Professional Documents
Culture Documents
Explosives Safety
Explosives Safety
Explosives Safety
Een explosierisico kan zich in alle bedrijven voordoen waar brandbare gassen, vloeistoffen of
poeders worden gebruikt en er een (onverwachte) ontstekingsbron aanwezig is. Ongevallen
in het verleden maken duidelijk dat explosieveiligheid een belangrijk aspect is in een
onderneming. Explosies komen vaker voor dan gedacht wordt. In vele gevallen zijn de
gevolgen beperkt maar dat is niet altijd zo. Zo verschroeide de steekvlam bij de ontploffing
van een lekkende gasleiding op het industrieterrein van Ghislenghien in de zomer van 2004
alles in een straal van 300 meter. Daarbij vielen 24 doden en 132 gewonden.
Explosiegevaar kan zich in alle ondernemingen voordoen waar brandbare stoffen worden
aanwezig zijn.
Een explosie ontstaat als de volgende zaken in de juiste verhouding aanwezig zijn:
- brandstof: gas, damp of poederstof
- ontstekingsbron: vlam, vonk of een verhit oppervlak
- zuurstof: lucht
Bij een explosie ontstaat altijd een snelle drukgolf. Opgepast, dit is enkel waar wanneer
obstructies aanwezig zijn of de explosie plaatsvindt in een afgesloten ruimte. Wanneer een
explosieve atmosfeer ontsteekt in open atmosfeer zal drukopbouw beperkt blijven.
De kracht van de drukgolf is afhankelijk van de sterkte en de afstand tot de explosie. De directe
gevolgen in functie van de druk wordt weergegeven in Tabel 1. Bij een gas- of stofexplosie kan
de druk oplopen tot zo’n 8 à 10 bar in een afgesloten ruimte (gaslek in een appartement). Een
honderdste van deze druk (zie Tabel 1) is voor veel constructies al te veel.
Tabel 1: overzicht te verwachten directe effecten in functie van de ontstaande drukgolf bij explosie
Bij gasexplosies gaat het in de meeste gevallen om gassen en/of vloeistoffen waarvan al uit
de etikettering blijkt dat het brandbare stoffen zijn. Gasexplosies ontstaan doordat ontsnapt
gas, damp of nevel (van vloeistof of gas) zich mengt met zuurstof. De opmenging van het gas,
de damp of nevel met lucht gaat doorgaans vanzelf. Als het gas in contact komt met een
ontstekingsbron, kan het tot explosie komen. De belangrijkste ontstekingsbronnen zijn open
vuur, vlammen en vonken.
Stofexplosies ontstaan wanneer fijn stof wordt verdeeld in lucht. De brandbare stof kan zeer
uiteenlopend zijn. Zo kunnen textielvezels, voedingsproducten (bloem, melkpoeder, suiker,
…) of zaagmeel een risico tot stofexplosie vormen.
Mogelijke oorzaken zijn:
- het opwervelen van stof door ventilatie, turbulentie of windstoten
- het ontstaan van een stofwolk bij het storten van stoffige producten via
transportbanden, door stortkokers en in silo’s
Een stofexplosie wordt meestal ingeleid door een kleine opgewervelde stofwolk die, eenmaal
ontstoken, een naastgelegen stoflaag in beweging brengt. Dit creëert een nieuwe, grotere
stofwolk waardoor de schaal van de explosie toeneemt. Het risico op stofexplosies wordt vaak
onderschat en bedrijven realiseren zich niet altijd dat er in hun werkomgeving kans is op
stofexplosies.
Wanneer de explosieve atmosfeer verschillende brandbare gassen, dampen, nevels of stof
bevat, dient hiermee bij de beoordeling van de explosierisico’s rekening te worden gehouden.
Zo kan een hybride mengsel, een mengsel van zowel brandbaar stof als gas met lucht, het
effect van de explosie aanzienlijk versterken. Mengsels van nevels of stof met gassen en/of
dampen kunnen al een explosieve atmosfeer vormen wanneer de concentratie van de
afzonderlijke brandstoffen nog onder hun onderste explosiegrens ligt.
1.3 STOFEIGENSCHAPPEN
Een atmosfeer is explosiegevaarlijk als er brandbare gassen, brandbare dampen, brandbare
vloeistoffen, brandbaar stof of brandbare vezels aanwezig kunnen zijn.
De eigenschappen van de stof, hieronder beschreven, spelen hierbij een belangrijke rol.
1.3.1 Explosiegrenzen
Wanneer brandbare gassen in de atmosfeer vrijkomen, vermengen ze zich met de lucht die
voor + 21 vol% uit zuurstof bestaat. Als de concentratie van de brandbare stof in het lucht-
gasmengsel tussen de onderste en de bovenste explosiegrens ligt, dan kan het mengsel
ontploffen als het wordt ontstoken (zie Figuur 1-1).
De onderste explosiegrens of LEL (lower explosive limit) is de grens, uitgedrukt in vol%,
waaronder de concentratie aan brandbare stof te laag is om een zelfstandige vlampropagatie
te laten plaatsvinden.
De bovenste explosiegrens of UEL (uper explosive limit) is de grens, uitgedrukt in vol%,
waarboven de concentraties aan zuurstof te laag is om een zelfstandige vlampropagatie te
laten plaatsvinden. LEL en UEL worden weergegeven in Figuur 1-1.
Figuur 1-1: voorstelling explosiegrenzen van een stof (Bron: Prebes – Vinçotte, Patrick Hermans, 22 juni 2017)
Van ieder brandbaar gas liggen de explosiegrenzen in lucht bij atmosferische druk vast. Voor
de meest gebruikte gassen geldt dat de onderste explosiegrens (LEL) ergens ligt tussen de 2
vol% en 5 vol%, en de bovenste explosiegrens (UEL) tussen de 10 vol% en 15 vol%. Figuur 1-2
geeft de explosiegrenzen van een aantal stoffen weer. Merk op dat voor acetyleen zo goed als
elke mengverhouding met lucht leidt tot een explosief mengsel.
100,0%
90,0%
80,0%
70,0%
60,0%
50,0%
40,0%
30,0%
20,0%
10,0%
0,0%
Indien een brandbare vaste stof in zeer fijne deeltjes (poeder) aanwezig is (tijdens transport,
lossen of laden) dan kunnen deze een stofwolk vormen die ontplofbaar kan zijn. Voor het
optreden van een stofontploffing is het nodig dat een brandbare vaste stof in fijn verdeelde
vorm wordt gemengd met lucht (of een ander zuurstofhoudend gas) alvorens het wordt
ontstoken. De calorische waarde van een stof geeft aan of een vaste stof brandbaar is. De
explosiegrenzen voor poeders ligt in de orde van 30 g/m³ (LEL) tot kg/m³ (UEL).
Acetyleen 0,019
Benzeen 0,2
Substantie (luchtmengsel) Min. ontstekingsenergie (mJ)
Methanol 0,17
Methylacetaat 0,11
Koolstofdisulfide 0,0009
Waterstof 0,019
1.3.5 Glimtemperatuur
Stoflagen kunnen enkel tot explosie worden gebracht wanneer ze worden opgewerveld tot
een stofwolk. Om het gevaar van een stoflaag te kenmerken worden het glimgetal en het
brandgetal gebruikt.
De glimtemperatuur, Tglim, of minimale ontstekingstemperatuur van een stoflaag is de laagste
temperatuur van een verhit vrij oppervlak waarbij een daarop liggend stoflaagje van + 5 mm
tot ontbranding komt.
Een glimbrand kan uitbreiden tot een zachtjes gloeien of tot een volle brand met vlammen en
kan vervolgens fungeren als directe ontstekingsbron voor explosie.
1.3.6 Brandgetal
Het brandgetal, BZ, is een maat voor het waargenomen brandgedrag van een stoflaag. Het
geeft een indruk van het gemak en de snelheid waarmee een ontstoken stoflaag zich als brand
of glimbrand uitbreidt. Tabel 3 geeft het overzicht van de indeling van het BZ naargelang het
waargenomen gedrag van de betreffende stof.
Tabel 3: overzicht BZ
BZ Waargenomen gedrag
BZ1 Stof ontsteekt niet
BZ2 Stof ontsteekt, dooft snel
BZ3 Stof ontsteekt en gloeit plaatselijk, breidt zich niet uit
BZ4 Stof ontsteekt, gloeien breidt zich uit
BZ5 Stof ontsteekt, gloeit, breidt zich uit tot open brand met vlammen
BZ6 Explosieve verbranding en uitbreiding
1.4 ATEX
ATEX staat voor ATmosphères Explosives. Onder explosieve atmosfeer wordt volgende
verstaan:
Een mengsel van brandbare stof in de vorm van gassen, dampen, nevels en/of stof,
onder atmosferische omstandigheden, waarin de verbranding zich na ontsteking
uitbreidt tot het gehele niet verbrande mengsel.
ATEX verwijst naar
- de Europese economische richtlijn 2014/34/EU, ATEX 114 en
- de Europese sociale richtlijn 1999/92/EG, ATEX 153.
Ze is van toepassing op alle plaatsen waar ontploffingsgevaar, zowel gas- als
stofexplosiegevaar, kan heersen.
ATEX 114 verdeelt de apparatuur en de beschermingssystemen waarop ze van toepassing is
in groepen (Apparatengroep I: ondergronds (mijnen); Apparatengroep II: alle overige locaties)
en categorieën (zie verder). De richtlijn handelt over de harmonisatie van de wetgevingen van
de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen voor gebruik in explosieve atmosferen.
De Europese economische richtlijn 2014/34/EU werd naar Belgisch recht omgezet door het
koninklijk besluit van 21 april 2016.
De economische richtlijn heeft als doel het vrij verkeer van goederen mogelijk te maken en is
van toepassing voor fabrikanten. Ze heeft met andere woorden betrekking op de
productveiligheid of de veiligheid waaraan de producten moeten voldoen voor ze een CE-label
mogen krijgen en op de markt kunnen komen. Het gaat hier om elektrische apparaten en
systemen, niet-elektrische, mechanische en pneumatische apparaten en
beveiligingssystemen. ATEX 114 is van toepassing op fabricage van installaties en producten
in een EX-omgeving, vandaar de naar ECONOMISCHE ATEX.
ATEX 153 voorziet dat de arbeidsplaatsen waar zich explosieve atmosferen kunnen voordoen,
door de werkgever in zones worden onderverdeeld. Afhankelijk van de zone wordt dan
bepaald welke groepen en categorieën van toestellen en beschermingssystemen moeten
worden gebruikt. De richtlijn beschrijft de minimale voorschriften voor een betere
bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers die door explosieve
atmosferen gevaar kunnen lopen. De Europese sociale richtlijn 1999/92/EG werd naar
Belgisch recht omgezet door het koninklijk besluit van 26 maart 2003. Dat besluit is nu
opgeheven en vervangen door de bepalingen van titel 4 van boek III van de codex over het
welzijn op het werk.
De sociale richtlijnen hebben te maken met de veiligheid en het welzijn op het werk en slaan
dus op de gebruiker. Hiervoor is de werkgever verantwoordelijk. ATEX 153 is van toepassing
op omgeving, procedures, instructies van medewerkers die in een EX-omgeving werken,
vandaar de naam SOCIALE ATEX.
1.5.2.1 Zonering
Een explosieve atmosfeer is niet altijd te vermijden. Daar waar een explosieve atmosfeer kan
voorkomen dient de omgeving door de werkgever te worden ingedeeld in zones. De indeling
is afhankelijk van de kans van voorkomen van een explosief mengsel. Voor gasexplosieve
mengsels zijn de 3 zones, zone 0, 1 en 2. Voor een explosieve stofwolk is dat zone 20, 21 en
22.
Onder normaal bedrijf wordt verstaan: een situatie waarin installaties overeenkomstig de
bouwparameters worden gebruikt.
1.5.2.1.3 Zoneringsplannen
De zonering wordt weergegeven op een zoneringsplan van de installatie.
Figuur 1-4 toont een zoneringsplan van een opslagtank voor een brandbare stof.
Figuur 1-4: voorstelling zoneringstekening voor gas (Bron: Prebes – Vinçotte, Patrick Hermans, 22 juni 2017)
De tank staat opgesteld in de open lucht, wordt regelmatig gevuld en geledigd en is via een
ademventiel verbonden met de omgeving. Het vlampunt van de brandbare vloeistof ligt om
en bij de gemiddelde jaartemperatuur. In het binnenste van de tank moet daarom rekening
worden gehouden met de langdurige aanwezigheid van een gevaarlijke explosieve atmosfeer.
Het binnenste van de tank wordt bijgevolg ingedeeld in zone 0. Via het ademventiel kunnen
af en toe dampen ontsnappen waardoor rond het ademventiel een explosief mengsel kan
worden gevormd. De plaats rondom de opening wordt derhalve ingedeeld in zone 1. Onder
zelden voorkomende ongunstige weersomstandigheden kunnen de dampen buiten van de
tankwand afstromen en een gevaarlijke explosieve atmosfeer vormen. Een plaats om de tank
wordt derhalve ingedeeld in zone 2. De omvang van de zones buiten de tank is gebaseerd op
de te verwachten hoeveelheid vrijgekomen dampen. Deze is afhankelijk van de
eigenschappen van de vloeistof, de grootte van de opening, de frequentie van het
vullen/legen en de gemiddelde wijziging van de peilstand. Voorts is de omvang van de
explosiegevaarlijke plaatsen voornamelijk afhankelijk van de beschikbaarheid van natuurlijke
ventilatie.
Een 2de voorbeeld wordt weergegeven in Figuur 1-5.
Figuur 1-6: voorstelling zoneringstekening voor stof (Bron: Prebes – Vinçotte, Patrick Hermans, 22 juni 2017)
Het is de voorstelling van een trechter voor de toevoer van product naar bv. een
maalinstallatie. Een stofvormig, brandbaar product wordt handmatig in de trechter gestort.
Daarbij kan zich tijdens het storten in het uitstortgebied van het vat incidenteel een explosief
mengsel vormen. Deze plaats wordt ingedeeld in zone 21. In een gebied rondom de
maalinstallatie is stofafzetting aanwezig. Deze kan incidenteel en kortstondig opstuiven en
een gevaarlijke explosieve atmosfeer vormen. Deze plaats wordt ingedeeld in zone 22. In de
trechter en de molen is stof bedrijfsmatig aanwezig in de vorm van een stofwolk. Het
binnenste van de trechter en de molen wordt ingedeeld in zone 20. De omvang van de zones
21 en 22 is gebaseerd op de mate waarin het gebruikte product opstuift.
Een 2de voorbeeld wordt weergegeven in Figuur 1-7.
Niet alle ontstekingsbronnen zijn van even groot belang. Figuur 1-8 geeft een voorstelling van
de waarschijnlijkheid op voorkomen van de 13 ontstekingsbronnen.
Figuur 1-8: overzicht van de 13 ontstekingsbronnen met hun waarschijnlijkheid (bron: https://agroarbo.nl/wp-
content/uploads/sites/4/2018/11/Bijlage-2-Wat-is-een-explosie.pdf, april 2020)
• Terugslagklep (zie Figuur 1-11 en Figuur 1-12): het klepblad wordt door de luchtstroom
opengehouden. In geval van een explosie wordt de klep door de drukgolf dichtgedrukt en
wordt de leiding afgesloten. De klep voorkomt de verspreiding van explosies tegen de
stroomrichting in. Ze wordt gebruikt bij ontkoppeling van bijvoorbeeld stoffilters.
1.5.3.1.3 Toepassing
Ontkoppelende maatregelen zijn nodig, ook wanneer explosiedrukontlasting aanwezig is. Bij
een explosie wordt op korte tijd druk opgebouwd. Deze kan via de explosiedrukontlasting
worden afgevoerd, doch een restdruk blijft aanwezig die zich in alle richtingen, samen met
een steekvlam, zal verderzetten.
Bij stoffilters is ontkoppeling niet enkel in de lucht afvoer maar ook in de aanzuigleiding nodig,
ook wanneer luchtsnelheden van 20 m/s worden bereikt en de vlamsnelheid van de gas- of
stofexplosie slechts enkele m/s bedraagt. Ook hier zijn vlam en druk terugslag mogelijk. Bij
explosie zal de lucht immers niet meer worden aangezogen door de ontstane drukopbouw in
de filter. De lucht en de steekvlam worden bijgevolg teruggeblazen. Ook wanneer de
installatie is aangesloten op een installatie met lage brandstofconcentratie is
explosiepropagatie mogelijk om dezelfde reden. De explosie zal het brandbaar mengsel in de
leidingen blazen gevolgd door de steekvlam en zo de explosie verderzetten. Stofafzetting in
de leiding kan door de explosie loskomen en een stofwolk doen ontstaan.
Ontkoppeling kan ook nodig zijn ook al kan de voortplanting enkel gebeuren naar een
installatie die beveiligd is tegen de gevolgen van een explosie. Wanneer een explosie
voorkomt in vat A (Figuur 1-16) dan heeft deze de neiging feller te worden bij doorslag naar
vat B.
Figuur 1-16: installatie A en B verbonden door pijp A-B (Bron: Irmaco)
De drukstijging in A veroorzaakt door de explosie plant zich voort aan 340 m/s. In vat stijgt de
druk voordat de vlam B bereikt. De vlam in de leiding heeft de neiging te versnellen en
wanneer het vat B wordt bereikt is de snelheid van de vlam groter bij een reeds hogere
voordruk. Bijgevolg zijn de vlamsnelheid en de explosiedruk groter dan in A.