘O, wat is de Heer toch goed voor mij als het
dagelijkse manna.’ Maar terwijl ze dat zeggen, ruik je de ouder-
dom en zie je de rimpels. Ja, ze genieten van Christus. Het is best
fijn; maar het is zo oud. Het is niet langer zoet en fris.
Broeders en zusters, wij moeten verder gaan en vooruitgang
boeken met betrekking tot het genot van Christus. We moeten
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 157

niet alleen de nieuwheid des levens en des Geestes bezitten, maar


we moeten tevens de frisheid en de zoetheid van een zich steeds
verdiepend en verrijkend genot van Christus ervaren. Maar als je
niet verder komt dan het genot van Christus als de ark en over
twee jaar nog vertelt hoe je op deze manier van Christus geniet,
dan zul je bespeuren dat die ervaring inmiddels oudbakken is.
Als we in de komende jaren voortdurend spreken over Christus
als Gods getuigenis, Zijn verklaring en Zijn manifestatie, dan
zullen we zeker voelen dat we oud geworden zijn. Je ruikt dan
niet langer een zoete geur, maar een ranzige lucht. Wanneer
kleine kinderen van twee jaar aan je vragen, ‘hoe gaat het met
jou?’, dan verheug je je daarover. De frisheid en de nieuwheid van
het leven klinken in hun woorden. Maar dezelfde woorden uit de
mond van een twintigjarige klinken oudbakken. Ze missen name-
lijk de frisheid en de nieuwheid.
Het is noodzakelijk dat we vooruitgang boeken. We moeten
niet tevreden zijn met onze huidige situatie. Er is nog zoveel
meer van Christus te genieten. Maar op dit punt, als je van Chris-
tus wilt genieten als Gods ark der getuigenis, dan is dat
onmogelijk zolang je individualistisch bent. Dan is het met je
gedaan. Je moet nederig zijn en zeggen: ‘Heer, hier ben ik. Ik
moet samengevoegd en verenigd worden met enkelen van Uw
kinderen. Heer, leid mij en wijs mij de mensen aan met wie ik
samengevoegd moet worden. Ik bevind mij in deze stad; ik ben
nog niet in het Nieuwe Jeruzalem. Toon mij de mensen in deze
plaats en in deze tijd, met wie ik werkelijk en praktisch samen-
gevoegd en verbonden moet worden.’ Sommigen beweren, dat ze
graag met de apostel Paulus of met Petrus samengevoegd hadden
willen worden. Maar die zijn er helaas niet meer. Je moet
samengevoegd worden met degenen die de Heer in je stad heeft
geplaatst. Je moet nederig zijn. Misschien zal de Heer je samen-
voegen met een eigenaardige broeder en zeggen, dat je met hem
opgebouwd moet worden. Hij zal zeggen, dat dit je dierbare broe-
der is met wie je opgebouwd moet worden. Je zult misschien
zeggen: ‘Heer, hij is te eigenaardig. Met hem kan ik niet opge-
bouwd worden.’ Maar de Heer zal antwoorden: ‘Hij is het. Je hebt
geen keus. Ga en neem hem.’ Leer deze les. Het is de grootste
158 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

zegen, en dit is wat we moeten leren, om het bouwwerk van de


Heer tot stand te brengen.
Ik heb een enorme hekel aan de huidige situatie onder Gods
kinderen. Er is nauwelijks iemand die bereid is, om zich aan
anderen te onderwerpen. Omdat er geen onderdanigheid is, is er
ook geen opbouw. Overal waar de tabernakel opgericht wordt, zal
de heerlijkheid van God deze onmiddellijk vullen. Waarom zijn er
vandaag zoveel kinderen van de Heer, maar zien we vrijwel nooit
de heerlijkheid van God onder hen? Dat komt omdat er geen
opbouw is — er is geen werkelijke eenheid. Je kunt voortdurend
samenkomen met Gods volk en toch met niemand verbonden zijn.
Hoewel je voortdurend samenkomt, ben je desondanks een indivi-
dualist — niet slechts een individu, maar een individualist. Er
bestaat geen opbouw tussen jou en andere personen. Zo kan de
Heer dus nooit op een diepere manier ervaren worden. Met
betrekking tot de diepere ervaring van de Heer, is het gedaan met
jou. Ik bedoel niet dat je zult sterven, maar dat je, ten aanzien
van de ervaring van de Heer, geen vooruitgang zult boeken, tot-
dat je bereid bent met anderen samengevoegd te worden. Zodra je
bereid bent om met anderen samengevoegd te worden, zul je met
andere kinderen van de Heer opgebouwd worden en de taberna-
kel in je woonplaats oprichten. Dan zul je Christus op een diepere
manier ervaren, namelijk als de ark in de tabernakel.
Zoals we reeds hebben gezien, wordt de tabernakel onmiddel-
lijk gevolgd door het priesterschap. Het priesterschap is niet de
bediening van een individu, maar de bediening van het hele
Lichaam. Niemand kan een priester zijn op zichzelf — een derge-
lijk priesterschap bestaat eenvoudig niet in het Oude Testament.
Het priesterschap vraagt niet om inividualisme, maar om een col-
lectief Lichaam. Individueel gesproken, bestaat het priesterschap
niet. Als enkeling kun je nooit zeggen: ‘Ik ben een priester.’ Maar
wanneer je daarentegen bent verbonden met andere broeders en
zusters, kun je zeggen: ‘Wij zijn priesters.’ Maar wanneer je los
van elkaar staat en evenzo vele individuen bent, kun je nooit zeg-
gen dat je een priester bent. Bekijk het Oude Testament eens, het
beeld van de werkelijkheid. Niet één individu kon op zichzelf als
priester handelen. Het priesterschap is een lichaam.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 159

Nu komen we bij het leger. Is het mogelijk om alleen een leger


te vormen? Natuurlijk niet. Ook een groep individuen kunnen
geen leger vormen. Een leger moet samengesteld zijn uit een aan-
tal mensen, die samengevoegd zijn en die als één eenheid
handelen. Sommige mensen houden vol, dat het voldoende is,
wanneer twee of drie mensen samenkomen in de naam van de
Heer. Maar kun je met twee of drie mensen een leger vormen?
Voor een leger hebben we een groot aantal mensen nodig — hoe
meer, hoe beter.
Wanneer slechts twee of drie broeders en zusters mij uitnodi-
gen om te komen spreken, zal ik dat met genoegen doen. Maar
wanneer ik dat doe, zal ik na korte tijd uitgesproken zijn — ik zal
niets meer te zeggen hebben. Maar wanneer enkele honderden of
duizenden mensen mij uitnodigen om te spreken — kan ik uren-
lang zonder onderbreking spreken.
Twee of drie is niet genoeg. We moeten een groot aantal broe-
ders en zusters hebben — hoe meer hoe beter. Wees nooit
tevreden met twee of drie. We moeten samengevoegd worden met
de broeders in de Heer; we moeten opgebouwd worden met het
volk van God.
Waarom zijn de V.S. de belangrijkste natie ter wereld?
Waarom zijn ze de sterkste natie? Omdat zij vijftig verenigde sta-
ten zijn. Wanneer er maar twee of drie staten zouden zijn,
bijvoorbeeld Missouri, Iowa en Illinois, dan zouden de V.S. een
zeer zwak land zijn! Maar omdat er sprake is van vijftig staten,
die allemaal onder één regering verenigd zijn, zijn de V.S. een
sterke mogendheid.
O, de sluwe vijand wil het leger van de Heer zo graag ruïne-
ren! Er zijn weliswaar talloze kinderen van God, maar er is
desondanks geen leger. Het is moeilijk om een plaats te vinden
waar de kinderen van God zich tot een leger gevormd hebben.
Daarom zijn ze ook zo zwak. De V.S. zijn sterk, omdat ze tot één
natie verenigd zijn. Maar hoe staat het met de christenen? Bekijk
de situatie van Gods kinderen in een bepaalde stad of een
bepaald gebied eens, om over het land en de hele wereld maar te
zwijgen. Wat jammer! Wat een schande! Er is geen eenheid en
dus geen formatie. Sommige mensen werken zelfs elke vorm van
160 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

eenheid tegen. Ik spreek niet van menselijke eenheid of organisa-


tie, maar van het goddelijke gebouw, van een werkelijke en
praktische eenheid onder Gods kinderen. In vele plaatsen horen
we christenen zeggen: ‘O, zolang er twee of drie van ons samen-
komen — twee hier, en twee of drie daar — is het voldoende.’ Nee,
broeders en zusters! Wij zijn het daar helemaal niet mee eens!
We moeten met Gods kinderen verenigd zijn tot een leger. We
moeten strijd leveren, niet met z’n tweeën of drieën; maar met
een groot aantal van Gods kinderen — met een toereikend aan-
tal. Ik smeek je in de Heer, om de prijs te betalen voor de eenheid
van Gods volk. Geef al je eigen ideeën op. Zolang Gods kinderen
de allesomvattende Christus erkennen en bereid zijn om Zijn
werkelijke uitdrukking te zijn, is het voldoende. We zouden daar
elke prijs voor over moeten hebben. We moeten nergens anders
op aandringen dan op de allesomvattende Christus, om Hem tot
uitdrukking te brengen. We moeten ons verenigen met al Gods
kinderen, om tot een leger gevormd te worden.
Dit is een zware last voor mij. Zo zwaar zelfs, dat ik vaak bui-
ten mezelf raak. Ik denk alleen maar aan dit ene. Mijn hele
denken, mijn hele wezen houdt zich hiermee bezig. O, broeders en
zusters, we moeten echt met de Heer samenwerken, zodat Hij
deze dingen kan herstellen! Het is zo belangrijk dat we Hem toe-
staan, ons tot een leger te vormen, zodat we voor Hem kunnen
strijden. Praat niet zo lichtzinnig over de strijd met satan. De
strijd is voor je ogen! Dit is de strijd! Hier is de strijd! Je moet
vechten, maar niet als individu.
Voordat we gaan vechten, moeten we met anderen samen-
gevoegd worden, en om samengevoegd te worden, moeten we
nederig zijn. We moeten beginnen met onszelf aan anderen te
onderwerpen. Als we niet onderdanig kunnen zijn, kunnen we
nooit tot een leger gevormd worden of samengebouwd worden.
Nederigheid! Er is een grote behoefte aan nederigheid onder Gods
kinderen. De huidige tijd is een tijd van rebellie; de hele wereld is
vol rebellie. In het gezin, op school, in de samenleving, in de rege-
ring — iedereen rebelleert. Jij en ik, als kinderen Gods, moeten tot
een leger gevormd worden, om strijd te leveren voor Zijn konink-
rijk. Daarom is het zo belangrijk dat we leren onderdanig te zijn.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 161

In weerwil van de loop van deze wereld, moeten we leren onder-


danig te zijn. We moeten onszelf aan anderen onderwerpen en leren
‘ja’ te zeggen. Ik bedoel niet dat we ‘jaknikkers’ moeten worden,
maar dat we moeten leren ‘ja’ te zeggen tegen anderen, in plaats
van ‘nee’. De mensen zeggen tegenwoordig zo gemakkelijk ‘nee’.
Ze zeggen ‘nee’ tegen alles en iedereen. Het lijkt wel alsof ‘nee’ het
eerste is wat kleine kinderen leren zeggen. We moeten uiteraard
ook geen ‘ja’ zeggen op een onoprechte manier — dat wil zeggen,
met onze mond, maar niet met ons hart. Ons ‘ja’ moet ‘ja’ zijn, met
de nederigheid van een oprecht hart. ‘Ja, broeder!’ ‘Ja, zuster!’
Onderwerp jezelf aan hen en leer ‘ja’ te zeggen. O, dat de Heer ons
mag bevrijden!
In de meeste grote steden zijn er duizenden christenen, maar
waar is het leger, waar is de tabernakel en waar is het priester-
schap? Het is betreurenswaardig, maar wat kan de Heer doen? Er
is geen eenheid, geen nederigheid, geen samenvoeging, geen
opbouw, geen tabernakel, geen priesterschap en geen leger. Er is
geen echte woonplaats voor de Heer op deze aarde, en er is geen
werkelijke dienst aan Hem, omdat er geen priesterschap is. Er is
geen werkelijke strijd voor het koninkrijk van God, omdat er geen
echt leger is. Wij zijn hier om deze dingen te herstellen.
Door onze onderdanigheid moeten wij tot een leger gevormd
worden. Het leger staat altijd onder het priesterschap en het
priesterschap gaat altijd samen met de tabernakel. Deze drie
dingen gaan altijd samen. Waar de tabernakel is, daar zul je altijd
een groep priesters vinden, en rondom de priesters bevindt zich
het leger van het volk. Dit is het beeld van de werkelijkheid die we
moeten ervaren — de tabernakel, het priesterschap en het leger.
Zonder tabernakel is er geen priesterschap en zonder het priester-
schap is er geen leger van het volk. Het leger is afhankelijk van
het priesterschap, en het priesterschap staat in verband met de
tabernakel. En wt is de tabernakel? De tabernakel is de plaats van
Gods aanwezigheid onder Zijn volk. Zonder tabernakel, is er ook
geen aanwezigheid van de Heer. Dan kan Zijn aanwezigheid niet
bij ons zijn, noch met ons meegaan. De Heer beloofde, dat Zijn
aanwezigheid met ons zou zijn, maar we moeten niet vergeten
waar Zijn aanwezigheid woont. Zijn aanwezigheid woont in de
162 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

tabernakel. Als we de tabernakel hebben, dan hebben we Zijn aan-


wezigheid. Als we de tabernakel niet hebben, dan is het afgelopen
met ons; dan is Zijn aanwezigheid verdwenen.
De tabernakel, het priesterschap en het leger! Broeders en
zusters, bezitten jullie deze dingen? Zo niet, dan ben je niet
gekwalificeerd om het land verder in bezit te nemen. We moeten
aan deze vereisten voldoen. We moeten zowel de tabernakel als
het priesterschap en het leger ten volle ervaren. Dit is geen indi-
viduele ervaring. Dit vereist een collectief lichaam.

VREEMD VUUR

Teneinde de tabernakel, het priesterschap en het leger in


stand te houden, moeten we niet alleen het individualisme, maar
ook de volgende dingen vermijden, omdat zij veel schade aanrich-
ten. Het eerste is: vreemd vuur. We moeten nooit vreemd vuur
aan God offeren. Wat is vreemd vuur? Het is ons natuurlijke en-
thousiasme; het is het vuur van onze natuurlijke emoties, onze
natuurlijke ijver. Dit brengt onvermijdelijk de dood voort. Het
doodt ons geestelijke leven en ruïneert het priesterschap. De twee
zonen van Aäron, Nadab en Abihu, offerden vreemd vuur — niet
met slechte bedoelingen, maar met goede bedoelingen. Toch was
het vreemd vuur. De Heer had bevolen, dat het vuur waarmee het
wierook aangestoken werd, van het offeraltaar genomen moest
worden, opdat het Hem welgevallig zou zijn. Ze gebruikten echter
niet het vuur van het altaar, maar vreemd vuur. Dat betekent,
dat het kruis niet had afgerekend met hun natuurlijke ijver en
hun natuurlijke enthousiasme. Dit is van groot belang. Het kruis
moet met ons afrekenen. Onze natuurlijke ijver moet aan het
kruis genageld worden.

REBELLIE

De tweede zaak die vermeden moet worden, is rebellie tegen


het gezag. Mirjam en Aäron, de oudere zuster en oudere broer
van Mozes, rebelleerden tegen Mozes, die op dat moment het
gezag had. Ja, Mozes deed inderdaad iets wat niet goed was — hij
trouwde met een heidense vrouw. Ongetwijfeld had hij iets
gedaan wat verkeerd was. Dat was zijn tekortkoming, en Mirjam
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 163

en Aäron gebruikten dat als de reden voor hun rebellie. Maar


ondanks zijn tekortkoming, hadden Mirjam en Aäron zijn gezag
moeten erkennen. Zij hadden nooit tegen zijn gezag mogen rebel-
leren. Dit is precies wat de eenheid, het priesterschap en de
vorming van een leger verknoeit. Natuurlijk moeten we als lei-
ders voorzichtig zijn; we moeten geen dingen doen zoals Mozes’
huwelijk met een heidense vrouw. Maar anderzijds is het belang-
rijker dat wij niet rebelleren.
Misschien is er in jouw plaats een gemeente, een uitdrukking
van het Lichaam van de Heer, en zijn er in die gemeente drie of
vier leidinggevende broeders. Je moet beseffen, dat niemand van
ons honderd procent volmaakt is. Iedereen heeft tenminste één
tekortkoming. Je ogen moeten niet zozeer gericht zijn op de oud-
sten — ze moeten gericht zijn op de Heer. Kijk niet naar de
oudsten om hen te onderzoeken. In feite is dat rebellie. Zo zul je
jezelf ruïneren.
Kijk maar eens naar Mirjam en Aäron. Was hetgeen ze tegen
Mozes zeiden goed of verkeerd? Ongetwijfeld hadden zij het bij
het rechte en Mozes het bij het verkeerde eind. Mozes, als dienst-
knecht van de Heer, gaf hun de grond voor hun beschuldigingen.
Maar toen Mirjam en Aäron die gelegenheid aangrepen en tegen
zijn gezag rebelleerden, brachten zij Gods oordeel over zichzelf.
Mirjam werd onmiddellijk met melaatsheid geslagen, en hoewel
zij er later van genas, stierf zowel Mirjam als Aäron later in de
woestijn.
In de afgelopen jaren, heb ik heel wat mensen gezien die ‘me-
laats’ werden als gevolg van hun rebellie tegen de dienstknechten
van de Heer. Hadden de dienstknechten van de Heer gelijk? Dat
zou ik niet willen zeggen. Ik geef toe, dat ze stuk voor stuk op ten
minste één punt tekortschieten. Maar de tekortkomingen van de
dienstknechten van de Heer zijn een toets voor ons. Ze toetsen
waar we ons bevinden en wat er in ons hart is. Hoe is het met
jouw hart? Ook jouw hart zal getoetst worden — niet door de
goedheid van de dienstknechten van de Heer, maar door hun
tekortkomingen.
Broeders en zusters, bewaar dit woord in je hart. Het is een
waarschuwing. Ik ben me ervan bewust, dat de tijd zal komen,
164 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

dat je niet zo blij zult zijn met degenen die de leiding nemen
onder de heiligen. Je zult zeggen: ‘Wat krijgen we nu? Kijk eens
wat de leidinggevende broeders in de gemeente hebben gedaan!’
Dit is een toets voor jou. Wanneer je hen beschuldigt en zodoende
rebelleert, zul je melaats worden. De vuilste zal niet een van hen
zijn, maar jijzelf. Later zul je, net als Mirjam en Aäron, langs de
kant van de weg neervallen in de woestijn. Dan zal ook jij niet
verder kunnen gaan, om het allesomvattende, beloofde land in
bezit te nemen.
Later, op een van de reizen van het volk Israël, vond er nog
een rebellie plaats; deze keer op grotere schaal. Korach stond op
met meer dan honderd vorsten uit de vergadering, om tegen
Mozes en Aäron te rebelleren. Op deze manier brachten zij de
dood niet alleen over zichzelf, maar over bijna de gehele vergade-
ring. Duizenden mensen stierven ten gevolge van die rebellie. De
eenheid was verknoeid, het priesterschap was verknoeid en het
leger van de Heer was verknoeid. We moeten dit als waarschu-
wing ter harte nemen.
Ik geloof dat velen van jullie een oprecht hart hebben ten
opzichte van de Heer, ter wille van Zijn getuigenis. Maar we moe-
ten niet vergeten, dat er zich een rebellerende natuur in ons
bevindt. Op een dag, vroeger of later, zal het getoetst worden. Als
we rebelleren, zullen we geestelijk afgesneden worden en zullen
we tevens — tot op zekere hoogte — het getuigenis, het priester-
schap en het leger doden.

ONGELOOF

De derde zaak die vermeden moet worden, is ongeloof. Dit zal


ons zeker doden. Herinner je je nog, hoe degenen die het land
Kanaän bespiedden, terug kwamen met een negatief verslag?
Enerzijds zeiden ze, dat het land uitzonderlijk goed was, maar
anderzijds zeiden ze dat het onmogelijk was om het binnen te
gaan. Ze zeiden dat de mensen daar reuzen waren, en dat de ste-
den versterkt en groot waren. Ze overtuigden Israël ervan, dat ze
het nooit in bezit zouden kunnen nemen en dat ze, als ze het
toch zouden proberen, volkomen verslagen en verslonden zouden
worden.
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 165

Heel vaak zegt de vijand dezelfde dingen in ons. Hij zegt:


‘Spreek maar niet over de allesomvattende Christus. Hij is welis-
waar goed en wonderbaarlijk, maar het is toch onmogelijk om
Hem in bezit te nemen.’ Ik vrees, dat, zelfs terwijl je deze hoofd-
stukken leest, hij je deze dingen in het oor heeft zitten fluisteren.
‘Denk maar niet dat je ooit het beloofde land kunt binnengaan;
dat ligt ver buiten jouw bereik. Het lukt je nooit.’ Dat kleine dui-
veltje, dat in velen van ons verborgen zit, wacht altijd op het
juiste moment, om zijn dodelijke gif in te spuiten. Geloof hem
eenvoudig niet. Zo zal hij bijvoorbeeld zeggen: ‘De mensen zijn
reuzen. En de steden zijn tot aan de hemel toe versterkt. Je zult
verslagen worden en dat weet je zelf ook wel.’ Hebreeën 3 zegt
ons, dat zo’n hart een boos hart is, een hart vol ongeloof. Het is
een hart dat beheerst wordt door de boze, vandaar dat het een
boos hart genoemd wordt. We moeten de Heer vragen ons hart
van de boze te verlossen. We moeten bidden: ‘Heer, ik wil een goed
hart, een hart vol van geloof. Ik ben inderdaad niet in staat om
het land binnen te gaan, maar U bent dat wel!’ Hij die in ons is, is
sterker dan hij die in de wereld is. Ik kan het niet, maar Christus
kan het wel en Hij is in mij. We moeten in de kracht van Zijn
opstanding geloven. God is bij machte oneindig veel meer te doen
dan wij bidden, beseffen, dromen of bedenken. God zal het doen;
Hij zal het voor elkaar krijgen. Laten we het voorbeeld volgen van
Jozua en Kaleb. Zij hadden een hart vol geloof. Zij konden tegen
de mensen zeggen: ‘Laat ons onmiddellijk optrekken en het land
binnengaan, want wij zullen het zeker in bezit nemen.’
Broeders en zusters, we moeten goed oppassen, dat we alle
ongeloof vermijden. Ik maak me er zorgen over, dat sommige van
jullie, na zoveel over de allesomvattende Christus gelezen te heb-
ben, een boos hart vol ongeloof hebben. Misschien is dat nu niet
zichtbaar, maar later zul je getoetst worden. Misschien zul je, ter-
wijl je op straat loopt, tegen jezelf zeggen: ‘Kom nou! Wie zou dat
nu kunnen? Wie kan er nu zó van de allesomvattende Christus
genieten? Ik niet! Dat zal mij nooit lukken!’ Dat is een boos hart
vol ongeloof. Noem het bij de juiste naam. Wees voorzichtig! Kijk
uit! Waak daarvoor in het gebed!
Inderdaad zul je, door je natuurlijke kracht, het beloofde land
166 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

nooit in bezit kunnen nemen. Dit kan uitsluitend door de opstan-


dingskracht. Alleen de kracht die Christus uit de doden opwekte
en die Hem tot hoofd boven alle dingen maakte kan je binnen
brengen. Maar prijs Hem, die kracht is in ons! Deze kracht wordt
voortdurend in ons uitgedeeld door de inwonende Heilige Geest.
Zijn we sterk genoeg? Halleluja, we zijn sterk genoeg — niet uit
eigen kracht, maar in Hem; niet in het vlees, maar in de Geest! In
de Geest zal het ons lukken! Geloof je dat, broeders en zusters?
Halleluja! We moeten het beloofde land in bezit nemen! Wees niet
ontmoedigd — het is van ons! Denk nooit dat je te jong bent. Gis-
teren was je inderdaad te jong, maar vandaag niet. Geloof
eenvoudig, met de volle verzekerdheid van het geloof. Christus is
in je! Je bent één geworden met de almachtige God! Wat God is en
wat Hij heeft volbracht, wordt dagelijks door de Geest in jou uitge-
deeld. Hij zal het voor je doen. Zolang je in gemeenschap met Hem
blijft, zul je in staat zijn om het beloofde land binnen te trekken.
Er zijn nog heel wat veldslagen te leveren. Maar het is de vij-
and die moet strijden. Jij zult in de rust zijn. De strijd betekent
zijn ondergang, maar voor jou is hij brood. Jozua en Kaleb zeiden
tegen het volk: ‘Vrees niet, want zij zullen ons tot spijs zijn.’ De
vijand zal onze spijs zijn — wij kunnen hem opeten. Wanneer we
niet aan de strijd deelnemen, zullen we hongerig zijn. Het dage-
lijkse manna is niet voldoende; we moeten de vijand grijpen en
verslinden. De vijand zal ons tot voedsel zijn en ons verzadigen.
Broeders en zusters, jij en ik moeten levend geloof hebben om
vooruitgang te boeken, om de strijd te leveren en de vijand te ver-
slinden. Hoe meer je hem verslindt, hoe meer je verzadigd zult
zijn. De verslagen vijand is het beste brood, het lekkerste brood.
Laten we vervolgens de Jordaan oversteken en Jericho innemen.
Laten we de hele stad verslinden als een smakelijke maaltijd. We
zullen volkomen verzadigd zijn. Halleluja! Dit is het geloof dat we
nodig hebben voor de strijd.

WERELDSE BANDEN

Maar vergeet niet, dat de vijand sluw is. Hij zal de meest sub-
tiele middelen te baat nemen, om ons tegen te werken. Tegen
Israël gebruikte hij Bileam, de heidense profeet, om ervoor te
HOE WE HET LAND IN BEZIT MOETEN NEMEN 167

zorgen dat ze met de wereld bezig zouden zijn en overspel zouden


plegen. De wereld zal zonder meer het leger van de Heer ruïneren.
We moeten veel bidden. We moeten uitkijken voor wereldse ban-
den. Wanneer de vijand niets anders kan vinden om ons tegen te
werken, zal hij ons op sluwe wijze verleiden en ervoor zorgen, dat
er een band tussen ons en de wereld ontstaat. Het is mogelijk, dat
wij bepaalde dingen niet als wereldlijk beschouwen; ze lijken vaak
heel aannemelijk en fatsoenlijk. We kunnen alleen ontsnappen
door voortdurend met de Heer in gemeenschap te blijven. Als we
toch in de wereld verstrikt raken — of het nu de seculiere of de
religieuze wereld is — zullen we krachteloos zijn. Dat de Heer ons
genadig mag zijn, om deze waarschuwing ter harte te nemen.

GEMOPPER

Bovendien moeten we oppassen dat we niet mopperen op de


Heer, zoals het volk Israël deed. We moeten Hem altijd blijven
loven. Hoe moeilijk de weg ook is, hoeveel moeilijkheden we ook
mogen ondervinden, prijs eenvoudig de Heer. Want dat is de weg
der overwinning.
We moeten dus nooit vreemd vuur offeren, noch rebelleren,
noch een boos hart vol ongeloof hebben, noch in de wereld ver-
strikt raken of op de Heer mopperen. Als we hierop letten, zullen
we gereed zijn om het beloofde land in bezit te nemen. Dan zullen
we zeker overwinnen!
Hoofdstuk 14

HET BINNENGAAN VAN HET


BELOOFDE LAND

Schriftlezing: Joz. 1:1-6; 4:1-3, 8, 9; 5:2, 7-9, 10-12, 13-15; 6:1-11,


15, 16, 20; Kol. 2:12; 3:1-5; Ef. 6:12, 13; 2 Kor. 10:3-5

Nu zijn we gereed om het beloofde land binnen te trekken.


We hebben in Egypte van het paaslam genoten. Verder heb-
ben we Egypte achter ons gelaten en zijn we door de Rode Zee
getrokken. Dagelijks genieten we van Christus als het
manna, als de rots met het stromende water en als de ark,
het getuigenis van God. In dit stadium zijn we opgebouwd
als Zijn tabernakel, dat wil zeggen, als Zijn vergroting en
Zijn uitdrukking. We hebben niet alleen de tabernakel, maar
we zijn de tabernakel. Wij zijn de vergroting, de uitbreiding
van Christus. We zijn samengebouwd, we staan op de stevige
basis van Zijn verlossing en we zijn bovendien bedekt met de
volheid van Christus. Zo staan we sterk en hebben we een
solide basis. We zijn één in Christus, één in de manifestatie
van God. Bovendien weten we, hoe we van Christus kunnen
genieten als de verschillende offeranden. Daarom hebben we
het priesterschap en zijn we priesters. Onder toezicht van
het priesterschap worden we tot een leger gevormd, tot een
goddelijk leger, dat strijd levert om het beloofde land. We
staan klaar om te vechten en om de vijand te verslaan. Het
leger van de Heer is gereedgemaakt door het allesomvat-
tende genot van Christus.
O, broeders en zusters, na al deze ervaringen, ligt er nog
steeds iets wonderbaarlijkers vóór ons — namelijk het beloofde
land, de allesomvattendheid van Christus. We begonnen met het
lammetje, om uiteindelijk op de plaats van bestemming te
170 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

komen — het land Kanaän, de allesomvattende Christus. Het


land ligt nog steeds vóór ons! We hebben van Christus genoten en
we hebben Hem in bezit genomen — daar is geen twijfel aan. En
we genieten nog steeds van Hem. En toch is er nog meer van Chris-
tus te winnen. Ons wacht een nog veel grotere Christus, die we in
bezit kunnen nemen. Want Gods doel voor ons is niets minder
dan de allesomvattende Christus. We moeten niet rusten,
voordat we dit doel hebben bereikt.

DOOR HET WOORD VAN DE HEER TE NEMEN

Stel nu eens, dat we klaar staan om het land binnen te trekken.


We zijn tot een leger gevormd — het heerlijke, goddelijke en hemelse
leger van Jehova. Wat gaan we nu doen? Ten eerste moeten we het
Woord van de Heer aannemen. De Heer zei tegen Jozua: ‘Welnu,
maak u gereed, trek over de Jordaan hier, gij en dit gehele volk,
naar het land, dat Ik hun, de Israëlieten, geven zal. Elke plaats die
uw voetzool betreden zal, geef Ik ulieden …’ De Heer heeft het
beloofd, maar wij moeten het in bezit nemen. Hij heeft het gege-
ven, maar wij moeten het ervaren. Het is ons erfdeel, maar wij
moeten het in ontvangst nemen. We moeten eenvoudig geloven en
het vertrouwen hebben — het volste vertrouwen. Het is momen-
teel nog niet in ons bezit, maar Hij zal ervoor zorgen dat we het
innemen. We moeten Hem geloven en met Hem samenwerken. Zul-
len we dat doen? Laten we vandaag optrekken om het land in bezit
te nemen. Prijs de Heer, het is van ons! Laten we het inne-
men — niet morgen, maar vandaag! Zeg nooit ‘morgen’. Ongeloof
zegt altijd ‘morgen, morgen, morgen’. ‘Morgen’ komt van de duivel!
Geloof zegt nooit ‘morgen’; geloof zegt altijd ‘vandaag’. ‘Vandaag’ is
van ons! Broeders en zusters, we moeten het vandaag innemen!
Dit is het eerste wat we moeten doen. We moeten staan op het
Woord van God. We moeten het Woord van God aannemen en het
land eenvoudig in bezit nemen.

DOOR TE BESEFFEN DAT WE ZIJN BEGRAVEN

Ten tweede, moeten wij die gered zijn en die van Christus
genieten, beseffen, dat we aan het kruis genageld zijn. We zijn
HET BINNENGAAN VAN HET BELOOFDE LAND 171

gestorven en begraven! We hebben een prachtig lied dat dat tot


uitdrukking brengt:
Begraven met Christus en met Hem opgewekt;
Wat is er verder nog voor mij te doen?

We zijn met Christus begraven; met ons is het afgelopen! Besef


je wel hoe groot het woord ‘begraven’ is? Je zou er goed aan doen,
om het met grote letters boven je bed te hangen — BEGRAVEN!
Hang er dan ook een in je woonkamer en in je keuken. In elke
kamer — begraven, begraven, begraven! Ik ben begraven! Het zou
mij werkelijk plezier doen als ik een huis zag met dergelijke deco-
raties. Het is zo rustgevend om begraven te zijn! Ken je nog een
betere manier om uit te rusten? Dat was de reden waarom het volk
Israël naar de overkant van de rivier de Jordaan gebracht werd.
De Jordaan was hun begrafenis.
Toen het volk Israël uit Egypte kwam, staken ze de Rode Zee
over, wat een beeld is van de doop. Bij de Jordaan gingen ze ech-
ter weer door water heen. Het was een herinnering aan de Rode
Zee. Toen we Christus als onze Redder aannamen, heeft de
gemeente ons gedoopt — we werden begraven. Maar helaas, niet
lang daarna, waren we dat alweer vergeten; we zijn weer uit ons
graf gekropen. Ik zeg dus niet dat we opgewekt werden, maar dat
we uit het graf gekomen zijn. Sommigen zijn zelfs worstelend
naar Egypte teruggekeerd. En nu, omdat we zoveel van Christus
hebben ervaren, omdat we Hem als het middelpunt van Gods
getuigenis hebben, omdat we opgebouwd zijn tot de tabernakel
als Zijn uitdrukking, omdat we zowel het priesterschap als het
leger van God hebben en klaar staan om het land in bezit te
nemen, zegt God dat wij een gedenkteken moeten maken, dat ons
eraan zal herinneren dat we begraven zijn. Van nu af aan mogen
we niet meer vergeten dat we begraven zijn.
Zowel de Rode Zee als de Jordaan is een beeld van de dood van
Christus. In de Rode Zee werd het leger van Egypte begraven.
Alles van deze wereld en alle krachten van deze wereld werden
daar begraven. Besef je wel hoeveel mensen en dingen daar
samen met jou werden begraven, toen jij werd begraven in de
doop? In het land waar ik vandaan kom, werden de mensen
172 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

begraven met alles wat zij bezaten. In de ogen van de Heer wer-
den ook wij begraven met alle dingen waar we van hielden, met
alle dingen waar onze wereld uit bestond. Het hele wereldse
leger, alle wereldse machten die ons vroeger gevangen hielden,
werden daar begraven. Dit is de werkelijkheid van de Rode Zee.
En nu, bij de rivier de Jordaan, wil God ons daar nog een keer
aan herinneren. Niet alleen de wereldse machten, maar ook wij-
zelf werden daar begraven. Wij zijn begraven!
Het oversteken van de Jordaan is een geweldig en heerlijk
beeld. De ark en het priesterschap gingen het eerst de rivier in en
bleven vervolgens in het midden van de rivier staan. Dit is van
grote betekenis. Zoals we reeds hebben gezien is de ark de Heer
Jezus Christus, als het getuigenis van God. Christus stapte met
het priesterschap, tot in het hart van de rivier des doods. Daarna
volgde het hele volk. Het hele volk volgde Hem tot op de bodem
van de rivier en ging vervolgens aan dat punt voorbij. Toen beval
de Heer hen twaalf mensen uit te kiezen, één uit elk van de
twaalf stammen van Israël. Elk van hen nam een steen van de
plaats waar de ark stond — op de bodem van de rivier — en
bracht die naar de andere kant van de Jordaan, dat wil zeggen,
naar het beloofde land. Dit is een beeld van de opstanding. Allen
die het land Kanaän binnentrokken waren opgestane mensen.
Het waren nieuwe mensen, geen oude mensen. Zij waren
opgestane mensen, geen natuurlijke mensen. Alleen opgestane
mensen kunnen binnengaan en de allesomvattende Christus in
bezit nemen; Hij is er niet voor de natuurlijke mens. We kunnen
alleen van Christus genieten als de Allesomvattende, op grond
van de opstanding. Broeders en zusters, we zijn opgestaan! We
zijn begraven en opgewekt! Nu zijn we in Christus!
Vervolgens deed Jozua iets anders, om hen hieraan te herinne-
ren. Hij nam nog meer stenen en plaatste die precies op de plaats
waar de ark stond. Hij begroef deze stenen als een gedenkteken
van hun eigen begrafenis. In Gods ogen was nu het hele volk
Israël begraven in de rivier de Jordaan. Dit betekent dat wij, in
Gods ogen, begraven zijn in de dood van Christus.
Nadat dit was gebeurd, kwam de ark met het priesterschap
uit de Jordaan. Nadat wij gedood waren, stond Christus uit
HET BINNENGAAN VAN HET BELOOFDE LAND 173

de dood op. Christus ging als eerste de dood binnen en kwam er


als laatste weer uit. Hij ging er als eerste in en kwam er als laat-
ste uit; wij gingen er als laatste in, maar zijn er als eerste
uitgekomen. Christus heeft de dood voltooid en deze dood omvat
ons allen. We zijn allemaal gestorven! We zijn stuk voor stuk met
Christus begraven! We kunnen zeggen: ‘Halleluja, we zijn begra-
ven! Nu bevinden we ons op de grond van de opstanding! Nu zijn
we in Kanaän! Nu zijn we in Christus, in het beloofde land!’

DOOR DE DOOD VAN CHRISTUS TOE TE PASSEN

Ten derde, moeten we, als we geloven dat we met Christus


gekruisigd en begraven zijn, deze dood op onszelf toepassen. Daar-
voor moeten we besneden zijn. Zo wordt Zijn dood op ons vlees
toegepast. Als we beseffen, dat we met Christus begraven en opge-
wekt zijn, moeten we ons vlees doden en Zijn dood op onze
vleselijke leden toepassen. Dat is besnijdenis en dat is iets wat we
elke dag moeten doen. We moeten dagelijks de positie innemen,
dat we dood en begraven zijn, en Zijn dood toepassen op onze
leden. We moeten Zijn dood dus niet alleen op al onze omstandig-
heden toepassen, maar ook — van moment tot moment — op onze
vleselijke leden, om die te doden.
In het tweede hoofdstuk van Kolossenzen wordt ons gezegd,
dat we met Christus begraven en opgewekt zijn. Vervolgens zegt
hoofdstuk drie, dat ons leven met Christus verborgen is in God.
Op grond daarvan zegt Kolossenzen 3:5: ‘Doodt dan de leden, die
op de aarde zijn …’ Als we beseffen, dat we met Christus begra-
ven en opgestaan zijn, moeten we Zijn dood op een praktische
manier toepassen op onze vleselijke leden.

DOOR TE GENIETEN
VAN DE OPBRENGST VAN HET LAND

Ten vierde moeten we, nadat we Zijn dood op onze leden heb-
ben toegepast — op grond van het feit dat we met Hem zijn
begraven en opgewekt — van het leven genieten. We genieten van
de opbrengst van het land, van de allesomvattende Christus. Het
manna houdt op en de opbrengst van het land komt ervoor in de
plaats. De grote Christus komt in de plaats van de kleine
174 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Christus. Hiervóór genoten we van een kleine Christus — het


manna. Maar nu is de kleine Christus tot een eind gekomen. Nu
proeven we de grotere, rijkere en vollere Christus; nu genieten we
van het land, dat wil zeggen van de allesomvattende Christus.
Broeders en zusters, genieten jullie vandaag van het manna of
van het land? Waar genieten jullie vandaag van? Ongetwijfeld
genieten we allemaal van Christus, maar van wat voor soort
Christus? Misschien genieten sommigen van jullie slechts van
Christus als het paaslam. De meesten van ons genieten wellicht
van Hem als het dagelijkse manna. Wat is jouw ervaring? Mis-
schien zeggen sommigen, dat dat moeilijk te beantwoorden is.
Soms geniet je van Christus als het manna en soms lijkt het wel
alsof je van Hem geniet als de opbrengst van het land. Of je al dan
niet van Hem geniet als de opbrengst van het land is volkomen
afhankelijk van je begrafenis. In welke mate besef je, dat je begra-
ven bent en dat je nu op de grond van de opstanding staat?
Ik zal dit nu illustreren aan de hand van een voorbeeld. Stel
dat ik vanmorgen een zeer bijzonder individu tegengekomen ben.
Deze persoon bewerkt altijd dat ik het opstandingsleven ervaar.
De Heer heeft deze persoon geschapen en heeft hem, in Zijn soe-
vereine wijsheid, op mijn pad gebracht. Hij weet waarom ik hem
nodig heb. Elke dag heb ik de opstandingskracht nodig, om met
hem om te kunnen gaan. Stel dat deze persoon zich vanochtend
weer heel vreemd gedroeg en mij weer helemaal van mijn stuk
bracht. Ik voelde me zeer ongelukkig en werd zelfs boos op hem.
Maar toen ik naar mijn kamer terugkeerde, werd ik veroordeeld
door mijn geweten en beleed het aan de Heer. Ik zei: ‘Heer, ver-
geef mij! Ik heb gefaald; ik ben verslagen. Maar, prijs de Heer, ik
ben gereinigd door Uw kostbare bloed!’ Nadat ik dit had beleden
en Zijn vergeving had ontvangen, was ik gevoed — zo genoot ik
van Christus. Waar genoot ik van? Van Christus als het manna.
Ik genoot van het manna.
Stel nu, dat ik op een andere dag, weer door hem van mijn
stuk gebracht wordt, maar dat ik deze keer op de grond van de
opstanding blijf staan. Ik zei: ‘Heer, ik ben opgestaan! Op grond
van de opstanding gebruik ik mijn geest om mijn leden te doden.’
Dan, in plaats van boos op hem te zijn, ben ik blij in de Heer! Ik
HET BINNENGAAN VAN HET BELOOFDE LAND 175

zou kunnen zeggen: ‘Halleluja! Ik prijs U, Heer, voor mijn dier-


bare, eigenaardige broeder!’ Zo heb ik de dood van de Heer
toegepast op mijn leden, die altijd boos worden op anderen en heb
ik een nieuwe ervaring van Christus opgedaan. Wat voor soort
ervaring was dat? Dit was een hele andere ervaring, dan de erva-
ring van Christus als het manna. Dit was de ervaring van
Christus als de opbrengst van het beloofde land. Je ziet, beiden
zijn ervaringen van Christus, maar het zijn ervaringen van de
verschillende aspecten van Christus. Op de eerste manier genoot
ik van Christus als het kleine manna en op de tweede manier als
de overvloedige opbrengst van het land.

DOOR TE STRIJDEN

Ten vijfde, moeten we niet alleen beseffen, dat we begraven


zijn, dat we op de grond van de opstanding staan en dat we de dood
van de Heer op een praktische manier op onze leden moeten toe-
passen, maar we moeten bovendien niet vergeten, dat er boze
machten in de hemelse gewesten zijn. We moeten de strijd aanbin-
den tegen de vijand. Hoewel we de allesomvattende Christus ten
dele genieten, houden de vijand en zijn boze machten in de
hemelse gewesten het land nog steeds onrechtmatig in bezit. Jij en
ik moeten strijd leveren om het hele land in bezit te nemen. Broe-
ders en zusters, zodra we op deze manier van Christus genieten,
bespeuren we in onze geest de realiteit van de boze machten in de
hemelse gewesten. Deze boze machten versluieren de allesomvat-
tendheid van Christus voor het volk van God. Vanwege de
beschuldigingen van de boze machten in de hemelse gewesten,
zijn er maar weinigen onder Gods volk, die de allesomvattendheid
van Christus ervaren. Tot op de dag van vandaag versluieren de
boze machten de allesomvattendheid van Christus. Daarom is het
zo belangrijk dat we strijd voeren. Er is sprake van een zeer reële
geestelijke strijd, die we moeten aanbinden. Door het genot van de
allesomvattende Christus, zullen we zeker een last ontvangen
voor deze strijd. Dit is juist de reden waarom we tot een leger
gevormd zijn. De strijd ligt vóór ons.
Het is in dit stadium, dat we het visioen van Christus als de
prins, als de triomfantelijke aanvoerder van het leger van Jehova
176 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

ontvangen. Hij neemt de leiding van het leger; Hij zal voorop
gaan; Hij zal de strijd voor ons voeren. We hebben dit visioen
nodig. Hoe had Jozua dit visioen ontvangen? Eenvoudig, door de
last op zich te nemen voor de strijd die vóór hem lag. Nadat hij en
het volk Israël van de opbrengst van het beloofde land hadden
genoten, besefte hij, dat de vijand en het bolwerk van Jericho
vóór hem lagen. Jozua had een helder inzicht in de situatie en hij
was belast met de strijd. Ik geloof, dat hij om die reden tot de
Heer bad en dat de Heer Zichzelf in die tijd aan Jozua open-
baarde als de aanvoerder van Gods leger. Toen Jozua dat visioen
ontving, ontving hij tevens het geloof en de zekerheid dat de Heer
met hem was. Hij wist toen, zonder een spoor van twijfel, dat de
Heer Zelf — als de aanvoerder van Gods leger — voor hem uit
ging. Wij hebben ook die zekerheid nodig.
Sommigen kunnen uit eigen ervaring getuigen, dat ze, nadat
ze iets van de allesomvattendheid van Christus hadden genoten,
de noodzaak van geestelijke oorlogvoering begonnen in te zien. Ze
zagen, dat de vijand en zijn boze machten in de hemelse gewesten
het beloofde land van de allesomvattende Christus nog steeds
onrechtmatig overheersten en versluierden voor het volk van
God. Wie zal de strijd leveren, om het land terug te winnen? Als
we op die manier van Christus genieten, zullen we spontaan naar
de Heer gaan met een last voor de strijd. Dan zal Hij ons laten
zien, dat Hij voor ons uit gaat, om de strijd te leveren. Dan kun-
nen we vol vertrouwen optrekken.

HOE WE MOETEN STRIJDEN

Nu komen we bij de laatste stap. Hoe moeten we deze strijd


voeren? Dit is zeker geen strijd die we met vleselijke wapens kun-
nen voeren. Onze wapens voor deze strijd zijn, figuurlijk
gesproken, ramshorens. We gaan de strijd in, maar met instru-
menten van vrede; we gaan met ramshorens. Ramshorens zijn
een symbool van de strijd die met vreedzame wapens gevoerd
wordt. Het zijn geen zwaarden van ijzer; het zijn ramshorens. Ze
kunnen niet doden; ze zijn volkomen vreedzaam. En toch zijn het
wapens voor de strijd. Het zijn de trompetten, die het evangelie
der vrede uitschallen. Dit is het wapen dat we moeten gebruiken,
HET BINNENGAAN VAN HET BELOOFDE LAND 177

om de geestelijke strijd te voeren. We strijden door onze procla-


matie van Christus.
Hoe werden deze trompetten precies geblazen om de strijd te
voeren? Het was inderdaad heel vreemd. Een deel van het leger
ging voorop, gevolgd door zeven priesters die de ark droegen. De
achterhoede werd gevormd door de rest van het leger. Het leger
liep dus voorop en vormde tevens de achterhoede, terwijl de ark
zich in het midden bevond, met de priesters die op de ramshorens
bliezen. Ze marcheerden allemaal rond de vesting Jericho en ter-
wijl ze zo liepen, bliezen de priesters op de ramshorens. Het was
een geweldig gezicht. De mensen in de stad waren doodsbang
voor hen en sloten de poorten van de stad van binnen en van bui-
ten. Niemand kon erin, en niemand kon eruit.
Dag na dag marcheerde Gods leger, zeshonderdduizend man
sterk, om de stad heen, terwijl ze op de ramshorens bliezen. Op
het eerste deel volgde de priesters, die op de ramshorens bliezen.
Vervolgens kwam de ark en het resterende deel van het leger. Dat
was de manier waarop ze de strijd voerden. Naar alle waarschijn-
lijkheid waren er mensen in Jericho die hen uitlachten en
uitscholden. Ze hadden nog nooit zo’n onwereldse voorstelling
gezien. Eén keer per dag trokken ze om de stad heen, zes dagen
lang. En elke dag herhaalden zij precies dezelfde procedure. Toen
de zevende dag aanbrak, trokken ze — zoals God hen had bevo-
len — zeven keer om de stad heen.
We moeten er notitie van nemen, dat Jozua het volk aan-
voerde met de woorden: ‘Gij zult niet juichen en uw stem niet
laten horen, ja, laat er geen woord uit uw mond uitgaan tot op de
dag, dat ik u zeg: Juicht! — dan moet gij juichen.’ Pas wanneer ze
de lange stoot op de ramshorens hoorden — aan het eind van de
laatste ronde — mochten de mensen juichen. Vóór die tijd moes-
ten ze stil blijven. Wat is daarvan de betekenis? Het betekent, dat
we, als we gaan getuigen van de overwinnende Christus, wij vaak
stil moeten zijn — dan moeten we het priesterschap op de trom-
petten laten blazen. We hebben het priesterschap nodig en je
begrijpt inmiddels wat we daarmee bedoelen. We moeten niet zo
lichtvaardig spreken. Zeg niet: ‘O, wij staan op de grond van de
gemeente! O, wij zijn de plaatselijke gemeente! Wij zijn dit en wij
178 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

zijn dat!’ Wanneer je deze dingen lichtvaardig zegt, is er geen


priesterschap. We moeten het priesterschap op de trompet laten
blazen. Geen andere stem mag gehoord worden. Wanneer vervol-
gens de tijd rijp is, de tijd die door de Heer is bepaald, moeten jij
en ik juichen. Op dat moment moeten we de Heer met luide stem
prijzen en aanbidden. Dan zal de vijand verslagen zijn. Op deze
manier moeten we de strijd aanbinden.
Is deze strijd een vorm van werk of een vorm van genot? Het is
inderdaad geen werk, maar een genot. Het is zelfs een zekere rust
en tevredenheid. Het is een oorlog, een strijd, een gevecht, en toch
is het een genot, een rust en een tevredenheid. Het is op deze
manier, dat we de allesomvattende Christus in bezit nemen.
Maar we moeten niet vergeten, dat jij en ik als individuen het
nooit zouden kunnen. We moeten altijd als een leger functioneren.
Als individuen kunnen we de allesomvattende Christus nooit
bevatten. We kunnen de hoogte, breedte, lengte en diepte van de
allesomvattende Christus uitsluitend met alle gelovigen samen
bevatten. Om het beloofde land in bezit te nemen is het noodzake-
lijk, dat we met alle heiligen tot Gods leger gevormd worden.
We moeten ook niet vergeten, dat onze vijanden niet van
vlees en bloed zijn; het zijn geen mensen. Het zijn geestelijke
machten en overheden in de hemelse gewesten. Er zijn veel
mensen die tegen ons zijn, maar zij zijn niet onze vijanden. Onze
vijanden zijn de boze machten, die over hen heersen, de boze
machten die achter hen staan. We vechten niet tegen de mensen,
maar tegen de boze machten die achter hen staan. Wanneer we
trouw zijn aan de Heer, wanneer we op de grond van de opstan-
ding staan en tot een leger gevormd worden, dat voor Hem
strijd, moeten we niet vreemd opkijken, wanneer er vele kwade
geruchten over ons verspreid zullen worden. We moeten grote
tegenstand verwachten. De hele bevolking van Jericho zal over
het volk Israël praten. Maar prijs de Heer, wanneer we deze
geruchten horen, kunnen we ons verheugen, want dat is een
teken dat de overwinning nabij is. Zij zijn een teken dat de vij-
and bang is en dat zijn ondergang onvermijdelijk is. Jericho zal
zeker voor ons neervallen. Halleluja! Ik ben pas bevreesd, wan-
neer er niet over mij wordt gepraat en wanneer ik geen kwade
HET BINNENGAAN VAN HET BELOOFDE LAND 179

geruchten hoor. Maar ik verheug mij over de geruchten, de kri-


tiek en het geroddel van mensen. Hoe meer ik dat hoor, hoe
meer ik de Heer prijs: ‘Dit is het teken van de overwinning!’
Het geklets, het absurde geroddel, de kwade geruchten — daar
moeten we niet bang voor zijn. Het zijn stuk voor stuk tekenen
van de overwinning. Prijs de Heer!
Onze vijand bevindt zich niet op deze aarde, maar in de
hemelse gewesten. Daarom moeten we niet de wapenen van het
vlees gebruiken. We moeten niet met mensen discussiëren; we
moeten niet tot hun niveau afdalen en hun taktieken gebruiken.
Nee. Onze wapens zijn geestelijk. Wat voor soort wapens zijn dat?
Het zijn de trompetten van ramshorens. Laten we de trompetten
blazen; laten we de ramshorens blazen. Laten we de overwinning
van het kruis, van de Overwinnaar uitroepen. We moeten
Christus proclameren — de Christus die we genieten, de Chris-
tus die elke vijand overwint. Dit is ons wapen, we weten
eenvoudig niet beter. Dit is de manier om de allesomvattend-
heid van Christus in bezit te nemen. Dit is de manier om het
beloofde land in bezit te nemen — in geloof en in alle rust en
genot.
De ene stad na de andere moet de allesomvattendheid van
Christus in bezit nemen. Maar wees gerust, maak je geen zor-
gen — de Heer zal de strijd aanbinden. Deze strijd is niet onze
strijd, maar die van de Heer. Wij moeten slechts op de trompet
blazen. Spreek niet lichtvaardig. Op het juiste moment zullen we
prijzen en juichen, en de muren van Jericho zullen in elkaar zak-
ken. De ondergang van Jericho staat vast. We zullen overwinnen
en de stad innemen.
Broeders en zusters, dit is de enige manier. De overwinning is
aan ons! Blijf eenvoudig op de grond van de opstanding staan en
vergeet niet dat je begraven bent. Pas de dood van Christus toe op
al je aardse leden, geniet van de allesomvattende Christus met
alle gelovigen en verklaar in geloof wie Hij is. Dan zal de vijand
volkomen verslagen zijn en zijn bolwerk omvergeworpen worden.
We zullen de vijand verslaan en het land in alle rust en vrede
innemen. De vijand zal ons tot voedsel zijn. De deelname aan zo’n
strijd zal ons volkomen tevreden stellen. Deze strijd is van de
180 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Heer. Wij hoeven niets anders te doen, dan de overwinning uit te


roepen en ervan te genieten.

Halleluja! Christus is Overwinnaar,


Vertel het met elke ademtocht
Dat de Redder nog steeds Overwinnaar is
Over de zonde en de dood.
Halleluja! Christus is Overwinnaar,
Vertel het overal
Dat de Heer nog steeds Overwinnaar is
Over elke vijand.
Halleluja! Christus is Overwinnaar,
Durf daarom te handelen;
Ga overal waar Jezus je zendt
Onder voortdurend gebed.
Halleluja! Christus is Overwinnaar,
Er is geen nederlaag of vrees,
Die je visioen zal vervagen
Christus zal ruim baan maken.
Halleluja! Christus is Overwinnaar,
Spoedig zal Zijn stem klinken:
‘Kom, overwinnaars, kom tot mij,
Voeg je bij je overwinnende Koning’.
Hoofdstuk 15

HET LEVEN IN HET LAND

Schriftlezing: Dt. 12:1-18, 20-21, 26-27; 14:22-23; 16:16-17

Stel nu eens, dat we het land al in bezit hadden genomen. We


zijn er binnengetrokken, we hebben alle vijanden verslagen en
onderworpen, en nu leven we in dat land. Nu moeten we ontdek-
ken hoe we daar moeten leven.
We hebben inmiddels gezien dat dit land uitzonderlijk goed is.
Het is ten eerste goed in zijn wijdsheid, ten tweede in zijn verhe-
venheid en ten derde in zijn rijkdom — in totaal drie aspecten. We
hebben zelfs de details van deze rijkdommen gezien: dit land is
namelijk rijk aan wateren, aan allerlei soorten voedsel, zowel
plantaardig als dierlijk, en aan mineralen. We hebben ons ook uit-
gebreid beziggehouden met de manier waarop we het land binnen
kunnen gaan om het in bezit te nemen. Om die reden ervaren we
Christus als het paaslam en als vele andere dingen. Nu zijn we in
dit geweldige land; we bevinden ons in de allesomvattende Chris-
tus. Wat voor soort leven moeten we nu leiden in dit goede land?
Dat is het onderwerp van het boek Deuteronomium.
Ten tijde dat Mozes, de dienstknecht van God, het boek Deute-
ronomium schreef, stond het volk Israël op het punt om het land
binnen te gaan. Ze hadden de tabernakel met de ark, ze hadden
de priesterdienst en ze waren tot een leger gevormd. Alles was
klaar om het land binnen te trekken. Maar Mozes wist, dat hij
niet door de Heer was geroepen om het volk binnen te leiden. Hij
was het die hen hierop voorbereid had, maar hijzelf mocht het
land niet binnengaan. De Heer zei tegen hem, dat hij zich terug
moest trekken. Op dat moment was het hart van deze dienst-
knecht van de Heer vervuld met liefde voor Gods volk. Hij was
zeer bezorgd over hun toekomst, met name over het leven dat ze
182 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

zouden leiden, wanneer ze het land eenmaal in bezit hadden


genomen. Op basis van deze liefde en betrokkenheid deed hij zijn
best om hen zo goed mogelijk te instrueren over de manier
waarop ze moesten leven, nadat ze het land in bezit hadden geno-
men. Hij lijkt hier precies op een oude vader die zijn opgroeiende
kinderen woorden van wijsheid en raad toespreekt. Zijn toe-
spraak tot hen zat vol vermaningen. Ze moesten uitkijken hoe zij
in het land leefden dat hun door de Heer was beloofd, anders zou-
den ze het kwijtraken. Dit was de last die hij voor hen had en die
hij in dit boek openbaarde.
Deuteronomium gaat weliswaar vooraf aan het boek Jozua,
maar de inhoud van Deuteronomium behandelt juist datgene wat
op het boek Jozua volgt. Volgens hun rangschikking komt Deute-
ronomium eerst, maar volgens de zaken die erin behandeld
worden is Deuteronomium juist het vervolg op Jozua. Jozua
behandelt de inbezitneming van het land — het oversteken van de
rivier, het voeren van de strijd, het binnengaan van het land en de
verovering ervan op de daar heersende vijand. Deuteronomium
behandelt echter het leven dat we moeten hebben, nadat het land
in bezit genomen is. We zijn het land binnengetrokken en hebben
het in bezit genomen. Nu moeten we leren hoe we ervan kunnen
genieten en hoe we erin moeten leven. We moeten niet alleen leren
hoe we de allesomvattendheid van Christus in bezit moeten
nemen, maar ook hoe we een leven moeten leiden voor het aan-
gezicht van God, wat ons in staat zal stellen om van Hem te
genieten. Dit is de boodschap van het boek Deuteronomium.

HET BEWERKEN VAN CHRISTUS

Wat voor soort leven moeten wij dan leiden, om van het
beloofde land te kunnen genieten? Het is allereerst een leven dat
Christus bewerkt. Het is een leven waarin we Christus tot ons
werk maken.
Tegenwoordig wordt er zoveel over industrie gesproken. Men-
sen studeren voor de industrie, ze doen zaken voor de industrie
en ontwerpen zelfs hele steden voor de industrie. Bijna alles is
vandaag de dag voor de industrie. Landen wedijveren zelfs met
elkaar met betrekking tot hun industriële groei. Er zijn heel veel
HET LEVEN IN HET LAND 183

verschillende industrieën op deze aarde, maar wij — als Gods


volk — die in de allesomvattendheid van Christus leven, moeten
slechts één industrie hebben, namelijk Christus. Christus is onze
industrie. We moeten Hem bewerken.
Velen zijn vandaag student in de wetenschap of techniek. Elke
dag spitten ze in die materie en werken ze eraan. Ze besteden
vele uren aan diepgaande studie en experimenten op hun vakge-
bied. Maar vertel jij me nu eens, jij, als christen die uit God
geboren is, die verlicht is door de Heilige Geest en die dage-
lijks — door Zijn opstandingskracht — wordt versterkt in de
inwendige mens, waar werk jij aan? Met andere woorden: wat is
jouw werk?
Het maakt niet uit waar ik heen ga, ik zal de mensen nooit
vertellen dat ik een predikant ben. Dat klinkt misschien vreemd,
maar ik schaam me altijd om mezelf zo voor te stellen. En ik vind
het ook niet fijn, om de mensen te vertellen, dat ik een zoge-
naamde dominee ben. Ik vind het niet makkelijk, om de mensen
te vertellen wat voor soort werk ik doe. Het komt nogal eens voor,
dat, wanneer ik op reis ben, iemand mij vraagt wat voor soort
werk ik doe. Soms shockeer ik hen door te antwoorden: ‘Ik werk
aan Christus. Christus is mijn baan.’ Wanneer ze vragen voor
welk bedrijf ik werk, antwoord ik soms: ‘Mijn bedrijf is Christus
B.V.!’ Dan vragen ze meestal wat ik bedoel met ‘Christus B.V.’. Ik
kan hun alleen vertellen, dat ik dag aan dag aan Christus werk
en dat Christus Zelf mijn baan is.
Als je student bent, moet je beseffen en ervaren, dat, zelfs ter-
wijl je aan het studeren bent, Christus je werk is. Christus is je
industrie. Als je vrachtwagenchauffeur bent, moet je beseffen dat
dat niet je echte baan is; je echte baan is Christus. Je moet Hem
voortdurend bewerken. Als je huisvrouw bent, moet je beseffen,
dat je eigenlijke werk niet de zorg voor je huis of je gezin is, maar
voor Christus! Werk je voortdurend aan Hem? Streef je ernaar om
Hem in elke situatie te genieten en te ervaren?
Het leven na de inbezitneming van het beloofde land is een
leven waarin Christus wordt bewerkt. Het is een leven waarin
Christus onze industrie is en waarin wij Hem voortbrengen
als massaproduct. Wij werken voor ‘Christus B.V.’, en elke dag
184 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

produceren we Christus. Veel landbouwers zijn fruitkwekers. Wij


zijn Christus-kwekers. Wij werken dag en nacht ijverig op de kwe-
kerij van Christus. Maar we werken met vreugde en ons werk is
onze ontspanning.
Overweeg de kinderen van Israël nu eens. Wat deden zij,
nadat ze het goede land in bezit genomen en hun vijanden onder-
worpen hadden? Ze werkten eenvoudig op het land. Ze ploegden
de grond, zaaiden het zaad, gaven de planten water, verzorgden
de wijnstokken en snoeiden de bomen. Dat waren stuk voor stuk
noodzakelijke werkzaamheden, om van dat land te kunnen genie-
ten. Dit is een beeld voor ons. Het toont ons, hoe wij Christus
moeten verbouwen, om van Zijn allesomvattende rijkdom te kun-
nen genieten. Dat is ons werk. Christus is ons werk. We moeten
Christus bewerken om Zijn rijkdommen voort te brengen. We
hebben weliswaar gezien dat het land zeer rijk is, maar als we er
niet op werken, hoe kan deze rijkdom dan ooit voortgebracht wor-
den? Het bezitten van deze rijke Christus is één ding, maar Hem
voortdurend bewerken is iets heel anders.
Hoe staat het met het hedendaagse christendom? Is het rijk
of arm? We moeten toegeven dat het inderdaad arm is. Christus
is bovenmate rijk, maar de Gemeente leeft in armoede. Waarom?
Omdat de kinderen van de Heer vandaag de dag lui zijn. Ze wil-
len zich niet inspannen om Christus te bewerken. Lees Spreuken
eens. Ze zijn geschreven door een wijs man, koning Salomo. ‘Hoe-
lang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw
slaap? Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met
gevouwen handen — daar komt uw armoede over u als een snelle
loper en uw gebrek als een gewapend man’ (Spr. 6:9-11). Hoe
komt het dat Amerika tegenwoordig zo rijk is? God heeft Amerika
inderdaad een uitzonderlijk rijk land gegeven. Maar dat is niet
het hele verhaal. Veel Amerikanen hebben dit land ijverig
bewerkt, om het rijk en welvarend te maken. We moeten werken;
we mogen niet lui zijn. Hoe staat het met de meeste christenen
van vandaag? Ze zijn veel te druk met hun wereldse bezigheden
en ze zijn te lui om Christus te bewerken.
We moeten onze geestelijke grond omspitten en het geestelijke
zaad zaaien. We moeten de geestelijke planten voortdurend
HET LEVEN IN HET LAND 185

begieten. We kunnen niet op anderen vertrouwen om dat voor ons


te doen; we moeten het zelf doen, en anders wordt het gewoon
nooit gedaan. Zusters, hebben jullie vanochtend het Woord bid-
dend gelezen? Broeders, hoe vaak hebben jullie vandaag de Heer
beroerd? Zo staan de zaken er dus voor. We bebouwen Christus
niet. We hebben weliswaar een zeer rijk land, maar we bebouwen
het niet; en dus is er geen opbrengst. We zijn weliswaar rijk aan
grondstoffen, maar niettemin arm in opbrengst.
De Heer zei tegen Zijn volk, dat ze ten minste drie keer per
jaar moesten samenkomen om Hem te aanbidden: op het paas-
feest, op het pinksterfeest en op het loofhuttenfeest. Verder zei
Hij, dat, elke keer wanneer zij samenkwamen, ze in geen geval
met lege handen mochten komen. Ze moesten iets voor Hem mee-
brengen, iets van de opbrengst van het goede land. Als ze lui
waren en het land niet bewerkten, zouden ze niet alleen niet in
staat zijn om iets voor Hem mee te brengen, maar ze zouden ook
niets hebben om hun eigen honger te stillen.
Broeders en zusters, we moeten beseffen, dat, telkens wanneer
we een samenkomst bijwonen, telkens wanneer we de Heer aan-
bidden, we niet met lege handen mogen komen. Onze handen
moeten vol zijn met de opbrengst van Christus. Elke dag moeten
we Christus bewerken, zodat we Hem kunnen voortbrengen in
massaproductie. We hebben meer dan slechts een klein beetje van
Christus nodig, dat alleen in onze eigen behoefte voorziet. We
moeten Hem zodanig produceren, dat er voldoende zal zijn voor
anderen, en wel voor de armen en behoeftigen: ‘Gij zult uw hand
wijd openen voor uw broeder, voor de ellendige en de arme in uw
land’ (Dt. 15:11). Er moet ook voldoende zijn om in de behoeften
van de priesters en Levieten te voorzien: ‘Dit nu is het recht der
priesters ten opzichte van het volk, van hen die een slachtoffer
brengen, hetzij een rund hetzij een stuk kleinvee: men zal de
priester geven … de eerstelingen van uw koren, uw most en uw
olie en de eerste wol van uw schapen zult gij hem geven’ (Dt. 18:3,
4). En bovenal, moet het beste van het overschot aan de Heer
gegeven worden: ‘Dan zult gij naar de plaats, die de Here, uw
God, verkiezen zal om daar Zijn naam te doen wonen, alles
brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden
186 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

en wijgeschenken en de gehele keur der geloften, die gij de Here


doen zult’ (Dt. 12:11). Wanneer ze de oogst van het land binnen-
haalden, moesten ze de eerstelingen voor de Heer bewaren.
Wanneer het vee jongen wierp, waren de eerstgeborenen voor de
Heer. We moeten ijverig werken, niet alleen om in onze eigen
behoeften te voorzien, maar ook om een overschot te verkrijgen,
dat in de behoeften van anderen kan voorzien. Daarbij moet het
beste voor de Heer bewaard worden. Dan zullen we God welbe-
haaglijk zijn.
Dit is het leven in het beloofde land. Het is een leven waarin
we Christus voortdurend bewerken en op grootschalige manier
voortbrengen. We moeten zoveel van Christus oogsten, totdat we
volledig verzadigd zijn, en totdat we een overschot hebben, dat we
met anderen kunnen delen, en waarmee we God kunnen aanbid-
den. God met Christus aanbidden, betekent niet, dat we Hem
individueel aanbidden. Het betekent, dat we Christus gezamen-
lijk aanbidden en Hem met God en al Zijn kinderen ervaren en
genieten. Wanneer jij komt, breng jij iets van Christus mee. En
wanneer hij komt, brengt hij iets van Christus mee. Iedereen
brengt iets van Christus mee, als het resultaat van zijn bebou-
wing van Hem. Zo genieten dus niet alleen de gelovigen van
Christus, maar vooral God, aan wie het beste wordt geofferd.

HOE WE CHRISTUS MOETEN BEWERKEN

We hebben inmiddels gezien, dat het nodig is om Christus te


bebouwen en te bewerken. Ik geloof dat dit nu duidelijk is, maar
ik vrees dat het voor velen nog steeds slechts een leerstelling is.
Hoe kunnen we dit op een praktische manier toepassen? Wat
moeten we doen, om Hem dagelijks te bewerken?
Laat mij dit nu duidelijk maken aan de hand van een voorbeeld.
Je moet elke morgen bidden: ‘Heer ik wijd mezelf geheel aan U toe.
Heer, niet om voor U te werken, maar om van U te genieten.’ Je
moet jezelf aan de Heer toewijden, met als enig motief dat je van
Hem wilt genieten en dat je Hem wilt ervaren — meer niet. Vanaf
het moment dat je ‘s morgens wakker wordt, moet je zeggen: ‘Heer,
hier ben ik. Ik geef mezelf aan U, om van U te genieten. Geef dat ik
U, gedurende de hele dag, in elke situatie ervaar en toepas. Ik vraag
HET LEVEN IN HET LAND 187

niets voor de dag van morgen. Ik wil U vragen, mij genadig te zijn,
opdat ik U vandaag mag genieten. Laat mij zien hoe ik de grond
moet bewerken, hoe ik het zaad moet zaaien en hoe ik de planten
van de Heer moet begieten.’
Elk moment van de dag, zul je in gemeenschap met de Heer
blijven. Dan zul je praktisch in de Heer leven, je zult Hem bebou-
wen, toepassen en van Hem genieten. Als je dit doet, bedenk dan
eens hoe vruchtbaar en mooi je ‘kwekerij’ zal zijn. Je kwekerij van
Christus zal dagelijks vol opbrengst zijn. Wanneer de Dag des
Heren komt en je Hem met alle gelovigen aanbidt, zul je kunnen
zeggen: ‘Ik zal nu mijn God zien; ik ga mijn Heer aanbidden. Ik
kom niet met lege handen, integendeel, mijn handen zijn gevuld
met Christus. Ik heb een surplusvoorraad en in mijn rechterhand
is het deel dat ik voor mijn dierbare Heer apart gezet heb.’ Wan-
neer je de samenkomst bezoekt, kan het zijn dat er een broeder
naar je toekomt, die aan je vraagt: ‘Ik heb een probleem. Kun je
mij helpen?’ Dan kun je gemeenschap met hem hebben en hem
iets van je surplusvoorraad van Christus geven. Dan kun je hem
iets geven van de opbrengst van de Christus die je hebt bewerkt,
van de Christus van wie je elke dag geniet. Hij heeft jou volkomen
verzadigd, en nu heb je een surplus die je met de broeders en zusters
deelt. Wanneer de samenkomst begint, sta je al klaar om de Heer
je gebeden en je lofprijs aan te bieden, uit je surplus van Hem. Dit
is het beste deel van je surplus en je geeft het vol blijdschap aan
de Heer, zodat Hij ervan kan genieten en erdoor tevredengesteld
wordt. Je hebt genoeg van Christus geoogst voor jezelf, voor de
behoeftigen en voor de Heer. Bovendien heb je een aanzienlijk deel
apart gezet, dat je in de toekomst ten goede zal komen.
Als we rijk zijn aan Christus, moeten we noodzakelijkerwijs
ook voldoende werk hebben. In Christus kunnen we niet lui zijn.
We moeten zowel met God, als met anderen van Christus genie-
ten. Als we dat allemaal doen, wat zullen we dan geweldige
samenkomsten hebben, wanneer we bijeenkomen om de Heer te
aanbidden! Ik zal met jou en jij zult met mij delen. Jij zult mij iets
van de Heer geven en in ruil daarvoor zal ik jou iets van Hem
geven. We zullen alles met elkaar delen en ons wederzijds verheu-
gen. En de Heer zal Zijn volle deel krijgen.
188 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

CHRISTUS TENTOONSTELLEN

Er zijn tegenwoordig heel veel tentoonstellingen en beurzen.


Soms brengen de mensen uit bepaalde gebieden en werelddelen
hun producten bij elkaar voor een tentoonstelling. Dat is precies
wat wij doen, wanneer we samenkomen om de Heer te aanbidden.
We komen samen, om een tentoonstelling van Christus te hou-
den — niet alleen van de Christus die God ons heeft gegeven,
maar ook van de Christus die wij zelf ervaren, bewerkt en gepro-
duceerd hebben. Dat is de Christus die wij met elkaar willen
tentoonstellen. Broeders en zusters, zo zouden al onze samen-
komsten moeten zijn — een tentoonstelling, een beurs, waar
allerlei producten van Christus tentoongesteld worden.
Kijk nog eens naar het volk Israël. Op het loofhuttenfeest
kwamen velen vanuit het hele land bij elkaar naar hun middel-
punt: Jeruzalem. Allen brachten zij iets van hun opbrengst
mee — wat fruit, wat groenten, wat vee en vele andere dingen.
Als we daar hadden kunnen zijn en er getuige van geweest
waren, dan zouden we verbaasd gestaan hebben over de rijkdom
van dat land. We zouden een idee gekregen hebben van de over-
vloedige opbrengst van het land, met bergen prachtige, rijpe,
veelkleurige producten en voor zover het oog reikt, schapen en
vee. Alles werd samengebracht en gezamenlijk genoten in de aan-
wezigheid van Jehova, waarbij God Zijn eigen deel kreeg.
Broeders en zusters, dit is het gemeenteleven. Het gemeente-
leven is, wanneer de gelovigen met elkaar van Christus genieten
in Gods aanwezigheid. Ze genieten van de Christus die ze voort-
gebracht hebben. Dag aan dag bewerken ze Christus; dag aan dag
brengen ze Christus voort. Vervolgens komen ze samen, op een
door de Heer bepaalde dag. Dan komen ze niet alleen met volle
handen, maar figuurlijk gesproken, komen ze zelfs met Christus
op hun schouders. Zij verheugen zich over de overvloedige
opbrengst van het goede land waarin ze leven. Ze komen niet met
lege handen en met gerimpelde, droeve gezichten. Ze slapen niet
in de ‘kerkbanken’, terwijl er een arme dominee op het podium
staat. Wat een armzalige toestand zou dat zijn! Dat is zeker niet
de aanbidding van Gods volk. Er is pas sprake van aanbidding,
HET LEVEN IN HET LAND 189

wanneer iedereen gevuld is met Christus, wanneer iedereen


Christus uitstraalt en wanneer die Christus tentoongesteld
wordt, die ze bewerkt en geoogst hebben. Een broeder zou bijvoor-
beeld kunnen zeggen: ‘Dit is de Christus die ik vandaag heb
bewerkt en geoogst. Hij is zó rijk en overvloedig in dit aspect en
in dat aspect.’ Een zuster zou kunnen getuigen: ‘Prijs de Heer, ik
heb het geduld en de vriendelijkheid van de Heer ervaren in mijn
moeilijke situatie thuis. Hij is zo goed en zo werkelijk voor mij op
die manier.’ Dat is haar opbrengst van Christus. Iedereen stelt
die Christus tentoon die hij heeft geoogst. Wat een aanbidding
van God, wat een opbouw van de gelovigen en wat een schande
voor de vijand! Dit soort samenkomsten brengen de overheden en
de machten in de hemelse gewesten in grote verlegenheid. De
boze machten die het zien, worden te schande gemaakt over het
feit dat Christus zo’n Christus is. Broeders en zusters, zijn er der-
gelijke samenkomsten in je stad?
Ik ben bang, dat de vijand ons vandaag de dag uitlacht, en dat
de boze machten in de hemelse gewesten met onze samenkom-
sten spotten. Maar we kunnnen de rollen omdraaien, door van de
allesomvattende Christus te genieten, door Hem elke dag ijverig
te bewerken, en door onze overvloedige opbrengst van Hem naar
de samenkomst te brengen, en Hem met God en alle gelovigen te
delen. Zo zal de vijand en zijn trawanten beven van woede en
schaamte.
Zo ziet het leven eruit, nadat het goede land eenmaal in bezit
genomen is. Het is een leven dat Christus bewerkt, dat Christus
voortbrengt, dat van Christus geniet, dat Christus met anderen
deelt en dat Christus aan God offert voor Zijn en ons genot. Dit
soort delen en genieten is een tentoonspreiding van Christus voor
het hele universum. Het is een aanbidding van God en een
schande voor de vijand. Telkens wanneer we zó aanbidden, zal
niet één van de kinderen van de Heer in armoede leven. Iedereen
zal rijk en tevreden zijn. En iedereen zal juichend uit ‘Jeruzalem’
terugkeren. Na zo’n samenkomst zullen alle broeders en zusters
rijkelijk gevoed zijn. Zij kwamen met een surplus en ze vertrek-
ken weer met een grotere surplus. Alles in het land wat met het
leven te maken heeft, is een beeld van Christus. Maar het is een
190 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Christus die nauw met ons verbonden is. Het is niet een objec-
tieve, maar juist een zeer subjectieve Christus. Het is een
Christus die we hebben bewerkt en geoogst, een Christus die we
hebben genoten, een Christus die we met anderen hebben
gedeeld en een Christus die we aan God hebben geofferd.

TWEE MANIEREN OM VAN CHRISTUS TE GENIETEN

Volgens het boek Deuteronomium zijn er twee manieren om


van Christus te genieten. De ene zou de persoonlijke, individuele
manier, en de andere de collectieve manier genoemd kunnen wor-
den. Met betrekking tot het graan — de tarwe en de gerst — kon
het volk Israël daar op elk moment en in elke plaats van genieten.
Op deze wijze kon dus ook van de opbrengst van het land genoten
worden. Maar niet al het graan kon individueel en afzonderlijk
genoten worden. De tienden en de eerstelingen van het graan
moesten met de tienden en de eerstelingen van de gehele oogst
bewaard worden en op een bepaalde dag naar de door God gekozen
priesters gebracht worden. Ze moesten naar Gods huis gebracht
worden, naar de plaats waar Hij Zijn naam had doen wonen. Op
die plaats en in Gods aanwezigheid, moesten Zijn kinderen van
deze dingen genieten. Dit was de collectieve aanbidding.
Deze twee manieren waren ook van toepassing op het vee. Als
ze het vlees van het vee wilden eten, konden ze op elk moment en
in elke willekeurige plaats een dier slachten, om ervan te genie-
ten. Maar het eerstgeborene mochten ze niet eten; de tienden
mochten ze niet eten. Die moesten bewaard en naar de priesters
gebracht worden, in de plaats waar Hij Zijn naam had doen
wonen, waar Hij Zijn woning had en waar de kinderen van de
Heer bijeenkwamen. Enerzijds, konden zij overal wel iets van de
rijkdommen en de volheid van het goede land genieten, waar en
wanneer ze er maar behoefte aan hadden. Maar anderzijds, was
er een deel, waarover ze geen vrijheid hadden en waarover ze niet
zelf konden beschikken. Dat deel moesten ze naar de plaats
brengen, die God had uitgekozen, om er samen met Zijn kinderen
van te genieten. Zo waren er dus deze twee manieren: de indivi-
duele en de collectieve manier.
Laten we deze principes nu eens toepassen. Wij, als christenen,
HET LEVEN IN HET LAND 191

kunnen op elk moment en op elke plaats van Christus genieten.


Maar als we gezamenlijk van Christus willen genieten, met alle
kinderen van de Heer, dan hebben we geen keus; dan is er maar
één plaats waar we heen kunnen gaan. Om individueel en afzon-
derlijk van Hem te genieten is overal toegestaan — daar hebben
we alle vrijheid voor. Maar als we van Christus willen genieten,
met al Gods kinderen — als aanbidding van God — dan moeten
we naar de plaats gaan die God heeft uitverkoren. Dit is van
levensbelang, omdat het de eenheid van Gods volk bewaart.
Dit principe staat lijnrecht tegenover de praktijken van het
huidige christendom. Er is zoveel verwarring, zoveel verdeeldheid,
en er zijn zoveel moeilijkheden ontstaan, doordat men zich hier
niet aan heeft gehouden! Kijk nog eens naar het volk Israël. Gene-
raties lang, eeuwenlang, was er geen verdeeldheid onder hen,
omdat er slechts één plaats van aanbidding was. Niemand durfde
er een andere plaats aan te wijzen. Er was voor hen maar één
plaats waar ze samen mochten komen en maar één plaats waar zij
mochten aanbidden — de plaats die Jehova uit alle stammen had
uitverkoren, om daar Zijn naam te doen wonen en om daar Zijn
woning te vestigen. In het hele land Israël, nam Jeruzalem een
unieke plaats in. Het was de plaats die de Heer had uitverkoren,
voor de collectieve aanbidding van Zijn volk. We zullen nu het
Woord van God lezen:
Deuteronomium 12:5-8: ‘Maar de plaats, die de Here, uw God,
uit het gebied van al uw stammen verkiezen zal om daar Zijn
naam te vestigen, om daar te wonen, die zult gij zoeken en daar-
heen zult gij gaan. Daarheen zult gij brengen uw brandoffers en
uw slachtoffers, uw tienden en uw wijgeschenken, uw gelofteof-
fers en uw vrijwillige offers, de eerstgeborenen van uw runderen
en van uw kleinvee. Daar zult gij eten voor het aangezicht van de
Here, uw God … Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen:
ieder geheel naar eigen goeddunken.’

Wanneer we dat land — dat wil zeggen de allesomvattende


Christus — binnengaan, mogen we niet langer doen wat goed is in
onze eigen ogen. We kunnen niet met Gods kinderen samen-
komen en Hem aanbidden in de plaatsen die we zelf uitkiezen.
192 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Het is zonder meer noodzakelijk, dat we die plaats uitkiezen die


de Heer heeft uitgekozen. Dat is het middelpunt en de grond der
eenheid (zie hoofdstuk 4 van ‘Further talks on the church life’, van
Watchman Nee, gepubliceerd door Stream Publishers). Dit staat
lijnrecht tegenover de huidige situatie! Als er negen of tien broe-
ders in een bepaalde plaats zijn, zeggen ze zo gemakkelijk: ‘Kom,
laten we een nieuwe gemeente beginnen.’ En als twee of drie het
daar niet mee eens zijn, zeggen ze: ‘Goed, beginnen jullie dan
maar je eigen gemeente.’ En dat doen ze dan ook. Het is moeilijk,
om in één plaats het aantal zogenaamde gemeenten te tellen, die
zich daar bevinden. In het hedendaage christendom doet iedereen
alsof hij het recht heeft om te doen, waar hij zelf zin in heeft. Zo is
er die bekende en populaire uitspraak: ‘Bezoek de kerk van je keu-
ze.’ Ik zou het op mijn hardst willen uitschreeuwen tegen alle
kinderen van de Heer: ‘Jullie hebben geen keus!’ Enerzijds, heb je
de volledige vrijheid om overal van Christus te genieten, maar
wanneer je met Gods kinderen samenkomt om Hem te aanbidden,
dan ben je niet langer vrij. De plaats waar Gods kinderen samen-
komen, moet die plaats zijn, die de Here Zelf heeft uitgekozen.
Naar die plaats moeten we gaan.
Als je een Israëliet was ten tijde van het Oude Testament, zou
je niet tegen David of Salomo kunnen zeggen: ‘Ik ben niet gelukkig
met jou. Als jij in Jeruzalem aanbidt, ga ik voortaan naar Bethle-
hem. Ik zal een andere plaats van aanbidding beginnen in
Bethlehem.’ Maar dat is precies wat de mensen vandaag de dag
doen. ‘Wij willen niet zijn waar jullie zijn. Als jullie samenkomen
in de Damstraat, dan zullen wij samenkomen in de Dijkstraat.’ Ze
gebruiken zelfs Matteüs 18:20 om zichzelf te rechtvaardigen:
‘Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun
midden.’ Dan zeggen ze: ‘Wat wij doen is bijbels. Wij zijn de twee of
drie die vergaderd zijn in de naam van de Heer, en Christus is onze
grond.’ Nadat ze een aantal maanden samengekomen zijn, voelen
enkele broeders onder hen zich daar niet langer thuis. Vervolgens
vertrekken deze broeders om een eigen samenkomst te beginnen.
Ze zeggen: ‘Als jullie in de Dijkstraat bijeenkomen, dan zullen wij
dat in de Pierstraat doen.’ Wat een verwarring! In zo’n situatie is
er geen beperking, geen regel en de verdeeldheid zal zonder einde zijn.
HET LEVEN IN HET LAND 193

Het is noodzakelijk, dat we samenkomen met de kinderen van


de Heer, op de grond der eenheid. Je kan nooit zeggen, dat die
grond te wettisch is. In dit opzicht moeten we wettisch zijn. Jij en
ik moeten ingeperkt worden door Gods regels. We hebben niet het
recht, om een andere plaats van aanbidding te beginnen — dit
brengt namelijk verdeeldheid onder Gods kinderen. De enige
grond die we hebben, is de grond der eenheid. Als enkeling kun je
overal van Christus genieten, maar met andere broeders en zus-
ters mogen we absoluut niet samenkomen waar we willen, om van
Christus te genieten als onze aanbidding van God. Niemand van
ons heeft het recht om dat te doen. We moeten stuk voor stuk naar
de plaats gaan die de Heer heeft uitgekozen, waar Hij zowel Zijn
naam als Zijn woning heeft gevestigd. Het Lichaam van de Heer,
Gods woning, is één in het hele universum. Daarom mag er in elke
plaats slechts één uitdrukking van zijn. Dit is een basisregel.
Broeders en zusters, lees het boek Deuteronomium nog eens.
De twee regels ten aanzien van het genot van Christus in het land,
worden er duidelijk uiteengezet. De ene regel heeft betrekking op
je persoonlijke genot van de opbrengst van het goede land. Dat
kun je overal en op elk moment doen, waar en wanneer je maar
wilt. De andere regel geeft aan, dat, als je God gezamenlijk wilt
aanbidden met de opbrengst van het goede land, je geen keus,
noch het recht hebt, om je eigen wensen te vervullen en te doen
wat goed is in je eigen ogen. Je moet je eigen ideeën opgeven en vol
vrees en ontzag zeggen: ‘Heer, waar is de plaats die U heeft uitge-
kozen? Laat mij weten, waar U Uw naam heeft gevestigd en waar
U woont. Dan zal ik daar heen gaan.’ Daar kun je, met al Gods kin-
deren — in Gods aanwezigheid — van Christus genieten.
Als je dit doet, dan kan ik je verzekeren, dat je God daarmee
behaagt. En anders zul je tegen Hem ingaan, omdat je de
verdeeldheid onder Zijn kinderen vergroot. Je moet dus heel voor-
zichtig zijn. Ik smeek je, om deze woorden ter harte te nemen.
Christus is zó vol, zó rijk en zó levend! We kunnen altijd en
aldoor van Hem genieten. Het is niet alleen toegestaan, maar
heel normaal, dat wij overal van Hem genieten. Maar we moeten
de strikte basisregel niet vergeten, dat, als we Hem met Gods
194 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

volk willen genieten, we dat niet overal kunnen doen, waar we


willen. In dit opzicht moeten wij vol vrees en ontzag zijn!
Broeders en zusters, kom je nu samen met Gods kinderen in
de plaats die Hij heeft uitverkoren, in de plaats waar Hij Zijn
naam doet wonen? Ik wil je aanraden hierbij stil te blijven staan
en de Heer hierin te zoeken. Zoek de Heer. Vraag Hem, je te laten
zien welke plaats Hij uitgekozen heeft en vertel Hem, dat je daar
heen zult gaan. Dit is de juiste manier om het probleem van de
verdeeldheid onder Gods kinderen op te lossen. Er is geen andere
manier. Dat de Heer ons genadig mag zijn!
Het leven in het land, is een leven vol van het genot van Chris-
tus, zowel persoonlijk als gezamenlijk met Gods volk. Dat we Hem
ijverig mogen bewerken, zodat onze handen gevuld zullen zijn met
Hem. En dat we vervolgens naar de plaats mogen gaan, die Hij
heeft uitverkoren, om, op de grond der eenheid, van deze rijke en
heerlijke Christus te genieten — met God en al Zijn kinderen.
Hoofdstuk 16

HET RESULTAAT VAN HET LAND —


DE TEMPEL EN DE STAD

Schriftlezing: Dt. 12:5-7, 17-18; 8:7-9; Ef. 1:22-23; 2:19-22


We hebben inmiddels veel gezien omtrent de ervaring van
Christus. We begonnen met het paaslam en hebben vele fasen
doorlopen, zoals het dagelijkse manna, de rots met het stromende
water, de ark der getuigenis met de tabernakel als haar uit-
breiding, alle verschillende offeranden, de priesters met het pries-
terschap en het heilige leger. Uiteindelijk zijn we het goede land,
het allesomvattende land binnengegaan. We hebben gezien, dat
dit land alles is — niet alleen voor God, maar ook voor Zijn volk.
Dit beeld spreekt boekdelen.

DE TOENEMENDE SCHAAL VAN ONZE ERVARING

Alle elementen, van het lam tot en met het land, zijn beelden
van Christus. Als beeld, is elk element volledig en volmaakt in
zichzelf. Maar het laatste, het land, is het allesomvattende en
grootste beeld. Het paaslam, als beeld van Christus, is volledig en
volmaakt, en toch is het een beeld van Christus op een veel klei-
nere schaal. Voor zover het de Heer Zelf betreft is er geen
beperking, maar voor zover het onze ervaring van Hem betreft, is
er wel een beperking. Wanneer we tot de Heer komen en Hem als
onze Verlosser aannemen, dan is de Christus die we ontvangen
geheel, volkomen en volmaakt. Maar voor zover het onze ervaring
van Hem betreft, ervaren we Hem slechts op een kleine schaal,
namelijk als een klein lam.
Vanaf de tijd dat we Hem ervaarden als een klein lam, zijn
we geleidelijk verder gegaan. Onze ervaring van Christus is
steeds beter geworden en we genieten steeds meer van Hem. Dit
196 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

betekent niet, dat Christus steeds groter geworden is. Nee, Chris-
tus is dezelfde; maar in onze ervaring merken we, dat Hij steeds
groter wordt. Dag aan dag, wordt Christus in onze ervaring steeds
groter. In de laatste fase van onze ervaring — namelijk de fase
van het allesomvattende land — is Christus onbegrensd groot
voor ons. Hij is een wijds land. Hij is een land waarvan de afme-
tingen de breedte, de lengte, de diepte en de hoogte zijn. Zowel de
breedte en de lengte als de diepte en de hoogte zijn onbegrensd.
Niemand kan vertellen hoe groot Christus is — Zijn wijdsheid is
onbegrensd. Dit is het land dat we zijn binnengetrokken. De
andere elementen kunnen gemeten worden. Er is een maat, een
grens, aan de vormen en de ervaringen van de Christus die zij
voorafbeelden. Maar met het land is het anders. De Christus die
wordt afgebeeld door het land is onuitputtelijk en onmetelijk.

VOLWASSENHEID EN WERK

Wanneer we van Christus genieten als het lam, eist God dat
we al ons werk stopzetten. Ten tijde van het paasfeest, was het
niemand toegestaan om te werken — al het werk moest stopgezet
worden (Ex. 12:16). Je mocht uitsluitend van het paaslam genie-
ten. Het bloed werd op de deurposten aangebracht en het vlees
van het lam werd binnenshuis gegeten. Er hoefde niets anders
gedaan te worden. Hetzelfde was van toepassing op het eten van
het manna. Het manna viel uit de hemel, zodat de mensen ervan
konden genieten. Ze hoefden niets anders te doen dan het manna
op te rapen en ervan te genieten. Zo is het ook als we van Chris-
tus genieten. Wanneer we Hem als onze Redder en ons dagelijks
voedsel aannnemen, dan hoeven we verder ook niets anders te
doen. Het enige wat wij moeten doen, is eenvoudig in ontvangst
nemen, wat Hij reeds gegeven heeft. Elke vorm van werk kan een
belemmering zijn, om van deze aspecten van Christus te genie-
ten. Het zou bovendien een belediging zijn voor God.
De ark is echter een heel ander verhaal: daarbij is het wel
belangrijk dat wij iets doen. Bij de ervaring van Christus als de
ark, hoort tevens de opbouw van de tabernakel. Dit aspect van
het werk wordt zelfs nog intensiever wanneer we het land binnen
gaan, want, zoals we reeds hebben gezien, zal het land niets
HET RESULTAAT VAN HET LAND 197

opleveren, tenzij het wordt bewerkt. In dit opzicht verschilt het


land inderdaad van het lam en het manna. Het manna daalde neer
met de dauw uit de hemel (Nu. 11:9). Ze hoefden niet te werken, om
ervan te mogen genieten. Ze moesten eenvoudig opstaan, het
manna verzamelen en het opeten. Maar zodra het volk Israël het
land binnen ging en ervan begon te genieten, stopte het manna uit
de hemel en nam de opbrengst van het land zijn plaats in als hun
voedselvoorziening (Joz. 5:12). Dit verschil moet een diepe indruk
op ons maken: het genot van het manna vereist geen arbeid, maar
het genot van de opbrengst van het goede land is daarentegen vol-
komen afhankelijk van je werk. Dit is een zeer groot verschil.
Wanneer we pas gered en geestelijk nog onvolwassen zijn,
genieten we eenvoudig van Christus. Hij is zó goed en zó geweldig
voor ons! O, Christus is ons lam, ons dagelijkse manna en onze
rots met het stromende water — Hij is zó goed! Hij doet alles voor
ons! Maar als we geleidelijk aan volwassen worden in de Heer, ont-
dekken we, dat we iets moeten doen. Nu wordt het tijd, dat we
enige verantwoordelijkheid dragen; we moeten werken. In onze
menselijke gezinnen zijn er vaak kleintjes, zoals babies en peu-
ters. Ze hoeven niets anders te doen, dan te genieten van hetgeen
hun aangeboden wordt. Alles wordt voor hen gedaan. Maar wanneer
ze een paar jaar ouder zijn, krijgen ze al meer verantwoordelijk-
heid in het gezin. Zo moeten zij bijvoorbeeld op de kleintjes
passen, of andere eenvoudige karweitjes opknappen. Wanneer ze
nog en paar jaar ouder zijn, krijgen ze ook steeds grotere verant-
woordelijkheden. En zodra ze twintig jaar of ouder zijn, moeten ze
zelf een baan zoeken en hun eigen kost gaan verdienen. Het is
precies hetzelfde op het geestelijke vlak. Wanneer we de allesom-
vattendheid van Christus binnengaan, genieten we veel meer van
Hem. Maar tegelijkertijd is er dan sprake van een grotere verant-
woordelijkheid, die we moeten dragen. Hoe meer we Christus
bewerken, hoe meer we Hem zullen voortbrengen. En hoe meer we
van Christus genieten, hoe meer we van Hem zullen hebben om
met anderen te delen en hoe meer we van Hem aan God kunnen
offeren. Dit alles is afhankelijk van de mate waarin wij Christus
bewerken. Zodra we het land binnentrekken, begint het werk!
Broeders en zusters, wanneer laat je je bedrijf inschrijven in je
198 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

stad? Welk bedrijf? Christus B.V.! Christus B.V., Los Angeles!


Christus B.V., San Francisco! Christus B.V., Sacramento! Elke
groep gelovigen, als een plaatselijke uitdrukking van het Lichaam
van Christus, moet een bedrijf zijn, een fabriek die Christus
produceert als massaproduct. Elke dag moeten we Christus
bewerken en voortbrengen. Christus moet onze industrie worden.
Als anderen ons vragen wat voor werk we doen, moeten we kun-
nen antwoorden dat Christus ons werk is. Ons bedrijf is Christus
B.V. Uiteindelijk zullen we zien, dat dit bedrijf duizenden filialen
zal hebben, in alle uithoeken van de wereld. Wat zou dat geweldig
zijn, als we, overal waar we heengaan, een groep mensen aan zou-
den treffen wier enige werk Christus is. Christus B.V., Londen!
Christus B.V., Parijs! Christus B.V., Tokio! Soms kunnen we mis-
schien een wereldtentoonstelling houden. Christus B.V., Taipé
kan iets meebrengen. Christus B.V., Hongkong kan iets mee-
brengen. Uit elke stad kunnen de kinderen van de Heer de
Christus meebrengen die ze hebben voortgebracht, om Zijn veel-
voudige rijkdom tentoon te spreiden. Laten we samenkomen en
een tentoonstelling van Christus houden. We spreken hier dus
niet over een menselijke organisatie, maar over hen die op een
praktische manier opgebouwd worden in Christus, over hen wier
enige doel is Hem te bewerken, Hem te produceren, van Hem te
genieten, Hem te delen en Hem tot uitdrukking te brengen. Dit is
wat God van ons verlangt.
Kijk nog eens naar het volk Israël in vroeger dagen. Nadat ze
het goede land een jaar lang hadden bewerkt — waarbij ze de
grond bewerkten, het zaad zaaiden, de planten verzorgden en
begoten — kwam het loofhuttenfeest. Dan kwamen ze vanuit het
hele land, uit alle steden en dorpen, naar Jeruzalem, om hun tien-
den en eerstelingen van de opbrengst van het land te brengen.
Dit was een tentoonstelling van de opbrengst van het land
Kanaän. Dit feest, wat God met Zijn volk vierde, was volkomen
afhankelijk van hun werk op het land.
Nu genieten we van Christus als de werkelijkheid van dat uit-
zonderlijk goede land. Het is inderdaad Gods genade, dat Hij ons zo’n
goed land geeft, maar het is wel iets wat onze volle samenwerking
vereist. We moeten met God samenwerken. God heeft dit land — dat
HET RESULTAAT VAN HET LAND 199

wil zeggen, Christus Zelf — voorbereid en aan ons gegeven. Ook


heeft God de regen over dit land uitgestort — dat wil zeggen, God
heeft ons de Heilige Geest gegeven. Het land is een beeld van
Christus en de regen is een beeld van de Heilige Geest. Toch is het
noodzakelijk, dat we onze medewerking verlenen. Alleen wanneer
wij met God samenwerken, zal er opbrengst zijn. In welke mate
werken wij met God samen — dat is het probleem.
In sommige zogenaamde gemeenten, kun je je niet voorstellen
dat er zoiets bestaat als de opbrengst van het goede land. Alles
wat ze de mensen kunnen aanbieden, is het paaslam en het
hemelse manna. Christus als het goede land kunnen ze niet aan-
reiken, omdat ze zelf nog nooit het goede land zijn binnengegaan.
Maar in sommige plaatselijke gemeenten, wanneer je met de
mensen spreekt en hun samenkomsten bezoekt, besef je dat er,
telkens wanneer ze samenkomen, sprake is van een rijke tentoon-
stelling. In hun samenkomsten worden allerlei producten van
Christus tentoongesteld. Waarom? Omdat ze het goede land zijn
binnengegaan en Christus ijverig bewerken. Ze hebben vele
goede dingen van Christus voortgebracht.

HET VREDEOFFER

We moeten er nogmaals notitie van nemen, dat het hele volk


zijn opbrengst naar één plaats bracht, naar de plaats die God had
uitgekozen. Daar moesten ze Hem aanbidden en voor Zijn aan-
gezicht van de opbrengst genieten. Wat ze voortbrachten was,
typologisch gesproken, Christus Zelf. Wat ze voortbrachten werd
aan God geofferd en voor Zijn aangezicht genoten.
Eén van de offeranden die Gods kinderen aan Hem offerden
was nogal speciaal. Dat was het vredeoffer. Een deel van het vre-
deoffer was voor het genot van degene die offerde, een deel was
voor het genot van anderen en bovendien was er een deel voor
Gods genot. Als ik een vredeoffer bracht, dan was er een deel voor
mij, een deel voor anderen en een deel voor God. Lees Leviticus,
hoofdstuk 7 maar eens. Je zult zien, dat het vredeoffer een offer is,
waar niet alleen de offeraar, maar ook anderen en God van genieten.
Broeders en zusters, telkens wanneer we samenkomen om
God in, met en door Christus te aanbidden, offeren we Christus
200 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

als het vredeoffer. En deze Christus is deels voor God, deels voor
onszelf en deels voor anderen. We genieten van Christus met God
en voor Zijn aangezicht. Dit is ware aanbidding en dit maakt de
vijand, de satan, te schande.

DE TEMPEL

We moeten onder de indruk zijn van de woorden in Deuterono-


mium 12 — die zijn namelijk zeer belangrijk. We moeten de gehele
opbrengst naar de door God gekozen plaats brengen. Wat is deze
plaats? Het is de plaats waar God woont. Daar moet jij Christus
naar toe brengen; daar moet ik Christus naar toe brengen; daar
moeten we Christus allemaal naar toe brengen, om — samen met
God — van Hem te genieten voor Gods aangezicht. Dit zal uitein-
delijk resulteren in Gods woning. We moeten beseffen, dat, als we
Christus niet slechts op een individuele, maar op een gezamen-
lijke manier ervaren, er een resultaat zal zijn. Dan zal Gods
woning tot stand komen. Dat betekent, dat God op deze aarde, in
deze tijd en zelfs op dit moment een plaats zal hebben om te
wonen. Broeders en zusters, wanneer we in zekere mate van
Christus genieten, en wanneer we samenkomen om met elkaar
van Christus te genieten, voor Gods aangezicht, dan zal het vol-
gende plaatsvinden — wij zullen Gods woning zijn; God zal onder
ons wonen. Wanneer iemand vraagt waar God is, dan kunnen we
hem uitnodigen om te komen kijken. Als we een broeder of zuster
willen opzoeken, dan bezoeken we hun woning. Dan zullen we hen
zien en gemeenschap met hen hebben. Vandaag de dag vragen de
mensen waar God is. Ze zeggen: ‘Jullie prediken God, maar waar is
God eigenlijk?’ Als we behoren tot degenen, die van Christus
genieten als het beloofde land, die samenkomen op de grond der
eenheid, en die samen met God van Christus genieten, dan zullen
we een normale gemeente zijn. Als de mensen ons dan vragen
waar God is, kunnen we hun antwoorden: ‘Kom en zie. God is
thuis. God heeft nu een woning op deze aarde.’
Ik zal dit nu illustreren. Als je elke dag in een bepaalde stad
ronddoolt, zonder vast adres, dan zal het bijzonder moeilijk zijn
om je te vinden. De postbode zou een aan jou geadresseerde brief
nauwelijks kunnen bezorgen. Maar zodra je een bepaalde woning
HET RESULTAAT VAN HET LAND 201

betrekt, in een bepaalde straat en in een bepaalde wijk, dan heb


je een vast adres, waar iedereen je kan vinden.
Jij en ik zijn gelovigen die voortdurend over God praten. Maar
de ongelovigen vragen: ‘Waar is God? Jullie praten wel veel over
Hem, maar waar is Hij?’ Je zou kunnen antwoorden, dat God groot
en alomtegenwoordig is. Maar ik zou je willen zeggen, dat, wan-
neer we samen van Christus genieten, God, in zekere zin en op een
duidelijke manier te lokaliseren is. Dan heeft Hij een duidelijk
adres op deze aarde. Je kunt dan tegen je vrienden zeggen: ‘Kom
naar God kijken. Kom naar Zijn woning.’ Gods woning is tevens
het adres van ‘Christus B.V.’. Waar je ook heen gaat, als je een
‘Christus B.V.’ kunt vinden, dan is dat Gods woning. Hoofdstuk 14
van 1 Korintiërs vertelt ons, dat, wanneer de christenen op de
juiste manier samenkomen, er mensen zullen zijn die zich neer-
buigen en die vervolgens zullen erkennen dat God waarlijk onder hen
is. Met andere woorden, ze zullen belijden dat dat Gods woning is.
Waarvan is Gods woning gemaakt? Zij bestaat uit Christus,
die met vele gelovigen is vermengd. Voor hen is Christus alles. Hij
is het allesomvattende land voor hen. Zij eten Christus, drinken
Christus — Christus is alles voor hen.
Neem nu bijvoorbeeld een gezonde Amerikaanse tiener. Elke
cel in zijn lichaam is Amerikaans. Hij is in Amerika geboren
en getogen. Hij is verzadigd met en samengesteld uit de Ameri-
kaanse landbouwproducten. Zijn hele leven is het resultaat
van de opbrengst van het land. Zijn hele leven lang heeft hij
Amerikaanse eieren, Amerikaans rundvlees, Amerikaanse kip,
Amerikaanse aardappelen, sinaasappelen, appelen, enz., gegeten.
Elke dag heeft hij Amerika gegeten en in zich opgenomen. Door dit
soort vermenging is hij een deel van Amerika geworden. Zodoende
is hij voor honderd procent een Amerikaan.
Volgens hetzelfde principe is een christen een Christus-mens.
Een christen is iemand die dagelijks Christus eet, Christus drinkt,
Christus verteert en met Hem vermengd wordt. Na enige tijd
wordt Christus in zekere zin deze man. Als je een Amerikaan bent,
dan hoef je dat niet aan anderen te vertellen. Bijna overal waar
je komt in de wereld, zullen de mensen je als zodanig herken-
nen. Er zijn bepaalde duidelijke kenmerken die je markeren als
202 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Amerikaan, zoals bijvoorbeeld de dingen die je eet. Op dezelfde


manier is het iedereen duidelijk, dat je een Chinees bent. Als je
weet wat een Chinees eet, dan hoef je alleen maar je neus te
gebruiken, om te weten waar ze vandaan komen. Soms is het
moeilijk om een Japanner van een Chinees te onderscheiden. Als
je alleen op de ogen let, kun je het niet altijd zo gemakkelijk
onderscheiden. Maar als je het dieet van zowel de Chinees als
de Japanner kent, dan kun je ze aan hun geur onderscheiden. De
Japanners eten bepaalde soorten voedsel, die een bepaalde geur
afgeven, terwijl de Chinezen andere soorten voedsel eten, die weer
andere geuren afgeven. Met andere woorden: je wordt wat je eet,
en je wordt bovendien herkend aan datgene wat je eet. Net zoals
een Amerikaan een stukje Amerika is, zo is een christen een
stukje Christus. ‘s Morgens eet hij wat van Christus en ‘s avonds
eet hij nog wat van Christus. Elke dag eet en drinkt hij van Chris-
tus. Christus wordt geleidelijk aan door hem verteerd en met hem
vermengd, zodat hij en Christus één worden. Wanneer hij vervol-
gens samenkomt met andere christenen, die hetzelfde gedaan
hebben, dan brengen ze allemaal Christus met zich mee. Christus
is alles voor hen. Ze bestaan uit Christus. Waar ze ook heen gaan, ze
brengen overal Christus met zich mee. Wanneer ze samenkomen,
offeren ze Christus aan God en genieten ze samen van Hem. Zo
stellen zij Christus tentoon. Wanneer ze spreken, komt Christus
naar buiten. Alles is Christus. Dit is Gods woning, dit is Zijn huis.
Het is overduidelijk, dat dit de ware gemeente is, de ware uit-
drukking van het Lichaam van Christus. Het zijn mensen die
vermengd zijn met Christus, die verzadigd zijn met Christus en
die dagelijks van Hem genieten. Hun samenkomst is eenvoudig
Christus Zelf. Samen genieten ze van Christus, voor Gods aan-
gezicht. Zodoende, is God onder hen. Op dat moment zijn zij Gods
woning, Gods huis. Gods woning is tevens Zijn tempel. En wan-
neer we Gods tempel hebben, dan hebben we Zijn aanwezigheid
alsook de dienst aan Hem.

DE STAD

Maar deze tempel van God heeft een vergroting nodig. Hoe kan
zij vergroot worden? Hij wordt vergroot door Christus als het
HET RESULTAAT VAN HET LAND 203

gezag van God. Wij hebben Christus niet alleen nodig als ons
genot, maar ook als Gods gezag. Dit is een grote werkelijkheid.
Wanneer jij en ik op de eerder beschreven manier van Christus
genieten, hebben we de werkelijkheid van het gezag van Christus
onder ons, en zullen we onszelf aan God en aan elkaar onderwer-
pen. Dan zullen we echt onderdanig zijn. Kun je je voorstellen, dat
we, na een dergelijk genot van Christus, ruzie met elkaar zouden
zoeken? Kun je je voorstellen, dat we, na een dergelijk genot van
Christus, elkaar zouden haten? Dat is onmogelijk. Is het mogelijk
voor ons, om tot een leger gevormd te worden dat de vijand
bestrijdt, terwijl we intussen met elkaar vechten? Dat is alleen
mogelijk als we geen leger, maar een bende bandieten of gangsters
zijn. Zonder onderdanigheid kan er eenvoudig geen leger zijn.
Wanneer we in die mate van Christus genieten, zullen we aan
elkaar onderworpen zijn. We kunnen niet anders. Ware liefde
onderwerpt zich. Wanneer we ons aan elkaar onderwerpen, hou-
den we werkelijk van elkaar. Ware liefde is niet een zaak van mijn
smaak, mijn keuzen of mijn verlangens, maar van mijn onder-
danigheid. Als er sprake is van wederzijdse onderdanigheid, dan
is het gezag van Christus onder ons. Het is dus het gezag van
Christus, die de woning ofwel de tempel van God vergroot.
Wat is de vergroting van Gods tempel? Het is de stad van God.
Door het gezag van Christus is de Gemeente niet alleen het huis
van God, maar ook Zijn stad. In die stad bevindt zich niet alleen
Gods aanwezigheid, maar ook Zijn koninkrijk en gezag. Wanneer
de mensen binnenkomen, zullen ze Gods aanwezigheid en gezag
bespeuren. De mensen zullen zeggen, dat dit zowel het huis als het
koninkrijk van God is. Dan zal er sprake zijn van de stad met de
tempel. De stad en de tempel zijn daar, waar er een groep van
mensen is, die Christus in die mate ervaart en geniet, dat zij in elk
opzicht met Hem vermengd is. Wanneer ze samenkomen, genieten
ze van Christus voor Gods aangezicht. Bij hen is alles Christus.
Als we ons in zo’n situatie bevinden, prijs de Heer, dan hebben we
zowel het huis als de stad van God. We zijn in Gods huis en in Zijn
koninkrijk. Allen, die in ons midden komen, zullen zowel de aan-
wezigheid als het gezag van God ervaren. Ze zullen zeggen: ‘God
woont niet alleen hier, maar Hij heerst hier ook.’
204 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

Broeders en zusters, dit is wat God vandaag zoekt. Hij zoekt


naar een dergelijke plaats op deze aarde — ook in de stad waar jij
woont. Als je in Louisville woont, dan zoekt God dit in Louisville.
Als je in Sacramento woont, dan zoekt God dit in Sacramento.
Ongeacht waar we wonen, zoekt God Zijn huis en Zijn koninkrijk,
Zijn tempel en Zijn stad onder ons. Maar dan is het wel belangrijk
dat we Christus ervaren. Beginnend bij het paaslam, komen we,
via vele ervaringen, in het land — de allesomvattende Christus.
Dan moeten we het land ijverig bewerken, om de overvloedige rijk-
dom van Christus voort te brengen. We moeten ‘Christus B.V.’
worden, de christenen die Christus produceren, die van Christus
genieten, die Christus uitdelen en die Christus aan God offeren.
Alles in ons moet Christus zijn. Dit is de ware uitdrukking van het
Lichaam van Christus. Dan is er sprake van het huis van God en
het koninkrijk van God. Als we die werkelijkheid hebben, dan heb-
ben we het land, de tempel en de stad.
We kunnen nu onmogelijk in details treden, ten aanzien van
de tempel en de stad. Maar we weten nu in ieder geval iets over
het land — hoe we er binnen kunnen gaan, hoe we het in bezit
kunnen nemen, hoe we ervan kunnen genieten, hoe we er in kun-
nen leven, hoe we het moeten bewerken, hoe we er God moeten
aanbidden en hoe we de tempel en de stad erop kunnen bouwen.
Het is duidelijk voor ons, dat Christus Zelf het land is, en dat de
tempel en de stad de volheid van Christus zijn. Christus Zelf is
het Hoofd en de volheid van Christus is het Lichaam, de
Gemeente. In deze boodschappen, hebben we gesproken over het
land met de tempel en de stad. Dit is Christus en de Gemeente,
Zijn Lichaam, de volheid van Hem die alles in allen vervuld.
Dit is wat God vandaag zoekt. Dat we Hem trouw mogen zijn en
dat we door Zijn genade mogen leren, hoe we van Christus kunnen
genieten, hoe we Christus kunnen ervaren en hoe we Christus moe-
ten toepassen in ons dagelijkse leven. Dan zullen we voortdurend
groeien in onze ervaring, alsook in ons genot van Christus, totdat
we met alle heiligen, het beloofde land binnen zullen gaan, om het
te bewerken en de tempel en de stad te bouwen.
AANGAANDE TWEE DIENSTKNECHTEN
VAN DE HEER

Wij danken de Heer dat de bediening van Watchman Nee en


zijn medewerker Witness Lee voor het Lichaam van Christus, al
meer dan tachtig jaar een zegen is geweest voor de kinderen van
de Heer in alle delen van de wereld. Hun werken zijn in vele talen
vertaald. Onze lezers hebben veel vragen gesteld over Watchman
Nee en Witness Lee. Als antwoord op hun vragen geven we dit
beknopte overzicht van het leven en werk van deze twee broe-
ders.

Watchman Nee
Watchman Nee werd een christen op zeventienjarige leeftijd.
Zijn bediening is zeer bekend onder de zoekende gelovigen over
heel de wereld. Velen hebben door zijn werken hulp ontvangen
ten aanzien van het geestelijke leven en de verhouding tussen
Christus en Zijn gelovigen. Velen weten echter niets over een
ander net zo belangrijk aspect van zijn bediening, die de praktijk
van het gemeenteleven en de opbouw van het Lichaam van Chris-
tus benadrukt. Broeder Nee schreef veel boeken over zowel het
christelijke leven als het gemeenteleven. Tot aan het einde van
zijn leven was Watchman Nee een gave van de Heer voor de ont-
sluiering van de openbaring in Gods Woord. Na twintig jaar
geleden te hebben in gevangenschap in China, stierf hij in 1972
als een trouwe getuige van Jezus Christus.

Witness Lee
Witness Lee was de meest trouwe en betrouwbare medewer-
ker van Watchman Nee. In 1925, op negentienjarige leeftijd,
ervaarde hij een dynamische geestelijke wedergeboorte en wijdde
hij zichzelf toe aan de levende God, om Hem te dienen. Vanaf dat
206 DE ALLESOMVATTENDE CHRISTUS

moment begon hij de Bijbel intensief te bestuderen. Gedurende


de eerste zeven jaar van zijn christelijke leven werd hij zeer
beïnvloed door de ‘Plymouth Brethren’. Vervolgens ontmoette hij
Watchman Nee en de daarop volgende zeventien jaar, tot 1949,
was hij een medewerker van broeder Nee in China. Tijdens de
tweede wereldoorlog, toen China was bezet door Japan, werd hij
door de Japanners gevangen genomen en leed hij voor zijn trouwe
dienst aan de Heer. De bediening en het werk van deze twee
dienstknechten van God bracht een grote opwekking teweeg
onder de christenen in China, wat resulteerde in de verspreiding
van het evangelie over heel het land en de opbouw van honderden
gemeenten.
In 1949 riep Watchman Nee al zijn medewerkers die de Heer
in China dienden bijeen en gaf Witness Lee de opdracht om bui-
ten het vasteland, op het eiland Taiwan, deze bediening voort te
zetten. Dankzij de zegen van God in Taiwan en Zuidoost-Azië,
werden er gedurende de eerstvolgende jaren meer dan honderd
gemeenten gevestigd.
Begin jaren ‘60 werd Witness Lee door de Heer geleid om naar
de Verenigde Staten te emigreren, waar hij meer dan 35 jaar
diende en werkte tot voordeel van de kinderen van de Heer. Vanaf
1974 tot op het moment dat hij naar de Heer ging in juni 1997,
woonde hij in de stad Anaheim in Californië. In de jaren dat hij in
de Verenigde Staten werkte, publiceerde hij meer dan 300 boe-
ken.
De bediening van Witness Lee is bijzonder nuttig voor zoe-
kende christenen, die naar een diepere kennis en ervaring van de
onnaspeurlijke rijkdommen van Christus verlangen. Door de ont-
sluiering van de goddelijke openbaring van de hele Schrift,
openbaart de bediening van broeder Lee hoe we Christus kunnen
leren kennen voor de opbouw van de Gemeente, Zijn Lichaam, de
volheid van Hem die alles in allen vervult. Alle gelovigen moeten
aan deze bediening van de opbouw van het Lichaam van Christus
deelhebben, zodat het Lichaam zichzelf kan opbouwen in liefde.
Alleen de voltooiing van dit bouwwerk kan het doel van de Heer
vervullen en Zijn hart tevredenstellen.
Het belangrijkste kenmerk van de bediening van deze twee
AANGAANDE TWEE DIENSTKNECHTEN VAN DE HEER 207

broeders is, dat zij de waarheid leren volgens het zuivere woord
van de Bijbel.
We zullen nu een korte beschrijving geven van de voornaam-
ste overtuigingen van Watchman Nee en Witness Lee:
De heilige Bijbel is de volledige goddelijke openbaring, onfeil-
baar en door God-geademd, en woord voor woord ingegeven door
de Heilige Geest.
God is de enige Drie-enige God — de Vader, de Zoon en de Hei-
lige Geest — die zowel coëxisteert (naast elkaar bestaan) als
wederzijds coïnherent (inwonend) is van eeuwigheid tot eeuwig-
heid.
De Zoon van God, te weten God Zelf, is vlees geworden om een
mens te zijn, genaamd Jezus, die werd geboren uit de maagd
Maria, opdat Hij onze Verlosser en Redder zou zijn.
Jezus, een echte Mens, leefde drieëndertig en een half jaar op
de aarde, om God de Vader aan de mensen bekend te maken.
Jezus, de Christus die door God werd gezalfd met Zijn Heilige
Geest, stierf voor onze zonden aan het kruis en vergoot Zijn bloed
om onze verlossing tot stand te brengen.
Drie dagen nadat hij was begraven, werd Jezus Christus uit
de doden opgewekt en voer veertig dagen later op naar de hemel,
waar God Hem tot Heer over alles maakte.
Na Zijn hemelvaart stortte Christus de Geest van God uit, om
Zijn uitverkoren leden tot één Lichaam te dopen. Vandaag de dag
beweegt deze Geest zich op de aarde om zondaren te overtuigen,
om Gods uitverkoren mensen te regenereren door het goddelijke
leven in hen uit te delen, om in de gelovigen van Christus te
wonen voor hun groei en om het Lichaam van Christus op te bou-
wen voor Zijn volledige uitdrukking.
Aan het einde van deze eeuw zal Christus terugkomen om Zijn
gelovigen op te nemen, de wereld te oordelen, de aarde in bezit te
nemen en Zijn eeuwige koninkrijk te vestigen.
De overwinnende heiligen zullen met Christus regeren in het
duizendjarig vrederijk en alle gelovigen in Christus zullen voor
eeuwig deelhebben aan de goddelijke zegeningen in het Nieuwe
Jeruzalem, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde.
Verspreidings beleid

Living Strean Ministry stelt graag de electronische


versie van deze zeven boeken gratis beschikbaar.
We hopen dat velen deze boeken zullen lezen en
het ook aan andere bekend zullen maken. Wij vra-
gen u, voor de goede orde, uitgeprinte bestanden
beperkt worden tot eigen gebruik. De inhoud van
deze bestanden, mogen niet in welke vorm dan
ook, opnieuw geplaatst worden. Als u meerdere
kopieën wilt gebruiken, stuur dan een schriftelijk
verzoek naar copyright@lsm.org. We vragen uw
ook de voorwaarden van de auteursrechten te re-
specteren. De PDF bestanden mogen onder geen
omstandigheden voor eigen gebruik worden
aangepast of gewijzigd.

You might also like