Professional Documents
Culture Documents
Vademecum 4° Jaar
Vademecum 4° Jaar
Vademecum 4° Jaar
Système International
→ lengte l is grootheid
→ 10,1 is getalwaarde
→ m(eter) is eenheid
↓ ↓
in symbolen in symbolen
Telresultaat - Resultaat na tellen waarbij het resultaat onbenoemd is Aantal voorwerpen in een kast :
n = 20
3
b) Grondgrootheden/basisgrootheden
c) Afgeleide grootheden
Er bestaan een heleboel afgeleide grootheden:
Vb. oppervlakte (A, eenheid: 𝑚2 )
𝑘𝑚 𝑚
snelheid (v, eenheid ℎ 𝑜𝑓 𝑠 ),…
Soms wordt er ook een eenheid in het dagdagelijkse leven gebruikt, die niet in het SI-stelsel staat, maar toch algemeen wordt
aanvaard: vb. - temperatuur in °C (en niet K)
𝑘𝑚
- snelheid in ℎ (en niet m/s)
4
T G M K H D S D C M M N P
E I E I E E I E E I I A I
R G G L C C - C N L C N C
A A A O T A E I T L R O O
O E I I O
N
H
E
I
D
Tm Gm Mm km hm dam m dm cm mm µm nm pm
s ms µs ns ps
TN GN MN kN N mN µN nN pN
TJ GJ MJ kJ J mJ µJ nJ pJ
Omzetten naar een kleinere eenheid : getal moet vergroten ! met positieve macht van 10 !
Omzetten naar een grotere eenheid : getal moet verkleinen ! met negatieve macht van 10 !
5
Omzetten naar een kleinere eenheid : getal moet vergroten ! met positieve macht van 10 !
Omzetten naar een grotere eenheid : getal moet verkleinen ! met negatieve macht van 10 !
Omzetten naar een kleinere eenheid : getal moet vergroten ! met positieve macht van 10 !
Omzetten naar een grotere eenheid : getal moet verkleinen ! met negatieve macht van 10 !
6
S
I
-
E
E
N
H
E
I
D
T G M H D D C M M N P
E I E K E E E E I I A I
R
A
G
A
G
A
I C
T
C
A
C
I
N
T
L
L
C
R
N
O
C
O
L O I I O
O
Tg Gg Mg kg hg dag g dg cg mg µg ng pg
Omzetten naar een kleinere eenheid : getal moet vergroten ! met positieve macht van 10 !
Omzetten naar een grotere eenheid : getal moet verkleinen ! met negatieve macht van 10 !
E M M N P
E I I A I
N L C N C
H L R O O
E I O
I
D
s ms µs ns ps
Omzetten naar een kleinere eenheid : getal moet vergroten ! met positieve macht van 10 !
Omzetten naar een grotere eenheid : getal moet verkleinen ! met negatieve macht van 10 !
8
Omzetten naar een bepaalde eenheid, gebeurt volgens meetnauwkeurigheid en een bepaalde techniek.
Jullie kunnen de omzettingstabellen zoals hierboven gebruiken. Echter zal dit veel tijd in beslag nemen om telkens
op jullie kladblad een omzettingstabel op te stellen.
Een andere techniek is het vervangen van de voorvoegsels door de bijhorende machten van 10. Dit gaat sneller!
Een voorvoegsel zegt gewoon met welke macht van tien je die eenheid moet vermenigvuldigen:
vb. 12 km = 12 ∙ 𝟏𝟎𝟑 ∙ 1 𝑚 (𝑘 = ∙ 103 )
T G M k h da … d c m µ n p
terra giga mega kilo hecto deca deci centi milli micro nano Pico
1012 109 106 103 102 101 10−1 10−2 10−3 10−6 10−9 10−12
Aanpak
1) Schrijf de getalwaarde over
2) Vervang het voorvoegsel doorbijhorende macht van 10.
3) Schrijf de grondeenheid.
EXTRA:
Als de eenheid kwadraat (of kubiek) is, vermenigvuldig je de macht van 10 nog
- met 2 (kwadraat)
- met 3 (kubiek)
(deze stap moet je dus niet altijd doen )
Bijvoorbeeld: 𝑙 = 200 𝑐𝑚
= 200 ∙ 10−2 𝑚
𝑙 = 1720 𝑀𝑚
= 1720 ∙ 106 𝑚
𝐴 = 200 𝑐𝑚2
= 200 ∙ (10−2 )² 𝑚2
= 200 ∙ 10−4 𝑚2
𝑉 = 150 𝑑𝑚3
= 150 ∙ (10−1 )³ 𝑚3
= 150 ∙ 10−3 𝑚3
10
Oefening: Zet om in de grondeenheid. (bij de correctiesleutel werd geen rekening gehouden met wetenschappelijke schrijfwijze)
8,20 𝑡𝑜𝑛 = 8,20 ∙ 103 𝑘𝑔 (fout 8 200 kg want dit is niet in juiste BC, wel juiste waarde)
0,72 𝑘𝑚 = 0,72 ∙ 103 𝑚 𝑜𝑓 72 ∙ 10 𝑚 (fout 720 m want dit is niet in juiste BC, wel juiste waarde)
7,2 𝑐𝑚2 = 7,2 ∙ 10−2∙2 𝑚2 = 7,2 ∙ 10−4 𝑚2 𝑜𝑓 0,00072 𝑚2 (als je met tabellen werkt )
0,8 𝑀𝑊 = 0,8 ∙ 106 𝑊 of 8 ∙ 105 𝑊 of 0,08 ∙ 107 𝑊 (fout 8,0 ∙ 105 𝑊 ; fout 0,80 ∙ 106 𝑊 ; …)
75 𝑘𝐽 = 75 ∙ 103 𝐽 (fout 75 000 J want dit is niet in juiste BC, wel juiste waarde)
4,2 ℎ𝑚2 = 4,2 ∙ 102∙2 𝑚 = 4,2 ∙ 104 𝑚 (fout 42 000 m want dit is niet in juiste BC, wel juiste waarde)
40 𝑇𝑚 = 40 ∙ 1012 𝑚
2,00 . 60 s = 120 s
2,00 min =
25 . 10-³ kg = 0,025 kg
25 g =
11
Oefening Correctiesleutel
𝑘𝑚 𝑘𝑚 103 𝑚 𝑚
8,0 = 8,0 = 8,0 = 2,2 (2,22… m/s)
ℎ ℎ 3600 𝑠 𝑠
7,2 𝑘𝑊ℎ = 7,2 𝑘𝑊ℎ = 7,2 ∙ 103 𝑊 ∙ 3600𝑠 = 26 ∙ 106 𝑊𝑠 (25920000 Ws)
𝑘𝑚 𝒌𝒎 𝟏𝟎³ 𝒎 𝑚
36
ℎ
= 36 = 36 = 10
𝒉 𝟑𝟔𝟎𝟎 𝒔 𝑠
𝑔 .𝟏𝟎−𝟑 𝒌𝒈
5 = =5
𝒈
= 5 = 5 . 10-6
𝑘𝑔
𝑐𝑚³ 𝒄𝒎³ 𝟏𝟎𝟑 𝒎𝒎³ 𝑚𝑚3
Sneller omzetten:
- Omzetten van
𝑚
naar
𝑠
𝑘𝑚
ℎ
→ maal 3,6
𝑚 𝑘𝑚
1,89 = 6,80 (6,804 km/h)
𝑠 ℎ
- Omzetten van
𝑘𝑚
ℎ
naar
𝑚
𝑠
→ gedeeld door 3,6
𝑘𝑚 𝑚
128 = 35,6 (35,55… km/h)
ℎ 𝑠
12
Meetnauwkeurigheid en rekenregels
0,24 g ► NK : 0,01 g
De kenmerkende of beduidende cijfers zijn het aantal cijfers die in het meetresultaat voorkomen.
• Nullen achteraan in het meetresultaat tellen wel mee.
• Nullen vooraan tellen niet mee.
• Machten van 10 tellen niet mee. Ze kunnen dus gebruikt worden om een meetresultaat te herschrijven met
het gewenst aantal kenmerkende cijfers.
Noot :
- Getallen zonder eenheid (zoals π , maal 3,….) zijn perfect gekend en waarbij kenmerkende cijfers niet nodig
zijn ! Je moet dus enkel het aantal kenmerkende cijfers bepalen in een gemeten resultaat. Dit is een
resultaat met een getal en zijn bijhorende eenheid.
Op een gemeten resultaat zal altijd een foutmarge zitten, het is niet perfect gekend. KC is belangrijk.
Op een perfect gekend getal zit nooit een foutmarge, waardoor KC bepalen irrelevant is.
- Bij het omzetten van eenheden volgens meetnauwkeurigheid mag het aantal kenmerkende cijfers niet
veranderen. Dit kan men handig oplossen door gebruik te maken van machten van 10.
❖ 1 h 10 min 20 s = 4220 s ► KC : 4
❖ In een opgave staat er “één uur”. Hier is het aantal kenmerkende cijfers niet duidelijk en moet
je er verder ook geen rekening mee houden in omzettingen en berekeningen.
14
Bij een som of verschil van gemeten grootheden moet de nauwkeurigheid van het eindresultaat gelijk zijn aan de
nauwkeurigheid van het minst nauwkeurige meetresultaat.
Of
Bij een som of verschil van gemeten grootheden moet het aantal cijfers na de komma van het eindresultaat gelijk
zijn aan het minst aantal cijfers na de komma van de termen. (op voorwaarde dat dezelfde eenheden worden gebruikt!)
0,060 𝑚 + 2,0 𝑑𝑚
= 0,060 𝑚 + 2,0 ∙ 10−1 𝑚
= 0,060 𝑚 + 0,20 𝑚 of = 0,60 ∙ 10−1 𝑚 + 2,0 ∙ 10−1 𝑚
3CNK 2CNK 2CNK 1CNK
= 0,26 𝑚 = 2,6 ∙ 10−1 𝑚
2CNK 1CNK
2,0 ∙ 10 𝑘𝑔 + 6,5 𝑘𝑔
= 20 𝑘𝑔 + 6,5 𝑘𝑔 of = 2,0 ∙ 10 𝑘𝑔 + 0,65 ∙ 10 𝑘𝑔
0CNK 1CNK 1CNK 2CNK
(= 26,5 𝑘𝑔) (= 2,65 ∙ 10 𝑘𝑔)
= 27 𝑘𝑔 = 2,7 ∙ 10 𝑘𝑔
0CNK 1CNK
16
Bij een product of deling van gemeten grootheden heeft het eindresultaat evenveel kenmerkende cijfers als het
meetresultaat met het minst aantal kenmerkende cijfers.
Opmerking: Als 1 van de 2 cijfers een constante is, dan heeft die eigenlijk oneindig veel BC.
Vb: 4 = 4,0000000000…: je kent dit getal exact, er zit geen foutmarge op.
Oneindig BC 3 BC 3BC
2BC Oneindig BC 2 BC
17
Opmerking: !! bij deze regel kan je rekenen met verschillende machten van 10.
➢ Is het eerste cijfer dat wegvalt, kleiner dan 5, dan blijft het voorgaande cijfer ongewijzigd.
➢ Is het eerste cijfer dat wegvalt, een 5 of hoger, dan wordt het voorgaande cijfer met één verhoogd.
Noot : Een rekenmachine houdt geen rekening met meetnauwkeurigheid. Daarom moet soms de uitkomst
herschreven worden met het gewenst aantal kenmerkende cijfers. Om te bepalen welke cijfers moeten
blijven, start je steeds vooraan in het getal. Hou hierbij ook rekening met het afrondingsprincipe.
→ Schrijf genoeg tussenstappen! 😊
Voorbeelden :
✓ Bekomen resultaat op rekenmachine : 35,2615 m² ► Herschreven resultaat met 3 KC : 35,3 m²
✓ Bekomen resultaat op rekenmachine : 46528 dm³ ► Herschreven resultaat met 3 KC : 465.10² dm³
18
d) Wetenschappelijke schrijfwijze
𝑚
Vb: 2,230 ∙ 102 𝑠
Correctiesleutel
𝑚
82,3 𝑚 (=19,5952381 )
= 𝑚
𝑠
4,2 𝑠 = 20
𝑠
𝑚
= 2,0 ∙ 10
𝑠
2,997925 ∙ 103
𝑚
∙ 8,0272 ∙ 10−4 𝑠 (=12,03247178 ∙ 10−1 𝑚)
𝑠
= = 12,032 ∙ 10−1 𝑚
2 = 1,2032 𝑚
4,6 𝑠 + 13 𝑠 = (=17,6 s)
= 18 𝑠
= 1,8 ∙ 10 𝑠
0,0121 𝑁−0,003 𝑁 (=
0,0091 𝑁
)
= 0,020 𝑘𝑔
0,020 𝑘𝑔 0,009 𝑁
=
0,020 𝑘𝑔
𝑁
(eerst verschil uitrekenen met rekenregels, daarna quotiënt) = (0,45 )
𝑘𝑔
𝑁
= 0,5
𝑘𝑔
𝑁
= 5 ∙ 10−1
𝑘𝑔
𝑚
3,931 𝑚 ∶ 4,2 𝑠 = (= 0.935952381 )
𝑠
𝑚
= 9,4 ∙ 10−1
𝑠
(= 17,28 𝑚)
8 ∙ 2,16 𝑚 = = 17,3 𝑚
= 1,73 ∙ 10 𝑚
(= 1,26 𝑠)
1,06 𝑠 + 0,2 𝑠 = = 1,3𝑠
(= 60,03 𝑚2 )
20,01 𝑚 ∙ 3,00 𝑚 = = 60,0 𝑚2
= 6,00 ∙ 10 𝑚2
𝑎 𝑎 𝑎
=𝑐 ⇒ a=b.c =𝑐 ⇒ b=
𝑏 𝑏 𝑐
OEFENING
𝐹𝑧 = 𝑚 ∙ 𝑔 omvormen naar m
omvormen naar g
𝐹𝑣 = 𝑘 ∙ ∆𝑙 omvormen naar k
omvormen naar ∆𝑙
𝐹
𝑝=𝐴 omvormen naar F
omvormen naar 𝐴
omvormen naar 𝑔
omvormen naar h
𝑚
𝜌= omvormen naar m
𝑉
omvormen naar 𝑉
22
Tabellen en grafieken
Verband Tabel Grafiek Vorm Vergelijking
y is onafhankelijk
van x
Horizontale lijn y = constante
𝐲
Recht evenredig
= 𝐜𝐨𝐧𝐬𝐭𝐚𝐧𝐭
x y y/x Rechte door 𝐱
verband tussen y
en x
0 0 oorsprong
1 4 4 y = constante . x
2 8 4 y= m . x
3 12 4
y/x = constante = richtingscoëfficiënt m met constante = m
= rico
Lineair verband x y
tussen y en x 0 2 Rechte niet door y = mx + b
1 6 oorsprong
2 10
3 14
Omgekeerd x . y = constante
evenredig verband x y x.y
tussen y en x 1 8 8
Hyperbool y = constante . x - 1
2 4 8
4 2 8
Noot : Trendlijn in y = constante . 𝟏
x . y = constante excel = MACHT 𝒙
23
y is onafhankelijk
van x
Horizontale lijn y = constante
Als B verdubbelt, verdubbelt A ook. Als B bvb. 10 keer kleiner wordt dan A ook ….
Bijvoorbeeld: wet van HOOKE: de kracht F is recht evenredig met de verlenging Δl.
De veerconstante k is de rico van de F(Δl) grafiek bvb k= 10 N/m dwz er is 10 N nodig om de veer 1 m langer te maken.
Bijvoorbeeld: bij een ERB is de positie verandering recht evenredig met het tijdsverloop.
Bijvoorbeeld: de zwaartekracht is recht evenredig met de massa van een voorwerp, g (= 9,81 N/kg, de veldsterkte) is de richtingscoëfficiënt, dat
betekent dat als de massa met 1 kg toeneemt de zwaartekracht met 9,81 N toeneemt.
24
Lineair verband x y
tussen y en x 0 2 Rechte niet door y = mx + b
1 6 oorsprong
2 10
3 14
Omgekeerd x . y = constante
evenredig verband x y x.y
tussen y en x 1 8 8
Hyperbool y = constante . x - 1
2 4 8
1
𝑥~ 4 2 8
𝑦 Noot : Trendlijn in y = constante . 𝟏
x . y = constante excel = MACHT 𝒙
Als B verdubbelt, halveert A. Als B bvb. 10 keer kleiner wordt dan wordt A 10 keer groter m.a.w. als B vermenigvuldigd
wordt met een factor dan wordt A met dezelfde factor gedeeld.
Als je een grafiek maakt van A in functie van 1/B dan krijg je een stuk rechte door de oorsprong met als richtingscoëfficiënt de
evenredigheidsconstante, want dan is A recht evenredig met 1/B.
Bijvoorbeeld: de massadichtheid is omgekeerd evenredig met het volume. Hoe groter het volume, voor eenzelfde massa, hoe kleiner de
𝑚
massadichtheid. 𝜌 =
𝑉
!! Bij lineaire en rechtevenredige verbanden kan je de rico bepalen met behulp van je wiskunde kennis .
25
Tabel Grafiek
Meetresultaten met juiste nauwkeurigheid noteren Bestpassende trendlijn door meetpunten tekenen
Als na bewerking telkens (±) dezelfde waarde bekomen Pas de vergelijking bij de trendlijn aan met de symbolen
wordt ⇒ gemiddelde berekenen van de grootheden waarover het gaat.
26
p.V
p (Pa) V (m³) V/p (m³/Pa)
(Pa.m³)
1,0 10,00 10 10
2,0 5,00 2,5 10
4,0 2,50 0,63 10
5,0 2,00 0,40 10
10,0 1,00 0,100 10,0
gemiddeld 10
Meting 2
t(s) x (m) x / t (m/s) x . t (m. s)
0,00 0,00 0,00
5,00 0,82 0,16 4,1
10,00 1,64 0,164 16,4
15,00 2,48 0,165 37,2
20,00 3,30 0,165 66,0
gemiddeld 0,16
Er is een symbool v gekend voor deze bewerking. Dus betere notatie :
in de tabel : v (m/s) onder de tabel : v = x/t
27
Onderzoeksvraag
Een onderzoeksvraag is een denkvraag waarvan het antwoord via een zelf uit te voeren onderzoek kan gevonden worden. Probeer bij elk
experiment, elk onderzoek(je) te formuleren wat de onderzoeksvraag is.
ONDUBBELZINNIG – SPECIFIEK –AFGEBAKEND – HAALBAAR -OBJECTIEF
Meten
• om kracht te meten: dynamometer of via een omweg bvb voor zwaartekracht: massa meten met balans en F=m.g.
• om tijd te meten: je gsm of chronometer
• om lengte te meten: lat, rolmeter, schuifpasser, CBR…
• om volume te meten
o van vloeistoffen: maatcilinder tot op 1 ml nauwkeurig, bekers en erlenmeyers zijn minder nauwkeurig
o van vaste lichaam: met een overloopvat en een maatcilinder of via een omweg afmetingen meten (zie lengte) en via formule voor volume.
28
Extra oefeningen
Vraag 1:
Geef de nauwkeurigheid en het aantal kenmerkende cijfers van het gegeven meetresultaat
0,005 mm
225,50 .10² m²
10,0 s
Vraag 2:
Na berekening met het rekentoestel bekomen we onderstaande getallen. Het aantal kenmerkende cijfers is echter niet juist.
Zet het getal om zodanig dat het aantal kenmerkende cijfers klopt.
20 hl
50426,5 cm²
29
Vraag 3:
Zet om volgens meetnauwkeurigheid (met machten van 10)
0,048 dm = pm 0,52 Tm = km
300 m3 = l 5,050 kg = mg
25 ml = m3 0,200 mg = ng
30
Vraag 4:
Zet om volgens meetnauwkeurigheid
15 s = ....................................... min
35 min = ....................................... h
56320 s = ...................................... h
2 h 27 min = ....................................... s
1,36 h = ...................................... s
19872.10² s = ………………………. d
Vraag 5:
Maak volgende bewerkingen volgens meetnauwkeurigheid
105,60 cm . 0,2500 cm =
0,030.10 4 mm . 25 mm =
105,60 cm . 𝜋 =
6 . ( 4,05 cm )2 =
230 m . 16 m =
620,0 𝑑𝑚³
4. =
420𝑐𝑚
50,2 cm - 2,5 mm =
0,03 cm . 3,3 dm =
32
Vraag 6:
Oplossing :
(Formule in symbolen ) ……….. = ………………………
(Invullen van waarden) ……….. = ………………………
(Uitkomst volgens meetnk) ……….. = ………………………
Antwoord : …………………..
33
2) Een cilinder heeft een diameter van 14,9 mm en een hoogte van
5,4 m.
a) Hoeveel m² zitten er in het grondvlak van deze cilinder ?
b) Hoeveel liter kan er in deze cilinder ?
3) Op de grond staan 2 figuren getekend : een vierkant met zijde 1,8 dm en een rechthoek met een grootte van
0,54 m².
Hoeveel m² nemen de 2 figuren te samen in op de grond ?
5) Een cirkel heeft een omtrek van 2,00 m. Hoeveel cm meet de straal ?
6) Een rechthoek heeft een lengte van 0,90 dm en een oppervlakte van 45,66 cm². Bereken de breedte van de
rechthoek. Geef het antwoord in de SI-eenheid.
7) Een balk heeft een breedte van 5,20 cm, een hoogte van 7,2 cm en een volume van 3,16 dm³. Welke lengte
heeft deze balk ?
8) Een cilindervormig vat met straal 20 cm, heeft een inhoud van 100 liter. Bereken de hoogte van het vat.
9) Een cilinder met hoogte 2,0 m heeft een grootte van 18,2 m³. Bereken de straal van de cilinder.
34
10) Op een kast met hoogte 90,0 cm staat een kubus. De kubus bestaat uit 6 vlakken waarbij 1 vlak een
oppervlakte heeft van 4 cm². Hoeveel cm zullen we meten tussen de grond en het bovenvlak van de kubus ?
11) Twee balken staan op elkaar. De totale hoogte van de 2 balken samen is 120 cm. Balk 1 heeft een lengte van
4055 mm, een breedte van 2,74 dm en een hoogte van 864000 µm. Balk 2 heeft een lengte van 22,2 dm en
een breedte van 50 cm. Bereken het volume die de 2 balken samen innemen.
12) Voorwerp 1 heeft een massadichtheid van 2,7 g/cm³. Voorwerp 2 van 500 g neemt 0,056 dm³ in.
a) Wat is de massadichtheid van voorwerp 1 uitgedrukt in kg/m³.
b) Hoeveel liter neemt voorwerp 1 in als het 3,25 kg weegt ?
c) Welk voorwerp heeft de grootste massadichtheid ?