Professional Documents
Culture Documents
Week 3 - Diarree
Week 3 - Diarree
Week 3 - Diarree
WEEK 3 – DIARREE
ALGEMENE LEERDOELEN 2
TAAK 3.1 – LACTASE DEFICIËNTIE 7
TAAK 3.2 – STEATORROE BIJ CF 13
TAAK 3.3 – COLITIS ULCEROSA 20
TAAK 3.4 – VIRALE GASTRO-ENTERITIS 31
TAAK 3.5 – BACTERIËLE GASTRO-ENTERITIS 37
ALGEMENE LEERDOELEN
Fagocyten
Neutrofielen
Aanwezig in bloed (60-70% WBC)
Normaal niet aanwezig in weefsels
Korte levensduur (2 dagen)
Formatie in beenmerg (14 dagen)
Als reactie op infectie = sterke productie van neutrofielen
Functies
o Directe reactie op infectie
o Nemen pathogenen op en doden cellen door fagocytose
o Vrijgave van cytotoxische inflammatoire mediatoren: ROS,
chemokines, proteolytische enzymen)
ROS-formatie
1) Chemotaxis en adherentie van microbe door fagocyt
2) Inname van microbe door fagocyt
3) Formatie van een fagosoom
4) Fusie van fagosomen met een lysosoom om een fagolysosoom te
vormen
5) Vertering van microbe door enzymen
6) Formatie van een residulichaam
7) Inhoud wordt vrijgegeven in omgeving
Monocyten/macrofagen
Macrofaag = gedifferentieerde vorm
Aanwezig in bloed (monocyten) 1-6%
In weefsels ontwikkelen ze tot macrofagen
Dendritische cellen
Ontwikkelt uit monocyten
Aanwezig in het hele lichaam: huid, bloed, lymfeorganen
Functies:
o Fagocyteren
o Antigeenpresentatie (belangrijkste functie). Kan dit beter en
efficiënter dan macrofaag,
o Via MHC II wordt het in kleine stukjes aangeboden aan een T-
lymfocyt
NK-cellen
Lymfocyten (10%)
Aanwezig in bloed en perifere lymfeorganen
Herkennen geïnfecteerde en gestresste cellen
Functies
o Doden van beschadigde of geïnfecteerde cellen via toxische
granula proteïnen
o Activatie van (IL-12 productie) macrofagen door IFN- vrijgave
Mestcellen
Aanwezig in huid en mucosale epitheel en rondom bloedvaten
Veel granulen = snelle afgifte na activatie
o Vasoactieve amines
o Proteolytische enzymen
Productie cytokinen en lipide mediatoren als reactie op infectie
Vooral geschikt bij afweer tegen wormen (met eosinofiele)
3) OPLOSBARE STOFFEN
Complementsysteem
Een collectie van circulerende en membraan geassocieerde proteïnen die
belangrijk zijn in de verdediging tegen microben
Cascade van proteolytische enzymen
Drie pathways van activatie
o Alternatieve pathway = binding van C3 op microbe oppervlak
o Klassieke pathway = resultaat van antilichaambinding aan
microbe (IgM)
o Lectine pathway = geactiveerd na MBL-binding (mannose
binding lectine = plasma eiwit; aanwezig in bloed) aan
glycoproteïnen op microbe
Resulteert in
C3b bindt aan oppervlakte van pathogenen (staat bij alle pathways
centraal). Doordat C3b bindt aan microbe, wordt dit herkent door
compementreceptor-1. Hierdoor kan microbe worden gefagocyteerd door
een fagocyt. Als C3b niet aanwezig was, was het minder makkelijk voor de
fagocyt om de microbe te herkennen en binnen te halen. Dragen
uiteindelijk alle drie bij aan de dood van pathogeen.
De type immuunreactie is afhankelijk van het type micro-organismen
1) Bacteriën = ontsteking complement activatie en fagocytose
2) Virussen = antivirale verdediging NK-cellen en T-cellen
3) Wormen – mestcellen en eosinofiele
Afhankelijk van PAMP krijg je activatie van PRR en ontstekingsproces of
antivirale status. Bij TLRs zijn sommige voor ontsteking en andere voor
antiviraal.
Antiviraal
Geïnfecteerde cel met virus
Virusdeling en replicatie
Type 1 IFN wordt aangemaakt (cytokine)
Dit heeft effect op naburige cellen (nog niet geïnfecteerde cellen)
IFN bindt aan receptor op deze nog niet geïnfecteerde cellen
Hierdoor is de cel beschermd tegen het virus
Lichamelijk onderzoek
Normale zuigeling op P30, voorheen P45
Vitale parameters = bloeddruk RR 80/50, pols 110 regelmatig equaal
Temperatuur 37C, gewicht 7 kg, lengte 60 cm
Hart en longen geen afwijkingen
Abdomen
o Inspectie = bolle buik
o Auscultatie = levendige peristaltiek
o Percussie = hypertympanie
o Palpatie = geen afwijkingen
Uitwerkingen
1) Macroscopie = bloedvoorziening en innervatie jejunum en ileum
Veneus
Afvloed van het jejunum en ileum geschiedt via Vv. mesenterica
superior.
o Deze venen verenigen zich tot één ter hoogte van de nek van
de pancreas.
o Hier verenigd de vene zich met de v. splenica om samen door
te gaan als de v. portae
Parasympatisch
Histologie
Opbouw darmwand
Met de nevenstaande plaatjes wil ik een aantal in de eindtermen
genoemde termen belichten, en over de verschillen tussen het jejunum en
ileum uitweiden:
- Als men de plooiing van het jejunum en ileum vergelijkt ziet men dat
bij het jejunum de plicae circularis veel talrijker zijn dan in het ileum.
- Het ileum is talrijk in lymfefollikels iets waar het jejunum volledig
arm aan is. Over de opbouw van deze lymfefolikels vertel ik later
meer.
Maag – mixen
Koolhydraten worden in de maag niet verder verteert. Dit komt doordat HCl
secretie in de maag zorgt voor inactivatie van -amylase.
Dikke darm
Glucose kan ook via GLUT2 worden opgenomen door -cellen van de
pancreas. Dit zorgt daar voor een verhoogde ATP-productie, waardoor ATP-
afhankelijke K+-kanalen dicht gaan. Hierdoor depolariseert de cel en gaan
Ca2+-kanalen open. Door calcium influx zal exocytose van insuline vesicles
plaatvinden.
Lactasedeficiëntie
Lactasedeficiëntie kan tot osmotische diarree leiden. Lactase is een
enzym dat normaal in de dunne darm voorkomt en melksuiker (lactose)
omzet in glucose en galactose zodat het in het bloed kan worden
opgenomen. Wanneer mensen met lactasedeficiëntie melk drinken of
zuivelproducten eten, wordt de lactose niet verteerd en komt deze
onverteerd in de dikke darm waar deze wordt gefermenteerd. Dit zal leiden
tot gasvorming en een opgezette buik.
Wanneer het lactose niet kan worden afgebroken door lactase zullen de
bacteriën in de dikke darm het lactose fermenteren wat resulteert in gas
en organische zuren. Bijgevolg zal de patiënt flatulentie en een opgeblazen
gevoel krijgen. De symptomen die iemand ervaart zijn afhankelijk van de
mogelijkheid waarmee de bacteriën in het colon lactose kunnen omzetten
in SCFA, CO2 en H2.
Toepassing op casus
Hypertympanie, flatus en opgeblazen buik gasvorming (lucht in de
darmen).
Stinkende ontlasting: verzuring door lactose in de ontlasting
Medische voorgeschiedenis = CF
Lichamelijk onderzoek
Vitale parameters = bloeddruk RR 110/75, pols 72 regelmatig equaal
Temperatuur 37C, gewicht 55 kg, lengte 170cm
Hart en longen geen afwijkingen
Abdomen
o Inspectie = ingevallen
o Auscultatie = normale peristaltiek
o Percussie = wisselende tympanie
o Palpatie = scherpe leverrand, niet vergroot
Uitwerkingen
1) Macroscopie = topografie pancreas, innervatie en bloedvoorziening
De pancreas ligt als een langgerekt orgaan dwars in de bovenbuik,
grotendeels in het gebied van de regio epigastrica. Het corpus pancreatis
kruist L1//L2, het naar rechts wijzende caput pancreatis loopt tot aan
L3/L4. De cauda pancreatis kan zich in de linker bovenbuik tot dichtbij de
milt uitstrekken. Pijn als gevolg van pancreas aandoeningen wordt vaak
gordelvormig gevoeld in het bovenste deel van het abdomen en zelf tot in
het onderste gedeelte van de thorax.
De sfincter van Oddi is een kringspier rondom de papil van Vater waarmee
de hoeveelheid vloeistof vanuit de lever, galblaas en alvleesklier geregeld
kan worden richting het duodenum.
door CCK, waardoor gal wordt afgescheiden. Daarnaast zorgt het ook voor
het verzadigingsgevoel door inwerking op de nervus vagus.
Door zuren in de maag zal secretine worden afgegeven door s-cellen in het
duodenum. Secretine zorgt vervolgens voor bicarbonaat secretie vanuit de
pancreas. HCO3 zal namelijk de zuren die vanuit de maag in het duodenum
komen gaan neutraliseren. Een kleine hoeveelheid komt van duodenale
cellen, maar het grootste gedeelte uit de pancreas, welke een waterige
oplossing van NaHCO3 secreteert. Het exocriene gedeelte van de pancreas
bevat lobulus genaamd acini welke openen in ducts in het lumen. De
acinaire cellen secreteren verteringsenzymen en de duct cellen secreteren
de NaHCO3 solutie.
Rol CFTR-proteïne
Voornaamste defect bij CF is abnormale functie van een epitheel chloride
kanaal proteïne dat wordt gecodeerd door het CF-transmembraan
conductie regulatie (CFTR) gen op chromosomale locus 7q31.2.
Veranderingen in mucus worden gezien als secundair aan de verstoring
van transport van chloride ionen. In normaal epitheel vindt transport van
chloride plaatst door transmembraan proteïnen, zoals CFTR, die chloride
kanalen vormen. Mutaties in het GFTR-gen zorgen ervoor dat de
epitheelmembranen relatief impermeabel worden voor chloride ionen.
De invloed van deze defecten is weefselspecifiek
1) De voornaamste functie van CFTR-proteïnen in de zweetkliergangen
is om luminale chloride te resorberen en de natrium resorptie door
epitheel natrium kanalen (ENaC) aan te passen. Verlies van CFTR-
functie in zweetkliergangen leidt daarom tot verminderde resorptie
van NaCl en productie van hypertoon (“zout”) zweet ( Figuur 6.4
boven).
2) In het respiratoire en intestinaal epitheel vormt CFTR een
belangrijke plek voor actieve luminale secretie van chloride. CFTR-
mutaties zullen hier dus leiden tot verlies of vermindering van
chloride secretie in het lumen ( Figuur 6.4 onder). Actieve luminale
natrium absorptie door ENaCs zijn verhoogd. Beide ion
veranderingen zorgen voor een verhoging van passieve water
resorptie van het lumen, leidend tot afname van het watergehalte
van de oppervlaktevloeistof op mucosacellen. In tegenstelling tot de
zweetgangen, is er geen verandering in zout concentratie in de
oppervlaktelaag van respiratoire en intestinale mucuscellen in
normale mensen versus CF-patiënten.
Lichamelijk onderzoek
Vitale parameters = bloeddruk RR 110/75, pols 72 regelmatig equaal
Temperatuur 36,5C, gewicht 62 kg, lengte 170 cm
Hart en longen geen afwijkingen
Abdomen
o Inspectie = geen afwijkingen
o Auscultatie = normale peristaltiek
o Percussie = wisselende tympanie
o Palpatie = drukgevoelig colonkader
Uitwerkingen
De darm wordt van oraal naar aboraal als volgt onderverdeeld: blindedarm
(caecum) met wormvormig aanhangsel (appendix vermiformis) –
karteldarm (colon), bestaande colon uit ascendens, transversum,
descendens, sigmoïdeum – endeldarm (rectum)
Ostium ileale
Het ostium ileale sluit het terminale ileum af
t.o.v. van het caecum en voorkomt zo het
terugstromen van de inhoud van de dikke
darm. Bij het ostium ileale laat het uiteinde
van het ileum de ringspierlaag van de dikke
darm tot in de dikke darm uitstulpen. De
ringspierlaag van zowel ileum als caecum
werkt daarbij als sfincter. Het ostium gaat af en toe open, zodat de inhoud
van de dunne darm in de dikke darm kan stromen, maar een reflux wordt
vermeden.
Bloedvoorziening en innervatie
De v. mesenterica superior vervoert bloed uit de dikke darm tot aan het
gedeelte nabij de linker colonflexuur. Vanaf daar verloopt de veneuze
afvoer via de v. mesenterica inferior.
Tussen deze beide grote venen zijn er meerdere anastomosen. Het
stroomgebied van de v. mesenterica superior is echter aanzienlijk groter.
Het secundair geretroperitonealiseerde colon ascendens kan ook op venen
van het spatium retroperitoneale zijn aangesloten die uitkomen in de v.
cava inferior, dit is de portocavale anastomose. De v. mesenterica inferior
ontstaat door de vereniging van de v. colica sinistra, de vv. sigmoideae en
de v. rectalis superior (alle uit het gebied dat door de a. mesenterica
De mucosa bevat crypten, net als in dunne darm, maar bevat geen villi. In
de crypten zijn enterocyten, gobletcellen en entero-endocriene cellen
aanwezig. Het aantal gobletcellen neemt naar distaal steeds meer toe.
Plicae semilunares zijn minder hoog en minder frequent als in de dunne
Motiliteit (Silverthorn)
Motiliteit van de tractus digestivus wordt geregeld door zenuwen,
hormonen en paracriene signalen. De twee hoofdfuncties zijn om het
voedsel van de mond tot aan de anus te verplaatsen, om mechanisch het
voedsel te mixen en om de blootstelling aan verterings-enzymen te
maximaliseren.
Groepen van cellen zijn elektrisch verbonden door gap junctions op een
contraherend segment te creëren. Verschillende regio’s hebben
verschillende type contracties:
1) Tonische contracties = in gladde spier sfincters
en in het anterieure deel van de maag: duren
minuten tot uren
2) Phasic contracties = contractie-relaxatie cycli die
slechts enkele seconden duren. Treden op in
posterior gedeelte van de maag en dunne darm.
Deze cycli zijn geassocieerd met slow wave
potentialen. Er zijn 3 (maag) tot 12 (duodenum)
golven/minuut en de drempelwaarde wordt niet
altijd elke cyclus bereikt, waardoor niet altijd contracties ontstaan.
Het is afhankelijk van input van enterische zenuwstelsel.
a. Contracties zijn gegradeerd a.d.h.v. influx van Ca 2+ in de
spiervezel. Hoe langer de duratie van de slow wave, hoe meer
actiepotentialen, hoe meer en langer de
contractiekracht. Slow waves ontstaat in het
netwerk van interstitiële cellen van Cajal
(ICC).
2) Natriumabsorptie (Na+)
De drijvende kracht voor de Na + absorptie is de Na-K-ATPase pomp op het
basolaterale membraan van de enterocyt. Deze pomp creëert een grote
vanuit het lumen naar binnen gerichte elektrochemische gradiënt voor Na +
wat zorgt dat natrium de cel instroomt. In de dunne en dikke darm wordt
natrium op vier verschillende manieren opgenomen, waarvan glucose en
aminozuren cotransport een voorbeeld is:
3) Chloorabsorptie (Cl-)
De dunne en dikke darm zijn allebei verantwoordelijk voor de Cl- absorptie.
Deze is vaak gelinked aan Na+ absorptie, door ofwel een elektrisch
Epitheellaag
Bron: https://www.youtube.com/watch?v=2Um45kC3-9A
Lichamelijk onderzoek
Licht apathisch, vermoeide indruk met ingevallen ogen en
verminderde huidturgor
Vitale parameters = bloeddruk RR 80/50, pols 110 regelmatig equaal
Temperatuur 38C, gewicht 12 kg, lengte 95 cm
Hart en longen geen afwijkingen behoudens tachycardie
Abdomen
o Inspectie = ingevallen buik
o Auscultatie = zeer levendige peristaltiek
o Percussie = wisselende tympanie
o Palpatie = geen afwijkingen
Uitwerkingen
Gastro-enteritis (buikgriep) = een ontsteking van de mucosa in het
maagdarmstelsel, die door veel potentiële verwekkers kan worden
veroorzaakt.
Symptomen zijn diarree, algehele malaise, misselijkheid, braken en
verminderde eetlust.
Risicofactoren zijn kinderleeftijd, slechte hygiëne, reizen naar
(sub)tropen, antibioticagebruik pseudomembraneuze colitis
(infectie met Clostridium difficile) en immunosuppressiva
Oorzaak kan viraal, bacterieel of parasitair zijn
Pas vooral op bij dehydratie bij kinderen
Interne geneeskunde
Virale verwekkers
NHG-standaard acute diarree
De meest voorkomende virale verwekkers van acute diarree zijn
norovirussen, het rotavirus en bepaalde typen adenovirussen.
Norovirussen zijn bij volwassenen de belangrijkste virale verwekkers; zij
kunnen leiden tot uitbraken van virale gastro-enteritis.
Het rotavirus komt vooral voor bij jonge kinderen en ouderen met acute
diarree, en gaat dikwijls gepaard met frequent braken gedurende de eerste
dagen. De diarree kan relatief lang aanhouden doordat de resorptie is
afgenomen als gevolg van beschadiging van de darmwand. Er is een vaccin
beschikbaar tegen het rotavirus. De Gezondheidsraad is anno 2014 nog in
beraad of het vaccin tegen rotavirus zal worden opgenomen in het
Rijksvaccinatieprogramma.
Sommige typen adenovirussen kunnen, vooral bij kinderen, een acute
gastro-enteritis veroorzaken die qua verschijnselen vergelijkbaar is met
die van een rotavirusinfectie.
Immuniteit in kinderen
Levenscyclus van de mens - ontwikkeling en gezondheid van conceptie tot
ouderdom. Van Eck en de Gier blz 132-135.
Adaptieve immuunsysteem afhankelijk van contact met pathogenen
B- en T-lymfocyten prolifereren specifiek voor één pathogeen
Het vruchtwater is een overwegend steriele omgeving, waardoor de foetus
in principe niet in contact komt met pathogenen en de specifieke afweer
nog volledig naïef is voor de geboorte. Het aangeboren (niet-specifieke)
immuunsysteem kan echter wel functioneren zonder eerder contact met
pathogenen; dit immuunsysteem herkent oppervlaktemoleculen die veel
pathogenen met elkaar hebben.
Bij de geboorte komt het kind in een niet-steriele omgeving terecht;
kolonisatie van het lichaam door vele soorten bacteriën vindt al tijdens de
geboorte plaats. Het lichaam van de moeder is een belangrijke bron van
bacteriën die het kind koloniseren (vooral bij een vaginale baring, waarbij
bacteriën uit de vagina en darm een grote rol spelen). Bij een keizersnede
vertoont een kind een ander kolonisatiepatroon.
Ook bij het geven van borstvoeding vindt overdracht plaats van bacteriën.
In de eerste één tot twee jaar van het leven rijpt ook het adaptieve
(specifieke) immuunsysteem uit. Bij de geboorte is alleen nog het
Interferonen:
Interferon-alfa wordt geproduceerd na een virale infectie,
stimuleren cellen van het immuunsysteem, waarna virusreplicatie
wordt voorkomen
Interferon-gamma worden geproduceerd door T-lymfocyten;
activeren macrofagen en andere immuuncellen.
Samenvattend:
Het CD8-complex van de cytotoxische T-cel bindt aan MHCI →
activatie
o Productie van perforines → maken gaatjes in membraan van
aangevallen cel waardoor vloeistoffen de cel uit stromen
o Productie van cytotoxische substanties die in de aangevallen
cel worden geïnjecteerd waardoor de cel opzwelt en doodgaat
Lichamelijk onderzoek
Vitale parameters = bloeddruk RR 110/75, pols 68 regelmatig equaal
Temperatuur 37,9C, gewicht 65 kg, lengte 174 cm
Normale sclerae en huid
Hart en longen geen afwijkingen
Abdomen
o Inspectie = geen afwijkingen
o Auscultatie = levendige peristaltiek
o Percussie = hyper tympanie
Palpatie = geen afwijkingen
Uitwerkingen
Virulentie hangt vaak met slechts enkele virulente genen samen. Bv.
slechts enkele virulente genen in sommige salmonella-stammen kan
levensbedreigend zijn. Bacteriën kunnen deze virulente genen wel
uitwisselen.
Gemeenschappen van bacteriën kunnen ook biofilms vormen, waardoor ze
moeilijk aantastbaar zijn door het immuunsysteem.
3. Osmotische diarree
De aanwezigheid van hypertonische vloeistof in de intestinale lumen
kan osmotische diarree veroorzaken. Hoge concentraties zouten als
SO4-, Mg2+ en PO4-, welke maar langzaam geabsorbeerd worden in
de darmen, kunnen verantwoordelijk zijn.
a. Magnesiumsulfaat oplossing vaak gebruikt als laxeermiddel.
De osmotische gradiënt zorgt zo voor watertransport richting
het lumen.
b. Absorptie-afwijkingen kunnen ook tot osmotische diurese
leiden als nutriënten die normaal in dunne darm worden
geabsorbeerd, niet worden geabsorbeerd verhoogde
luminale osmotische druk deze nutriënten worden
gefermenteerd door bacteriën in colon dus moleculen
afgebroken nog hogere osmolariteit water naar lumen
diarree. Dit laatste is ook aan de hand bij lactose-intolerantie
lactose wordt gefermenteerd diarree.
1. Complement-activatie
a. Alternatieve pathway
geactiveerd door
peptidoglycanen (in celwanden
van grampositieve) en LPS (in
celwanden gramnegatieve).
Intracellulaire bacteriën
Immunologische response op bacteriële infecties bestaat uit 3 delen:
- Barrières
- Aangeboren immuniteit
- Adaptieve immuniteit
Barrières:
Er zijn een aantal barrières die een bacterie moet overwinnen voordat het
immuunsysteem actief wordt. Deze barrières zijn bedoeld om het individu
te beschermen tegen infecties. Enkele voorbeelden:
- Normale darmflora: voorkomen kolonisatie. Daarom zijn bepaalde
groepen meer vatbaar zoals jongere kinderen die nog een niet
volledig ontwikkeld darmflora hebben of mensen die antibiotica
gebruiken en de darmflora aantast.
- Maagzuur: belangrijke barrière voor bacteriën omdat veel bacteriën
de zuurgraad in de maag niet overleven. Sommige echter wel.
- Motiliteit van de darm: normale peristaltiek is een belangrijke manier
om bacteriën uit de dunne darm te verwijderen.
- Epitheel van de tractus digestivus. Bacteriën probeert via deze route
binnen te komen en op de mucosa van de tractus digestivus te
koloniseren. Op de “site of entry” proberen epitheelcellen de
infecties te elimineren door antibiotische peptides te produceren en
intra-epitheliale lymfocyten te hebben.
Als het antigen worden gepresenteerd aan deze immuuncellen komt als
eerste de aangeboren immuniteit in actie.
De aangeboren immuun cellen worden geactiveerd door herkenning van de
bacterie via pattern recognition receptors. Dit zijn receptoren op
immunologische cellen die patronen herkennen op bacteriën. Deze
patronen heten pathogeen-associated moleculaire patronen (PAMPs).
Adaptief immuunsysteem
Dendritische cellen zijn de schakel tussen het aangeboren
immuunsysteem en het adaptief immuunsysteem. Dendritische cellen zijn
antigen presenting cells (APCs). Dit houdt in dat zij een bacterie
endocyteren en een stukje van de bacterie op hun celmembraan
presenteren. Hiermee gaan ze naar een dichtbij gelegen lymfoïd orgaan
zoals een lymfeknoop. Daar zijn T-cellen aanwezig die worden geactiveerd
na binding aan de DC-cel.
T-cellen en B-cellen
Als een DC binnenkomt in een lymfoïd orgaan kan een ongedifferentieerde
T cel binden aan de DC cel. Als ze het antigeen herkennen dat wordt
gepresenteerd op de DC-cel zullen de T cellen worden geactiveerd. Er
vormen dan 2 soorten - cellen:
Microben veroorzaken ziekte door het direct doden van gastheercellen die
ze infecteren, of door het vrijlaten van toxines die weefselschade of
functionele ontregelingen kunnen veroorzaken in cellen en weefsels die
niet geïnfecteerd zijn. Daarnaast veroorzaken microben vaak ziekte door
immuun responsen te stimuleren die zowel het geïnfecteerde weefsel als
het normale weefsel beschadigen. Veel kenmerken van microben bepalen
hun kwaadaardigheid; veel diverse mechanismen dragen bij aan de
pathogenese van infectieziekten.
CD4+ T cellen differentiëren naar Th1 effector cellen onder invloed van IL-
12, welke wordt geproduceerd door macrofagen en dendritische cellen. De
T cellen brengen CD40 liganden tot expressie en secreteren IFN-gamma;
deze twee stimuli zorgen ervoor dat macrofagen verschillende
microbicidale stoffen gaan produceren, inclusief reactive oxygen species
(ROS), nitric oxide (NO) en lysosomale enzymen. IL-12 en IFN-gamma lijken
van belang te zijn bij immuniteit tegen intracellulaire bacteriën.
Gefagocyteerde bacteriën stimuleren CD8+ T cel responsen als bacteriële
antigenen worden getransporteerd van fagosomen naar het cytosol of als
de bacteriën ontsnappen van fagosomen en het cytoplasma van
geïnfecteerde cellen binnengaan. In het cytosol zijn microben niet meer
vatbaar voor microbicidale mechanismen van fagocyten; voor verwijdering
van infectie moeten de geïnfecteerde cellen dan
worden gedood door CTLs. De effectoren van
celgemedieerde immuniteit, namelijk CD4+ T cellen
die macrofagen activeren en CD8+ T cellen,
functioneren samen in de bescherming tegen
intracellulaire bacteriën.
De macrofaag activatie die ontstaat als respons op
intracellulaire microben kan weefselschade
veroorzaken. Deze schade kan resultaat zijn van
delayed-type hypersensitivity (DTH) reacties op
microbiële eiwit antigenen. Aangezien intracellulaire
bacteriën geëvolueerd zijn om doding te weerstaan