Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 5

VERHOUDING TUSSEN RELIGIE EN REDE

A. DE RELIGIE

Religie lijkt een universeel verschijnsel te zijn. De religie probeert antwoord te geven op
belangrijke vragen zoals:
• Leven en dood
• Kwaad en goed
• Lijden en vreugde enz.

Is er een specifiek kenmerk of groep kenmerken die ons zouden kunnen helpen om de
kern/wezen van de religie te kunnen definiëren? Enkele moeilijkheden voor een objectieve
definitie van de religie:
1) Eerst moeten wij voorzichtig zijn om religie niet te identificeren met één religieuze
traditie. De neiging is om te denken aan het christendom, Jodendom en Islam.
2) Het tweede probleem is dat deze drie tradities monotheïstisch zijn. Ze verkondigen het
bestaan van een enkelvoudige schepper.
• Maar er zijn ook polytheïstische religies: antiek-Griekse en het hindoeïsme.
• In het boeddhisme is er geen idee van een god noch dat hij schepper is. (is dat een
‘atheïstische religie’? (dat lijkt een tegenspraak.)
3) Op de derde plaats is er de neiging om religie te identificeren met kerken.
• Deze organisatie is specifiek voor het christendom.
• Andere religies hebben geen instituties – wat vreemd zou zijn om op dezen het
christelijke organisatie te projecteren. B.v. Door te zeggen dat in de islamitische
wereld nog geen scheiding van kerk en staat plaatsvindt, is een verkeerde
uitspraak. Het Islamisme kent geen kerkorganisatie.

Alle religies onder één noemer brengen kan ons leiden tot:
• Etnocentrisme
• Essentialisme

Volgens Leezenberg moeten wij niet over ‘religie’ in het enkelvoud, maar over ‘religies’ in het
meervoud praten.

Een samenvattend overzicht in de filosofische problematiek over dit thema, leidt ons tot drie
centrale elementen van alle religies:
1. Religie als overtuiging
2. Religie als waarde en beleving
3. Religie als praktijk

1. Religie als overtuiging:


Alle religies zijn gebaseerd op een specifieke kosmologische orde. Deze kosmologische orde heeft
ook een morele dimensie. Want het stelt de positie van de mens vast in het heelal en hoe de
mens zich moet gedragen tegenover de andere mensen en de natuur. Religie gaat dus om een
kosmologisch en ontologisch idee van iets hogers, van transcendentie of van heiligheid. De vraag
hier is hoe dit transcendente domein zich verhoudt tot de zintuigelijke wereld.

2. Religie als waarde en beleving

Het eerste probleem om een religie de beschouwen als waarde en beleving is da waardeoordelen
geen logisch verband hebben met beschrijvende uitspraken – ze zijn anders dan een empirische
bewering. Kentheoretische vragen hier niets te rechtvaardigen. Maar wij kunnen de religie
beschouwen als een manier van waarde of betekenis geven aan de gebeurtenissen in je leven.
Het probleem om het wezen van de religie te zien als ervaring, is dat we hier te doen hebben met
iets innerlijks. De vraag gaat dan over de relatie tussen innerlijk en uiterlijk, lichaam en ziel.

3. Religie als praktijk

De vraagstelling hier is: “wat voor praktijk religie is of omvat”? Wij zijn nu op het terrein van de
uiterlijke handelingen. Wij kijken niet meer vanuit de innerlijke beleving. Terwijl beleving het
passieve aspect van het ervaren van goddelijke genade benadrukt, staat het actieve aspect in de
religieuze praktijk centraal. Het wordt vooral gehandeld in rituelen – die zijn geordende en
stereotiepe vormen van handelen met symbolisch karakter. De orde van het dagelijkse leven van
de mensen wordt ook door de religieuze praktijk bepaald.
Het probleem van deze benadering (religie als praktijk) is het grote verschil tussen de rituelen
van de ene godsdienst en de anderen (de hervormde kerk en de RK). Een andere moeilijkheid is:
hoe kan men een onderscheid maken tussen religieuze praktijken en niet-religieuze praktijken?
Maar dat kan ook een voordeel zijn: wat zijn de veranderlijke verhouding tussen religie en
politiek? Tussen religie en wetenschap?
De inhoud van begrippen zoals ‘religie’ en ‘rede’ zijn grotendeels te danken aan specifieke
praktijken. Als de praktijk verandert, verandert ook het begrip. De benadering vanuit de praktijk
stelt ons in staat het aspect ‘macht’ (in de religie/politiek of wetenschap) te onderzoeken.

Conclusie:

Wij kunnen religie karakteriseren als een verzameling:


• Specifieke overtuigingen – over kosmos en de plaats van de mens erin
• Specifieke ervaringen/belevingen – dat een doel/waarde/betekenis geeft
• Specifieke praktijken – die een kosmische/sociale ordening brengen.

B. DE REDE
De westerse wijsbegeerte ontstaat in de zesde eeuw v.Chr. in de Griekse cultuur. In die tijd wordt
de rede (logos/ratio) als nieuw verklaringsprincipe ontdekt. De eeuwen voorafgaand aan deze
vernieuwing was de Griekse cultuur gebaseerd op oeroude tradities. Deze tradities zijn
gefundeerd aan de hand van verhalen. Deze verhalen, ook mythen genoemd, boden het
antwoord op allerlei vragen zoals:
• de oorsprong,
• de betekenis van fenomenen,
• de legitimatie van macht
• de betekenis van schrikwekkende gebeurtenissen
• het waarom van de dingen

In de zesde eeuw ontstaat een abrupte verandering door het contact met vreemde volkeren,
door kolonisatie en handel e door een zucht naar vernieuwing. Dat alles leidde tot kritiek op de
vanzelfsprekendheid van de mythen – voortaan moeten die verhalen geïnterpreteerd worden.
Een nieuwe generatie dichters beginnen felle kritiek te leveren op de immorele natuur van
homerische goden. De dichter Xenophanes (ca 565-473 v.C.) zegt het als volgt: “De Ethiopiërs
zeggen dat hun goden zwart zijn en een platte neus hebben, de Thraciërs, dat zij blauwe ogen
hebben en rode haren” (fragment 16) Deze vaststelling wijst erop dat de goden naar het beeld
en gelijkenis van de mensen zijn opgevat. “Maar als koeien, paarden en leeuwen handen hadden
of met hun handen konden schilderen of beeldhouwen zoals de mensen, dan zouden paarden de
goden als paarden uitbeelden en de ossen als ossen, een lichaam zouden zij maken zoals zij zelf
een lichaam hebben.” (fragment 15) Belangrijk is dat godsbeeld hard wordt bekritiseerd en
gerelativeerd. Godsbeeld kan niet meer langer antropomorf zijn.
De vraag die wij moeten stellen is niet: hoe konden de mensen in de voorafgaande periode zo
primitief zijn?
Maar: wat is er veranderd zodat het vroegere niet meer bleek te functioneren”? Wat men zoekt
vanaf die periode zijn:
 Universele geldigheid
 Objectieve inzichtelijkheid
 Systematische ordening

Deze drie aspecten van het intellectuele leven wordt aangeduid met de term logos. Deze term
betekent: Woord, definitie, uiteenzetting, rede, rekenschap, uitleg Het gaat dus om een rationele
verklaring van de werkelijkheid. Deze overgang van ‘mythos’ naar ‘logos’ is het begin van de
filosofie.
Een andere reden voor het ontstaan van de filosofie is de verklaring dat de Griekse religie op de
eerste plaats een natuurgodsdienst is. Tal van goddelijke krachten animeren de natuur. Deze
krachten worden ook gepersonifieerd – ze krijgen een antropomorfe gestalte (weergod of
vruchtbaarheidsgod) Toch wordt het onmogelijk om goden aan één bepaald natuurfenomeen te
binden en tegelijkertijd volhouden dat ze op mensen lijken. Daardoor zijn de antropomorfe
goden ‘verhuisd’ naar een aparte plaats, de Olympus.
Men kan dat interpreteren als een zekere desacralisering van de natuur – de goden verliezen hun
plaats in de wereld. De Olympus wordt een symbool voor een bovennatuurlijke plaats. De natuur
wordt daardoor gescheiden van het sacrale waardoor de wereld haar betovering kwijt raakt. De
deur is open voor de objectiverende blik van de rede.
Samenvattend kunnen wij zeggen dat de term rede in de voormoderne filosofie beschouwd
wordt als een vermogen of faculteit van de ziel. Sinds de zeventiende eeuw wordt ze verbonden
met de natuurwetenschap. Immanuel Kant geeft aan de term rede een transcendentale status:
‘het is “datgene” wat natuurwetenschappelijke en andere kennis mogelijk maakt’.
Tegenwoordig, vooral onder invloed van het logische empirisme, is het idee rede niets anders
dan:
 Een manier van redeneren
 Het geven van redenen,
 Logisch verantwoorden
 Rechtvaardigen van opvattingen
Michiel Leezenberg probeert het begrip reden te definiëren met dezelfde termen die hij heeft
gebruikt om religie te definiëren. Met andere woorden vanuit de opvattingen:
1. overtuigingen,
2. ervaringen
3. praktijken.
Aan de ene kant zeggen vele filosofen (ook andere wetenschappers) dat religieuze opvattingen
niet redelijk te rechtvaardigen zijn. Aan de andere kant zeggen de theologen (ook andere
verdedigers van religie) dat de natuurwetenschappen niets te zeggen hebben over religieuze
ervaringen.

1. Rede en overtuigingen

In termen van overtuigingen staan twee aspecten centraal: De logische vragen over begrippen
en redeneringen waarmee wij tot onze overtuigingen komen. Hiermee komen wij bij
kentheoretische vragen over rechtvaardiging van zulke overtuigingen.
In kentheoretische vragen staat vooral de kwestie over de bronnen van je kennisaanspraken
centraal:
 Waarneming,
 intuïtie,
 mystiek inzicht,
 geopenbaarde tekst
 of mondeling overlevering)
Deze definitie van de rede als logisch beredeneren en Kentheoretisch rechtvaardigen, levert een
negatief oordeel over religie op: Wetenschappelijk gesproken zijn de religieuze opvattingen op
andere manieren gerechtvaardigd.

2. Rede en zingeving

De natuurwetenschappelijke rede heeft een lage waardering van de termen waarden en ervaring.
Voor de moderne natuurwetenschappelijke kennis is de natuurlijke wereld een machine –
mechanisch – zonder doel en zonder betekenis. Deze wetenschap zegt dus niets over de vragen
naar de betekenis en doel van het menselijke leven. Volgens de wetenschappelijke rede en in
termen van zingeving is de religie bij voorbaat onredelijk.

3. Rede en praktijk

Is de rede een specifieke praktijk van redeneren of een manier van taal gebruiken? Volgens
Jürgen Habermas is communicatie de bereidheid om je uitspraken te rechtvaardigen. Dat maakt
voor hem dat taal-gebruik een redeneerpraktijk en een rechtvaardigingspraktijk is waarmee je
verantwoording kunt afleggen over bepaalde opvattingen. Hij onderscheidt twee vormen van
rationaliteit:
 Instrumentele - op individuele doelen gericht
 Communicatieve - op wederzijds begrip gericht
Communicatief handelen – met taalgebruik als model, richt zich op wederzijds begrip en zelfs
overeenstemming. Daarom noemt Habermas deze rationaliteit ook wel communicatieve
rationaliteit. De vraag is of religieus handelen enige rationaliteit heeft.

C. Rede en religie: De mogelijkheden voor een gezonde verhouding

“Het ligt voor de hand om de rede te bekijken in termen van oordelen en redeneringen”. Hier zijn
de bronnen, de beredenering en de rechtvaardiging van specifieke uitspraken of opvattingen
belangrijk. Op het gebied van ervaring en beleving kan de rede niet veel doen. Ook op het gebied
van praktijk richten zich de vragen naar maatschappelijke autoriteit en macht van religie en
wetenschap. Alle drie perspectieven zijn niet zonder problemen.

Het perspectief vanuit de overtuigingen richt zich vooral op logische en kentheoretische vragen.
Kunnen de religieuze overtuigingen een authentieke plaats hebben in, naast of tegenover de
wetenschappelijke kennis?
Het perspectief vanuit de waarden of ervaringen benadrukt de waard en zingeving. Dan bent u
op het gebied van ethische vragen. Hebben de natuurwetenschappen geen morele implicaties?
Hoe verhoudt de innerlijke ervaring zich tot de publieke rituelen?
Het perspectief vanuit de praktijken richt zich op sociaal- en politiek-filosofische vragen. Hoe is
de verhouding tussen maatschappelijke macht en religieuze macht? (scheiding van kerk en staat)

Bronnen:

LEEZENBERG, Michiel; Rede en Religie: een verkenning; Van Gennep – Amsterdam, 2007
Van Riel, Gerd; Wijsbegeerte: een historische inleiding; universitaire Pers Leuven, 2e uitgave,
2012

You might also like