Professional Documents
Culture Documents
Plantkunde 2324
Plantkunde 2324
Plantkunde 2324
Academiejaar 2023-2024
Inhoudsopgave
Inleiding v
1 Doel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . v
2 Praktisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . vi
3 Evaluatie en feedback . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . vii
Microscopie ix
1 Microscoop scherpstellen: oedoededa? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ix
2 Tekening? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . xi
1 Inleiding microscopie 3
1.1 Doel van deze sessie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
1.2 Opdrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
1.3 Discussie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
1.4 Microscopie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1.5 Welke plant is dit? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
2 Wortel 7
2.1 Doel van deze sessie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.2 Opdrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.3 Discussie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.4 Microscopie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
3 Stengel 13
3.1 Doel van deze sessie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
3.2 Opdrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
3.3 Discussie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
iii
Inhoudsopgave
3.4 Microscopie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
4 Blad 21
4.1 Doel van deze sessie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
4.2 Opdrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
4.3 Discussie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
4.4 Microscopie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
5 Bloem en zaad 27
5.1 Doel van deze sessie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
5.2 Discussie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
5.3 Opdrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Referenties 31
iv
Inleiding
1 Doel
Planten zijn een erg dankbaar onderzoeksonderwerp: je vindt ze overal, ze zijn erg divers,
lekker complex maar niet té ingewikkeld, makkelijk te hanteren (ze spartelen bv. niet tegen en
ontsnappen gewoonlijk niet uit hun potje) en groot genoeg om zonder al te veel technologie
te bestuderen.
Omdat een echte plant er toch altijd anders uitziet dan een schema of zelfs een foto, worden
in het practicum plantkunde een aantal begrippen uit de theorieles in het echt bestudeerd.
Zowel de morfologie en anatomie als de ontwikkeling van verschillende types planten worden
bestudeerd op microscopisch en macroscopisch niveau.
Behalve inzicht in het bouwplan van verschillende planten, willen we je ook de systematiek
van de indeling van het plantenrijk bijbrengen. Nauw verwante planten delen verschillende
eigenschappen. Inzicht in de verwantschap tussen planten kan je dus helpen om bepaalde
eigenschappen (zoals de vorming van specifieke secundaire metabolieten of de gevoeligheid
voor droogtestress) te voorspellen.
3. wortel
4. stengel
5. blad,
Tijdens elke sessie komen de algemene kenmerken en de typische verschillen van de organen
van verschillende plantentypes op micro- en macroscopische schaal aan bod. Ook de verschil-
lende weefsels worden bestudeerd.
v
Inleiding
2 Praktisch
2.1 Activiteiten
Plantentuin
Planten horen buiten. Ze zijn overal, je moet er alleen naar leren kijken. Naast de geprogram-
meerde practicumzittingen nemen we je dus ook mee naar de Nationale Plantentuin.
Microscopie
Doel van het microscopiepracticum (hoofdstuk 3.4) is om een zicht te krijgen op de bouw van
een plant. We bestuderen de verschillende organen, weefsels en structuren van een aantal
planten. Na het practicum heb je natuurlijk nog lang niet alles gezien, maar zou je toch ook
bij een onbekende plant de belangrijkste onderdelen en weefsels moeten kunnen herkennen.
Je waarnemingen registreer je met tekeningen. Foto’s kunnen een leuke extra zijn, maar sche-
ma’s en modellen zijn essentiëel om hoofd- van bijzaken te leren onderscheiden. Modellen
en tekeningen zijn je beste bron om te studeren voor het practicumexamen (zie 3). De kwa-
liteit van de tekeningen is dus niet zozeer een doel op zich, maar goede tekeningen zijn wel
belangrijk om nog even snel na te kijken voor het practicumexamen.
Noteer bij elke bestudeerde plant ook de familie. Zo leer je ook kijken naar gedeelde en speci-
fieke eigenschappen in plantenfamilies. Zoek voor elke familie ook een groente of een anders-
zins economisch belangrijke vertegenwoordiger. Bv.: Groot kaasjeskruid of Malva sylvestris:
familie: Kaasjeskruidfamilie of Malvaceae. verwant: katoen (Gossypium spp.1 ) en linde
(Tillia spp.)
Huiswerkopdrachten
Plantkunde laat je niet los. Een klein deel van het practicum kan je perfect thuis uitvoeren.
Kijk na elke sessie al even snel naar de Opdrachten voor de volgende sessie, zodat je tijdig aan
je huiskamer- of kotexperimenten kan beginnen. De resultaten worden besproken tijdens het
practicum.
Discussies
Plantkunde is ook een beetje een taalvak. Om al die nieuwe woordenschat te leren gebruiken
en te leren een wetenschappelijke redenering op te bouwen, maken we tijdens het practicum
ook tijd voor discussies over een specifiek onderwerp. Je hoeft je geen urenlang in te lezen,
1
spp. achter een genusnaam betekent dat het gaat om meerdere species. Er zijn verschillende soorten Gossypium
die katoen leveren, bv. G. arboreum, G. herbaceum en G. hirsutum.
vi
3 Evaluatie en feedback
maar kijk na elke sessie al even waar de discussie de volgende keer over gaat, dan kan je op
de fiets. in de trein of tijdens het sporten al eens nadenken over een standpunt en eventueel
nog wat ondersteunende gegevens opzoeken.
Blackboard
Vóór elke practicumzitting verschijnt er op Blackboard een introductiefilmpje. Tijdens het prac-
ticum wordt ervan uitgegaan dat je het filmpje hebt bekeken om het deel microscopie naar
behoren te kunnen afwerken.
Om je voor te bereiden op het practicumexamen is er op Blackboard ook een discussieforum
opengesteld. Hier kun je zelf voor elke sessie examenvragen verzinnen en vragen van anderen
oplossen. Tijdens de eerste microscopiesessie worden enkele voorbeelden van vragen getoond.
2.2 Materiaal
Voor de sessies microscopie deel je per twee studenten een eigen preparatendoosje. Je kan per
gang van 4 microscopen onder elke microscoop een preparaat leggen en vervolgens naar de
preparaten onder de microscoop van je groepsgenoten gaan kijken. Het is niet de bedoeling
dat je elkaars tekeningen overtekent. Overleggen mag natuurlijk wel. Het wordt zelfs aange-
moedigd. Blijven wachten tot een begeleider even tijd heeft voor jouw vraag, is vaak vooral
tijdverlies als blijkt dat je het antwoord op de vraag eigenlijk zelf ook had kunnen vinden.
Ieder blijft verantwoordelijk voor het materiaal op haar of zijn plaats. Is er iets stuk of weg, of
is een preparaatje echt niet meer bruikbaar, dan meld je dat aan een begeleider.
2.3 Voorbereiding
Het is belangrijk dat je weet waar en in welke plant elk preparaat zich situeert. Daarom ver-
wachten we als voorbereiding voor elk practicum bij elk te bekijken preparaat een tekening of
kleine foto (zelf getekend of afgedrukt) van de plant in kwestie met daarop aangeduid waar
en in welke richting het preparaat werd genomen. Deze schets zet je bij elk preparaat in de
rechter bovenhoek van de voorziene ruimte in deze practicumnota’s.
Het helpt natuurlijk ook als je de bijhorende leerstof al eens hebt doorgenomen. Dan zal je
zeker sneller de weg vinden in elk preparaat. De belangrijkste leerstof voor het deel microscopie
wordt kort herhaald in de practicumfilmpjes die je op Blackboard kan vinden. Bekijk zeker voor
elke zitting het relevante filmpje.
3 Evaluatie en feedback
De score op het practicum telt mee voor 1/3 van de punten voor plantkunde.
vii
Inleiding
3.1 Plantentuin
3.2 Tekeningen
Elke huistaak apart telt maar voor heel weinig punten mee. Alle huistaken samen wegen echter
wel door op het eindresultaat.
Bij de discussies wordt je deelname beoordeeld. Bovendien zal je merken dat je dankzij een
actieve deelname meer vak krijgt op de inhoud van de cursus en op de vele wetenschappelijke
termen: ook een belangrijk voordeel bij het studeren van de theorie.
3.4 Practicumexamen
Op het einde van het semester volgt een practicumexamen. Dit examen heeft plaats op de-
zelfde dag als het theorie-examen. Het practicumexamen bestaat uit een aantal korte vraagjes
over beelden (preparaten of organen van planten) zoals je die tijdens de practicumsessies hebt
bestudeerd. Er zal ook een vraag worden gesteld over het bezoek aan de plantentuin in Meise.
viii
Microscopie
Microscopie is een kunst. Om zo veel mogelijk te zien te krijgen van je preparaat, is het be-
langrijk dat je de microscoop (zie fig.1) zo goed mogelijk afstelt.
1. De hieronder beschreven stappen nemen - zeker in het begin - wel wat tijd in beslag. In
principe moet je bij elke nieuwe vergroting (telkens je verandert van objectief dus) het
diafragma (1c) en het condensordiafragma (2a) opnieuw instellen.
2. Klem je preparaat tussen (niet onder) de klemmetjes (3a).
3. Begin bij de kleinste vergroting om een overzicht te krijgen van je preparaat (4a).
4. Draai de objecttafel (3) helemaal naar boven. Let erop dat het objectief (4) het preparaat
niet raakt. Dit is normaal gezien niet mogelijk als je start met de kleinste vergroting.
5. Draai met de macrometerschroef (3b’) tot het preparaat in beeld komt. Helemaal scherp
hoeft dat nog niet te zijn.
6. Stel het beeld scherp met de micrometerschroef (3b). Eens het beeld scherp gesteld voor
een vergroting, zal het ook voor andere vergrotingen zichtbaar blijven. Bij het veranderen
van objectief moet je dus hooguit nog wat aan de micrometerschroef draaien om het
beeld scherper te stellen. Je moet niet meer aan de macrometerschroef draaien.
7. Om in je preparaat te zoeken (bewegen in x-y-richting, in het focusvlak) draai je aan de
schroeven (3c) die rechts onder de objecttafel uit steken.
8. Nu begint het echte werk: het Koehleren: Draai de condensor helemaal naar boven (2c)
terwijl je langs zij naar de tafel kijkt. Als je “plok” hoort, zat de condensor niet goed in de
zitting en heeft die nu je preparaatje omhoog geduwd. Draai in dat geval de schroefjes
(2d) los (niet uit hun gaatje!) tot de condensor weer op z’n plaats valt. De condensor
raakt het objectglaasje normaal niet.
9. Draai het lichtdiafragma volledig dicht.
10. Stel het condensordiafragma (2) in op de vergroting van het objectief.
11. Draai de condensor naar beneden tot de rand van het zevenhoekige beeld scherp is.
12. Zit het zevenhoekige beeld niet mooi midden in je gezichtsveld, dan kan je met de twee
schroefjes (2d) onder de objecttafel dat beeld verschuiven.
13. Het lichtvlekje heeft nu scherpe randjes en staat netjes in het midden van je gezichtsveld.
Draai nu het lichtdiafragma verder open tot de randen net buiten je gezichtsveld vallen.
14. Je kan de lichtsterkte verder regelen via de lichtknop rechts onderaan op de microscoop.
ix
Microscopie
Figuur 1: Een lichtmicroscoop, zoals die tijdens het practicum (en tijdens nog andere practica in de
opleiding) gebruikt wordt.
x
2 Tekening?
2 Tekening?
Een goede tekening is een voldoende basis om nadien op een zelfde (of een gelijkend) preparaat
vlot de aangeduide delen te kunnen benoemen of terugvinden:
• Een goede tekening zoals in fig. 3 is overzichtelijk.
• Ze is een getrouwe weergave van het beeld door de microscoop, maar heeft niet meer
details dan nodig. Om belangrijke details toch goed zichtbaar te maken zonder het over-
zicht te verliezen, kan je eventueel een stukje nog eens uitvergroten.
• Respecteer de verhoudingen tussen verschillende delen: een epidermis (1 cellaag) is dus
veel dunner dan het parenchym eronder.
• De getekende delen worden benoemd. Liefst op een ordelijke manier: lijnen of pijlen
snijden elkaar best niet en namen staan het best gewoon onder elkaar.
• Als je kleuren gebruikt, gebruik dan de juiste kleuren: rood voor dood weefsel, blauw
voor levend1 weefsel.
• Vermeld bij elke aangeduide structuur ook de aanwezige weefseltypes.
• Vermeld steeds de vergroting waarbij de tekening werd gemaakt. Deze wordt genoteerd
als vergroting oculair x vergroting objectieflens.
Een goede tekening kan je indien gewenst ook aanvullen met een degelijke foto. Zo onthoud
je ook beter hoe de afgebakende gebieden en afzonderlijke cellen er in het echt uitzien.
1
Toen het preparaat werd gemaakt was dit weefsel nog levend. Nu jij het preparaat te zien krijgt, natuurlijk al
lang niet meer.
xi
Microscopie
xii
2 Tekening?
Tekeningen worden minstens twee keer nagekeken en gequoteerd. Je mag zelf kiezen voor
welke sessies je de tekeningen afgeeft. Tegen de volgende zitting zullen de tekeningen worden
nagekeken en krijgt iedereen feedback op z’n werk.
Het is normaal dat je punten stijgen doorheen het semester. Een lage score na de eerste zitting
is geen ramp. Het betekent gewoon dat je aan een aantal punten nog moet werken. Daarom
krijg je telkens persoonlijk feedback (geen punten dus) op de tekeningen. Zo weet je wat er
minder was en kan je die informatie meteen gebruiken bij je volgende tekeningen.
Als je je tekeningen meer dan twee keer afgeeft, tellen de twee beste punten mee.
xiii
Ontwikkeling van planten
2 Experimentele opzet
Voor het experiment krijgen jullie een confituurpot en een zakje met verschillende zaadjes. Vul
thuis de pot met potgrond en plant de zaadjes tegen de rand van de pot (op deze manier kan
de wortelgroei ook bekeken worden zonder de plantjes uit te moeten trekken). Plak daarna de
pot dicht met aluminiumfolie zodat geen licht op de wortels valt. Plaats de pot op een zonnige
plaats en geef voldoende water over de periode van het experiment.
3 Opdrachten
Maak een duidelijke foto/tekening van de zaadjes. Maak een duidelijke foto of tekening van
een aantal verschillende plantjes (dus ook de wortels!) op dagen 4, 7 en 21 na het starten van
het experiment. Duid de verschillende onderdelen van de plantjes aan die zichtbaar zijn op
de foto’s/tekeningen. Duid specifieke verschillen tussen de verschillende plantensoorten die
je kan zien aan op de foto’s (bijvoorbeeld: aantal cotylen, bladstructuur, wortelstructuur, hoe
lopen de nerven, op welke manier vormen de nodes zich, zijn er zijtakjes enz). Bespreek welke
plant uit welk zaadje komt.
Je verslag mag maximaal 2 pagina’s zijn (dit is meer dan voldoende om alle info door te geven).
Zet alle foto’s in een duidelijke tabel. Dit is overzichtelijk en spaart een hoop plaats.
xv
Planten en stress
1 Inleiding
Planten zijn levende organismen. Hun groei en functie wordt beïnvloed door hun omgeving.
In dit exeriment bekijken we het effect van de directe chemische omgeving op de plant. De
meeste opnmame van elementen gebeurt bij planten via de wortels. Veel elementen zijn be-
vorderlijk en vaak zelfs noodzakelijk voor de plant om zich te ontwikkelen. Deze elementen
worden onderverdeeld tussen de macro-elementen, waarvan de plant een grote hoeveelheid
nodig heeft om goed te functioneren, en micro-nutriënten, waarvan de plant kleinere concen-
traties nodig heeft. Een tekort van een nutriënt wordt een deficiëntie genoemd en leidt tot een
suboptimale werking van de plant en kan tot de dood van de plant leiden. Elementen kun-
nen ook toxisch zijn voor planten, wat eveneens resulteert in een mindere werking of dood
van de plant. Sommige elementen zijn deficiënt bij te lage concentraties en toxisch bij hoge
concentraties. Zowel deficiëntie als toxiciteit zijn vaak zichtbaar. In dit experiment zien we
verschillende deficiënties en toxiciteiten bij tomaatplanten.
3 Experimentele opzet
xvii
Planten en stress
4 Opdrachten
Schrijf een kort verslag (maximum 2 pagina’s). Het is hierbij de bedoeling opzoekwerk te doen.
Gebruik goede en betrouwbare bronnen, zoals Roorda van Eysinga and Smilde [1981] of de
website van kunstmestfabrikant Yara [2023]. Zoek indien nodig andere bronnen om ook de
bijvragen te beantwoorden. Het verslag moet de volgende inhoud bevatten:
• Stel op basis van alle verschijnselen een diagnose voor elk plantje
• Geef voor iedere pot de deficiëntie/toxiciteit die erbij hoort. Motiveer waarom je denkt
dat deze deficiëntie/toxiciteit bij de pot hoort.
• Geef voor elke pot een actie die je zou ondernemen indien je deze deficiëntie/toxiciteit
bij de tomaten in je eigen tuin/boerderij zou tegenkomen.
• Hoe kan je onderzoeken of de deficiëntie die je koos echt de oorzaak is van de stress bij
deze plant?
Om plaats te sparen (korter, maar wel volledig is altijd beter) en om het overzichtelijker te
maken, kan je een tabel gebruiken. Een tabel hoort duidelijk te zijn. In fig. 1 vind je twee voor-
beelden. Merk op dat de eerste tabel info geeft over de methodologie (dus eerder kwalitatief)
en de tweede kwantitatieve resultaten rapporteert. Tabellen kunnen dus zeer uiteenlopende
info snel overbrengen aan de lezer. Een goede tabel is bovendien zo overzichtelijk dat de lezer
de verbanden tussen verschillende resultaten meteen ontdekt.
xviii
4 Opdrachten
Figuur 1: Twee tabellen uit Vanderschueren, R., The impact of fermentation on the distribution of cad-
mium in cacao beans, Food Research International, 127, 2020.
xix
Opdrachten per sessie
1
1 Inleiding microscopie
1.2 Opdrachten
Breng 3 verschillende wilde planten mee naar het practicum om te determineren. De veldgids
die we hiervoor gebruiken bevat geen landbouwgewassen of siergewassen. Kies echt wilde
planten.
1.3 Discussie
3
1 Inleiding microscopie
1.4 Microscopie
4
1.5 Welke plant is dit?
Determineer minstens 3 verschillende planten die je meebracht m.b.v. de veldgids [van der
Meijden et al., 2016]. Noteer de gevolgde weg, zodat je stapsgewijs kan terugwerken als een
verkeerde naam uitkomt. Maak waar nuttig foto’s en verwijs er eenduidig naar waar van toe-
passing. Zorg ervoor dat je de foto’s ergens opslaat waar je ze later ook terugvindt.
Identificeer dezelfde plant ook eens op een andere manier, bijvoorbeeld met behulp van een
app of door een foto in te geven via de Google zoekmachine. Vergelijk het resultaat en vermeld
3 voor- en 3 nadelen van elke techniek.
Noteer bij elke plant ook de familie. Zoek voor elke familie ook een groente of een anderszins
economisch belangrijke vertegenwoordiger.
Bv.: Groot kaasjeskruid of Malva sylvestris ∈ Kaasjeskruidfamilie of Malvaceae. Bekende verte-
genwoordiger(s): katoen (Gossypium spp.1 ) en linde (Tillia spp.). Hou dit vol voor alle verdere
practicumsessies: telkens een plantensoort wordt besproken, noteer er dan de familie en een
andere vertegenwoordiger bij.
1.5.1 Grassen
Bestudeer de aangeboden grassen aan de hand van een determinatiesleutel zoals die bv. te
vinden is op https://www.vob-ond.be/resources/TES/Grassendeterminatie.pdf.
Vermeld duidelijk welke determinatiesleutel je gebruikte en welke stappen je volgde. Maak
waar nuttig foto’s en verwijs er eenduidig naar. Merk op dat de grassen ook bloemen bloemen
hebben zoals andere planten, deze helpen met determineren.
1
spp. achter een genusnaam betekent dat het gaat om meerdere species. Er zijn verschillende soorten Gossypium
die katoen leveren, bv. G. arboreum, G. herbaceum en G. hirsutum.
5
2 Wortel
2.2 Opdrachten
Haal een wortel uit de koelkast of de tuin en snij hem volgens de axiale en transversale as.
Maak een duidelijke foto of tekening en duid de weefsels en structuren die je herkent aan.
2.3 Discussie
Lees het artikel van Glover et al. [2007]. Mogelijk heb je geen online toegang tot dit artikel op
de website van Scientific American. Het artikel is wel voor je beschikbaar via Blackboard.
1. Welke voor- en nadelen voor een landbouwer zie je aan een eenjarig of een meerjarig
gewas? Welk soort gewas zou je zelf het liefste telen en waarom?
2. Verschillende variabelen kunnen gebruikt worden om wortels te vergelijken. Bedenk een
voordeel en een nadeel van de volgende variabelen om wortels te vergelijken. Wat kan
je leren uit deze variabelen en hoe zou je ze meten?
• aantal wortels
• totale wortelvolume
• totale worteloppervlak
3. Soms varieert de worteldensiteit van een plant doorheen de verschillende bodemlagen.
Wat kan hier het nut van zijn? Kan een landbouwer dit zelf beïnvloeden?
7
2 Wortel
2.4 Microscopie
Maak een detailtekening van het gebied met geleidingsweefsel, pericykel, endodermis en ae-
renchym en benoem.
8
2.4 Microscopie
Maak een detailtekening van het geleidingsweefsel, pericykel en endodermis (rode kader) en
benoem.
9
2 Wortel
10
2.4 Microscopie
11
3 Stengel
3.2 Opdrachten
Maak (knutsel, bak, boetseer,…) een 3D model van een stengel of een deel ervan waarop de
drie verschillende doorsnedes (dwars, tangentieel en radiaal) correct worden weergegeven.
Geef aan welk soort stengel je model toont.
Benoem zo veel mogelijk structuren, weefsels en evt. cellen.
3.3 Discussie
Lees het artikel van Reganold and Wachter [2016]. Mogelijk heb je geen online toegang tot dit
artikel opde website van Nature Plants. Het artikel is wel voor je beschikbaar via Blackboard.
1. Welke voor- en nadelen zie je voor verschillende landbouwsystemen (conventionele land-
bouw, biologische landbouw, traditionele landbouwsystemen,…)?
2. De wereldbevolking blijft maar groeien en landbouw is een grote vervuiler. Welke land-
bouwsystemen zou je gebruiken om op een duurzame manier de wereld te blijven voe-
den?
13
3 Stengel
3.4 Microscopie
14
3.4 Microscopie
15
3 Stengel
16
3.4 Microscopie
Maak een detailtekening van het secundair xyleem met harskanaal en floëem en benoem.
17
3 Stengel
Maak een schematische tekening van ofwel dovenetel ofwel boerenwormkruid en benoem.
18
3.4 Microscopie
3.4.6 Stengeltop
Maak een overzichtstekening van een mono- en een dicotyle stengel. Duid telkens volgende
delen aan indien aanwezig: knoop, zijtak, internodium, primordia, blad.
Maak een schematisch overzicht waarin duidelijk het verschil tussen een stengel en wortel
naar voor komt, alsook het verschil tussen monocotyl en dicotyl voor stengel en wortel.
19
4 Blad
4.2 Opdrachten
21
4 Blad
Een van de belangrijkste functie van bladeren is transpiratie. Transpiratie wordt gemeten met
een potometer zoals afgebeeld in fig. 4.1.
Figuur 4.1: Een potometer is een constructie die toelaat de hoeveelheid water te meten die een plant
opneemt en verdampt. Deze afbeeldingen dienen enkel ter inspiratie.
22
4.3 Discussie
• Verzin nog een omgevingsfactor waarvan je denkt dat die effect heeft. Test ook die
uit.
• Herhaal tenslotte het experiment in zonlicht, maar verwijder de helft van de bla-
deren van de plant.
8. Schrijf een kort verslag (max 2 blzn.) met hypotheses, opstelling (met foto), een tabel met
je meetgegevens en jouw interpretatie van je metingen. Beantwoord ook de volgende
vragen:
a) Waarom transpireren planten zoveel water?
b) Waarom geeft jouw opstelling een ander resultaat dan die van je medestudenten?
4.3 Discussie
Lees de teksten van Ogasa [2022] en Harmon Courage [2020]. Vind je ze niet online, kijk dan
even op Blackboard voor een .pdf-versie.
23
4 Blad
4.4 Microscopie
Maak een overzichtstekening en benoem. Waar je het nodig acht, kan je een detailtekening
toevoegen.
24
4.4 Microscopie
4.4.2 Ammophila
Maak een overzichtstekening en benoem. Waar je het nodig acht, kan je een detailtekening
toevoegen.
25
4 Blad
Maak een overzichtstekening en benoem. Waar je het nodig acht, kan je een detailtekening
toevoegen.
26
5 Bloem en zaad
5.2 Discussie
Lees het artikel van Hirschlag [2020]. Vind je het niet online, kijk dan even op Blackboard voor
een .pdf-versie. .
• Welke criteria bepalen voor jou welke boomsoorten geschikt zijn om aan te planten in
een stad?
• Welke bronnen vermeldt de auteur van het artikel?
• Op welke bronnen baseert Thomas Ogren zich?
• Vergelijk het artikel in The Guardian met de info van Whelan [2003] : Wat is de kern
van hun boodschap en waarop is die gebaseerd? Welke bronnen gebruiken zij?
5.3 Opdrachten
5.3.1 Bloemformules
27
5 Bloem en zaad
Maak een overzichtstekening en benoem. Bepaal ook de bloemformule. (Op het preparaat van
Epilobium vind je meerdere coupes, gesneden op verschillende hoogtes in de bloemknop. Je
mag verschillende coupes combineren om één overzichtelijke tekening te maken.)
28
5.3 Opdrachten
Maak een tekening van een doorsnede van een graankorrel en van een boon of andere peul-
vrucht en duid telkens het embryo (met plumula en radicula), het reserveweefsel en de zaad-
lobben aan.
5.3.4 Vruchten
Zoek in de gegeven vruchten de zaden. Maak telkens een schets en/of foto en duid zaad, exo-
carp, mesocarp, endocarp en placenta aan.
29
Bibliografie
Jerry D. Glover, Cindy M. Cox, and John P. Reganold. Future farming: a return to roots? Sci-
entific american, pages 82–89, August 2007. URL https://www.scientificamerican.
com/article/future-farming-a-return-to-roots/.
Ally Hirschlag. How urban planners’ preference for male trees has
made your hay fever worse. The Guardian, May 2020. URL
https://amp.theguardian.com/environment/2020/may/16/
how-urban-planners-preference-for-male-trees-has-made-your-hay-fever-worse.
Nikk Ogasa. Forests help reduce global warming in more ways than one. Sci-
enceNews, March 2022. URL https://www.sciencenews.org/article/
forest-trees-reduce-global-warming-climate-cooling-carbon.
John P. Reganold and Jonathan M. Wachter. Organic agriculture in the twenty-first century.
Nature Plants, 2(2):15221, 2016. ISSN 2055-0278. doi: 10.1038/nplants.2015.221. URL https:
//doi.org/10.1038/nplants.2015.221.
31