Klever Verba Et Sententiae Review

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 4

Review

Author(s): Henri Krop


Review by: Henri Krop
Source: Studia Rosenthaliana, Vol. 26, No. 1/2 (1992), pp. 227-229
Published by: Peeters Publishers
Stable URL: http://www.jstor.org/stable/41481833
Accessed: 28-06-2016 10:18 UTC

Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at
http://about.jstor.org/terms

JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range of content in a trusted
digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new forms of scholarship. For more information about
JSTOR, please contact support@jstor.org.

Peeters Publishers is collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Studia
Rosenthaliana

This content downloaded from 157.89.65.129 on Tue, 28 Jun 2016 10:18:52 UTC
All use subject to http://about.jstor.org/terms
Reviews

classics. Nevertheless, the publication of additional manuscript material is always to be welcomed, for it
enriches our knowledge and our understanding of the early days of the community. It is thus to be hoped
that the Spanish and Portuguese Jews' Congregation and the Jewish Historical Society of England will
maintain the partnership commenced in 1940, and continue publishing the source material which still
remains in manuscript.
Ruth P. Goldschmidt-Lehmann

Johan de Bakker, SiaveSy ArmSy and Holy War. Moroccan Policy vis-à-vis the Dutch Republic during the
establishment of the Alawi dynasty (1660-1727). Dissertation (PhD) University of Amsterdam 1991, 260 p.
(copies to be obtained from the author at $ 25).

One of the countries with which Dutch Sephardi Jewry was most closely linked as regards commerce
and diplomacy in the seventeenth century and at the beginning of the eighteenth, was Morocco. From the
early seventeenth century onwards, the Portuguese Jews of Amsterdam plied a lively and continuous trade
with both the Atlantic and Mediterranean ports of Morocco and links were made closer by the fact that most
of the diplomatic agents of the Moroccan sultan sent to The Hague were themselves Sephardi Jews, most
notably members of the Toledano family. Johan de Bakker, in his University of Amsterdam dissertation
SiaveSy ArmSy and Holy War , does not devote a chapter or section specifically to the role of the Jews in
Dutch-Moroccan relations. But he acknowledges the importance of this topic and repeatedly refers to
various aspects of the Sephardi role within the scope of the period with which he deals.
Between 1683 and 1694 - the period of the Glorious Revolution - and, again, from 1698 to 1700, the
sultan of Morocco constantly had first Haim Toledano and then other members of the Toledano dynasty
resident as his representatives in the Dutch Republic. The Toledanos were related by marriages and other
links with the Sasportas and other leading Sephardi families in both Italy and northern Europe of the time.
Of the principal Amsterdam Sephardi families it was perhaps above all the Bueno de Mesquita family who,
over several generations, maintained intimate commercial and other connections with Morocco, and this
family too receives scattered attention, here and there, in De Bakker's book. In short, this is a book which
adds a certain amount of detail to our knowledge of an important but rather neglected aspect of Dutch
Sephardi history.
Jonathan Israel

Wim Klever, Verba et Sententiae Spinozae or Lambertus van Velthuysen (1622-1685) on Benedictus de
Spinoza , (Varia Spinozana 1), Amsterdam-Maarsen, Apa-Holland University Press, 1991, 92 p. + 2 afb.
ISBN 90 302 1501 1.

In de inleiding tot het eerste deel van een nieuwe serie getiteld 'Varia Spinozana' steh de Rotterdams
Spinoza-kenner W. N. A. Klever de vraag of de gehele leer van Spinoza tot ons gekomen is. Ondanks de
verzekering van Jarig Jelles in het Woord Vooraf van de Nagelate Schrifteny dat aan deze verzameling van
geschriften niets van belang ontbreekt, moet deze vraag volgens Klever ontkennend worden beantwoord,
want na 1677 zijn nog te voorschijn gekomen: (1) de aantekeningen die Spinoza gemaakt had in zijn
handexemplaar van de Tractatus theologico-politicuSy mogelijk ter voorbereiding van een tweede uitgave, (2)
in de negentiende eeuw de Korte verhandeling en (3) toevoegingen aan enkele brieven op grond van te
voorschijn gekomen autografen.
Tevens vormen de werken van zowel voorstanders als tegenstanders van het spinozisme een belang-
rijke bron voor uitspraken en denkbeelden van Spinoza. De schrijver wijst op de Philosophic sancta scriptura
interpres van Lodewijk Meyer en Het voorhof der heydenen van de theoloog Salomon van Til uit 1694. Tot
deze categorie behoort naar de mening van Klever ook het werk van Lambertus van Velthuysen en met name
zijn verhandelingen over de fundaméntele artikelen des geloofs (De articulis fidei fundamentalibus) en over

227

This content downloaded from 157.89.65.129 on Tue, 28 Jun 2016 10:18:52 UTC
All use subject to http://about.jstor.org/terms
Reviews

de natuurlijke eredienst en de oorsprong der zedelijkheid (De cultu naturali et origine moralitatis ), die aan
het slot van zijn in 1680 gepubliceerde Opera omnia zijn opgenomen. Beide zijn een kritiek op Spinoza's
Tractatus theologico-politicus en de Opera postbuma. In deze geschriften vindt men meer dan eens de
uitdrukking: 'sunt verba spinozae', na een aantal regels in cursief. Soms is zo'n tekst in het werk van Spinoza
terug te vinden, soms ook niet. Verder besluit Van Velthuysen herhaaldelijk een bespreking van Spinoza's
opvattingen met: 'est sententia Spinozae'. Ook hiervoor geldt dat men zo'n gedachte niet altijd in het ons
bekende werk van Spinoza kan traceren. De Stelling die in dit boek centraal Staat is daarom dat Van
Velthuysen zieh in beide gevallen moet hebben gebaseerd op gesprekken en ons niet overgeleverde
geschriften van Spinoza.
Het tweede hoofdstuk bevat een intellectuele biografie van deze Utrechte geleerde. Van Velthuysen
was van aanzienlijke afkomst en had connecties met de staatsgezinde partij en Johan de Witt. Hij studeerde
in Utrecht theologie, waar hij de colleges van Voetius volgde en kennis maakte met de cartesiaanse fysica,
zoais deze door Regius gedoeeerd werd. Het lukte Van Veldhuysen niet om tot het predikambt te worden
toegelaten. Een mogelijke oorzaak waren zijn vrijzinnige opvattingen, - Klever wijst op de relaties van Van
Velthuysen met het collegie des savanten , een kring van cartesiaanse vrijdenkers - maar hij behield zijn
belangstelling voor theologische vraagstukken. In de jaren vijftig polemiseerde hij over de verenigbaarheid
van het copernicaanse wereldbeeld en de bijbel. In 1647 schreef Van Velthuysen zieh aan de Leidse
universiteit in als student in de medicijnen. Na afloop van zijn studie vestigde hij zieh als arts in Utrecht. Een
derde gebied dat zijn belangstelling had, was de politieke filsofie. In 1651 werd door hem een anonieme
verhandeling gepubliceerd ter verdediging van De àve van Hobbes. Hij besteedde vooral aandacht aan de
relatie tussen kerk en Staat.
In het derde hoofdstuk worden de contacten tussen Spinoza en Van Velthuysen behandeld. In 1673
publiceert een officier uit het Franse bezettingsleger een boekje over de de kerkelijke situatie in de Republiek
getiteld La religion des Hollandois. Dit geschrift bevat een aantal interessante bladzijden over Spinoza en
Klever tracht aannemelijk te maken dat de auteur zijn informatie van Van Velthuysen heeft. De laatst-
genoemde zou Spinoza ontmoet hebben gedurende de twee weken die hij tijdens de Franse bezetting in
Utrecht verbleef. De woorden 'muitos sermones' in het woord vooraf van de Opera omnia zouden dan ook
naar de (vele) gesprekken verwijzen die Van Velthuysen in deze periode met Spinoza gevoerd zou hebben.
Uit brief 42 weten we verder dat Van Velthuysen de theologisch-politieke verhandeling uitgebreid be-
studeerd heeft. Een compendium van de argumentatie dat hij via de Rotterdamse chirurgijn Jacob Ostens
aan Spinoza toezond legt hiervan getuigenis af. Uit Spinoza's reactie blijkt dat hij instemde met Van
Velthuysens analyse van zijn politieke theorie, maar verontwaardigd was over zijn conclusie dat hij een
atheist moest zijn. Brief 69 toont een verbetering van de relaties tussen beide heren, want Spinoza prijst hem
als een oprecht filosoof. Dit respect is wederzijds, zoais uit de Preafatio van de Opera omnia blijkt: 'Ik heb
mij grote moeite gegeven om niets aan de tegenstander (dat wil zeggen Spinoza) toe te schrijven dat zijn
opvattingen vreemd is. Ik meen dat ik dit nauwgezet heb gedaan opdat niemand mijn eerlijkheid in twijfel
kan trekken.'
De volgende twee hoofdstukken analyseren de verba en sententiae Spinozae. Hij wijst onder meer op
termen als 'natura naturata corporis' en 'natura naturara cognitionis', op een bespreking van Spinoza's
theorie dat de oneindige God niet de eindige individúen als zodanig kent, en op allerlei aspekten van de
spinozistische fysica, die men als zodanig niet in de teksten van Spinoza vindt, maar wel een nieuw licht
werpen op bekende passages in het werk van deze filosoof. De kleine verschillen tussen de uitspraken van
Spinoza bij Van Velthuysen en de tekst van de bekende werken van de 'meester', kan men volgens Klever
niet verklaren met de hypothese dat Van Velthuysen Spinoza uit het hoofd citeerde, want daarvoor zijn er te
veel letterlijke overeenkomsten.
In het slothoofdstuk, getiteld 'a research program' wordt voorgesteld in het onderzoek de geschriften
van vrienden en volgelingen van Spinoza als een belangrijke bron van onze kennis van zijn leer te
beschouwen. Klever wijst op het genootschap 'Nil volentibus arduum', waarin door de nauwe relatie tussen
Spinoza en Meyer veel van Spinoza's ideeën over taal en grammatica verder ontwikkeld zijn, Jarich Jelles,
Belydenisse des algemeenen en christelyken geloofs , waarvan een kritische editie dringend gewenst is,

228

This content downloaded from 157.89.65.129 on Tue, 28 Jun 2016 10:18:52 UTC
All use subject to http://about.jstor.org/terms
Reviews

Blijenberghs Wederlegging van de Ethica of Zede-kunst , Christophor Wittichius' Anti-Spinoza , sive


examen Ethices Benedirti de Spinoza en natuurlijk de eerder genoemde verhandelingen van Van Velthuysen.
Met dit programma kan men van harte instemmen. Men moet Klever dankbaar zijn dat hij in dit werk
de contouren van de discussie tussen Spinoza en Van Velthuysen geschetst heeft. Het is echter jammer dat de
titel van het tweede hoofdstuk, 'een intellectuele biografie', te veel belooft. Het beeld dat van Van
Velthuysens denken opgeroepen wordt is te vaag om te kunnen beoordelen of hij ook buiten zijn
geschriften tegen Spinoza hernieuwde aandacht verdient. In dit verband valt het ook te betreuren dat de
schrijver er van heeft afgezien de tegen Spinoza gerichte verhandelingen van Van Velthuysen als geheel te
analyseren. Klever spreekt verder over Van Velthuysens 'obsesssie' (p. 19), 'zijn fascinatie door het werk
van Spinoza' (p. 38) en zijn 'liefde - haatrelatie' (p. 43). De door hem behandelde passages wettigen deze
psychologiserende interpretatie naar mijn mening niet. Klever concludeert bijvoorbeeld tot een obsessie, na
de zin: 'Niet lang geleden is een boek gepubliceerd getiteld Tractatus theologico-politicus waarvan de
schrijver een tegenovergestelde mening heeft' (p. 19). Ook zal niet iedereen het met de opmerking dat een
directe uitzending op de televisie meer indruk maakt dan een historische speelfilm (p. 73) eens zijn. Geeft een
kunstenaar ons in sommige gevallen niet een beter inzicht in de historische werkelijkheid dan ooggetuigen?
Henri Krop

L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 14: Reacties (onder redactie
van J. Th. M. Bank, C. Fasseur, A. F. Manning, E. H. Kossmann, A. H. Paape en I. Schöffer; eindredactie
van J. Th. M. Bank en P. Romijn), SDU Uitgeverij, 's-Gravenhage 1991, 2 delen, 1112 biz., ISBN
9012068800.

L. de Jong's serie over de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog is uniek. Ik ben niet
de eerste recensent die dat vaststelt. Het is echter de vraag: in welke opzichten is dit werk uniek? Ik meen de
volgende te kunnen noemen: de omvang, alsmede het feit dat het door één auteur geschreven is; de
leesbaarheid; de duidelijke kijk op de periode die de auteur geeft; en de ongewone populariteit en interesse
die het werk genoten heeft zowel bij deskundigen als leken (er zijn in totaal meer dan 2,5 miljoen banden van
Het Koninkrijk gedrukt). Daar is nu nog een uniciteit aan toegevoegd; het opnemen van kritiek en discussie
van anderen op de visie van de auteur, als integraal gedeelte van de serie zelf.
De Jong's serie Staat zonder meer op hoog vakkundig niveau. Is het echter ook een uniek produkt van
geschiedschrijving wat de aanpak betreft? Waarin steekt het, vakkundig gezien, uit? Waarin ligt de
bijzondere bijdrage - als deze er überhaupt is? Wat is het algemene beeld dat verkregen is na de voltooiing -
en waarin verschilt dat van andere mogelijke visies? Wat voor plaats neemt het in de algemene geschied-
schrijving van de Tweede Wereldoorlog in Nederland en daarbuiten in? Welke andere onderwerpen van
historisch belang zijn niet ter sprake gekomen? Is er discussie mogelijk over de manier waarop termen zoals
'collaborate', 'verzeť etc. gebruikt worden? Deze, en andere, zijn de vragen die ik graag gesteld zou willen
zien hebben als het centrale component van dit deel. Het zou belangrijk voor de geschiedschrijving, en
tevens een eerbetoon voor De Jongs prestatie zijn geweest. Na het verschijnen van de eerste drie delen van de
'De Jong' (zoals de serie in de volksmond wordt aangeduid), schreef historicus I. Schöffer, dat 'bij mij
althans, het 'gewone' geschiedverhaal dat De Jong geeft reeds tot het stellen van vragen en opperen van
Problemen en hypotheses noodt'.1 Na dertien delen, die een geheel vormen, zou dat zeker nodig zijn. Dit
vindt men echter in dit deel zo goed als niet. De redacteuren - allen vakhistorici - erkennen dit openlijk en op
uitgebreide wijze in de inleiding.

Haar taak [d.w.z. die van de redaktie] beperkt zieh uitdrukkelijk tot inventarisatie, selectie en
samenvatting van al voorhanden commentaar. [...] De Jong's geschiedschrijving [kon] natuurlijk de
definitieve waarheid over dit verleden niet ... weergeven. De geschiedschrijving in het algemeen kent

1 Schöffers recensie van de delen 1-3 verscheen in het Tijdschrift voor Geschiedenis en wordt
grotendeels opnieuw nagedrukt op p. 132-147 van dit deel.

229

This content downloaded from 157.89.65.129 on Tue, 28 Jun 2016 10:18:52 UTC
All use subject to http://about.jstor.org/terms

You might also like