Professional Documents
Culture Documents
Kortverhaal de Operatie Was Een Succes
Kortverhaal de Operatie Was Een Succes
Kortverhaal de Operatie Was Een Succes
E.D’haveloose
Lees en/of beluister het kortverhaal De operatie was een succes dat Jos
Pierreux met de hulp van de Radio 1-luisteraars schreef.
Naast mij in bed ligt mijn beeldschone vrouw. Ik kijk in de spiegel, en zucht: te klein, te dik.
En zeker niet voldoende assertief.
De wekker wijst vier uur dertig. Wie het ook is, of waarvoor er ook gebeld wordt, men zal
met sterke argumenten moeten komen om mij uit deze slaapkamer te krijgen. Pas rond
middernacht ben ik doodmoe tussen de lakens geslopen, en toen had ik er al een dienst
van vijftien uren opzitten. Ik heb meer snot en slijmen gezien, dan gezond kan zijn voor
een mens.
Ondertussen blijft m’n gsm rinkelen. Ik klap het rotding open, en knor iets dat amper voor
een begroeting door kan gaan.
‘Van Houcke’, zegt een mannenstem, en er rolt een adres achter de naam. ‘U moet
onmiddellijk komen.’
De stem klinkt helder en van middelbare leeftijd. De man geeft geen zieke indruk en de
straat die hij opgeeft, bevindt zich aan de andere kant van de stad. Geïrriteerd vraag ik wat
er aan de hand is.
Van Houcke heeft koorts.
Ik zucht, en raad hem aan contact op te nemen met zijn reguliere huisarts.
‘Morgenvroeg’, zeg ik, met een klemtoon op elke lettergreep. Er is immers geen haast bij,
van een banaal griepje is nog nooit iemand gestorven. Ondertussen stel ik hem een
paracetamol voor.
Van Houcke antwoordt kortaf dat hij advocaat is. ‘Wachtdienst is wachtdienst. Dus, als ik
jou was, zou ik me reppen! Als je geen proces aan je medisch been wil, tenminste.’
Ik ken een paar collega’s die de man verbaal met de grond gelijk kunnen maken, hun gsm
dichtplooien, opnieuw in bed kruipen en geen gedachte meer aan het voorval vuil maken.
Sterker: ze zouden likkebaardend naar een eventuele dagvaarding uitkijken …
Maar ik, ik heb niet zulke leuke herinneringen aan de gieren van de wet. Ik heb aan mijn ex
een fortuin verloren. Zij kende immers de juiste pleiter, en de goede manier om hem voor
haar zaak warm te houden.
Toen mijn echtscheiding uitgesproken werd, was ik te weinig assertief, en het is sindsdien
amper gebeterd. Ik besluit met Van Houcke niet in discussie te treden, en zeker niet het
risico op een rechtszaak te lopen. Ik noteer zuchtend het adres, trek wat kleren aan en kijk
nog even naar de bloedmooie vrouw in mijn bed. Zij lijkt van het rumoer geen last te
hebben: blijkbaar is geld uitgeven vermoeiender dan algemeen wordt gedacht.
De nachtbrakers zijn murw, de vroege werkers draaien zich nog eens om: ik sta bij Van
Houcke sneller voor de deur dan verwacht. Omdat het huis helemaal niet op de woning
van een succesvol advocaat lijkt, aarzel ik even. Dan ga ik toch naar binnen.
‘Is daar iemand?’
Vervolg toets
Het antwoord is een harde klap op mijn hoofd. Als ik weer bijkom, en de galm in mijn hoofd
is geluwd, zegt de stem die ik net aan de telefoon had: ‘Als ik met jou klaar ben, kun je je
eigen reet schoonlikken. Je zal me smeken om er een eind aan te maken.’
Mijn handen zijn geboeid, en wat ik in mijn nek voel, is de loop van een pistool.
Mijn tanden passen voorlopig niet in mijn gebit, mijn hersenen dwarrelen als
spaghettislierten door mijn schedel, en de loop van het pistool prikt als een gloeiende
injectienaald. Als ik niet snel een opening vind uit deze impasse, vechten straks m’n ex en
mijn huidige echtgenote een robbertje rechtbank om hun deel van mijn inboedel. Het is niet
mijn sterkste kant, maar dit keer heb ik geen keuze: ik zal assertief en vindingrijk uit de
hoek moeten komen, als ik deze woning levend wil verlaten. Zwijgend afwachten is geen
optie.
‘In mijn dokterstas zitten medicijnen en een boekje blanco voorschriften’, zeg ik. ‘En in mijn
portefeuille vind je een paar honderd euro.’
‘Je verwart me met een junk’, zegt Van Houcke.
Ik ruik mijn eigen zweet. Ik begrijp er niets van, maar het is niet omdat je iets niet begrijpt,
dat het niet waar is, of dat het niet gebeurt. Ik dring aan: ‘Buiten staat mijn wagen. Neem
alles, en laat me met rust. Ik heb je amper gezien. Ik zou je niet herkennen als je naast mij
in de supermarkt stond.’
Dan doet de man wat ik het minst van al verwacht: hij trapt boos de dokterstas weg, gaat in
het licht staan en verplicht mij om hem aan te kijken. Ik staar naar een dertiger, rank en
lang als een reiger. Hij heeft een verward kapsel en vermoeide ogen, alsof het leed van de
wereld op zijn irissen kleeft. Zijn kleren zijn van goede stof, maar banaal.
Ik ken de man niet. Ik heb hem nooit eerder gezien.
‘Als ik ‘s nachts op huisbezoek ga, laat ik uit voorzorg een briefje met het adres van de
oproep bij mijn vrouw achter’, zeg ik, terwijl wanhoop het timbre van mijn stem aanvreet.
Het is een leugen, maar het vooruitzicht dat de politie elk ogenblik kan binnenvallen, lijkt
Van Houcke amper te deren. Hij bekijkt mij zoals mijn leraar van de lagere school keek,
een man die onwetendheid met domheid verwarde, en bijzonder ongeschikt was voor het
vak dat hij uitoefende.
‘Met die mogelijkheid wordt rekening gehouden’, zegt hij. ‘Mijn schoonvader houdt haar
gezelschap.’
‘Waarom?’, vraag ik. ‘Waarom?’
‘Vijf jaar geleden heb jij mijn dochtertje de dood ingejaagd. Je was dronken, en stelde een
foute diagnose. We hebben geprobeerd om het voorval te plaatsen, maar de dood van
haar enig kind was voor mijn vrouw een moeras waarin ze steeds dieper wegzakte. Vorige
week heeft zij er een eind aan gemaakt. Jouw flater heeft ons hart vol gewapend beton,
wraakzucht en haat gegoten.’
Vervolg toets
Het pistool gaat de lucht in, en blijft daar hangen als een dirigeerstokje.
‘Ik heb de praktijk van mijn voorganger amper twee jaar geleden overgenomen’, zeg ik
haastig. ‘Ik begrijp je woede, maar je staat op het punt om met de verkeerde persoon af te
rekenen.’
Van Houcke bevriest als een konijn in het schijnsel van een lichtbak, alsof zijn hersenen
weigeren te registreren wat zijn oren heel duidelijk oppikten. Zijn zekerheden zijn tot op
hun fundament weggeblazen.
Ik zie in een paar seconden zowat het volledige scala aan emoties door Van Houcke heen
trekken. Uiteindelijk overheerst opluchting, blijkbaar zag de advocaat toch behoorlijk tegen
de wraakneming op.
Hij maakt mijn boeien los, en ik masseer mijn polsen. Hij stamelt excuses, die ik
grootmoedig wegwuif.
‘Je woede is begrijpelijk’, zeg ik. ‘Ik kan me inbeelden dat de dood van je vrouw en je
dochtertje als een molensteen om je nek hangt.’ Het is een opmerking als zout in een open
wonde.
‘Je hebt geen idee’, snikt hij. ‘Ik was in het buitenland voor het werk toen het gebeurde.
Mijn vrouw stond er alleen voor. M’n dochter lag al opgebaard, toen ik in Zaventem landde.
Ik voelde me zó schuldig.’
Hij legt zijn pistool op de grond, voorzichtig – alsof het ding breekbaar is, of vanzelf zou
kunnen afgaan. Het schiettuig bevindt zich nu halverwege ons beiden.
‘Het komt allemaal goed’, zeg ik, zonder iets te zeggen.
Mijn ogen klitten aan het wapen, alsof ik door mijn wil de zwaartekracht kan verschalken en
het naar mij toe laten zweven. Van Houcke lijkt het niet te merken.
‘Mijn wegen zijn geen wegen meer. Het zijn koorden die boven ravijnen zijn gespannen, en
waarop ik mijn evenwicht probeer te bewaren.’
‘Soms moet je de dingen gewoon loslaten.’
Met een melancholische blik kijkt hij mij aan, en die blik lijkt te zeggen dat die goede raad
in zijn geval moeilijk op te volgen is.
‘Mijn vrouw …’
Hij slaat zijn hand voor zijn mond: ‘Die was ik helemaal vergeten! Mijn schoonvader is bij
haar. Ik zou eerst met jou afrekenen, hem daarna bellen en zeggen: ‘Hier is het voorbij.’
Dan zou hij je vrouw neerschieten. En wees maar zeker dat de man het doet: hij is het
echte brein achter deze gebeurtenissen.’
‘Zoveel haat en zoveel bloed’, zeg ik. ‘Enkel en alleen omdat er een paar jaar geleden een
verkeerde diagnose werd gesteld, waardoor ze stierf, de kleine Cindy.’
Ik sla meteen mijn hand voor mijn mond, maar de naam van zijn dochtertje hangt in de
lucht, en die naam kan ik enkel weten omdat ík de arts was die haar foutief behandelde.
Vervolg toets
ingreep waarbij de zaadleiders worden onderbroken en de man geen kinderen meer kan
verwekken.
In het glas van een vitrine kijk ik naar mezelf. Te klein? Ja. Te dik? Zeker. Maar absoluut
niet meer onvoldoende assertief.
Ik grijns. IK GRRRRRIJNNNNNSSSSSSS.
Jos Pierreux, www.radio1.be, 9 september 2008
Klas?
Klas(sen)?