Professional Documents
Culture Documents
NA Summary ch.2 en ch.3
NA Summary ch.2 en ch.3
NA Summary ch.2 en ch.3
Significante cijfers
Nauwkeurigheid van een meetwaarde zie je aan het aantal significante cijfers
Afspraken:
Nullen aan het begin van het getal tellen niet mee (0,034 heeft 2 significante cijfers)
Nullen tussen of na het getal tellen wel mee (0,3040 heeft 4 significante cijfers)
Machten van tien tellen niet mee
Drie vuistregels:
1. Delen en vermenigvuldigen: uitkomst heeft de minst aantal significante cijfers van de
gegevens gebruikt
2. Optellen en aftrekken: uitkomst heeft de minst aantal decimalen van de gegevens
gebruikt
3. Tussenresultaten rond je nooit af; alleen het eindantwoord
Elektrische stroom
Verbind plus- en minpolen van een batterij met een metalen draad -> lading
stromen: elektrische stroom
In metaaldraad loopt de elektronen gaan van - naar + (e- )
(Elektrische) stroom loopt van + naar – (I)
Stroomsterkte: hoeveelheid lading die per seconde door een geleider stroomt
I=Q/T
Geleiders en isolatoren
Geleiders: stoffen stromen er gemakkelijk door heen, ex metaal
Isolatoren: stoffen stromen er niet gemakkelijk door heen, ex rubber en glas
Metaalatomen zitten op elkaar waardoor de elektronen makkelijk kunnen
overspringen, zwak gebonden aan kern - > vrije elektronen
Bewegen van – naar + wat een elektrische stroom creëert
§2.2 spanning
spanningsbronnen
Spanningsbron houdt de elektrische stroom in stand en levert elektrische energie
Gelijkspanningsbron, accu of batterij, heeft twee vaste polen: min en plus
o Stroom verlaat bij pluspool en komt terug bij de minpool
spanning
Spanningsbron: stroom + energie
Apparaat dat de energie krijgt zet de energie op in een andere vorm
Spanning (U): hoeveel energie de spanningsbron aan iedere coulomb lading
meegeeft - 1 Volt = 1 Joule/Coulomb
U = ΔE/Q
Capaciteit: hoelang een spanningsbron bepaalde stroomsterkte kan leveren
o Eenheid: Ah (ampère-uur)
o Berekenen C = I · t
Schakelschema’s
Overzichtelijke voorstelling van een stroomkring
Componenten: onderdelen van een schakeling
Twee componenten op een spanningsbron wilt aansluiten:
o In serie (achter elkaar)
o Parallel (naast elkaar)
Spanningsbronnen in serie en parallel
o Serie: pluspool aan minpool enz. en spanning optellen
-> grotere spanning
o Parallel: verbind de pluspolen en minpolen en spanning
blijft gelijk en capaciteit is groter (meer Ah)
weerstand
Weerstand (R): hoeveel spanning er nodig is om 1 A aan stroomsterkte door een
apparaat te krijgen
Bij een constantaandraad zijn de spanning en stroomsterkte dus recht evenredig
o Spanning n keer zo groot, stroomsterkte ook n keer zo groot
U=R*I
R is de evenredigsheidsconstante tussen I en U
Steilheid in een evenredig verband= 1/R
Ongekeerd evenredig met de weerstand
Hoe groter de weerstand hoe kleiner de stroomsterkte per volt spanning
Hoe groter de I – kleiner de R
} R = U/I
Hoe groter de R – kleiner de I
§2.3 weerstand
Weerstand bepalen
Trendlijn: beste schatting van het verband tussen twee meetwaarden, ex. U en I
Recht evenredig verband? trendlijn door oorsprong
Functievoorschirft van een rechte lijn:
o Y = a * x + b (a: steilheid en b: waarde van het snijpunt met de y-as, is 0)
Voor het (U,I) diagram van een ohmse weerstand geldt:
o l = a * U + b met a = 1/R en b = 0
Ohmse weerstand
Constantaandraden zijn U en I recht evenredig. Weerstand R is constant (steilheid)
Is de (U,I) grafiek een rechte lijn door de oorsprong en zijn U en I evenredig met
elkaar -> U = R * I
o R verandert niet als U verandert, want is de constant
o Grote weerstand, kleine stroom bij dezelfde spanning (loopt minder steil af)
Niet-ohmse weerstand
Niet-ohmse weerstand is niet constant
Halfgeleiders hangt af van de temperatuur of hoeveelheid licht erop valt
LDR (light dependent resistor): weerstand van een LDR neemt af als er meer licht
opvalt (ex. Belichtingsmeter fotograaf)
NTC-weerstand (negatieve temperatuur coëfficiënt): weerstand van de NTC neemt af
als de temperatuur stijgt (ex. Elektrische thermometers) ((R,T) diagram)
Diode: weerstand die de stroom slechts in 1 richting doorlaat (ex. Adapter van je
telefoon)
Gebruik je in gelijkrichtschakelingen, waarmee je wisselspanning omzet in
gelijkspanning
Elektriciteit thuis
Tussen de draden die het huis binnen komen staat een wisselspanning van 230 v
Te grote stroom -> Draden worden te heet, door warmte kunnen stroomdraden
smelten en kan er brand ontstaan
Oplossing? zekering
Veiligheid
Apparaat onder stroom aanraken loopt een stroom door je heen naar de aarde
Te grote stroom door je lichaam is gevaarlijk
Vanwege dit risico -> aardlekschakelaar
Waar? In de hoofdleiding
Wat doet het? Schakelt de spanning uit als het verschil tussen stroom die in en uit het
huis gaat groter is dan 30mA
Spanningszoeker: op welke van de twee polen van een stopcontact 230v staat
2.6 elektriciteit gebruiken
Energie en vermogen
Lamp zet elektrische energie om in licht en warmte
Hoeveel energie hangt af van de tijd dat het aanstaat
Elektrisch vermogen
Met spanning (V) en vermogen (W) kan je de stroomsterkte (A) berekenen:
o P=U ∙ I
Rendement
Rendement symbool: η
Enut Pnut
o η= =
Ein Pin
Welk deel van de gebruikte energie ( Ein) is omgezet in nuttige energie ( Enut )
Weinig ongewenste energie -> rendement hoog
Energiebesparing -> hoger rendement krijgen
3.1 soorten krachten
Krachten tekenen
• Grootheid kracht -> vector
o Grootte en richting (snelheid en verplaatsing)
o Aangrijpingspunt (op welk punt de kracht werkt)
• Regels:
o Pijl begint bij het aangrijpingspunt van de kracht
o Pijl wijst in de richting van de kracht
o Hoe groter de kracht, de langer de pijl (1,0 cm = 10 N)
Zwaartekracht en normaalkracht
• Aangrijpingspunt van de zwaartekracht is het zwaartepunt (midden van de tak)
o F Z =m ∙ g -> (N) = (kg) ∙ (m/s2)
• Normaalkracht (Fn) -> kracht van de ondergrond op een voorwerp, loodrecht omhoog
Veerkracht en spankracht
• Veerkracht (hoe groter massa, verder veer uitrekt, groter tegenwerkende veerkracht)
o F V =C ∙ u -> (N) = (N/m) ∙ (m)
• Veerkracht is recht evenredig met de uitrekking van de veer
• C: stugheid van de veer in N/m U: uitrekking in meter
• Spankracht Fspan -> Langs het draad waar het voorwerp aan hangt
Spierkracht en weerstandskrachten
• Spierkracht tegengewerkt door de schuifwrijvingskracht ( F w ,s )
• Spierkracht > schuifwrijvingskracht = beweging
• Schuifwrijvingskracht, afhankelijk van:
o Ruwheid van beide oppervlakken, symbool f
o Hoe hard het voorwerp op de ondergrond drukt, (dus hoe groot de Fn is)
• Maximale schuifwrijvingskracht berekenen:
o F w ,s , max =f ∙ F n -> (N) = (-) ∙ (N)
• Rolweerstandskracht Fw,r (hoe minder banden de grond indeuken, minder de Fw,r)
• Rolweerstandskracht & schuifwrijvingskracht niet afhankelijk van snelheid
• Luchtweerstandskracht Fw,l
o Oppervlakte minder wind vangt, Fw,l minder
o Stroomlijn minder (strak t-shirt), Fw,l minder
o dichtheid minder (hoe hoger je bent), Fw,l minder
o snelheid minder, Fw,l minder
• Berekenen:
1 2
o F w ,l= ρ ∙ C w ∙ A ∙ v -> (N) = (kg/m3) ∙ (-)∙ (m2) ∙ (m/s)
2
Meerdere krachten
• Resulterende kracht of resultante Fres of nettokracht -> vervangen meerdere krachten
door 1 kracht
• kop-staartmethode:
o F1 op schaal tekenen
o Staart van kracht F2 aan de kop van F1 (goeie grootte en richting)
o Fres teken je vanaf het aangrijpingspunt F1 naar het uiteinde van F2
o Na opmeten bepaal je de resulterende kracht met schaal
1. Bij een hoek van 180° zijn de twee krachten tegenovergesteld gericht aan elkaar. Je moet ze dan van
elkaar aftrekken: Fres = F1 – F2.
2. Bij een hoek van 0° zijn de twee krachten gelijk gericht aan elkaar. Je moet ze dan bij elkaar optellen:
Fres = F1 + F2.
3. Bij een hoek van 90° staan de twee krachten loodrecht op elkaar. Je moet dan de stelling van Pythagoras
gebruiken: Fres = √F12 + F22.
Krachten splitsen
• Als een gondel stil staat is de kracht omhoog = omlaag(zwaartekracht)
• De spankrachten moeten samen de kracht opleveren omhoog
• Kracht ontbinden in componenten -> kracht opsplitsen in twee krachten:
o Twee richting waarlangs krachten ontbinden, vanuit aangrijpingspunt
gestippeld
o Teken en parallellogram: eindpunt van de kracht twee lijnen maken evenwijdig
aan 1 van de gestippelde lijnen
o F1 & F2 langs de zijden van het aangrijpingspunt
• Vervangt Fres door twee componenten -> Fres = F1 & F2
Geen kracht
• beweging: voorwaartse kracht > weerstandskrachten
• snelheid veranderen? resulterende kracht nodig
• geen kracht/ geen resulterende kracht -> constante snelheid
traagheid en massa
• hoe meer massa, hoe groter de traagheid, dus hoe groter het verzet tegen de
versnelheidsverandering is
• wegfietst moeilijker wanneer iemand achterop zit