Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 7

UC Limburg

Educatieve Bachelor Lager onderwijs

Voorbereidingsformulier 1 BaLO
Naam student: Arno De Swert Datum: 27/11

School: De Bron Mentor: Juf Inge

Leerjaar: 4de leerjaar Uur:2de lesuur

Onderwerp: Numerieke verhouding les 37

Beeldvorming:
Relevante aspecten/kenmerken uit de beeldvorming van de groep?
(Eventueel) Relevante informatie uit voorgaande aanbodmomenten, de school, de omgeving, actualiteit … ?
Klas van 14 leerlingen
Er is geen spraken van een sporenbeleid bij deze les. Elke leerling volgt de instructie
De leerlingen zitten per 2 en kunnen goed samenwerken.
Leerlijn: G 7 toepassingen getallenkennis: verhoudingen

Algemene doelen:
Situering in het leerplan en de eindtermen

WI ET 1.21De leerlingen zijn in staat in concrete situaties (onder meer tus- sen grootheden) eenvoudige
verhoudingen vast te stellen, te vergelijken, hun gelijkwaardigheid te beoordelen en het ontbrekend
verhoudingsgetal te berekenen.
SV ET 3De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond,
geslacht of etnische origine.

Concrete lesdoelen:
Wat verwacht je te zien aan het einde van je aanbod?
De leerlingen kunnen:
 Numerieke verhoudingen vaststellen, verwoorden en noteren als bv. 3 op 1 of 3 : 1 of 3/1
 Problemen in verband met verhoudingen oplossen door gebruik te maken van een
verhoudingstabel
 Eenvoudige numerieke verhoudingen vergelijken
Uitwerking aanbod:

Timing Inhouden Aanpak


INTRO INTRO
8 Activeren van voorkennis Duo-opdracht
Ik heb voor jullie enkele raadsels meegenomen.
Jullie maken deze raadsels per 2.

De leerkracht verbetert nadien klassikaal.


De leerlingen leggen uit hoe ze aan deze
uitkomst zijn gekomen.

Je hebt het antwoord op de vragen van de quiz


gevonden omdat je de verhouding, het
onderlinge verband zag tussen twee dingen, bv.
tussen de lengte van de man en de ladder, of
tussen het aantal meisjes en jongens in de klas.
In deze les leren we over ‘verhoudingen’, vooral
over verhoudingen tussen aantallen. Een
verhouding geeft het onderlinge verband tussen
twee aantallen aan. Klinkt dat een beetje
moeilijk? Geen paniek! Na deze les begrijp je
vanzelf wat daarmee bedoeld wordt.
KERN KERN
5 Verhoudingen vaststellen en verwoorden: Onderwijsleergesprek
concreet De leerkracht hangt een touw vooraf tussen twee
stoelen vooraan in de klas. Hij legt er ook een
stapel rode en een stapel blauwe vlaggetjes bij.

Ik geef een feestje. Daarvoor maak ik een


vlaggenlijn met rode en blauwe vlaggetjes. Ik wil
dubbel zoveel blauwe als rode vlaggetjes aan de
lijn.

De leerkracht duid twee leerlingen aan om de


vlaggenlijn te komen samenstellen volgens het
patroon
Rood-blauw-blauw-rood-blauw-blauw….

De leerkracht laat het aantal rode en blauwe


vlaggetjes én het totaal telkens tellen en noteer
de aantallen in de tabel van oefening 1. De
leerlingen nemen hun werkschrift op blz. 46 en
noteren mee.
5 De verhouding van de delen tot elkaar Onderwijsleergesprek
Schematisch Nu we de aantallen in de tabel hebben
genoteerd, kunnen we daar de verhouding tussen
de vlaggetjes duidelijk uit aflezen. Daarom
noemen we zo’n tabel een verhoudingstabel.

De leerkracht helpt om de vaste verhouding


tussen de rode en de blauwe vlaggetjes te
verbinden en te verwoorden

 Voor elk rood vlaggetje zijn er twee


blauwe vlaggetjes
Tips  Er zijn altijd dubbel zoveel of tweemaal
- Wijs op de verschillende zoveel blauwe als rode vlaggetjes
schrijfwijzen en verwoord ze alle DE LEERKRACHT NOTEERT 2 X BIJ DE PIJL
drie als ‘... op ...’. NAAST DE TABEL
- Laat de vlaggetjes na afloop van de
 Het aantal rode vlaggetjes verhoudt zich
bespreking eens helemaal anders
tot het aantal blauwe vlaggetjes als 1
schikken of doe dat zelf. Nodig uit
tot 2. We zeggen dat de verhouding van
tot nadenken: Is de verhouding nog
de rode tot de blauwe vlaggetjes 1 op 2
altijd dezelfde?
is.
- Eventueel kun je nog een andere
We vullen samen het eerste kadertje in.
vlaggenlijn laten maken, met een
We vullen samen oefening 1a in.
andere verhouding, bv. 3 blauwe
1 rood vlaggetje voor 2 blauwe vlaggetjes = 1 op
vlaggetjes voor 2 rode.
2=1:2=
Wat is dan de verhouding van het aantal blauwe
tot het aantal rode vlaggetjes?
De leerkracht laat de leerlingen het nu zelf
proberen.
Voor elke twee blauwe vlaggetjes is er één rood
vlaggetje. Het aantal blauwe vlaggetjes verhoudt
zich tot het aantal rode vlaggetjes als 2 tot 1.
Dus we vullen in:
2 blauwe vlaggetjes voor 1 rood vlaggetje = 2 op
1=2:1 =

5 De verhouding van de delen tot het geheel Onderwijsleergesprek


Hoe verhoudt het aantal rode vlaggetjes zich tot
het totale aantal vlaggetjes?

De leerkracht helpt de leerlingen om de


verhouding te verwoorden. Hij wijst de aantallen
weer aan in de tabel.
- Een van elke drie vlaggetjes is rood.
- Het aantal rode vlaggetjes verhoudt zich
tot het totale aantal vlaggetjes als 1 tot
3. We zeggen dat de verhouding van de
rode vlaggetjes tot het totaal 1 op 3 is
We vullen oefening 1 B in
1 van de 3 vlaggetjes is rood = 1 op 3 = 1: 3 =

Wat is dan de verhouding van het aantal blauwe


vlaggetjes tot het totale aantal vlaggetjes?

De leerlingen proberen zelf te verwoorden.


Twee van elke drie vlaggetjes zijn blauw. Het
aantal blauwe vlaggetjes verhoudt zich tot het
totale aantal vlaggetjes als 2 tot 3. De
verhouding van de blauwe vlaggetjes tot het
totaal is 2 op 3
We vullen in : 2 van de 3 vlaggetjes zijn blauw = 2
op 3 = 2 : 3 =
5 Verhoudingen vaststellen en verwoorden Onderwijsleergesprek
met behulp van een verhoudingstabel Om een verhouding te ontdekken hoef je die
natuurlijk niet elke keer in het echt uit te
proberen. Je kunt immers handig gebruikmaken
van het verband tussen de getallen. In een
verhoudingstabel wordt dat duidelijk.

De leerkracht toont oefening 2a aan het bord. De


leerlingen werken mee in het werkschrift.

Als je met 1 fles limonade 6 glazen kunt vullen,


hoeveel kun je er dan vullen met 2 (4, 8) flessen?

Als de leerlingen begrijpen hoe ze dit handig


kunnen berekenen door het aantal flessen te
vermenigvuldigen met 6, laat dan de 6 x bij de
pijl naast de tabel noteren.
De leerkracht maakt ook opgave 2b samen. De
leerkracht laat de leerlingen vaststellen dat de
koekjes per 4 in pakjes verdeeld zijn.

Begrijpen ze dat ze het aantal koekjes dus door 4


moeten delen om te weten hoeveel pakjes het
zijn? Laat ‘: 4’ bij de pijl naast de tabel noteren.

5 Eenvoudige verhoudingen vergelijken Onderwijsleergesprek


Tot slot maken we oefening 4a aan het bord.

De leerkracht laat de verhouding van elke kleur


tot het totaal vaststellen en in de
verhoudingstabel aanvullen.

Nu kunnen we in een verhoudingstabel


berekenen hoeveel ballonnen van elke kleur er in
klas 4A en klas 4B hangen.

De leerlingen zoeken het verband tussen


respectievelijk 5 en 35 (x 7) en 7 en 35 (x5).
De leerkracht noteert dat naast de pijlen onder
en boven de tabel.

De leerkracht laat door de leerlingen de


aantallen in de bovenste rij zoeken en stel samen
vast dat er in klas 4A (2 × 7 =) 14 blauwe
ballonnen en (3 × 7 =) 21 groene ballonnen
hangen. Samen zijn dat er 35. In klas 4B zijn dat
(3 × 5 =) 15 blauwe ballonnen en (4 × 5 =) 20
groene ballonnen. Ook dat zijn er samen 35.

We stellen op die manier samen vast dat de


verhouding 2 : 3 en 3 : 4 niet gelijk zijn. We
kleuren deze vaststelling
15 Verwerking Individuele opdracht
De leerlingen werken individueel aan de
opdrachten.

De sterkere leerlingen werken (een deel van) de


basisoefeningen en de verdiepende opgave 2e en
oefening 3 zelfstandig af.

De overige groep werkt de basisoefeningen af,


nadien kunnen zij zich wagen aan de
verdiepende opgaves.

SLOT SLOT
2 Quiz Individuele opdracht
NIET – WAAR: een leeuw blijft aan dezelfde De leerkracht speelt met de leerlingen een Quiz.
snelheid lopen, ongeacht hoeveel leeuwen De leerkracht vraagt om de hoofden op de bank
er met hem meelopen. te leggen. Wanneer je denkt dat de stelling waar
is, steek je je linkerhand in de lucht , als je denkt
NIET – WAAR: 10 uur aan één stuk lopen is dat het niet waar is steek je je rechterhand in de
best lang! lucht. De leerkracht herhaalt na elke stelling
waar linkerhand, niet waar rechterhand.
NIET WAAR- 2 verzorgers zorgt ervoor dat
de kooi sneller gepoetst zal worden. Een leeuw loopt gemiddeld 80 km per uur. Twee
leeuwen lopen gemiddeld 160km per uur.
Waar = linkerhand, niet waar = rechterhand

Met een gemiddelde snelheid van 80 km per uur


kan een leeuw op 10 uur tijd een afstand
afleggen van 800 kilometer afleggen.
Waar = linkerhand, niet waar = rechterhand

Een verzorger van de Zoo poetst de leeuwenkooi


in 1 uur. Twee verzorgers poetsen diezelfde kooi
in 2 uur.
Waar = linkerhand, niet waar = rechterhand

Hoelang zou het dan duren tot de kooi gepoetst


is?
Benodigdheden voor dit aanbod (materiaal, visualisaties bordstructuur e.d.):
werkschrift B blz. 46-48
de quiz van kopieerblad 4-1
de vlaggetjes van kopieerblad 4-2, op blauw en op rood papier gekopieerd en uitgeknipt
een stevig touw van ongeveer 5 meter voor de vlaggenlijn

Controle op krachtige leeromgeving: Is er een invulling gegeven aan de elementen van het
didactisch model en zijn ze op elkaar afgestemd?

You might also like