Samenvatting Geheugen

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 10

Geheugen

Inleiding

Het geheugen zorgt ervoor dat wij ons leven als een continuïteit ervaren. Zonder geheugen zou er van
ervaring en leren geen sprake zijn.
Door eerderen ervaringen worden dingen die je hebt moeten leren gedeeltelijk of geheel
gereconstrueerd.
Tip: geheugen = bibliotheek

1 Factoren die de werking van het geheugen beïnvloeden

Het opslaan, onthouden en oproepen van informatie wordt beïnvloed door een aantal factoren:
- Fysieke toestand: functioneert je geheugen goed? (moe minder info opslaan)

- Aandacht / concentratie: richten op hetgeen je moet opslaan. Bewuste selectie prikkels voor
wat je wilt verwerken en wat niet

- Beperkte verwerkingscapaciteit: te veel stoorzender = te veel info om te verwerken =


moeilijker om info op te slaan, te onthouden, op te roepen. Iedereen reageert anders.

- Emoties: emotionele geladenheid en toestand  invloed op HOE iets wordt opgenomen

2 Onderzoek naar het geheugen

Hersenen moeten van nabij bekeken worden om de werking ervan te begrijpen.


Onze hersenen vormen ‘de besturingscentrale’ en ‘het geheugencentrum’. Alle informatie die we
in het verleden tot ons hebben toegelaten, is verwerkt of opgeslagen.

De zintuigen produceren allemaal elektrische signalen, die worden


doorgestuurd naar elk een ander deel van de hersenen. De info wordt
door zenuwcellen verwerkt. Welke ervaring we gewaarworden, hangt
af van de plaats waar de informatie verwerkt wordt.

 Hersenschors = cortex (hoger gelegen gebieden; prefrontaal):


hogere mentale processen; complexere denkprocessen

Pagina 1 / 10
 Limbisch systeem: emotioneler en instinctiever gedrag + langetermijngeheugen

 Thalamus: doorgeefcentrum zintuigelijke informatie die van lager in de hersenstam komt en


doorgegeven wordt naar de hoger gelegen hersenhelften (verwerkt zelf ook een deel)

 Onderste gebieden: vitale functies

Zenuwcellen / neuronen: kleinste onderdelen hersenen


Iedere hersencel kan verbindingen opbouwen: axonen en dendrieten.

Synapsen = contactpunten waar neuronen zenuwprikkels aan elkaar doorgeven.


Synaptische spleet = kleine ruimte die neuronen van elkaar scheidt.

Glia- of steuncellen = cellen in onze hersenen die fysieke steun bieden aan het complexe netwerk van
axonen en dendrieten.
Functie: voedingsstoffen transporteren, communicatie tss neuronen mogelijk maken / versnellen

Hersencellen sterven af en kunnen niet regenereren, maar hersenen beschikken wel over een speciale
eigenschap, nl.
Neuroplasticiteit: neuronen zijn niet vast; wanneer de functie van bepaalde cellen uitvalt, kunnen
naastgelegen cellen die functie overnemen.

3 De werking en de structuur van het geheugen

Het proces van geheugenvorming kent enkele stadia, van de eerste selectie en het vasthouden van
informatie tot het ophalen van de herinnering of het eventuele verlies van geheugen. Elk stadium heeft
zijn eigen kenmerken en eigen dingen die fout kunnen gaan.

 Stadium 3: herinnering ophalen


o LTG + werkgeheugen
o Huidige gebeurtenissen stimuleren het ophalen van juiste herinneringen. Bevatten info die
nuttig is voor toekomstige handelingen
o Fouten: gebeurtenissen roepen geen nuttige herinneringen op. Je kan er niet opkomen
- Informatie zoeken
 FOK: Feeling of knowing (herkennen: geheugenspoor is niet sterk genoeg om te
herinneren. Je hebt het gevoel dat jet het weet, maar exacte herinnering komt niet)
 Tip of the tongue: het ligt op het puntje van je tong
- Herkennen of herinneren

Pagina 2 / 10
 Stadium 4: veranderen van herinnering
o LTG + werkgeheugen + LTG
o Herinnering die wordt opgehaald is een beetje veranderd doordat nieuwe info wordt
ingepast
o Fouten: verandering kan valse herinnering scheppen

 Stadium 5: vergeten
o LTG
o Dingen worden vergeten zodra ze zijn opgeslagen, behalve als ze regelmatig ververst
worden. Onnodige informatie wordt gewist.
o Fouten: belangrijke of nuttige informatie wordt vergeten. Of nutteloze of zelfs schadelijke
herinneringen blijven bewaard.

3.1 Het selecteren en coderen van de prikkels en ervaringen

 Stadium 1: het selecteren en coderen van prikkels = WAARNEMING; geheugenstadia


Herinneringen ontstaan wanneer ervaringen vastgelegd worden. Ervaringen bestaan uit verschillende
prikkels die gecodeerd moeten worden voor ze opgeslagen worden. Om een prikkel te coderen, moet
je die kunnen onderscheiden van anderen prikkels. Je hebt er aandacht en concentratie voor nodig. Je
slaat info op die later nuttig kan zijn.
Om te coderen doet het geheugen beroep op drie mogelijke technieken of een combinatie ervan
- Vanuit de eigenschap v/d prikkel
- Door analyse van context v/d prikkel
- Door informatie in het geheugen
Afhankelijk v/d informatie, sla je de info op in beeldcodes, verbale codes en motorische codes of een
combinatie ervan.
Fout: irrelevante info opslaan i.p.v. belangrijke feiten

 het ratje zat op de harp

3.2 Het opslaan v.e herinnering (gecodeerde prikkels) ~ vastlegging

Gecodeerde prikkels  informatiepakketjes. Samen vormen alle pakketjes informatieschema’s. Een


schema wordt telkens met nieuwe informatie uitgebreid, verfijnd of aangepast. Tussen de schema’s
worden verbindingen gelegd. Schema’s en verbindingen zijn persoonlijk.
Sensorisch geheugen: vangt prikkels op.
- Iconisch geheugen (max. 1 sec)
- Echoïsch geheugen (max. 3 à 4 sec) (horen)
- Haptisch geheugen (voelen)

Pagina 3 / 10
 Houdt info vast die door zintuigen wordt waargenomen
Vluchtig: prikkels identificeren en verwerken

 Continu in werking
prikkels waar niets mee wordt gedaan, verdwijnen

 Bepaalde prikkels worden bewerkt


patroon, herhaling, combinatie

 Zintuigelijke registers
bewaren  herkenning  bewerken

Geselecteerde ervaring wordt gecodeerd, opgeslagen en geassocieerd met relevante herinneringen


Fouten: verkeerde associaties of er wordt niets opgeslagen  leren en herinneren wordt moeilijk
- Geheugenspoor vormen: herinneringen worden in fragmenten in het hele brein bewaard.
Wanneer we iets ervaren, wordt een groepje neutronen tegelijkertijd geactiveerd.

- Verbindingen (synapsen) / geheugenweb breidt uit: neuronen leggen nieuwe verbindingen door
samen af te gaan. Hoe meer groepen neuronen tegelijkertijd afgaan, hoe completer de herinnering.

- Geheugenweb aanpassen: prikkels worden bewerkt alvorens we ze opslaan, dus we kunnen ook
fouten maken en herinneringen creëren die niet (helemaal) correct zijn. Onze herinneringen
worden ook beïnvloed door de informatieschema’s die al in ons geheugen aanwezig zijn en
kunnen zo ook vervormd worden.

 Korte termijn geheugen of werkgeheugen


o Stream of consciousness (bewustzijn)
o Dingen onthouden: 7 +/- 2; > door chunking (individueel  groep = beter onthouden)
o 20 sec. (max. 30

 Seriële positiviteitscurve: hoe goed je dingen onthoudt, hangt af van de plaats in de lijst.
Woorden aan het begin en einde van een lijst, onthoud je (veel) beter dan woorden die in de
midden staan.

 Werkgeheugen: actief verwerken van info


o Operation span: meet de spanne van je geheugen
o Bewerkingen vergroten de opslagcapaciteit: zinvolle verbanden groeperen (1 4 9 1 6 2 5 3 6
4 9 6 4 8 1  kwadraten van getallen 1 t.e.m. 9)
o Herhalen:
 Regelmatig doen
 Info bewerken: actief, verbanden leggen

 Langetermijngeheugen

Pagina 4 / 10
o Beeld- verbale en motorische codes
 Beschrijf je slaapkamer
 Hoe je met de auto rijdt

3.3 Een herinnering ophalen

Als je iets herinnert, reconstrueer je dat door de neurale patronen te reactiveren die zijn ontstaan
tijdens de oorspronkelijke ervaring die als herinnering vastgelegd werd
VOORRANGSEFFECT: we kunnen meestal vrij makkelijk informatie terug ophalen die nog maar is
opgeslagen. We herinneren ons best de informatie die we eerst opgeslagen hebben, omdat we die al
bewerkt hebben
RECENTHEIDSEFFECT: de informatie die we het laatst hebben opgeslagen, herinneren we ons het best,
omdat die nog in ons kortetermijngeheugen hangt.

 Distinctie:
o Isolatie-effect: hoe unieker de gebeurtenis, hoe beter we die onthouden
o Flitslichtherinneringen: herinnering gelinkt aan onverwachte, emotionele gebeurtenis
(meestal niet zo betrouwbaar)

 Interferentie: oorzaak van vergeten. Activiteiten tussen het leren en de test beïnvloeden het
geheugen. Activiteiten (recente herinneringen) bemoeilijken het oproepen van een andere
herinnering. Je slaapt dus best tussen het studeren en het afleggen v.e. examen.

Soms heb je het gevoel dat je het weet, maar dat je er niet bij kunt. De plaats waar je de info hebt
opgeslagen, heb je gelokaliseerd, maar je kan de eigenlijke codes niet coderen. Het kan ook zijn dat je
op de verkeerd plaats zoekt. Aanwijzingen kunnen helpen:

Pagina 5 / 10
 Oproepingsaanwijzingen: sleutels om info op te roepen die niet meteen toegankelijk is
 Hypothese van de codeerspecificiteit: als je een herinnering opslaat, codeer je meestal ook de
context. Krijg je een aanwijzing die verwijst naar de context, zal je de herinnering makkelijker
terug kunnen ophalen.

4 Geheugentypes

Het LTG bestaat uit verschillende, mogelijk overlappende types:

 Het episodisch geheugen: het wordt aangesproken wanneer we ons persoonlijke gebeurtenissen
(episodes) herinneren. De trui die je gisteren droeg of wat je zaterdag deed. Ook de tijd en de
plaats waarop de gebeurtenis zich voordeed wordt meestal onthouden.
Welke hersengebieden betrokken zijn, hangt af v/d oorspronkelijke ervaring. Het zijn vooral
beeldcodes. Het is precies de soap van je leven

 Het semantisch geheugen: vaardigheid om feiten en kennis over de wereld, begrippen en


betekenissen te onthouden. Winnaar Gouden Schoen.
Bij het opslaan kunnen deze gegevens een persoonlijke context gehad hebben, maar meestal gaat
deze verloren. Betekenis: meestal verbale codes, soms ook beeldcodes
 Het procedurele / motorische geheugen: we onthouden de manier waarop we de handelingen
moeten uitvoeren. Vaak gaat het om complexe vaardigheden die veel moeite en aandacht vereist
hebben om ze onder de knie te krijgen, maar die we bijna automatisch uitvoeren eens we ze
geleerd hebben. Autorijden, fietsen, wandelen, …
Opeenvolgende bewegingen  overwegend motorische, soms ook beeld en/of verbale

 Het expliciete geheugen: herinneringen waarvan we ons bewust zijn. Je kan ze oproepen

 Het impliciete geheugen: herinneringen waarvan we ons niet bewust zijn

Pagina 6 / 10
5 Didactiek om vlotter te onthouden

5.1 Chunking

We kunnen de hersencapaciteit vergroten door informatie ‘samen te drukken’ in geheugenpakketten


die gemakkelijk te onthouden zijn. Het is het hercoderen van informatie in een klein aantal pakketten
die gemakkelijk onthouden kunnen worden.
De reeks getallen: 1 4 9 1 6 2 5 3 6 4 9 6 4 8 1 zijn apart moeilijk te onthouden, maar als je ziet dat
het eigenlijk de kwadraten zijn van 1 – 9, kan je de reeks gemakkelijk onthouden.
Je moet er ook voor zorgen dat lln associaties kunnen maken tss items die moeten onthouden worden,
waardoor ze veel meer informatie in hun KTG kunnen vasthouden. Clusteren betekent dat je
materiaal niet zomaar leest/leert, maar hercodeert door het in verband te brengen met kennis die je
reeds hebt.
Toepassing klassituatie: nieuwe leerstof koppelen aan voorkennis

5.2 Subjectieve organisatie

Toevallige verbale elementen of gebeurtenissen zo organiseren / ordenen dat je ze later beter kan
herinneren.
Toepassing klassituatie: een overzicht, structuur of schematische voorstelling aan te bieden tijdens de
les om het onthouden van leerlingen te stimuleren.

5.3 Herhaling

De capaciteit v/h geheugen kan verhoogd worden door de elementen te herhalen. Het is beter om
herhalingen te spreiden in de tijd. Elke dag 1 keer gedurende 5 dagen i.p.v. 5 keer op 1 dag
Toepassing klassituatie: aan het begin of einde v/d les een herhaling voorzien over de leerstof

5.4 Tweevoudige codes

Als we twee verschillende soorten informatie opslaan over een bepaalde ervaring, is de kans hoger dat
de ene of de andere code het geheugen later zal helpen.
Toepassing klassituatie: voorzie steeds concreet materiaal, illustraties of tekeningen in je lessen
waarmee je de lesinhoud illustreert.

5.5 Meerdere verwerkingsniveaus

Pagina 7 / 10
Wanneer je informatie op verschillende manieren hebt verwerkt, zal je die langer onthouden.
Toepassing klassituatie: leer nieuwe woorden aan door ze te laten opschrijven, laten uitspreken en uit
te leggen.

5.6 Actieve betrokkenheid of genereereffect

Informatie wordt langer onthouden wanneer je deze zelf hebt geconstrueerd of gegeneerd dan wanneer
deze passief verworven werd.
Toepassing klassituatie: las voldoende denk- en doe-activiteiten in waardoor de lln zelf de leerstof
ontdekken en verwerken. (doceren)

6 Vergeten

We kunnen onmogelijk herinneringen terugvinden van alles wat met ons gebeurt.
Herinneringsproblemen kunnen te wijten zijn aan fouten bij de verwerving, de bewaring of de
oproeping.

6.1 Vervallen

Geheugensporen kunnen na lange tijd vervagen of vervallen. Soms blijven er resten van sporen achter.
Het lijkt of je niet veel meer weet van wat je hebt gestudeerd, maar het neemt veel minder tijd in
beslag om de leerstof nog eens te studeren dan de eerste keer.

6.2 Repressietheorie

Opgeslagen info kan ook verdrongen worden, want we kunnen deze onbewust niet oproepen. Meestal
is het minder prettige info die ons in de war kan brengen. ‘psychologisch vergeten’

 Dissociatieve amnesie: bepaalde herinneringen niet meer kunnen terughalen (meestal


persoonlijke herinneringen

 Dissociatieve fugue: mensen die problemen hebben met de identiteit, proberen weg te lopen

 Amnesie
o Retrogade amnesie: geheugenverlies waarbij iemand geen toegang meer heeft tot
herinneringen van vóór het moment dat het geheugenverlies begon

o Anterogade amnesie: geheugenverlies waarbij iemand een onvermogen heeft nieuwe


herinneringen te vormen vanaf het moment dat het geheugenverlies begint.

o Transiënte globale amnesie: voorbijgaand geheugenverlies; tijdelijk

Pagina 8 / 10
o Kinderamnesie: gebrekkige herinneringen uit vroege levensjaren

o Impliciete geheugen: langetermijngeheugen waarbij er niet direct sprake is van bewuste


beleving van of toegang tot opgeslagen kennis.

6.3 Interferentie

- Beperkte capaciteit KTG

- LTG: teveel info, ‘overload’

- Retroactief: nieuwe info verdringt reeds aanwezige

- Proactief: vroegere info staat het opslaan van nieuwe in de weg

7 Mnemotechnieken ~ ezelsbruggetjes

Er bestaan een aantal mnemonische technieken die je kan gebruiken als hulpmiddel om informatie
beter te onthouden doel: beter organiseren en structureren

7.1 Methode van de loci (locus = plaats)

Gericht op het vormen van visuele voorstellingen die je verbindt aan bekende plaatsen
Je boodschappenlijstje onthouden door in je hoofd je boodschappen een plaats te geven in huis. Je
maakt een denkbeeldige wandeling door je huis.

7.2 De kapstokmethode

Losse dingen onthouden door vb. een rijmpje te maken waaraan die betreffende dingen dan als het
ware opgehangen kunnen worden.  geheel gevormd  beter onthouden

7.3 De sleutelwoordmethode

Woorden of begrippen met elkaar associëren

Pagina 9 / 10
 Het echoïsche geheugen blijft minder lang hangen dan het visueel geheugen. Terug luisteren is
moeilijker dan terug kijken.

 Het werkgeheugen moet info halen uit het lange termijngeheugen.

 Beeldcodes: je ziet het voor je

 Motorische codes: je toont het, je beeldt het uit

 Verbale code: in woorden; feitenkennis

 Ooggetuigen zijn zeer onbetrouwbaar. Niet bewust, maar het zijn je hersenen die het onbewust in
gang zetten

 episo

Pagina 10 / 10

You might also like