Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 14

TC Ruwbouw

De duurzaamheid van
beton maakt reeds enkele
Vermijden van
wapeningscorrosie,
jaren het voorwerp uit van
diverse onderzoeksprojec-
ten binnen het WTCB en het OCCN (1).
Vermits wapeningscorrosie wereld-
wijd beschouwd wordt als de voor-
naamste oorzaak van betonschade, ingeleid door de aanwezigheid
van chloriden in het beton
dient men er de nodige aandacht aan
te besteden.

? B. Dooms, ir., technologisch adviseur (2), (2001) [8], beperkt het percentage aan chloor-
onderzoeker, laboratorium ‘Betontechno- ionen (ten opzichte van de cementmassa) tot
logie’, WTCB 0,4 % voor gewapend beton of beton met inge-
V. Pollet, ir., technologisch adviseur (3), sloten metalen, tot 0,2 % voor voorgespannen
adjunct-departmentshoofd ‘Materialen, beton en tot 1 % voor niet-gewapend beton.
technologie en omhulsel’, WTCB
G. Mosselmans, dr. ir., projectleider, De chloriden kunnen ook in het beton terecht-
OCCN komen onder de vorm van ionen in de vloei-
Afb. 1 Putcorrosie door chloriden.
bare fase (de carbonatatie door CO2 gebeurt
daarentegen in de gasfase). Dit verschijnsel
treedt vooral op bij constructies aan de kust
1 Inleiding de aantasting meestal gelijkmatig over grote (vochtige zeewind) of bij beton dat blootge-
lengtes van de wapening plaats. steld is aan dooizouten (bv. bruggen, wegen,
Ongeveer een jaar geleden verscheen er een parkings). De chloriden kunnen binnendrin-
WTCB-artikel (WTCB-Dossiers nr. 3/2007, Voornoemde aantasting door putcorrosie kan gen door capillaire opzuiging (in geval van
Katern nr. 2 [31]) over de huidige kennis en zeer gevaarlijk zijn vanuit een structureel oog- een droog oppervlak) of door diffusie (als het
het totnogtoe gevoerde onderzoek naar maat- punt vermits ze aanleiding kan geven tot een beton verzadigd is), waarbij de eerste moge-
regelen om wapeningscorrosie tengevolge van sterke vermindering van de wapeningsdoor- lijkheid veel sneller is dan de tweede.
carbonatatie te voorkomen. Naast dit feno- snede (zie afbeelding 1). Bovendien worden
meen is echter ook de aanwezigheid van chlo- er slechts weinig corrosieproducten gevormd, Bij beton van normale kwaliteit doet de capil-
riden in beton een belangrijke oorzaak van wa- zodat de waarschuwende werking van afsprin- laire opzuiging zich enkel voor in de eerste 15
peningscorrosie. In dit artikel gaan we dieper gende betonschilfers of scheurvorming – wat tot 20 mm onder het oppervlak [4]. Bij beton
in op de corrosie, veroorzaakt door chloriden, gewoonlijk wel het geval is bij corrosie door van minder goede kwaliteit kan er daarente-
en worden enkele preventieve maatregelen carbonatatie – langer achterwege blijft. Ten- gen een opzuiging optreden tot in de eerste
voorgesteld. slotte komen de chloriden na deze corrosie- 30 mm.
reactie terug vrij in het beton, waardoor ze
opnieuw kunnen gaan reageren en hun con- Als het beton droogt na de capillaire opzuiging
2 Chloriden en putcorrosie centratie op deze plaatsen toeneemt. van een chloridenoplossing, verdwijnt het wa-
ter uit het beton onder de vorm van damp en
De in het beton aanwezige wapening wordt Deze vorm van wapeningscorrosie uit zich blijven de chloriden achter. Elke cyclus van
normaalgesproken beschermd tegen corrosie vaak door het uitvloeien van roestproducten bevochtiging en droging leidt dus tot een toe-
door een passivatielaag aan het staalopper- via de poriën scheuren in het beton (zie afbeel- name van het chloridengehalte, zodat de kriti-
vlak [31]. Deze passivatielaag kan aangetast ding 2). De omtrek van de wapening begint sche concentratie in de betreffende zone vrij
worden door de carbonatatie van het beton ook een bruingroene kleur te vertonen, wat snel kan overschreden worden.
rondom de wapeningen en de hiermee gepaard duidt op de aanwezigheid van ijzerchloride.
gaande pH-verlaging. Een nog diepere binnendringing in het beton is
enkel mogelijk door diffusie. De snelheid van
Chloriden zijn op zich onschadelijk voor het 3 Oorzaak van de aanwezig- binnendringing is in dit geval evenredig met
beton. Indien hun concentratie in het poriën­ heid van chloriden in het de vierkantswortel van de tijd.
water rondom de wapeningen echter voldoen- beton
de hoog is, kunnen ze aanleiding geven tot
zeer plaatselijke corrosiehaarden (ook aange- De chloriden kunnen vanaf de bereiding van
duid als putcorrosie, zie afbeelding 1), en dit het beton aanwezig zijn in de bestanddelen
zelfs in een niet-gecarbonateerd beton, waar (onder meer in het zand en het water). De norm
de wapening beschermd wordt door een passi- NBN B 15-001 (2004) [5], de Belgische aan-
vatielaag. Bij corrosie door carbonatatie grijpt vulling bij de Europese norm NBN EN 206-1

(1) Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Cementnijverheid.


(2) TD ‘Nieuwe generatie gelijmde betonwapening’, gesubsidieerd door het IWT. Afb. 2 Roestsporen aan het oppervlak
(3) TD ‘Réparation du béton’, gesubsidieerd door het Waalse Gewest. door de aanwezigheid van chloriden.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 1


TC Ruwbouw

Tabel 1 Kritisch chloridengehalte ten opzichte van de cement- en betonmassa stalen, die bekomen werden door te boren
in een courant, niet-gecarbonateerd beton voor chloriden die aan het beton in de constructie, ofwel op poederstalen van
toegevoegd werden bij het vermengen [16]. betonnen boorkernen die uit de constructie
ontnomen werden. De minimale hoeveelheid
% toegevoegde Cl--ionen % toegevoegde Cl--ionen
Corrosierisico poeder waarover men voor de analyse dient
t.o.v. de cementmassa t.o.v. de betonmassa
te beschikken, bedraagt 1 g volgens de norm
< 0,6 < 0,075 Laag NBN EN 14629 en 5 g volgens de norm NBN
0,6 - 1,0 0,075 – 0,125 Matig B 15-250.
> 1,0 > 0,125 Hoog
De boordiameter die men bij het boren dient te
gebruiken, is afhankelijk van de afmeting van
de in het beton aanwezige granulaten. Indien
Tabel 2 Kritisch chloridengehalte ten opzichte van de cement- en betonmassa de maximumdiameter van de granulaten 20 mm
in een courant, niet-gecarbonateerd beton voor chloriden die in het verharde bedraagt, is een boor van 20 mm vereist.
beton binnengedrongen zijn [16].
Opdat het resultaat representatief zou zijn
% binnengedrongen % binnengedrongen voor alle betonbestanddelen, en niet alleen
Cl--ionen t.o.v. de cement- Cl--ionen t.o.v. de beton- Corrosierisico voor de granulaten, moet in dit geval een poe-
massa massa derstaal van minstens 20 g genomen worden.
< 0,4 < 0,05 Laag Gewoonlijk neemt men geen stalen uit de op-
0,4 - 1,0 0,05 – 0,125 Matig pervlaktelaag (de eerste 5 mm). Het poeder
mag uiteraard op verschillende diepten geno-
> 1,0 > 0,125 Hoog men worden.

Bij de keuze van de diameter van de te ontne-


men boorkernen dient men eveneens rekening
4 Het kritische chloridenge- hoger voor de chloriden die toegevoegd wer- te houden met de maximumdiameter van de
halte den bij het vermengen. Dit kan men verklaren aanwezige granulaten. Deze boorkernen, die
door het feit dat een deel ervan zich chemisch al dan niet in schijven gezaagd worden (zonder
Het is niet mogelijk om een precieze getal- zal binden met de cementbestanddelen. gebruik van een koelvloeistof), worden ver-
waarde op te geven vanaf dewelke de chlori- volgens vermalen ter bepaling van het chlori-
den de passivatielaag beginnen aan te tasten dengehalte op verschillende diepten. Vóór hun
en de wapening corrodeert. Deze waarde is 5 Opmeten van het chloriden- vermaling worden de boorkernen of schijven
immers afhankelijk van talloze factoren, zoals gehalte gedroogd bij een temperatuur van 105±5 °C
aangetoond wordt in afbeelding 3. tot ze een constante massa bereiken.
Het totale gehalte aan in zuur oplosbare chlori-
Afbeelding 3 geeft een idee van het corrosie- den in een verhard beton (d.w.z. zowel vrije als
risico, waarbij naast het kritische chloridenge-
fig 6
chemisch gebonden chloriden), kan bepaald 6 In de normen voorziene pre-
halte ten opzichte van de cementmassa ook de worden volgens de methoden, opgenomen in ventiemaatregelen
omgeving en de staat van het beton in aanmer- de normen NBN EN 14629 (2007) [13] en
king genomen werd [17]. NBN B 15-250 (1991) [7]. Deze methoden Om corrosie tengevolge van chloriden te ver-
kunnen ofwel toegepast worden op poeder- mijden, worden er in verschillende normen
Uit deze afbeelding blijkt dat het kritische
chloridengehalte ten opzichte van de cement-
massa voor een gecarbonateerd beton lager is
dan voor een niet-gecarbonateerd beton.
Kritisch chloridengehalte ten opzichte van de

Niet-gecar-
Dit kan verklaard worden door het feit dat er Goede bonateerd
in dit geval geen passivatielaag moet opgelost kwaliteit beton
worden. Verder blijken er bij de carbonatatie
cementmassa (%)

van het beton chemisch gebonden chloriden


(die niet deelnemen aan de corrosie) vrij te
komen, wat gepaard gaat met een stijging
van het gehalte aan vrije (en dus schadelijke) 0,4
chloorionen.

De tabellen 1 en 2 geven een overzicht van het


kritische chloridengehalte ten opzichte van de
cementmassa voor een niet-gecarbonateerd Gecorbo-
Slechte nateerd
beton. Er worden twee situaties onderschei-
kwaliteit beton
den :
• ofwel gaat het om chloriden die aan het be- 50 85 100
ton toegevoegd werden bij het vermengen
• ofwel gaat het om chloriden die in het ver- Relatieve vochtigheid (%)
harde beton binnengedrongen zijn.
Afb. 3 Kritisch chloridengehalte ten opzichte van de cementmassa,
Het kritische chloridengehalte ligt duidelijk
fignaargelang
3 van de omgevingsfactoren [17].

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 2


TC Ruwbouw

Tabel 3 Milieuklassen, geassocieerd met een door chloriden (niet afkomstig van zeewater) ingeleide corrosie [8].
Milieuklasse Beschrijving Voorbeelden
XD1 Matige vochtigheid Betonoppervlakken, blootgesteld aan chloriden uit de lucht
- Zwembaden
XD2 Nat, zelden droog
- Beton, blootgesteld aan chloridenhoudend industriewater
- Brugdelen, blootgesteld aan chloridenhoudend spatwater
XD3 Wisselend nat en droog - Verhardingen
- Vloeren van parkeerplaatsen voor voertuigen

Tabel 4 Milieuklassen, geassocieerd met een door chloriden (afkomstig van zeewater) ingeleide corrosie [8].
Milieuklasse Beschrijving Voorbeelden
Blootgesteld aan zout uit de lucht, maar niet in direct
XS1 Constructies bij of aan de kust
contact met zeewater
XS2 Blijvend ondergedompeld in zeewater of brak water Delen van constructies in de zee
XS3 Getijde-, spat- en nevelzone Delen van constructies in de zee

voorschriften geformuleerd : De milieuklassen XD1 tot XD3 hebben bij- die overeenstemmen met de omgevingsvoor-
• zo leggen de norm NBN EN 206-1 en zijn voorbeeld betrekking op gewapend beton of waarden die het vaakst voorkomen in ons
Belgische aanvulling, de NBN B 15-001, beton met ingesloten metalen, dat blootgesteld land.
een minimaal cementgehalte en een maxi- is aan water (met uitzondering van zeewater)
male W/C-factor op. In deze documenten dat chloriden (waaronder ook dooizouten) be- Deze indeling houdt niet alleen rekening
wordt tevens een maximaal toelaatbaar vat (cf. tabel 3). met de indringing van chloriden, maar ook
chloridengehalte voor de betonbestanddelen met andere schademechanismen zoals vorst
vastgelegd (zie § 3) De milieuklassen XS1 tot XS3 hebben dan en carbonatatie [4]. De nieuwe normen voor
• de norm NBN EN 1992-1-1 (2005) [10] weer betrekking op gewapend beton of beton beton kwamen reeds uitgebreid aan bod in de
schrijft op haar beurt een minimale beton- met ingesloten metalen, dat blootgesteld is aan WTCB-Dossiers [29,30].
dekking voor zeewater of zeelucht waarin chloriden aanwe-
• de ontwerpnorm prEN 13670 (2007) [21] en zig zijn (cf. tabel 4). Tabel 5 geeft een overzicht van de omgevingen
de norm NBN EN 13369 (2001) [11] ver- waarin men chloriden kan aantreffen.
melden tenslotte een minimale nabehande- Volgens de norm NBN EN 206-1 dient de
lingsduur. ontwerper van een constructie alle potentiële Aan elk van deze klassen worden door de
schademechanismen in aanmerking te nemen. norm NBN B 15-001 welbepaalde betontypes
In sommige situaties is bovendien een be- Om het werk van de voorschrijvers te vereen- verbonden, die gekarakteriseerd zijn door een
schermingsbekleding vereist die beantwoordt voudigen, werden in de norm NBN B 15-001 minimaal cementgehalte (Cmin) en een maxi-
aan de norm NBN EN 1504-2 (2005) [9]. Deze een aantal omgevingsklassen gedefinieerd, male W/C-factor (W/Cmax) (cf. tabel 6, p. 4).
beschermingsmaatregel moet echter enkel
voorzien worden in geval van een ongeschikte
betonsamenstelling, een ontoereikende beton- Tabel 5 Omgevingsklassen waarin chloriden aanwezig zijn.
dekking, een erg agressieve omgeving (bv.
Omgevings-
opslag van Cl--oplossingen) of indien de ge- Beschrijving Voorbeelden
klasse
bruiksduur langer is dan deze, voorzien in de
norm (d.w.z. langer dan 50 jaar). EE Buitentoepassingen
Vorst en dooizouten (aanwezig-
heid van ter plaatse ontdooid,
EE4 Delen van de weginfrastructuur
6.1 Minimaal cementgehalte en maximale opspattend of aflopend dooi-
W/C-factor zouthoudend water)
ES Zeeomgeving
De norm NBN EN 206-1 gaat ervan uit dat Funderingen onder de vorst-
een betonconstructie duurzaam is indien deze ES1 (1) Geen vorst grens, in contact met brak
gedurende haar volledige gebruiksduur op water
bevredigende wijze weerstand biedt aan de Buitenmuren van gebouwen, in
omgeving waaraan ze blootgesteld is. Verder ES2 (1) Vorst contact met regen aan de
definieert de norm een aantal milieuklassen, kust
in functie van de omgeving waarin het bouw-
ES3 (2) Ondergedompeld –
werk zich bevindt.
Getijden- en
ES4 (2) Kaaimuren
De milieuklassen, geassocieerd met een door spatzones
chloriden ingeleide corrosie, worden verder (1) Geen contact met zeewater, maar wel contact met zeelucht (tot 3 km van de kust) en/of met brak
onderverdeeld naargelang van de oorsprong water.
(2) Contact met zeewater.
van de chloriden.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 3


TC Ruwbouw

Tabel 6 Aan de milieuklassen verbonden duurzaamheidseisen ten aanzien van de indringing van chloriden [5].
Milieuklasse XD1, XD2, XS1 XD3, XS2 (1), XS3
Omgevingsklasse ES1, ES2 EE4, ES3, ES4
Betontype Beton T(0,50) Beton T(0,45)
Cmin (kg/m )
3
320 340
W/Cmax 0,50 0,45
Minimale druksterkteklasse (2) (3) C30/37 C35/45

(1) Beton T(0,50) voor constructies die ondergedompeld zijn in brak water. Brak water wordt op geringe diepte aangetroffen, en dan vooral in de kuststreek, in de
polders in de buurst van Diksmuide, in bepaalde polders in Oost-Vlaanderen en in de omgeving van de Antwerpse haven. Deze zones liggen nooit hoger dan
6 m boven het zeeniveau.
(2) Aan de hand van voorafgaande proeven, uitgevoerd in overeenstemming met bijlage J van de norm NBN EN 206-1 (2001), kan van deze eis afgeweken
worden, voor zover de betonsamenstelling beantwoordt aan de twee basisvoorwaarden inzake de maximale W/C-factor en het minimale cementgehalte.
(3) Niet van toepassing op licht beton.

Tabel 7 Vereiste minimale betondekking cmin,dur (in mm) om de duurzaamheid van gewapend beton te kunnen verzeke-
ren [10] (*).
Milieuklasse
XC1 XC2, XC3 XC4 XD1, XS1 XD2, XS2 XD3, XS3
Structuurklasse Omgevingsklasse
EI EE1, EE2 EE3 ES2 ES1, ES3 EE4, ES4

S1 10 10 15 20 25 30
S2 10 15 20 25 30 35
S3 10 20 25 30 35 40
S4 15 25 30 35 40 45
S5 20 30 35 40 45 50
S6 25 35 40 45 50 55
(*) Voor gewapend beton in een chemisch agressieve omgeving (XA en EA) dient men de hoogste cmin,dur-waarde te beschouwen die opgelegd wordt voor de
andere milieu- en omgevingsklassen.

6.2 Betondekking ceerd beton) worden hieromtrent een aantal lieu- en omgevingsklassen werd de nabehan-
voorschriften geformuleerd. delingsklasse 3 aanbevolen.
De norm NBN EN 1992-1-1 schrijft voor
bouwwerken uit gewapend beton een minima- De ontwerpnorm prEN 13670 defi­nieert ver- De norm NBN EN 13369 bevat op haar beurt
le betondekking (cmin,dur) voor, naargelang van schillende nabehandelingsklassen voor ter een aantal specifieke voorschriften voor ge-
de structuurklasse, de omgevingsklasse en de plaatse gestort beton (cf. tabel 8). Deze klas- prefabriceerde producten.
milieuklasse (cf. tabel 7). Voor een levensduur sen gelden normaalgesproken voor een nabe-
van 50 jaar wordt in België de structuurklasse handeling van 12 uur, of de tijd die nodig is
S4 aanbevolen. om een welbepaalde druksterkte te bereiken. 7 Proeven ter karakterise-
De nabehandelingsklasse moet gespecificeerd ring van de weerstand tegen
Om rekening te houden met de toleranties tij- worden in de uitvoeringsvoorschriften. In de chloriden
dens de uitvoering op de werf, moet de mi- oude norm NBN ENV 13670-1 (2000) [38]
nimale betondekking verhoogd worden met werd voor beton in milieuklassen X0 en XC1 De methoden die het mogelijk maken de dif-
Dcdev = 10 mm. In geval van geprefabriceerd (of binnenomgevingsklasse EI) de nabehan- fusie van chloriden in het beton te karakterise-
beton laten de kwaliteitscontroles toe een ge- delingsklasse 1 opgelegd. Voor de andere mi- ren, zijn velerlei en kunnen in drie categorieën
ringere betondekking te hanteren.

Tabel 8 Nabehandelingsklassen [21].


6.3 Nabehandeling
Nabehandelingsklasse 1 2 3 4
De nabehandeling omvat alle maatregelen die Nabehandelingsduur (uur) 12 (*) / / /
tot doel hebben de verdamping van het water
Percentage van de waarde die gespe-
aan het betonoppervlak te beperken of het op- cificeerd werd voor de karakteristieke / 35 % 50 % 70 %
pervlak permanent vochtig te houden. In de druksterkte op 28 dagen
Europese ontwerpnorm prEN 13670 (uitvoe-
(*) Op voorwaarde dat de bindingstijd niet langer is dan 5 uur en de temperatuur aan het betonopper-
ring van betonconstructies) en de norm NBN
vlak minstens 5 °C bedraagt.
EN 13369 (algemene regels voor geprefabri-

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 4


TC Ruwbouw

ondergebracht worden [34] : Mortelschijf


fig 7
• diffusieproeven in stationaire toestand
• diffusieproeven in niet-stationaire toestand
• elektrische migratieproeven [3] waarbij het
diffusieproces versneld wordt.

Tijdens deze proeven stellen de bekomen


diffusiecoëfficiënten ofwel een proces in
stationaire toestand (Ds) ofwel een proces in Compartiment 1 Compartiment 2
niet-stationaire toestand (Dns) voor. In beide
gevallen geldt dat het beton beter bestand is
tegen de indringing van chloriden naarmate de
diffusiecoëfficiënt lager is.

Een diffusiecoëfficiënt in stationaire toestand


kan niet rechtstreeks vergeleken worden met
een coëfficiënt in niet-stationaire toestand. Hij I M NaCl in verza- Voeg PTFE-tape Verzadigd
kan evenmin gebruikt worden in voorspellin- digd Ca(OH)2 Ca(OH)2
gen van niet-stationaire chloridendiffusie of fig 4
bij een chloridentransport door absorptie. Afb. 4 Diffusiecel.

7.1 Diffusieproef in stationaire toestand waarbij : de hand van het chloridenprofiel van proef-
• V = het volume van de oplossing in compar- stukken die in contact hebben gestaan met een
Deze proef bestaat erin een schijf uit mortel timent 2 (in cm3) oplossing met een gekende concentratie (in het
of beton tussen twee compartimenten met een • A = de transversale oppervlakte (in cm2) laboratorium) of van proefstukken die bloot-
verschillende chloridenconcentratie te plaat- • Ds = de diffusiecoëfficiënt van de chloor­ stonden aan zeewater of een besproeiing met
sen (zie afbeelding 4) en vervolgens gedurende ionen doorheen de schijf (in cm2/s); men zout. Dit profiel kan opgesteld worden door
een welbepaalde tijd de toename van de chlo- gaat ervan uit dat deze coëfficiënt onafhan- een aantal monsters te nemen op verschillende
ridenconcentratie in het compartiment waar de kelijk is van de concentratie diepten en vervolgens over te gaan tot de bepa-
concentratie aanvankelijk het laagst was op te • l = de dikte van de schijf (in cm) ling van hun chloridengehalte. De schijnbare
volgen. De diffusiecel (zie afbeelding 4) wordt • C1 en C2 = de respectievelijke concentratie diffusiecoëfficiënt kan bepaald worden met
beschreven door C.L. Page [28]. van de chlo­ridenoplossing in de comparti- behulp van de tweede wet van Fick :
menten 1 en 2 (in mol/cm3) dC d 2C
Hierin werd een mortelschijf van 3 mm dik • t = de tijd (in s). = D ns 2 . (5)
dt dx
gebruikt. In de regel moet de dikte compatibel
zijn met de afmeting van de granulaten. Vermits de parameter C1 veel groter is dan C2, Door gebruik te maken van de beginvoor-
kan vergelijking 3 als volgt uitgedrukt worden : waarde (Cx = Cs, x = 0, t > 0) verkrijgt men
In deze cel vormt het verschil in concentratie Vl dC2 . de volgende formule, aan de hand waarvan het
Ds = (4)
tussen de twee compartimenten de enige stu- AC1 dt mogelijk is de diffusiecoëfficiënt te bereke-
wende kracht voor de chloriden, waarvan de nen [3] :
fig 9
flux verondersteld wordt te voldoen een de De coëfficiënt Ds kan dus berekend worden  
eerste wet van Fick voor de diffusie in sta­ aan de hand van de helling van de rechte – be- C (x, t ) = Cs − (Cs − C i ) erf  x  , (6)
tionaire toestand. Dit betekent dat de chloor­ komen in stationaire toestand – die de concen-  4 De t 
ionenflux J doorheen een oppervlakte-eenheid tratie aan chloorionen in compartiment 2 (C2) waarbij :
proportioneel is met de concentratiegradiënt in functie van de tijd (t) voorstelt. • C(x,t) = de chloridenconcentratie op een
over de doorsnede : diepte x na een blootstellingsduur t (in mas-
Aangezien dit proces langzaam is, wordt deze sapercent)
dC  mole 
J = −Ds  , (1) methode traditioneel gebruikt om een flux • Cs = de grenswaarde aan het blootgestelde
dx  s.cm 2  doorheen dunne schijven cementpasta te me- oppervlak (in massapercent)
waarin Ds de diffusiecoëfficiënt voorstelt, en ten. Voor de bepaling van de diffusie doorheen • Ci = de initiële chlo­ridenconcentratie in het
C de concentratie aan chloorionen in de schijf betonnen schijven wordt een gelijkaardige beton (in massapercent)
op een diepte x. methode aangewend. • x = de diepte onder het blootgestelde opper-
vlak (in m)
De chloorionenflux J kan ook berekend wor- Bij toepassing op schijven hogesterktebeton • De = de effectieve diffusiecoëfficiënt in niet-
den aan de hand van de toename in de tijd van met aanzienlijke dikte (> 25 mm) zou deze stationaire toestand (in m2/s)
de chloridenconcentratie in compartiment 2 : methode waarschijnlijk meerdere jaren ver- • t = de blootstellingsduur (tot op 5 uur nauw-
V dC2 gen. Ze is met andere woorden niet geschikt keurig) (in s)
J= . (2) voor de beoordeling van dergelijke betonsa- • erf (foutfunctie) =
A dt
menstellingen. z
2
Als men de vergelijkingen 1 en 2 aan elkaar erf (z) = ∫ exp(−u )du .
2
(7)
gelijkstelt en ervan uitgaat dat de stationaire π 0
toestand bereikt werd, bekomt men de vol- 7.2 Diffusieproef in niet-stationaire
gende uitdrukking : toestand De in de Verenigde Staten ontwikkelde me-
thode AASHTO T259 [2] is gebaseerd op
V dC2 (C − C 2 ) , In niet-stationaire toestand kan de diffusie­ dit principe. Hier zijn de proefstukken op het
= Ds 1 (3)
A dt l coëfficiënt van het beton berekend worden aan ogenblik van de proef echter droog, zodat er

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 5


TC Ruwbouw

niet alleen diffusie van chloriden optreedt,


maar ook absorptie.

Om dit effect te vermijden, voorziet de Finse


methode ‘Nordtest method NT Build 443’
[26] een voorafgaandelijke verzadiging van de
proefstukken met een Ca(OH)2-oplossing. In
de norm NBN B 15-100 (2008) [6] ter beoor-
deling van de gebruiksgeschiktheid van cement
wordt deze proefmethode aanbevolen voor de
evaluatie van de weerstand tegen chloridendif-
fusie. De CUR-Aanbeveling nr. 48 [15] betref-
fende het geschiktheidsonderzoek van nieuwe
cementen voor toepassing in beton beschrijft
een gelijkaardige proefmethode. Beide proce-
dures zijn gebaseerd op de Deense methode
‘APM 302’ [1].

De norm NBN EN 13396 (2004) [12] (pro-


ducten en systemen voor het beschermen
en herstellen van betonconstructies) maakt
eveneens gebruik van de niet-stationaire toe- Afb. 5 Opstelling van de migratiecel.
stand voor de bepaling van de indringing van
chloorionen. Met deze methode wordt enkel
het chloridengehalte op verschillende diepten
en verschillende tijdstippen bepaald en niet de de migratie van alle ionen, en dus niet alleen in het compartiment een lineaire toename
diffusiecoëfficiënt. van de chloorionen (cf. afbeelding 6) van de chloriden wordt waargenomen. Dit
• de metingen gebeuren nog vóór de statio- impliceert namelijk dat het reactieve C3A
naire toestand wordt bereikt verzadigd is met de eerste migrerende chlo-
7.3 Elektrische migratieproeven • een hoge spanning kan leiden tot een toena- riden (cf. afbeelding 8, p. 7)
me van de temperatuur (vooral bij permea­ • het toegepaste potentiaalverschil moet vol-
7.3.1 AASHTO T227-proef (Rapid chlo- bel beton van minder goede kwaliteit), wat doende klein zijn om het Joule-effect (d.i.
rid permeability test) en voorge- dan weer gepaard kan gaan met een versnel- een stijging van de temperatuur) te vermij-
stelde wijzigingen ling van de ionenflux
• de reacties aan de elektroden kunnen lei-
Aangezien de diffusie van chloriden redelijk den tot een wijziging van de oplossing in
veel tijd vraagt, werden er een aantal technie- het anodische (positieve elektrode) en het A. Diffusie
ken op punt gesteld die gebruik maken van een kathodische (negatieve elektrode) compar- OH-
elektrisch veld [34,3] om de penetratiesnelheid timent. Zo wordt er bij de elektrolyse van Na+ SO4 Cl-
van de chloriden te versnellen. water O2 en H2 gegenereerd. Bij gebruik K+
van niet-corrosieve elektroden (zoals Pt), OH- Na+
Na+
De versnelde proef die ontwikkeld werd zal de elektrolyse van het water het enige Ca+2
door Whiting werd zowel door AASHTO elektrolyseproces zijn dat nog een rol te spe-
(proef T227) als door ASTM (proef C1202) len heeft. Als de spanning hoog genoeg is, Beton
als genormaliseerde methode aanvaard [22]. zal er niet alleen elektrolyse optreden, maar
Hierbij wordt een betonnen schijf met een tevens oxidatie van het Cl-. B. Migratie
dikte van 5 cm in een migratiecel geplaatst,
die een aantal gelijkenissen vertoont met Door het potentiaalverschil klein te houden,
een diffusiecel. In dit geval wordt elk com- is het mogelijk de warmteontwikkeling te be- Na+ OH-
SO4 Cl-
partiment echter van een elektrode voorzien perken [33]. De chloridenflux kan rechtstreeks
(cf. afbeelding 5). Vervolgens wordt er tussen bepaald worden door de concentratiewijziging OH- K+ Na+
de elektroden een elektrisch veld aangelegd in het anodische compartiment op te meten. Na+
en wordt de totale lading, die gedurende een Ca+2
bepaalde tijd door het proefstuk gaat, gemeten De vergelijking van Nernst-Planck beschrijft Beton
en uitgedrukt in coulomb. Deze proef is semi- dit ionentransportproces in oplossing. Om
kwantitatief en klasseert het beton in termen uitgaande van deze vergelijking een migratie­ C. Diffusie + Migratie
van hoge, gemiddelde, zwakke, zeer zwakke coëfficiënt te kunnen bepalen, moet aan enkele
of verwaarloosbare permeabiliteit. Hoewel de voorwaarden voldaan worden :
proef geen rechtstreekse informatie over de • de chloridenflux moet in stationaire toestand OH-
Na+ SO4
diffusie van de chloorionen bevat, gaat men verkeren (cf. afbeelding 7, p. 7) Cl-
ervan uit dat de diffusie in verband staat met • de bindingsreactie van de chloriden met het K+
OH- Na+ Na+
de totale lading. C3A moet in aanmerking genomen worden.
De eerste chloorionen die door de betonnen Ca +2

Ook bij deze proef werden een aantal beden- schijf gaan, reageren immers met het C3A, Beton
kingen geuit [3], die voornamelijk te maken wat een verkeerde D-waarde oplevert. Om
hebben met problemen bij het gebruik ervan : deze fout te vermijden, mag de D-waarde Afb. 6 Het proces van massatransport
• de totale gemeten stroom is het resultaat van pas berekend worden op het ogenblik dat er fig 6 in beton.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 6


TC Ruwbouw
fig 20

Deze proefmethode om de migratiecoëfficiënt


in stationaire toestand te bepalen, werd opge-
NaOH Cl- NaCl NaOH NaCl nomen in een Finse norm, de ‘Nordtest me-
thod NT Build 355’ [25].
Cl-

7.3.2 De CTH-proef

fig 19 Tang en Nilsson hebben een variatie op de


elektrische migratieproef ontwikkeld. De mi-
gratiecel wordt voorgesteld in afbeelding 9.
Stationaire toestand Niet-stationaire toestand Hierbij worden de monsters na een bepaalde
duur gerecupereerd en opengebroken, waarna
Afb. 7 Stationaire en niet-stationaire flux, afhankelijk van de dikte van het mon- met behulp van een colorimetrische indica-
ster en de duur van de proef. tor (zilvernitraat) de penetratiediepte bepaald
wordt op één helft van het monster. Als er
chloriden aanwezig zijn, binden deze zich met
2000 het zilver tot zilverchloride, een witachtige
stof. Zoniet, bindt het zilver zich met de hy-
Chloridenconcentratie (mg/l)

droxiden uit het beton, wat een bruinachtige


1500 substantie oplevert.

De penetratiediepte kan gebruikt worden om


1000 de diffusiecoëfficiënt te bepalen. Dit gebeurt
fig 7 met de volgende formule, ontwikkeld op basis
van de vergelijking van Nernst-Einstein :
500
RTL x d −α x d
D= × , (9)
zFE t
0
waarbij :
0 5 10 15 20 • xd = de penetratiediepte van de ionen, be-
paald met de colorimetrische techniek
fig 4 Dagen
• L = de dikte van het monster
fig
Afb. 88Voorbeeld van een curve voor de berekening van de
chloridenflux. De lineaire toename van de chloridenconcentratie • aα == 2 fig 11x
RTL −1  2c d 
erf 1 −  (10)
zFE  c 0 
wordt bereikt na ongeveer 13 dagen.
• cd = de chloridenconcentratie waarbij er een
kleurverandering optreedt (cd = 0,07 N)
den. Een spanning van 10 V is aanbevolen Alle parameters zijn gekend en J kan bepaald • c0 = de chloridenconcentratie in de bovenste
• de chloridenconcentratie in het ene compar- worden met behulp van vergelijking 2, door de cel (c0 = 2 N).
timent van de cel moet veel hoger zijn dan concentratiewijziging in het anodische com-
fig 4
in het andere, zodanig dat de chloridencon- partiment in de tijd te meten en de helling van Sinds november 1999 is ook deze proef opge-
centratie aan één kant van de cel relatief het lineaire gedeelte van de curve te berekenen nomen in een Finse norm, met name de ‘Nord-
constant blijft. (cf. afbeelding 8). test method NT Build 492’ [27].

Aan de hand van deze voorwaarden en reke-


+
ning houdend met een aantal hypothesen die Potentiaal (DC)
ons toelaten om enkel de migratie te beschou- –
wen, kan de migratiecoëfficiënt berekend wor-
den uitgaande van de vergelijking van Nernst-
Planck, die op de volgende manier uitgedrukt
wordt :
Waterdichte
JRTl buis
D= , (8)
zFCcl∆E
Met kalk ver- Kathodische plaat
waarbij : zadigd water in roestvrij staal
figvan
• l = de dikte 9 de schijf (in cm) Anodische
• CCl = de activiteit van de chloorionen plaat in roest-
(in mol/cm3) vrij staal
• D = de migratiecoëfficiënt van de chloriden Monster Drager uit
kunststof
(in cm2/s) 3 % NaCl in
fig 19
• z = de elektrische lading van de chloriden,
die gelijk is aan 1
met kalk ver-
zadigd water
Houder uit
kunststof
• F = het getal van Faraday (96.500 C/mol)
fig 9
• R = de gasconstante (8,314 J/mol.K)
• T = de absolute temperatuur (in °K) Afb. 9 Proefopstelling voor de versnelde indringing van chloriden, ontwikkeld
• DE = de potentiaalvariatie (in V). door Tang en Nilsson.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 7


TC Ruwbouw

8 Factoren die de chloriden- 8.1.1 Nordtest NT Build 443 (1997)


weerstand beïnvloeden
Bij deze methode wordt de niet-stationaire
Het WTCB en het OCCN hebben verschillende diffusiecoëfficiënt bepaald aan de hand van
elementen onderzocht die de chloridenweer- drie cilinders, ontnomen door kernboring in
stand van het beton kunnen beïnvloeden : betonnen proefmonsters. Na de verwijdering
• het cementtype van de bovenste laag (ongeveer 1 cm dik),
• de nabehandeling van het beton wordt het aldus bekomen oppervlak gedu-
• de W/C-factor rende minstens 35 dagen blootgesteld aan een
• het cementgehalte. NaCl-oplossing (165 g NaCl/l). Om te vermij-
den dat er capillaire opslorping zou optreden,
Het beton dat gebruikt werd tijdens dit onder- worden de proefstukken vooraf verzadigd met
zoek was enerzijds opgebouwd uit kalksteen- een Ca(OH)2-oplossing. Het chloridenprofiel
granulaten met een korrelverdeling volgens wordt vastgesteld door het blootgestelde op-
de norm NBN EN 480-1 en anderzijds uit de pervlak af te slijpen in lagen van telkens 1 mm
volgende cementtypes [17] : (cf. afbeelding 10) en vervolgens het chlori-
• CEM I 42,5 R dengehalte van de bekomen poedermonsters Afb. 10 Afslijpen van het beton in
• CEM I 52,5 R te bepalen. laagjes van 1 mm.
• CEM I 52,5 HSR LA
• CEM II/A-M 32,5 R Het aldus verkregen chloridenprofiel laat
• CEM II/B-M 32,5 R toe de grenswaarde aan het oppervlak Cs en boorkernen waarvan de bovenste centimeter
• CEM III/A 32,5 LA de diffusiecoëfficiënt De te bepalen door een verwijderd werd. De chloorionen migreren
• CEM III/A 42,5 LA niet-lineaire regressie uit te voeren van verge- van een compartiment aan de negatieve zijde
• CEM III/B 42,5 HSR LA lijking 6 volgens de methode van de kleinste van het proefstuk, dat een NaCl-oplossing
• CEM III/C 32,5 HSR LA kwadraten (cf. afbeelding 11). (51,7 g NaCl/l) bevat, naar een compartiment
• CEM V/A 32,5 HSR LA. aan de positieve zijde van het proefstuk, dat
Tijdens het WTCB-onderzoek werden de een NaOH-oplossing (12 g NaOH/l) bevat.
De betonmengsels werden vervaardigd met proefmonsters gedurende 60 dagen blootge-
een W/C-factor van 0,525 en een cementge- steld aan een NaCl-oplossing. Vermits het ook De chloridenflux J doorheen een proefstuk met
halte van 300 kg/m3. de bedoeling was de invloed van de nabehan- oppervlakte A wordt berekend aan de hand
deling na te gaan, werd slechts 1 mm van de van de toename van de chloridenconcentratie
Voor de cementtypes CEM I 42,5 R en bovenste laag (de melkhuid) verwijderd. Het DC2 met de tijd Dt in het compartiment met de
CEM III/A 42,5 LA werd tevens de invloed aantal proefstukken per samenstelling werd NaOH-oplossing (volume V2), na het bereiken
van de W/C-factor en het cementgehalte nage- beperkt tot twee in plaats van drie. van de stationaire toestand :
gaan, door deze parameters als volgt te laten ∆C2 V2
variëren : J= . (11)
∆tA
• W/C : 0,5 (enkel voor CEM I 42,5 R), 0,525, 8.1.2 Nordtest NT Build 355 (1995)
0,55 en 0,60 De diffusiecoëfficiënt wordt dan bepaald met
• C : 280, 300 en 350 kg/m3. Deze methode laat toe de migratiecoëfficiënt in behulp van vergelijking 8.
stationaire toestand te bepalen, uitgaande van
Met deze mengsels werden betonplaten aan- de hoeveelheid chloriden die zich doorheen Vermits het WTCB-onderzoek ook tot doel
gemaakt van 80 x 35 x 10 cm3. Na een uithar- een proefstuk met een diameter van 95 mm en had de invloed van de nabehandeling na te
ding van 24 uur werden de betonstalen ontkist een lengte van 5 cm verplaatsen onder invloed gaan, werd lichtjes van deze methode afge-
en vervolgens gedurende 90 dagen bewaard van een elektrisch veld van 12 V DC (gelijk- weken en werd slechts 1 mm van de bovenste
bij een temperatuur van 20±2 °C en een re- stroom). De proefstukken worden gezaagd uit laag (de melkhuid) verwijderd.
latieve vochtigheid van meer dan 90 %. Deze
lange nabehandeling had tot doel om een toe-
reikende primaire en secundaire hydratatie te 7,000
waarborgen.
[Cl-] (% van de cementmassa)

6,000

5,000
8.1 Gebruikte proefmethoden
4,000
Zoals reeds gesteld in § 2 kunnen de chloriden
zowel in het beton dringen door diffusie (met 3,000
water verzadigd oppervlak) als door capillaire 2,000
opzuiging, gevolgd door diffusie (droog op-
pervlak). In het onderzoek, gevoerd door het 1,000
WTCB en het OCCN, werden beide transport-
mechansimen afzonderlijk beschouwd. 0,000

0 2 4 6 8 10 12
De diffusie (en migratie) van de chloriden
x (mm)
fig 11x
doorheen het beton werd gekarakteriseerd
door versnelde proeven (NT Build 443 en NT [Cl ] gemeten
-
Berekende curve
Build 355 voor het WTCB, CUR-Aanbeve-
ling 48 voor het OCCN, zie § 7). De capillaire Afb. 11 Experimenteel bepaald chloridenprofiel en niet-lineaire re-
wateropzuiging werd apart gemeten. gressiecurve.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 8


TC Ruwbouw

8.1.3 CUR-Aanbeveling 48 (1999) 8.1.5 Andere proefmethoden zijn op hun beurt voorgesteld op de rechteras.
We willen erop wijzen dat de schaal van beide
Net zoals de NT Build 443 heeft deze methode Naast proeven ter karakterisering van de in- grootheden verschillend is.
tot doel de niet-stationaire diffusiecoëfficiënt dringing van chloriden werden de verschil-
te bepalen. Hiertoe worden per cementtype lende mengsels ook onderworpen aan proeven
drie betonkubussen (ribbe van 150 mm) met ter bepaling van hun druksterkte, schijnbare 8.2.1.1 Invloed van de W/C-factor
de volgende samenstelling aangemaakt : volumieke massa en elektrische weerstand.
• W/C-factor : 0,45 De invloed van de W/C-factor werd onderzocht
• cementgehalte : 340 kg/m3 Uitgaande van de bekomen resultaten werd op betonstalen, vervaardigd met de cementty-
• gerold grind met een maximale granulaat­ gezocht naar correlaties tussen de chloriden- pes CEM I 42,5 R en CEM III/A 42,5 LA en
diameter van 31,5 mm weerstand van de proefstukken en een aantal een cementgehalte van 300 kg/m3. De afbeel-
• rivierzand. andere, courantere eigenschappen. dingen 12 en 13 geven het gemiddelde van de
resultaten, bekomen op twee of drie proefstuk-
De kubussen worden 24 uur na hun aanmaak ken (naargelang van de proefmethode), weer.
ontkist en vervolgens gedurende 90 dagen be- 8.2 Resultaten Zoals verwacht, stelt men een daling van de
waard in een met kalk verzadigde wateroplos- chloridenweerstand en een toename van de
sing bij een temperatuur van 20±4 °C. Daarna 8.2.1 Chloridendiffusie diffusie- en de migratiecoëfficiënt vast, naar-
wordt een schijf van 20 mm van de kubussen mate de W/C-factor stijgt.
gezaagd waarop men de initiële chloridencon- In de afbeeldingen 12 tot 16 zijn de migra-
centratie bepaalt. tiecoëfficiënten die in stationaire toestand
verkregen werden met behulp van de NT 8.2.1.2 Invloed van het cementgehalte
De zijden van de proefstukken (met uitzonde- Build 355-methode (§ 8.1.2) af te lezen op
ring van de bovenkant) worden afgedekt met de linkeras. De diffusiecoëfficiënten die in De invloed van het cementgehalte op de chlo-
een bekleding op basis van epoxyhars van niet-stationaire toestand verkregen werden ridenweerstand werd beproefd op betonstalen,
ongeveer 1 mm dik. Daarop worden de proef- volgens de NT Build 443-methode (§ 8.1.1) vervaardigd met de cementtypes CEM I 42,5 R
stukken gedurende 48 uur ondergedompeld in
een met Ca(OH)2 verzadigde wateroplossing, 12 25
zodat ze enkel onderhevig zijn aan het effect
van de diffusie. 10,1 19,8
10
20
Vervolgens worden de proefstukken gedu- 8,3
7,4
Dmigratie (E-13 m2/s)

Ddiffusie (E-12 m²/s)


rende 35 dagen ondergedompeld in een NaCl- 8
6,6 15
oplossing (35 g NaCl/l) bij 23±2 °C, waarbij
een pomp ervoor zorgt dat deze vloeistof rond 6
het proefstuk blijft circuleren. Na deze termijn 10,5 9,7
7,8 10
wordt van elk van de met epoxyhars beklede 4
zijden een schijf van 10 mm gezaagd en wordt
het chloridenprofiel bepaald vertrekkend van 5
2
de niet-beschermde bovenzijde. De diffusie­
coëfficiënt wordt berekend door een niet-lineai-
re regressie uit te voeren van vergelijking 6 vol- 0 0
gens de methode van de kleinste kwadraten. 0,5 0,525 0,55 0,6
W/C-factor
fig 12
Voor dit onderzoek werden tevens mortel- n Migratie n Diffusie
kubussen met een ribbe van 150 mm en
fig 12
een samenstelling volgens de norm NBN Afb. 12 Invloed van de W/C-factor van een beton op basis van
EN 196-1 (2005) [36] aangemaakt. CEM I 42,5 R op de chloridenweerstand.

6 6
5,3 5,2
8.1.4 Waterabsorptie door onderdom- 4,6 4,6
peling 5 5

3,8
Dmigratie (E-13 m2/s)

Deze proef geeft een maat voor het transport 4 4


Ddiffusie (E-12 m²/s)

van (al dan niet chloridenhoudend) water door


het beton. De waterabsorptie wordt bepaald 3 3
2,6
volgens de Belgische norm NBN B 15-215
(1989) [35]. Deze methode is veel gemakke- 2 2
lijker en goedkoper dan de meting van de dif-
fusie- en migratiecoëfficiënt. 1 1

Tijdens het OCCN-onderzoek werd op een 0 0


aantal punten van de norm afgeweken. Zo 0,525 0,55 0,6
werden kubussen met een ribbe van 15 cm ge- W/C-factor
bruikt, waren de proefstukken 90 dagen oud fig 13
aan het begin de proeven en werden telkens n Migratie n Diffusie
drie proefstukken getest, waarna het gemid- Afb. 13 Invloed van de W/C-factor van een beton op basis van
delde berekend werd. CEM III/A 42,5 LA op de chloridenweerstand. fig 13

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 9


TC Ruwbouw

10 12 en CEM III/A 42,5 LA en met een W/C-factor


8,6 10,5 8,7 10,6
9 van 0,525. De gemiddelde waarden van de
9,4 10 proefresultaten, bekomen op twee of drie proef-
8 7,4 stukken (naargelang van de proefmethode), zijn
7 opgenomen in de afbeeldingen 14 en 15.
Dmigratie (E-13 m2/s)

Ddiffusie (E-12 m2/s)


8
6
Het cementgehalte lijkt geen doorslaggevende
5 6 invloed uit te oefenen op de chloridenweer-
4
stand. We willen er evenwel op wijzen dat de
4 voor dit onderzoek gebruikte cementgehalten
3 redelijk hoog zijn en redelijk dicht bij elkaar
2 liggen.
2
1
0 0 8.2.1.3 Invloed van het cementtype
280 kg/m³ 300 kg/m³ 350 kg/m³
n Migratie n Diffusie Tabel 9 (p. 11) geeft een overzicht van de
fig 14 transportcoëfficiënten (Dmigratie, Ddiffusie) voor
Afb. 14 Invloed van het cementgehalte op de chloridenweer- fig 14
een aantal betonsamenstellingen, vervaardigd
stand (CEM I 42,5 R, W/C-factor : 0,525). met verschillende cementtypes met een ce-
fig 12
mentgehalte van 300 kg/m3 en een W/C-factor
6,00 3
van 0,525. De grafische voorstelling is opge-
nomen in afbeelding 16.
2,6
4,6 4,9
5,00 2,5 Om de invloed van het cementtype op de trans-
4,2 2,2
2,1 portcoëfficiënten aan te tonen, werd voor elk
4,00 2 cementtype een vergelijking gemaakt met beton

Ddiffusie (E-12 m2/s)


Dmigratie (E-13 m2/s)

vervaardigd met CEM I 42,5 R. Men kan opmer-


3,00
ken dat cementtypes die vliegassen (CEM II,
1,5
CEM V) of hoogovenslakken (CEM III) be-
vatten, bij een zelfde W/C-factor en een zelfde
2,00 1 cementgehalte, lagere migratie- en diffusiecoëf-
ficiënten opleveren dan deze die bekomen wor-
1,00 0,5 den met Portlandcement (CEM I). Dit positieve
effect wordt groter naarmate het gehalte aan
vliegassen of hoogovenslakken toeneemt.
0,00 0
280 kg/m³ 300 kg/m³ 350 kg/m³
Binnen het OCCN werd de chloridenweer-
n Migratie n Diffusie stand van diverse mortel- en betonsamenstel-
fig 15
Afb. 15 Invloed van het cementgehalte op de chloridenweer- lingen bepaald aan de hand van de proefme-
fig 13 fig 15 thode uit de CUR-Aanbeveling 48 (zie § 8.1.3).
stand (CEM III/A 42,5 LA, W/C-factor : 0,525).
De beproefde mengsels werden vervaardigd
overeenkomstig de eisen uit de norm NBN
14,0 12,0 EN 196-1 (mortel) en de beschrijving opgeno-
10,5 12,6 men in CUR-Aanbeveling 48 (beton). De ‘ide-
12,0 9,5 10,0 ale’ nabehandeling bestond erin de monsters
gedurende 90 dagen onder te dompelen in wa-
10,0
Ddiffusie (E-12 m2/s)
Dmigratie (E-13 m2/s)

8,0 ter. Tijdens het onderzoek werd ook aandacht


8,0 7,4 besteed aan de invloed van een ontoereikende
5,4 6,0 nabehandeling, met name een bewaring gedu-
6,0 4,6 rende 90 dagen bij een relatieve vochtigheid
3,3 4,1 4,0
4,0 3,3 2,5 2,6 3,4 2,9 van 60±5 % en een temperatuur van 20±2 °C.
2,3
1,6 1,9 Afbeelding 17 (p. 11) geeft de resultaten voor
2,0 1,1 2,0 de mortelstalen weer, terwijl afbeelding 18
0,7
(p. 11) deze voor de betonstalen bevat [23].
0,0 0,0
De resultaten van het OCCN-onderzoek liggen
LA

fig 17
LA

LA
LA

LA
R
LA

R
R

,5
5
5

in dezelfde lijn als deze van het WTCB. Het


,5
5

R
R

R
R

,
2,

32
32

HS
HS

HS
HS

42
32
I4

fig 16 fig 17 cementtype dat het meest gevoelig is voor de


M
M

/A
/A

5
,5

5
R
M

B-
A-

,
32
III
III

42

32
CE

indringing van chloriden, blijkt CEM I 52,5 R


5

II/
II/
2,

M
M

/C
/B

A
M
I5

HSR LA te zijn. Een daling van het C3A-ge-


CE
CE

V/
III
CE

III
CE
M

M
M

halte in het cement heeft met andere woorden


CE

CE
CE

CE

n Migratie n Diffusie een negatieve invloed op de weerstand tegen


chloridendiffusie.
Afb. 16 Gemiddelde diffusie- en migratiecoëfficiënten voor de
onderzochte cementtypes (W/C-factor = 0,525, cementgehalte = Deze opmerkingen zijn zowel van toepassing
300 kg/m3). op het beton als op de mortel.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 10


TC Ruwbouw fig 14

Tabel 9 Migratie- en diffusiecoëfficiënten (Dmigratie en Ddiffusie), bekomen met de verschillende cementtypes.


Dmigratie Ddiffusie
Cementtype Dmigratie (E-13 m2/s) Ddiffusie (E-12 m2/s)
Dmigratie CEM I 42,5 R Ddiffusie CEM I 42,5 R
CEM I 42,5 R 7,4 1 10,5 1
CEM I 52,5 HSR LA 12,6 1,7 9,5 0,9
CEM II/A-M 32,5 R 3,3 0,4 5,4 0,5
CEM II/B-M 32,5 R 1,1 0,1 3,3 0,3
CEM III/A 32,5 LA 4,1 0,6 2,5 0,2
CEM III/A 42,5 LA 4,6 0,6 2,6 0,2
CEM III/B 42,5 HSR LA 3,4 0,5 2,3 0,2
3 CEM III/C 32,5 HSR LA 0,7 0,1 1,6 0,2
fig 15
CEM V/A 32,5 HSR LA 1,9 0,3 2,9 0,3

3
35,00 fig 15 8.2.1.4 Invloed van de nabehandeling
32,0
30,00
Aan de hand van de resultaten kan aangetoond
Ddiffusie (E-12 m2/s)

25,00 worden dat de nabehandeling een niet te on-


20,7
17,9 derschatten invloed heeft op de weerstand van
20,00
14,9 13,2 beton of mortel tegen de indringing van chlori-
15,00 den (zie afbeeldingen 17 en 18). Deze invloed
10,00
is het grootst bij gebruik van cement waarin
7,3 6,0 een grote hoeveelheid klinkers vervangen
4,5 4,2 3,1
5,00 werd door vliegassen en hoogovenslakken. De
1,7 1,9
transportcoëfficiënten die verkregen werden
0,00
voor de cementtypes met een ontoereikende
LA

LA
LA
LA

LA

LA
LA

LA
R

R
R

nabehandeling bleven echter wel lager dan


5

,5
5

,5

R
N
N

R
R

R
2,
2,

32

32

deze, bekomen op Portlandcement met een


HS

HS

HS

HS
HS

HS
I5
I5

,5
,5

fig 17
M

32
42

ideale nabehandeling.
N

N
R

N
M
M

A-

B-
CE
CE

/A
/A
5

,5

,5

,5

,5
,5
II/

II/
2,

32

32

32

32
42
III
III
I5

M
M
CE

/B

/B

A
/B
CE
M

CE
CE

V/

V/
III

III
III
CE

fig 17 8.2.2 Waterabsorptie


M

M
M

M
M

CE

CE
CE

CE
CE

n Ideale nabehandeling n Ontoereikende nabehandeling Er kon geen enkele correlatie vastgesteld wor-
Afb. 17 Gemiddelde diffusiecoëfficiënten voor mortel (samen- den tussen de waterabsorptie van het beton en
stelling volgens de norm NBN EN 196-1) [23]. het gehalte aan vliegassen of hoogovenslakken
in het cement, noch tussen de waterabsorptie
van het beton en zijn migratie- of diffusiecoëf-
25,00 ficiënt voor chloriden. Er is echter wel geble-
77,0
ken dat de W/C-factor recht evenredig is met
de waterabsorptie. Voor het cementgehalte
20,00
17,8 kon evenmin een duidelijk verband gevonden
16,2 worden.
Ddiffusie (E-12 m2/s)

13,5
15,00

9,1 9,9 10,4 10,0 8.3 Correlatie tussen de transportcoëf-


10,00 ficiënten

4,8 Tijdens het WTCB-onderzoek werden twee


5,00
2,9 3,2 3,3 2,9 2,6 verschillende transportcoëfficiënten gebruikt,
die elk verkregen werden aan de hand van
0,00 fig 18 een welbepaalde proefmethode. Hoewel deze
coëf­ficiënten moeilijk onderling vergeleken
LA
LA
LA

LA

LA

LA
LA

HS A

LA
HS R

R
R

kunnen worden, is het wel mogelijk een zeke-


R

L
,5

5
5

R
R
N

R
R

2, HSR
,5

R
2,
2,

,
2

HS

HS

HS

re correlatie vast te stellen (cf. afbeelding 19,


HS
2
I5

3
I5

,5

,5
4

fig 18
CE /A-M

-M

42

32

N
N
CE M I

N
R

N
M
M

p. 12).
CE II/B
CE
CE

A
5

5
5

,5
,5

5
CE
2,

2,
II

2,
/

2,

32
42
III

III
I5

3
3

CE /A 3
M

CE /C 3
M
M

CE I/B
CE I/B

A
CE II/B
M

CE

V/
V
III
II
II
CE

8.4 Onderzoek
M
M
M

naar correlaties tussen


CE

de transportcoëfficiënten en andere
n Ideale nabehandeling n Ontoereikende nabehandeling courante karakteristieken
Afb. 18 Gemiddelde diffusiecoëfficiënten voor beton (samen-
stelling volgens de CUR-Aanbeveling 48) [23]. Tijdens het onderzoek werd tevens nagegaan

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 11


TC Ruwbouw

2,50E-11

2,00E-11
D NT Build 443 (m2/s)

1,50E-11

1,00E-11

5,00E-12

fig 11x
0,00E+00

0,00E+00 2,00E-13 4,00E-13 6,00E-13 8,00E-13 1,00E-12 1,20E-12 1,40E-12


fig 19 D NT Build 355 (m2/s)

Afb. 19 Correlatie tussen de diffusiecoëfficiënt in niet-stationaire toestand en de mi-


gratiecoëfficiënt in stationaire toestand.

70

60

50
Rc (N/mm²)

40

30

20
fig 7
10

0,00E+00 2,00E-13 4,00E-13 6,00E-13 8,00E-13 1,00E-12 1,20E-12 1,40E-12

D NT Build 355 (m²/s)


fig 20
Afb. 20 Correlatie tussen de migratiecoëfficiënt en de druksterkte volgens de norm
NBN EN 12390-3 [37].

of er eventueel een verband bestond tussen Totnogtoe konden wij echter geen rechtstreeks normatieve voorschriften rekening met de be-
de transportcoëfficiënten en een aantal andere verband vaststellen tussen de transportcoëffi- tondekking, de W/C-factor, het cementgehalte
courante betonkarakteristieken. Het cement- ciënt en de druksterkte volgens de norm NBN en de nabehandeling van het beton.
type, de W/C-factor en de hydratatiegraad (na- EN 12390-3 (2002) [37] (cf. afbeelding 20).
behandeling) hebben niet alleen een invloed Er bestaan echter nog een aantal andere facto-
op de transportcoëfficiënten, maar hebben ren die een rol te spelen hebben voor de chlo-
eveneens een weerslag op de druksterkte van 9 Besluit ridenweerstand van het beton :
het beton. Daarom werd vroeger vaak aange- • het storten van het beton : het beton moet
nomen dat de chloridenweerstand van het be- fig van
Om de indringing 4 chloriden in beton te voldoende verwerkbaar zijn opdat het ge-
ton een functie zou zijn van zijn druksterkte. voorkomen, houden de Europese en Belgische makkelijk gestort zou kunnen worden. Een

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 12


TC Ruwbouw

te droog beton kan immers aanleiding geven of hoogovenslakken bevatten. Deze resulta- • de korrelverdeling : om een duurzaam be-
tot grindnesten en de insluiting van lucht. ten werden zowel verkregen op beton als op ton te verkrijgen, werden in de Nederlandse
Bij een te vochtig beton bestaat er dan weer mortel, wat bevestigt dat deze vaststelling norm NEN 8005 (2004) [24] een aantal
een risico op ontmenging tengevolge van de onafhankelijk is van de betonsamenstelling. grenswaarden vastgelegd ten aanzien van
trillingen tijdens de verdichting Men moet zich echter wel bewust zijn van de korrelverdeling. Deze factor heeft im-
• het cementtype : bepaalde landen, zoals het feit dat de keuze van het cement niet mers een duidelijke invloed op de waterab-
Luxemburg (DNA EN 206 [14]) en Duits- enkel gebaseerd kan zijn op de gewenste sorptie van het beton. De Belgische norm
land (DIN 1045-2 (2001) [18]), geven aan chloridenweerstand. Er moeten immers ook NBN B 15-001 voorziet de mogelijkheid
welke cementtypes gebruikt mogen worden andere factoren in acht genomen worden, om de waterabsorptie door onderdompeling
in welke milieuklasse. Ons onderzoek heeft zoals de omgevingstemperatuur tijdens het te beperken door verschillende klassen te
uitgewezen dat Portlandcement CEM I min- storten, de aanwezigheid van andere agres- definiëren. Het gaat hier echter niet om een
der weerstand biedt tegen de indringing van sieve stoffen (bv. sulfaten) en de gewenste basiseis, maar veeleer om een bijkomende
chloriden dan cementsoorten die vliegassen carbonatatieweerstand voorwaarde. n

t Literatuurlijst
1. AEC Laboratory
APM 302 Concrete testing. Hardened concrete. Chloride penetration. Vedbaek, AEC Laboratory, 1991.

2. American Association of State Highway and Transportation Officials


T259-80 Standard method of test for resistance of concrete to chloride ion penetration. Washington D.C., AASHTO, 1980.

3. Andrade C.
Calculation of chloride diffusion coefficients in concrete from ionic migration measurements. Cement and concrete research, vol. 23, n° 3,
pp. 724-742, 1993.

4. Belgische Betongroepering
Cursus Betontechnologie. Brussel, BGG, 2006.

5. Bureau voor Normalisatie


NBN B 15-001 Aanvulling op NBN EN 206-1. Beton. Specificaties, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit. Brussel, NBN, 2004.

6. Bureau voor Normalisatie


NBN B 15-100 Methodologie voor de evaluatie en attestering van de gebruiksgeschiktheid van cementen en van toevoegsels van type II
bestemd voor beton. Brussel, NBN, 2008.

7. Bureau voor Normalisatie


NBN B 15-250 Chemisch onderzoek van verharde mortel en beton. Brussel, NBN, 1991.

8. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 206-1 Beton. Deel 1 : specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit. Brussel, NBN, 2001.

9. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 1504-2 Producten en systemen voor het beschermen en herstellen van betonconstructies. Definities, eisen, kwaliteitsborging en
conformiteitsbeoordeling. Deel 2 : oppervlaktebeschermingssystemen voor beton. Brussel, NBN, 2005.

10. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 1992-1-1 Eurocode 2 : ontwerp en berekening van betonconstructies. Deel 1-1 : algemene regels en regels voor gebouwen.
Brussel, NBN, 2005.

11. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 13369 Algemene bepalingen voor geprefabriceerde betonproducten. Brussel, NBN, 2004.

12. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 13396 Producten en systemen voor het beschermen en herstellen van betonconstructies. Beproevingsmethoden. Bepaling van de
indringing door chloorionen. Brussel, NBN, 2004.

13. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 14629 Producten en systemen voor het beschermen en herstellen van betonconstructies. Beproevingsmethoden. Bepaling van het
chloridegehalte in verhard beton. Brussel, NBN, 2007.

14. Centre de ressources des technologies de l’information pour le bâtiment


DNA EN 206 Document national d’application luxembourgeois de l’EN 206-1:2000. Béton. Partie 1 : spécification, performances, production
et conformité. Grand-Duché de Luxembourg, CRTI-B, 2006.

15. Civieltechnisch Centrum Uitvoering Reseach en Regelgeving


Geschiktheidsonderzoek van nieuwe cementen voor toepassing in beton. Gouda, CUR, CUR-Aanbeveling 48, 1999.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 13


TC Ruwbouw

t Literatuurlijst (vervolg)
16. Comité euro-international du béton
Diagnosis and assessment of concrete structures. State of the art report. Lausanne, CEB, CEB Bulletin, nr. 192, 1989.

17. Comité euro-international du béton


Durable concrete structures. Design guide. Lausanne, CEB, CEB Bulletin, nr. 183, 1992.

18. Deutsches Institut für Normung


DIN 1045-2 Tragwerke aus Beton, Stahlbeton und Spannbeton. Teil 2 : Beton. Festlegung, Eigenschaften, Herstellung und Konformität.
Anwendungsregeln zu DIN EN 206-1. Berlin, Beuth Verlag, 2001.

19. Divet L.
Comment se prémunir des réactions sulfatiques dans les bétons ? Point sur les normes actuelles et quelques recommandations. Parijs,
Laboratoire Central des Ponts et Chaussées, Bulletin des laboratoires des ponts et chaussées, nr. 204, pp. 87-94, 2002.

20. Europees Comité voor Normalisatie


Design of durability of concrete. Berlijn, DuraNet Workshop & CEN TC 104, 1999.

21. Europees Comité voor Normalisatie


prEN 13670 Execution of concrete structures. Brussel, CEN, 2007.

22. Grace Construction Products


Understanding AASHTO T277 and ASTM C1202 Rapid Chloride Permeability Test. Cambridge, Technical Bulletin TB 0100, 2006.

23. Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Cementnijverheid


Verslag OCCN 2003-2004. Brussel, OCCN, 2004.

24. Nederlands Normalisatie Instituut


NEN 8005 Nederlandse aanvulling op NEN 206-1. Delft, NEN, 2002.

25. Nordtest
Nordtest method NT Build 355. Chloride diffusion from migration cell experiments. Espoo, Nordtest, 1997.

26. Nordtest
Nordtest method NT Build 443. Accelerated chloride penetration. Espoo, Nordtest, 1995.

27. Nordtest
Nordtest method NT Build 492. Chloride migration coefficient from non-steady migration experiments. Espoo, Nordtest, 1999.

28. Page C.L., Short N.R. en El Tarras A.


Diffusion of chloride ions in hardened cement pastes. Cement and concrete research, vol. 11, nr. 3, pp. 395-406, 1981.

29. Pollet V., Apers J. en Desmyter J.


Nieuwe normen voor beton. Deel 1 : nieuwe versie van de norm NBN B 15-001. Brussel, WTCB, WTCB-Dossiers, nr. 3/2004, Katern nr. 4,
2004.

30. Pollet V., Apers J. en Desmyter J.


Nieuwe normen voor beton (deel 2). Brussel, WTCB, WTCB-Dossiers, nr. 3/2005, Katern nr. 6, 2005.

31. Pollet V., Dooms B. en Mosselmans G.


Wapeningscorrosie door de carbonatatie van beton voorkomen. Brussel, WTCB, WTCB-Dossiers, nr. 3/2007, Katern nr. 2, 2007.

32. Tang L.
Recommended procedure for determination of chloride diffusion coefficient by using CTH Rapid Method (2nd draft). Göteborg, Department
of Building Materials, Chalmers University of Technology, 1996.

33. Tang L. en Nilsson L.O.


Rapid determination of the chloride diffusivity in concrete by applying an electrical field. ACI Materials Journal, vol. 89, nr. 1, pp. 49-53,
1992.

34. Thomas M.D.A. en Jones M.R.


A critical review of service life modelling of concretes exposed to chlorides. Radical Concrete Technology. Londen, E & FN Spon, 1996.

35. Bureau voor Normalisatie


NBN B 15-215 Proeven op beton. Wateropslorping door onderdompeling. Brussel, NBN, 1989.

36. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 196-1 Beproevingsmethoden voor cement. Deel 1 : bepaling van de sterkte. Brussel, NBN, 2005.

37. Bureau voor Normalisatie


NBN EN 12390-3 Beproeving van verhard beton. Deel 3 : druksterkte van proefstukken. Brussel, NBN, 2002.

38. Bureau voor Normalisatie


NBN ENV 13670-1 Het vervaardigen van betonconstructies. Deel 1 : algemeen gedeelte. Brussel, NBN, 2000.

WTCB-Dossiers – Nr. 4/2008 – Katern nr. 12 – pagina 14

You might also like