Macroeconomics Canadian 5th Edition Blanchard Solutions Manual Full Chapter PDF

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 26

Macroeconomics Canadian 5th Edition

Blanchard Solutions Manual


Visit to download the full and correct content document: https://testbankdeal.com/dow
nload/macroeconomics-canadian-5th-edition-blanchard-solutions-manual/
Chapter 6
Openness in Goods and Financial Markets

1. True/False/Uncertain

a. True.

b. False.

c. False.

d. False.

e. True.

f. False.

2. Balance of Payments

Domestic Country Balance of Payments ($)


Current Account
Exports of Goods and Services 25
Imports of Goods and Services 145 (=100+45)
Trade Balance –120 (=25–145)
Primary income received 5
Primary income paid - 20
Primary income balance -15 (=5-20)
Secondary income balance -25
Current Account Balance -160 (=-120-15-25)

Financial Account
Increase in Foreign Holdings of Domestic Assets 80 (=65+15)
Increase in Domestic Holdings of Foreign Assets -50
Net Lending (-) or Borrowing (+) 130 (=80-(-50))
Statistical Discrepancy 30 (=160-130 or =35-5)

Foreign Country Balance of Payments ($)


Current Account
Exports of Goods and Services 145
Imports of Goods and Services 25
Trade Balance 120
Primary income received 20
Primary income paid 5
Primary income balance 15
Secondary income balance 25
Current Account Balance 160
Macroeconomics, Fifth Canadian Edition
Instructor’s Solutions Manual

Financial Account
Increase in Foreign Holdings of Domestic Assets -50
Increase in Domestic Holdings of Foreign Assets 80 (65 + 15)
Net Lending (-) or Borrowing (+) -130
Statistical Discrepancy -30

3. Uncovered Interest Parity

a. The nominal return on the Canada bond is 10,000/(9615.38) –1 = 4%.


The nominal return on the US bond is 5%.

b. Uncovered interest parity implies that the Canadian dollar is expected to


appreciate by 1%. Thus, the expected exchange rate is .99*(.95)=0.9405
$Canadian dollars per US dollar.

c. If you expect the Canadian dollar to depreciate instead, purchase the US bond as
you expect the return (in $Canadian ) to be more than 5%, the 5% in interest as
well as the appreciation of the US dollar (the depreciation of the Canadian
dollar).

d. The Canadian dollar appreciates by 5.26% or the US dollar depreciates by


5.26%. The Canadian dollar return for a Canadian on the US dollar bond is the
5% minus the depreciation of the US dollar of approximately 5% so the total
return in Canadian dollars on the US bond is about zero. The nominal return in
Canadian dollars on the Canadian bond would have been 4%

If you want a more precise answer, invest $1.00 Canadian in the US bond – this
is $1.0526 US dollars this period, at 5% return this is 1.1052 US dollars next
period, at an exchange rate of 0.90 Canadian dollars per US dollar, 1.1052 US
dollars is 0.9947 Canadian dollars. Since you started with one Canadian dollar,
you lost money – to be exact - 0.52% of your initial investment.

e. No they are not. But the uncovered interest parity condition is about equality of
expected returns, not equality of actual returns.

4. Real Exchange Rates

E units of domestic currency per unit of foreign currency


P, P* are the domestic and foreign price index respectively

Year E P P* EP*/P
1 1.0 100 100 1.0
2 1.1 110 100 1.0
3 1.1 110 110 1.1
4 1.1 110 121 1.21
5 1.05 110 121 1.155

Copyright © 2015 Pearson Canada Inc., Toronto, Ontario


6-2
Macroeconomics, Fifth Canadian Edition
Instructor’s Solutions Manual

a. The domestic nominal exchange rate depreciated from Year 1 to Year 2 and appreciated
from Year 4 to Year 5. There was no change between other years.

b. The domestic real exchange rate did not change from Year 1 to Year 2. It then
depreciated from Year 2 to Year and again from Year 3 to Year 4. Finally it appreciated
from Year 4 to Year 5.

c. The nominal exchange rate depreciated from Year 1 and Year 5 by 5%

d. The real exchange rate depreciated from Year 1 and Year 5 by 15.5% because there was a
lot more inflation in the foreign country than in the domestic country.

Copyright © 2015 Pearson Canada Inc., Toronto, Ontario


6-3
Another random document with
no related content on Scribd:
één woord, de vermaaken die te Muiderberg genoten worden zijn te talrijk
om ze allen te beschrijven, en te vol gewoel om er een wèl geordend
tafreel van te ontwerpen; allen helpen zij intusschen, zo als wij reeds
zeiden, den bloei van het plaatsjen niet weinig bevorderen.

’T is omtrent deeze plaats, omtrent dit dorpjen, dat, naar ’t gevoelen van
eenigen, Graaf Floris de Vijfde, door de zamengezworenen is
omgebragt; (zie onze beschrijving van Naarden, Art. Geschiedenissen,) ’t
geen anderen, doch verkeerdlijk, willen, dat op het Muiderslot zoude
geschied weezen, ’t geen echter van de beste Historieschrijvers wordt
tegengesproken, in navolging van welken de Puik-dichter Antonides van
der Goes, in zijnen Y-stroom, bladz. 108, ook zegt:

Toen Velzen, zoet op wraak, met zijne vloekgenooten,


Den Graaf, zijn’ wettig Vorst, den dolk in ’t hut dorst stooten,
En Gooiland verwen met het bloed van zijnen Heer.

Woorden die allerduidelijkst te kennen geeven dat, volgends [4]den Dichter,


’s Graaven bloed den Gooischen bodem, (niet den grond van deeze of
geene kamer in het Muiderslot,) geverwd heeft.

NAAMSOORSPRONG.

De naamsoorsprong van Muiderberg, wordt voegelijk afgeleid, (ook is er


geene andere bedenking over te maaken,) van de daar nabij gelegene
stad Muiden, en de naastaanliggende hoogte; welke, voor zo verre die
waarop het dorp ligt betreft, en met betrekking tot de doorgaande vlakke
eigenschap van ons Land, den naam van berg verkregen heeft, als vrij
hoog zijnde, en boven allen die rondsom liggen uitsteekende; deeze
hoogte, of berg, nu (bij Muiden liggende,) zal dan den naam van berg van
Muiden of Muiderberg verkregen hebben, en voords het Dorp ook met dien
naam benoemd weezen.

STICHTING en GROOTTE.
Wie Muiderberg eigenlijk gesticht of aangelegd zoude hebben, daarvan
zijn geene bescheiden voorhanden: oud moet het zekerlijk zijn, uit
aanmerkinge van den reeds gemelden Giftbrief van Graave Willem van
Henegouwen, geschreven in den jaare 1324; want daarin wordt het, gelijk
wij gezien hebben, reeds gespeld.

Wat de grootte betreft, volgends de lijsten der verpondingen van den jaare
1632, stonden er toen 34 huizen, doch honderd jaaren laater, in 1732,
bedroeg dat getal niet meer dan 28 huizen; weshalven het in de gezegde
honderd jaaren, 6 huizen verminderd is; thans zijn er weder 6 minder,
naamlijk slechts 22, het welk zeer ligtlijk het geval van dergelijke, schoon
bloejende, dorpjens kan worden, want die bloei bestaat gemeenlijk in niet
meer dan in eene genoegzaame broodwinning der bewooneren, ofschoon
het daarom anderen, elders woonende, niet geraaden zij, zig aldaar met er
woon te komen nederslaan, alzo zij welligt alles wat zij nog hadden
verteerd zouden hebben, [5]aleer zij gelegenheid kreegen om door hun
toedoen den bloei des dorpjens te vermeerderen, en derhalven zig zelven
in eenen bloejenden staat te bevinden.

Men schat het getal der inwooneren op omtrent 200, die, uitgenomen
eenige weinige Roomschgezinden, allen van den Gereformeerden
Godsdienst zijn.

Het schatbaar land onder het district van Muiderberg behoorende, wordt
begroot op niet meer dan honderd en vijftig morgen.

Een wapen heeft dit dorpjen niet.

KERKLIJKE en GODSDIENSTIGE GEBOUWEN.

Dit Artijkel van ons plan betreffende kunnen wij, het tegenwoordige
dorpjen aangaande, niet anders noemen dan de kerk, want Wees- of
andere Gods-dienstige Gestichten zijn er niet voorhanden: de Weezen
worden er bij de inwooners besteed.
Van binnen is de kerk zeer zindelijk, doch ook zeer eenvoudig, hebbende
volstrekt niets dat men kan zeggen een cieraad te weezen; ook is er geen
orgel in.

Derzelver vertooning van buiten, maakt zeer geloofwaardig het geen men
er van aangetekend vindt, naamlijk dat het nog de capel zoude zijn welke
de Roomschen in vroegere eeuwen aldaar gehad hebben; zij heeft in alles
de gedaante van een capel, vooral van vooren; men gaat tot den ingang,
(er is ook maar één ingang aan) door een laantjen van boomen, waar
achter het bovenste gedeelte van de kerk zig verbergt: men wil dat dit
gebouw gesticht zoude weezen, door den reeds meergemelden Graaf
Willem van Henegouwen, de derde van dien naam; doch, en het geen
van zelf spreekt, als eene capel, welke bij de Reformatie van binnen tot
het oefenen van den Gereformeerden Godsdienst is toebereid.

Thans staat op het gebouw een vierkante toren, zijnde van boven geheel
plat; evenwel is dezelve zodanig niet altoos geweest; er heeft, zelfs nog in
de tegenwoordige eeuw, [6]een spits op gestaan, doch hetzelve is er door
een’ stormwind afgewaaid, en sedert is er geen ander spits op gezet.

Niettegenstaande de gemeente te Muiderberg altijd slechts bestaan hebbe


uit omtrent 50 ledemaaten, heeft zij echter sinds het jaar 1687, haar eigen
Predikant, zijnde sedert 17 Augustus, van den jaare 1783, de Wel-Eerw.
en bij zijne gemeente zeer geliefde Heer, Kristiaan Johan Fruitier,
behoorende onder de Classis van Amsteldam.

De eerste Predikant alhier was Nicolaas Bassecour, bevestigd den 17


Augustus 1687, en hem werdt den 13 October van het zelfde jaar, één
Kerkraad, één Ouderling, en één Diacon toegevoegd, door een commissie
uit de Classis van Amsteldam: in het jaar 1698, is zijn Wel-Eerw. beroepen
te Schiedam—Voords hebben de volgende Predikanten alhier gestaan:

Geerard Midlum, is bevestigd den 27 April 1698, en beroepen te ’s


Graaveland 1706.

Petrus de Bye, is bevestigd den 30 Mei 1706, en hier overleden, den 14


Julij 1726.
Roeland van Thiel, is bevestigd den 2 Febr. 1727, en heeft van zijnen
dienst vrijwillig afgestaan 1747.

Jan Rijser, is bevestigd den 28 Jan. 1748, en emeritus geworden in Sept.


1780.

Carolus Pantekoek, is bevestigd den 29 April 1781, en op collatie


vertrokken naar Niërvaart, gezegd de Klundert.

De Pastorie is een vrij goed, en aangenaam gelegen gebouw.

Het Schoolhuis voldoet mede allezins aan deszelfs oogmerk.

WERELDLIJKE GEBOUWEN.

Onder dit artijkel kunnen wij niet anders brengen, dan het Rechthuis, dat
voor 3 jaaren een ruime Herberg was; doch sedert in een schoone lusthof
is veranderd. [7]

KERKLIJKE REGEERING.

Deeze bestaat sedert den 14 November, 1687, uit den Predikant, 2


Ouderlingen en 2 Diaconen.

Er zijn ook 2 Kerkmeesteren, die, in gevalle van afsterven, door Schout en


Schepenen verkozen worden.

WERELDLIJKE REGEERING.

Deeze is als op de andere dorpen van Gooiland: de Hooge Vierschaar


wordt er gespannen door den Bailluw en de Schepenen van Gooilands
Hoofdstad, Naarden, de Civile rechtbank wordt gespannen door Schout en
Schepenen, zijnde deeze laatsten vijf in getal.

Voords zijn alhier mede twee Buurtmeesters en twee Kerkmeesters: van


den eerstgemelden gaat jaarlijks één af.
De Schepens worden verkozen door den Bailluw, uit een nominatie van
een dubbeld getal, gemaakt door den Schout en Buurtmeesters: aan de
nieuw verkozene Schepenen staat de verkiezing van den Buurtmeester,
die voor dat jaar aankomt; zie boven.

Voorrechten heeft Muiderberg, voor zo verre ons bewust is, niet.

De

BEZIGHEDEN

Der bewooneren, zijn meestal de landbouw, waartoe zij, gelijk wij hiervoor
reeds zeiden, goede gelegenheid hebben: het zaajen van boekwijt en
rogge, en het pooten van aardappelen, gaat er zeer sterk: voords vindt
men er eenigen van die werklieden welken in de burgerlijke zamenleving
volstrekt onontbeerelijk zijn.

Wat aangaat de [8]

GESCHIEDENISSEN,

Van Muiderberg, de beschrijving van deezen vereischt geene breede


plaats: in de oorlogsrampen van Muiden en Naarden, heeft het zeer
waarschijnelijk zijn deel gehad, ofschoon wij desaangaande niets
bijzonderlijks vinden aangetekend; alleenlijk is het optemaaken uit den aart
dier rampen, zodanig zijnde, dat zij zig maar zeldzaam, of liever nooit, aan
een klein plekjen gronds bepaalen, maar altoos eenen ruimen omtrek
inneemen; de bewerkers dier rampen zijn Vorsten, deezen zegt men, niet
ten onrechte, schoon tot hunne schande, hebben lange armen, en zulks
wordt in tijden van oorlog met nadruk gevoeld; als hunne armen gewapend
zijn, rijken hunne zwaarden mijlen ver; en slaat men het oog op hunne
laaghartige huurelingen, die vijanden van alle menschlijkheid, zeker, dan is
het nog minder te bewonderen dat de rampen des oorlogs, zig nimmer bij
een klein pleksken gronds bepaalen; de gezegde vorsten-slaaven, zijn
over het algemeen losbandige booswichten, uitgehongerde raaven, die
onder den dekmantel van rechten des oorlogs, hunne harten met
gruwelen, en hunne maagen met geroofde beeten vullen, gelijk zij ook niet
zelden hunne beestachtige lusten voldoen ten koste van de eer veeler
braave vrouwen en maagden—is er immer een tijd geweest waarin zulks
dagelijks ondervonden wordt, ’t is de tijd dien wij beleeven; door geheel
Europa woedt en plundert de schenzieke en hoogst verachtelijke
soldaat.… doch welhaast wordt veelligt de dag geboren, (sommigen
meenen zelfs de eerste morgenschemering daarvan reeds te bespeuren,)
waarop alle vorst, alle soldaat.… dan op dien toon voordgaande, zouden
wij de eigenlijke paalen van ons plan overschreiden. [9]

Door het vuur heeft Muiderberg, voor zo verre wij hebben kunnen
naspooren, nooit veel geleden; ook niet door het water; want ofschoon het
nabij de zee gelegen zij, heeft de goeddoende en altijd zorgende Natuur
het dorpjen, door middel van vrij hoog duin tegen de woede van dat
element beveiligd.

„In den jaare 1673 hadden de Franschen,” dus luidt een gedeelte der
historie van dit dorp, „zig op Muiderberg verschanst en batterijen
opgeworpen tegen die van Muiden, welke stad zij toen onder hunne magt
hoopten te krijgen; zij werden echter van daar verdreven, door
verscheidene uitleggers op de Zuiderzee, die van Amsteldam gezonden
werden, en door vlotschuiten met kanon waarvan men drijvende batterijen
maakte, die hen van de vaart tusschen Muiden en Naarden zo
benaauwden, dat zij op den 6 Junij van ’t gemelde jaar opbraken, en
hunne onderneemingen lieten vaaren.”

Bij de omwending in onzen burgerlijken staat, heeft Muiderberg zeer veel


geleden: door de Pruissen zijn alle buitenplaatsen grootlijks, en Rustrijk,
die van den Heere Abbema, ook de Pastorij, geheel en al geplunderd:
verscheide weken hebben veele oude lieden en kinderen zig in de open
lucht moeten ophouden, om derzelver schreeuwende mishandelingen te
ontvlieden: wij mogen intusschen niet vergeten aantetekenen dat de
ingezetenen aldaar meest de Patriotsche partij toegedaan waren, en zij
zig, op last der Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, ook in den
wapenhandel geoefend hebben.
Onder de

BIJZONDERHEDEN,

Van dit dorpjen, behooren twee kerkhoven, het eene reeds in de


voorgaande eeuw aangelegd voor de Hoogduitsche Jooden, van welken
hier doorgaands honderd in het jaar begraven worden; het andere is,
sedert een jaar aangelegd, voor de Lutherschen [10]van ’t Oude licht; doch
tot heden toe heeft niemand hier eene rustplaats voor zijn overschot
verkozen.

Het voornaame logement waartoe de voorgemelde buitenplaats van den


Heere Abbema gemaakt is, verdient mede eene bijzonderheid genoemd te
worden, uit aanmerking van de zonderling grootsche aanleg, (waarvan
mogelijk in geheel het Vaderland, geen voorbeeld voorhanden is,) zo wel
als van de kleinte van het dorpjen, alwaar dezelve gevonden wordt; doch
wanneer men aanmerkt dat de Grooten reeds vóór dien aanleg gewoon
waren zig op Muiderberg te komen verlustigen, en ook dat er verscheidene
buitenplaatsen rondsom liggen, allen welken geduurende het
zomersaisoen bewoond worden, dan komt de verkiezing van dien aanleg
niet zo geheel bijzonder voor; men konde tog vooraf op voldoend vertier
staat maaken, om reeden van hetgeen wij zo even zeiden; want dat vertier
moet ook alleen slechts van de Grooten komen, de burger schrikt op het
zien van den prachtigen aanleg, zodra hij het woord Logement er voor
leest: vooral is deeze plaats eene bijzonderheid, wegens de
aanmerkenswaardige echo die men aldaar heeft, en welke veele
vreemdelingen derwaards lokt; de Edele Heer Willem Hooft, te
Amsteldam, heeft er den zeer geleerden Heere Martinet, nagenoeg de
volgende beschrijving van medegedeeld—men vindt er een ouden muur in
een halve cirkelronde gedaante, zeven voeten hoog gebouwd, met een
schuinse rollaag, die men op één voet mag rekenen; de middenlijn
deszelven beloopt op honderd en negen voeten binnenswerks: vijftien
voeten ten noorden achter deezen muur staat eene hegge, die twee of drie
voeten hoog boven denzelven uitsteekt, en eenige roeden verder vindt
men hooge boomen; wanneer men nu vóór deezen muur gaat staan, dan
ziet men tusschen beiden eenen platten beplanten grond, en achter zig
heeft men eenen anderen halven cirkel van latwerk, waartegen eenig
geboomte is opgeleid, zijnde de afstand van het middenpunt des muurs tot
dat van het [11]latwerk, van honderd twee- en twintig en een halven voet
Amsteldamsche maat.

Indien men zig nu plaatst op den afstand van drie- en- vijftig voeten van
het middenpunt des muurs, en een ander zeventien voeten ten westen
bezijden den eerstgemelden gaat staan, en dan zacht of hard, geheele
versen spreekt, beantwoordt de echo dezelven, niet achter elkander, maar
elk afzonderlijk, één voor één: dan, het verwonderlijkste van alles is, dat
de stem of de echo niet schijnt terug te komen van den muur, maar uit den
grond, zeer juist alle woorden nabaauwende.

Deeze echo is aldaar ontdekt voor bijna zeventig jaaren, toen de Heer
Homoet eigenaar dier plaatse was, en bij gelegenheid dat men eene
ligusterhegge uitroeide: intusschen is het zeker, dat in het Vaderlandsch
Treurspel, Gerard van Velzen, in het jaar 1613 in ’t licht gegeven, reeds
gesproken wordt van het verstoord gebeente van dit cirkelrond, en van de
echo, bij gevolg is deeze muur, (waartoe gemaakt weet men niet, mogelijk
tevens tot eene begraafplaats,) en dus ook deeze overschoone echo, al
vóór honderd een- en- dertig jaaren, bekend geweest, die daarna in het
vergeetboek geraakt kan zijn, toen deeze hofstede, uit de eene hand in de
andere overging, tot dat men, de ligusterhegge uitwerpende, dezelve
toevallig ontdekte.

REISGELEGENHEDEN.

Deezen zijn als die van Muiden, want van Amsteldam met de schuit tot
daar gekomen zijnde, vaart men met de Naarder schuit tot de
Hakkelaarsbrug, alwaar men uitstapt om verder naar Muiderberg te
wandelen—Terug gaat men weder, of naar Muiden, of naar de
Hakkelaarsbrug voornoemd, en zo verder op Amsteldam.

’T is voor een vaderlander nog al niet onaangenaam, aan [12]gezegde brug


te moeten uitstappen, alzo hij aldaar vergast wordt op het zien van de
Stolp, de landlijke retraite, van den nu zaligen onwaardeerbaaren
Burgervader Hendrik Hooft Danielsz., nog het voorwerp van aller
braaven achting, en die op dat buitenverblijf zijnen hoogen ouderdom
sleet, onder de aangename streelingen van een voldaan geweeten, niet
alleen, maar ook van de hoop, van vóór zijn’ dood zijn vaderland, en met
nadruk zijne geliefde Amstelstad nog eenmaal gelukkig te zullen zien.

LOGEMENTEN,

Deeze zijn geene anderen dan de reeds gemelde plaats van den Heere
Abbema; voords zijn er nog twee herbergen van mindere rang. [1]
[Inhoud]
De stad Weesp.
Zo lang de Zilvren VECHT uw boorden blyft besproeien,
O WESOP! en Natuur u met haar schoon vereert.
Zo lang de Koopmanschap in Nederland zal bloeien;
GENEVER, en door Oost en Westen word begeerd.

Zo lang de Naneef TROUW op hogen prys zal stellen,
Hoort Gy, MYN VADERSTAD! uw naam met blydschap spellen.

B. P.—
DE
S TA D
WEESP.

Onder de geene stem in Staat hebbende Steden van Holland, is Weesp


geenzins eene der geringste, zo wegens derzelver oudheid,
vermaardheid als vermakelijke ligging aan de Rivier de Vecht; een half
uur ten Zuidwesten Muiden; omtrent twee uuren ten Westen Naarden;
ruim twee uuren ten Zuidoosten Amsteldam, en ruim vijf uuren ten
Noorden Utrecht.

NAAMSOORSPRONG.

Bij de Geschiedschrijvers vind men wegens den Naams-oorsprong niets


zekers geboekt. Dat deeze Stad haren naam van de Usipeten
ontleenen zoude, luid al te fabelachtig, om daar aan geloof te slaan. Dat
zij dezelve aan eenen Here de Wesopa, die aldaar een Kasteel, van
dien naam, zou gesticht hebben, verschuldigd is, is even onzeker, en
dat zij om haren geduurigen kloekmoedigen tegenstand door haare
vijanden, leenspreukig, Wespe of Wispe zoude genoemd zijn, hier voor
is geen’ den minsten grond te vinden: ’t zij ons genoeg dat er in Holland
een Steedje is, dat Wezop of Weesp genoemd word, bij welke laatste
benaming het thans allermeest bekend is.

STICHTING en GROOTTE.

Hoewel men den tijd der Stichting dezer Stad met geene zekerheid
bepalen kan; veel min of dezelve altijd met vestingen omringd of bevest
is geweest; kan men echter bewijzen dat zij in den Jaare 1131 reeds
bekend was, als blijkt uit zekeren brief van Andreas den
vijfentwintigsten Bisschop [2]van Utrecht, waarin van bovengemelden
Hero gewaagd word. In de handvest van Hertog Willem van Beieren in
’t Jaar 1355, word van Weesp het allereerst melding gemaakt, als van
eene Stad, voorzien met poorten en wallen, en hare Burgers Poorters
genoemd.

De Stad is zeer ruim en luchtig gebouwd en heeft verscheidene


straaten, die zeer wél betimmerd zijn; van het Zuiden tot het Noorden
doorsneden van de stroomende Rivier de Vecht, waar aan een
Schutsluis ligt, die in een Graft uitlopende, het grootste gedeelte der
Stad wederom in tweeën deelt; terwijl het zuiderdeel met drie Graften
voorzien is, die allen in de laatstgenoemde hunne inwatering hebben.—
Volgends de jongste beschrijving beloopt het getal der Inwooners op
bijkans 2800 menschen, woonende in omtrent 500 huizen, die wederom
in ruim 730 woningen verdeeld zijn. Uit oude tekeningen en
beschrijvingen blijkt het, dat Weesp voorheen met steenen wallen is
omgeven geweest, welker grondslagen men, bij gelegenheden, noch
ontdekken kan, en waar van men noch de overblijfsels ziet aan de
Muiderpoort, de Waag en den zogenaamden Olijmolen, welke
gebouwen zekerlijk voor een gedeelte als rondeelen der oude
vestingwerken moeten beschouwd worden: verval en de uitleggingen
der Stad hebben derzelver afbraak noodzakelijk gemaakt.—
Tegenwoordig is de Stad alleen aan haar Oost en Zuidelijk gedeelte met
aarde bolwerken voorzien, die naar de regelen der hedendaagsche
Vestingbouwkunde opgeworpen zijn. Behalve de andere uitgangen,
heeft deeze Stad drie poorten, namelijk, de Muider, Naarder of ’s
Gravelandsche, en Utrechtsche poort; de eerste is een oud gebouw, in
wiens voorgevel het Keizerlijke wapen staat uitgehouwen, waar onder
het Jaargetal 1552: de twee laatste zijn in den Jaare 1676 gebouwd, en
van eenen ordentlijken aanleg.

’T W A P E N .

Weesp heeft twee Wapens: te weeten het Oude en Nieuwe. Het oude
verbeeld een Kerk, met een’ grooten toren aan den Voorgevel en een’
kleiner’ in de midden: de figuur heeft veel [3]overeenkomst met het
tegenwoordig Kerkgebouw. Het nieuwe is een zilveren paal op een
blaauw veld. Het eerstgenoemde word noch ter bezegeling van brieven
of decreeten gebruikt.

KERKLIJKE en GODSDIENSTIGE GEBOUWEN.

De groote Kerk, waarin de Gereformeerden hunnen Godsdienst


oefenen, is, volgends Jacobus de la Torre, gesticht, of ten minsten
voltooid, in den Jaare 1462, wanneer zij, naar het Roomsch
Kerkgebruik, aan St. Laurentius wierd toegewijd. Het is een schoon,
lang en luchtig Gebouw, pronkende met eenen spitsen toren, in wiens
Koepel een welluidend Klokkenspel hangt, in 1672 door den
vermaarden Petrus Hemoni vervaardigd. Op het Choor is noch een
klein torentje. Dit Gesticht rust binnenwerks op 18 pijlaaren, zijnde
rondom de meeste, de Predikstoel, de Gestoeltens der Regeering en
anderen geplaatst.—Het Orgel, in 1592 gemaakt, heeft, naar den tijd
waarin het zelve vervaardigd is, geen onaangenaam geluid, en word
met deuren gesloten.—In het Choor, dat met een fraai koperen hek van
de Kerk is afgescheiden, vind men een’ kleineren Preêkstoel,
voormaals gebruikt, wanneer de promotie der Latijnsche Schooljeugd
geschiedde. De Gereformeerde Gemeente word bediend door twee
Leeraars, Leden der Classis van Amsteldam: het tractement van den
Oudsten bedraagt 1000 Guldens en vrije woning in de Pastorij, dat van
den jongsten is 1100 Guldens.

De Lutersche Gemeente word bediend door een’ Predikant behorende


onder het Consistorie van Amsteldam, zij is eene der aanzienlijkste dier
Geloofsbelijderen in deeze Republiek. De plaats, ter oefening van
hunnen Godsdienst geschikt, is een klein doch net Gebouw, van binnen
versierd met een fraai Orgel. De oorsprong deezer Gemeente word,
volgends de waarschijnlijkste berichten, gesteld op den 28sten
September 1642. Tobias Brustenbach was de eerste Leeraar maar ook
te gelijk derzelver Stichter. In den Jaare 1647 wierd deeze Gemeente,
die tot dien tijd haare Godsdienstige bijeenkomsten in een klein Huisje
op de Achtergracht [4]gehouden had, in staat gesteld tot den aankoop
van een Huis en erve, ’t welk, in 1654 met noch een ander Huis en erve
vergroot, het tegenwoordig Kerkgebouw uitmaakt; tot den Jaare 1782,
was zij in zodanige omstandigheden geplaatst, dat somtijds het
nabuurig Amsteldam tot het onderhoud harer Leeraar moest
medewerken; wanneer zij door een aanzienlijk Legaat, haar bij uiterste
wille besproken door wijle Vrouwe Voigt, wonende te Muiderberg, in
staat gesteld wierd zich zelve te kunnen onderhouden. Den 30
September 1792, wierd eene Jubelpreêk, bij gelegenheid van de 150
jarige instandblijving der Gemeente, door haaren toenmaligen Leeraar
gedaan.

De Roomsch Catholijken hebben hier ook eene Statie, die


tegenwoordig door eenen waereldlijken Pastoor en Capellaan word
waargenomen. Hun Kerkhuis is van binnen met een naar de bouwkunst
geordend altaar versierd, en het gewelf met Bijbelsche en Kerkelijke
Geschiedenissen fraai beschilderd. Waar aan de vochtigheid en
ouderdom echter veel nadeel hebben toegebragt. Daar en boven is het
Gesticht zelve zeer bouwvallig en veel te bekrompen: ter ondersteuning
van het Gregoriaansche Kerkgezang is er een klein doch zeer
welluidend Orgel in geplaatst. Thans is op requeste, door
Kerkmeesteren dier Gemeente gepresenteerd, ten einde een geschikter
Kerkhuis te erlangen, gunstig appui verleend, waar door aan het
verlangen van het grootste getal der Gemeentenaaren spoedig zal
voldaan worden, hebbende de Kerkbestuurders bereids daar toe een
geschikte plaats aangekocht.

De Joden, wier getal alhier sints weinige Jaaren merkelijk is


toegenomen, hebben hier een Sijnagoge of bedehuis, dat een zeer
klein doch net gebouw is.

Onder de Gestichten die eenige aandacht verdienen bekleed het St.


Bartholomei Gasthuis geene geringe plaats. De tijd van derzelver
stichting is onzeker; dat het echter van geenen jongen tijd is, blijkt uit
den naam van hem aan wien het is toegewijd, en wiens beeldtenis of
naam boven alle de buiteningangen dezes Gestichts is uitgehouwen.
Het is een groot en geen onaanzienlijk Gebouw. Ofschoon voor zo verre
men [5]kan nagaan, alleen geschikt voor een Gasthuis of herberging
voor Vreemdelingen, worden thans ook de gebrekkigen en behoeftigen,
die door de Diaconie ondersteund worden, daarin besteed. De
bestuuring van dit huis is thans opgedragen aan 4 Regenten en 3
Regentessen, die ’s Jaarlijks of op nieuw verkoren of anderen in hunne
plaatsen gesteld worden.

Het Burger-Weeshuis, in vroegere Eeuwen een Klooster voor de


Zusteren van St. Jan Euangelist, is een schoon en ruim Gebouw,
geschikt ter herberginge en opvoeding van Weezen, wier Ouderen
Burgeren dezer Stad waren. Deszelfs bestuur staat thans aan 5
Regenten en 4 Regentessen, die mede Jaarlijks aangesteld worden.

Het Armen-Weeshuis, een Gebouw, waarin sints 1667 de Armen


Weezen, die te vooren in het St. Bartholomei Gasthuis gehuisvest
waren, wierden opgevoed, en werwaards zij op besluit van
Burgemeesteren en Vroedschappen in 1790 wederom wierden
overgebragt, dient voor het tegenwoordige ter inkwartieringe der alhier
in Guarnisoen liggende Militie.

De orde vereischt dat hier ter plaatse ook melding gemaakt worde van
de Stichting van wijlen den Heere Cornelis van Drosthagen, bij
beslotene laatste wille, 1714 gemaakt, en 1718 door zijn dood
bevestigd: volgends welke hij zijne Nalatenschap, bestaande in Huizen,
Landerijen enz onder het bestuur van drie Executeuren van de
Roomsche Religie gesteld heeft; zo nochthans dat bij het afsterven van
eenen derzelven een’ Gereformeerde door de aanblijvenden, in
deszelfs plaatse, mogt verkozen worden; welk laatste reeds sints een
aantal Jaaren heeft stand gegrepen.—De voordeelen, uit deeze
Goederen voordspruitende, moeten in drieën verdeeld worden, als aan
zijne behoeftige Vrienden van moeders zijde; aan het Arme Weeshuis,
en aan Armen der Roomsche Gezindheid. Ter gedachtenisse van
deezen Heer is in een gevel van een der vernieuwde Gebouwen een
steen geplaatst, waarop men het volgende versjen leest:

De voorzorg van Drosthagen


Voor Armen, Weez’ en Magen,
Zij steeds bij ’t Nageslacht
Met dankbaarheid herdacht!——

[6]

WAERELDLIJKE GEBOUWEN.

Onder dezelve bekleed het Stadhuis de eerste plaats. Het is een


buitengemeen schoon en kostbaar Gebouw, in den jaare 1772 geheel
nieuw uit den grond opgehaald, pronkende met eenen arduin en
hardsteenen Voorgevel, naar de Jonische en Dorische orden. Zo
schoon dit Gebouw zich uitwendig opdoet, zo fraai is ook deszelfs
binnenste. Bij het ingaan valt terstond de prachtige Vierschaar in ’t oog,
welker beschouwing den Vreemdeling moet uitlokken om het zelve van
binnen te bezichtigen. De Burgerzaal, Burgemeesters, Schepens en
Vroedschapskamer zijn keurig geordend, naar den smaak gestoffeerd
en versierd met prachtige en fraaje schilderstukken, door den Weesper
Burgemeester Gijsbert Jansz. Sibille. Hoewel men den naam van
deezen Kunstliefhebber in de Schilderboeken te vergeefs zoeken zou,
en buiten deeze Stad weinig bekend schijnt te zijn, zo zijn echter de
werken van zijne hand de opmerking der kenneren dubbel waardig.—
Het Gebouw staat op de Grobbe bij de St. Joris brug, die in
bovengemeld jaar met het daar voor liggend plein gelijk gemaakt is. Ter
plaatse waar het tegenwoordig Stadhuis staat, was in het begin der
voorige Eeuw de Schuttershof of de St. Joris Doelen; waar van in het
oude Stadhuis noch eenige overblijfsels te vinden waren.

De Waag, een oud gebouw, voorheen een rondeel der Vestingen, reeds
in den Jaare 1407 geschikt tot het Stadhuis, waar toe het tot 1634
gebruikt is, staat aan de Vecht. Behalve dat dezelve tot het wegen der
Koopmanschappen enz. gebezigd word, strekt zij ook ter
Vergaderplaats van sommige Gilden: terwijl op een harer vertrekken
thans ook de Hoofdwacht der Militairen gehouden word. Derzelver
Voorgevel is niet onaanzienlijk, en pronkt met het Wapen der Stad.

De Stads School, mede geen onaanzienlijk Gebouw, heeft [7]men, niet


zonder grond, te houden voor een gedeelte van het Klooster, het Jonge
Convent genaamd: in deeze kunnen ook de Kinderen van
minvermogende voor niet onderwezen worden, waar toe aan den Stads
Schoolmeester, een Jaarlijks tractement gegeven word.

De Stads Fransche Kostschool voor Jonge Heeren, is een ruim en


luchtig Gebouw, staande op de nieuwe Gracht aan het Zuideinde der
Stad; deeze School is in eenen zeer bloeienden staat.

Voords is alhier noch eene Fransche Kostschool voor Jonge


Juffrouwen, wier aantal geduurig toeneemt.

De Vleeschhal en Bank van Leening zijn geene Stadsgebouwen,


wordende de eerste gehuurd; en de laastgenoemde behoort aan eenen
Jood, die daar voor eene jaarlijksche recognitie aan de Kerk betaalt.

De Godsdienstige en Waereldlijke Gestichten deezer Stad beschouwd


hebbende, gaan wij over tot derzelver

REGEERING.

Alhoewel de kundige Schrijver der Grondwettige Herstelling van


Nederlands Staatswezen verzekert, dat de vastgestelde
Regeeringsform van Wezop of Weesp tot 1445 in handen van het Volk
berustte, schijnen de handvesten der Stad ons het tegendeel
aanteduiden, vermits in een geschreven handvest, die in de gedrukte
niet gevonden wordt, en in 1387, aan die ghemeenen Steden en
Dorpen van Amsterlandt ende van Goijlandt door Herthog Albrecht
van Beieren is gegeven, het 1e. Art. van den volgenden inhoud is. Dat
wij off dien wij dat bevelen, off onse Baliuw, die nu is off naemaels
wesen zal, altoes Schepenen kiesen zal binnen Steden ende opten
Dorpen, alsoe veel als costumelijk is, op onser Vrouwendach te
Lichtmisse van den redelijcxsten en vroetsten knaepen, enz.—1407 gaf
Jan van Beieren, Elect van Luijdik, als Heer van Muijden, van Wesop,
van Naerden ende van Goijlandt, ook eenen openen brieve, in welken
hij om oerbaer ende nutschap wille zijns lands voorss. zijne
bovengenoemde ondersaten overdragen heeft eenige [8]puncten, onder
welke het 10. Art. van ons handschrift dus luidt. „Item, soe willen wij dat
binnen onsen Stede van Weesop van deser tijt voort wesen sullen
seven Scepenen die onse Dienaars daer sullen setten: welke handvest
door Filips van Bourgondien, als Ruwaert ende oir der Landen van
Hollandt in 1425 gheconfirmeert ende ghevesticht is. Hoe het met de
Regeering, voor Albrecht van Beieren, gesteld is geweest, daar van
zijn, zo ver mij bewust is, geene bewijzen voorhanden. Het zij ons
genoeg betoogd te hebben dat de Graven, ten minsten, de Schepenen
hebben aangesteld, en dat zulks geenzins door het Volk of deszelfs
vertegenwoordigers geschied is.—Filips van Bourgondien, gaf in den
Jaare 1445 aan de Stad Weesop de handvest, waar bij hij haar
ghegont ende gheconsenteert heeft, dat voortaen één ende dertich die
rijcste poorteren, die meeste leggende erven en staende ghetimmert
hebben, en de hoegste daer in ’t schodt staen, alle jaer op onser
Vrouwendach Purificatio bij de meeste stemmen kiesen sullen vierthien
goede notabile mannen, uijt den voorss. XXXI of uijt andere die
poorteren van Weesop, uijt welke XIIII persoenen alsoe bij den één en
de dertich ghecoeren wesende bij der meeste stemmen onsen raede
van Hollandt, onse Baliuw van Goijlandt in der tijt wesende off die wij
des machtigen sullen, op onser Vrouwen-dach purificatio kiesen ende
eden sullen seven Scepenen, die dat toecomende Jaer Scepenen
wesen sullen; welke Scepenen voort kiesen sullen ’t eerste jaer drie
Burghemeesteren van onse Stede voorss. Als dat van outs ghewoonlijk
is, ende voert alle jaer twee nieuwen Burghemeesters ende eenen
ouden daar in te laeten blijven.” De verkiezinge der Regenten geschied
ten huidigen dage noch naar den inhoud van dit Privilegie, alleen met

You might also like