Professional Documents
Culture Documents
College 5 - Quasi-Experimentele Onderzoeksontwerpen
College 5 - Quasi-Experimentele Onderzoeksontwerpen
College 5 - Quasi-Experimentele Onderzoeksontwerpen
QUASI-EXPERIMENTENTELE ONDERZOEKSONTWERPEN
LITERATUUR
In een goed opgezet experiment (1) Varieert de onderzoeker ten minste één onafhankelijke variabele om
de effecten ervan op het gedrag van deelnemers te beoordelen, (2) wijst hij deelnemers toe aan de
experimentele omstandigheden op een manier die de initiële gelijkwaardigheid van de omstandigheden
verzekert en (3) controleert hij externe variabelen die de deelnemers hun gedrag kunnen beïnvloeden.
Een onafhankelijke variabele moet minimaal 2 niveaus hebben elk experiment moet dus ten minste 2
voorwaarden hebben. (1) De controlegroep in een experiment, als die er is, krijgt een nul niveau van de
onafhankelijke variabele en (2) onderzoekers kunnen een onafhankelijke variabele variëren door omgevings-,
instructie- of invasieve manipulaties.
Om ervoor te zorgen dat hun onafhankelijke variabelen sterk genoeg zijn om de veronderstelde effecten te
produceren testen onderzoekers vaak hun onafhankelijke variabelen en gebruiken ze manipulatiecontroles
in het experiment zelf. Naast onafhankelijke variabelen die door de onderzoeker worden gemanipuleerd,
bevatten experimenten soms subject- (of deelnemer-) variabelen die kenmerken van de deelnemers
weerspiegelen. De logica van de experimentele methode vereist dat de verschillende experimentele en
controlegroepen equivalent zijn voordat de niveaus van de onafhankelijke variabele worden geïntroduceerd.
Initiële gelijkwaardigheid van de verschillende voorwaarden wordt bereikt op een van de volgende 3
manieren (1) In eenvoudige of gematchte willekeurige opdrachten, (2) bij ontwerpen binnen proefpersonen
en (3) herhaalde metingen dienen alle deelnemers in alle experimentele omstandigheden, waardoor hun
gelijkwaardigheid wordt gegarandeerd.
1
De verwachtingen van onderzoekers en deelnemers over een experiment kunnen de resultaten vertekenen
Er moeten dus inspanningen worden geleverd om de invloed van verwachtingen van de experimentator,
vraagkenmerken en placebo-effecten te elimineren. Pogingen om de foutvariantie in een experiment te
minimaliseren, kunnen de externe validiteit van het onderzoek verminderen = de mate waarin de resultaten
kunnen worden gegeneraliseerd.
De meeste experimenten zijn echter ontworpen om hypothesen over de oorzaken van gedrag te testen. Als de
hypothesen worden ondersteund, zijn ze - niet de specifieke resultaten van het onderzoek - gegeneraliseerd.
Gedragsonderzoekers gebruiken het World Wide Web om enquêtes, correlatiestudies en experimenten uit te
voeren, waardoor ze grotere en meer diverse steekproeven kunnen verkrijgen met minder tijd en geld.
Onderzoekers die webgebaseerd onderzoek uitvoeren, hebben echter vaak moeite met het identificeren en
controleren van de aard van de steekproef, en ze hebben geen controle over de zoekinstellingen.
COLLEGE
ONDERZOEK DOEN
SOORTEN ONDERZOEKSMETHODEN
CAUSALITEIT
OORZAAK EN GEVOLG
2
o Factoren vaak (deels causaal kunnen zijn) onderdeel van een groter geheel, zorgt de leefomgeving
er puur alleen voor dat er sprake is van jeugdcriminaliteit of zijn er meerdere factoren die ervoor
zorgen?
Gevolg begrijpen door middel van counterfactual;
o Hoe had de situatie geweest als we niks gedaan hadden? Zou het leesvermogen veranderen als
we geen interventie hebben gehad?
Voorbeeld Leestherapie voor kinderen;
o Zou het leesvermogen zonder extra oefeningen ook zo vooruit zijn gegaan? Heeft de tijd er ook
mee te maken?
Gevolg is verschil in wat wel is gebeurd en wat anders gebeurd zou zijn.
o Zelfde persoon meten in twee verschillende situaties is heel lastig!
o Helaas onmogelijk!
CAUSAAL VERBAND
Zowel oorspronkelijke auteur van het wetenschappelijke artikel als ikzelf benadrukten het feit dat er geen
causale conclusies getrokken kunnen worden.
Titel Trouw
“Migratieachtergrond verkleint kans op gewilde studieplek bij studies als geneeskunde of psychologie.”
INTERNE VALIDITEIT
Interne validiteit = hoe sterk is de conclusie die we kunnen trekken dat de covariatie tussen variabelen A
en B een reflectie is van het causale verband tussen variabelen A en B;
o Hoe sterk is de conclusie die we kunnen trekken? Conclusie kan vaak sterker getrokken worde bij
experimenteel onderzoek.
Bedreigingen voor de validiteit
3
o Ambigue tijdsverloop (Welke variabele komt eerst?);
o Deelnemer selectie (Zijn de groepen wel gelijk?);
o Geschiedenis (Wat speelt er zich nog meer af tijdens de studie?);
o Tijdsverloop (Zou de proefpersoon sowieso al veranderen? Vocabulaire verandering van de
kinderen door de jaren heen);
o Regression to the mean (Zouden proefpersonen bij nog een test nog zo goed/slecht zijn?);
o Uitval (Wie zijn er uitgevallen? Mensen die stoppen, omdat het medicijn niet aanslaat, ga je alleen
maar een conclusie trekken over de mensen bij wie het medicijn wel aanslaat);
o Herhaling/leereffect (Heeft de eerste poging effect op vervolgpogingen? Twee keer achter elkaar
dezelfde toets geven, heeft dat echt alleen te maken met de bijles);
o Instrumentatie (Zijn de meetinstrumenten wel valide of hetzelfde? En betrouwbaar?).
EXTPERIMENTEEL ONTWERP
Wat als?
o We geen controlegroep hebben?
o We geen variabelen kunnen manipuleren?
o We geen random toewijzing kunnen doen?
Maar toch op zoek zijn naar een causaal verband?
Quasi-experimenten!
o Veel voorkomend in de sociale- en medische wetenschappen.
QUASI-EXPERIMENTELE ONTWERPEN
4
Deze studies zitten op een spectrum tussen correlationele- en causale studies (in sommige situaties dichter
bij correlationeel, niks zeggen over causale relaties, en soms lig je heel dichtbij een causale relatie en kan je
een poging wagen);
Veel voorkomende “threats to internal validity” in Quasi-experimentele ontwerpen
o History (wat heeft er zich afgespeeld tijdens de studie);
o Maturation (mensen veranderen over tijd en hoeveel invloed heeft dat);
o Regression to the mean (is er sprake van een leerproces, twee keer dezelfde toets geven, er zit al
een leerproces in het maken van de toets bij de eerste keer);
o Pretest sensitization;
o Selection bias (ongelijke groepen);
o Local History (wat speelt er tijdens de studie verschillend af tussen de groepen onderling).
Voorbeeld
We doen een rekeninterventie bij kinderen in groep 5. Na het de interventie laten we de kinderen een toets
maken. De kinderen scoren gemiddeld genomen een 8.
Als we gebruik maken van een natuurlijke controlegroep hebben we het over een niet-equivalente
groepen ontwerp
o Veel voorkomend in sociale/medische wetenschappen;
o Weten niet waar, wanneer en hoeveel de groepen van elkaar verschillen
o Manipulatie quasi-experimentele onafhankelijke variabelen (denk bijvoorbeeld aan roken,
soms ook niet ethisch).
Mogelijk oplossingen meerdere controlegroepen voormeting van variabelen waar de groepen
waarschijnlijke op verschillen;
o Maak groepen met mensen die gerookt hebben, maar gestopt zijn of een groep waarvan mensen
verslaafd zijn aan alcohol, zodat je andere factoren ook uit kan sluiten.
Voorbeeld leesvaardigheid interventie bij ene groep en niet andere groep na meting heeft experimentele
groep een hogere score dan de andere groep;
o Komt deze hogere score door de interventie?
In Leary (p. 195) wordt een experiment beschreven dat twee verschillende interventies doet op basis van
willekeurig gekozen verdiepingen in een verzorgingshuis. Er wordt in deze studie dus gekozen voor verdiepingen
en niet losse participanten. Hierdoor creëren we (mogelijk) zelf nietequivalente groepen. Wat zou een rede
kunnen zijn voor de onderzoekers om dit te doen?
5
Antwoord Als bijvoorbeeld “contamination” een probleem zou opleveren;
o Als bijvoorbeeld kinderen uit de experimentele groep uitleg geven aan kinderen uit de
controlegroep over wat ze geleerd hebben, zijn de participanten uit de controlegroep niet meer
‘zonder’ interventie;
o We gaan een leesinterventie doen op een basisschool. De ene groep krijgt deze wel en de andere
niet. In de pauze wisselen ze uit hoe het werkt, waardoor de kennis van de controlegroep over de
interventie ook toeneemt.
TIME SERIES
Interrupted time series (vaak meten en zien wat er gebeurd over de tijd heen)
o Een serie metingen waarbinnen een interventie of gebeurtenis plaatsvindt;
o Hiermee kunnen we de trends vaststellen van voor en na de interventie, deze
kunnen we daarna met elkaar vergelijken, en kijken of er een verschil is.
PROBLEMEN
Gebeurtenissen tijdens de time series kunnen het resultaat beïnvloed (Naast een dieet, ook gaan sporten,
dus de dieetinterventie is niet de enige verklaring meer waarom het gewicht zou gaan dalen);
Trendlijnen
o Verschillende soorten trendlijnen;
Lineair (verband, langzaam omhoog of naar beneden), kwadratisch etc.
Periodieke trends (seizoenen, depressie, dagen en stijgen).
Problemen met trends wanneer begint het effect van de medicijnen, wanneer stopt het? Hoe weet je
wanneer je in welk moment van de cyclus bevindt? (Bijvoorbeeld anti-depressie medicijnen, voel je je nu
beter door de medicijnen of omdat je sowieso alweer zou gaan stijgen met je gevoel);
o Hebben we meer tijd nodig om het effect te kunnen zien?
VERBETERINGEN
CROSS-SEQUENTIAL DESIGN
Soort combinatie tussen cross-sectioneel en longitudinaal. Voor longitudinale designs lees Leary p.204
o Mogelijkheid om over generaties te vergelijken over de tijd heen;
Bijv. Zijn jongere mensen handiger met technologie?
o Hierbij kunnen we niet zomaar ouderen met jongeren vergelijken want een hoop
van de technologie is recentelijk pas ontworpen. Er is dus een “effect van
generatie”.
o Uiteindelijk kan je het woord van ‘generatie’ eruit halen en kan je leeftijden gaan
vergelijken;
Meer complexe analyses mogelijk, maar hoeven jullie niet te leren!
6
HERHALING & CONCLUSIE