Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 126

GRONDSLAGEN VAN DE

PSYCHOLOGIE

HOOFDSTUK 1: HET BEGIN

GRONDSLAGEN?

Wat we nu doen, is het resultaat van een voorgeschiedenis, die is de basis van ons handelen

 Geschiedkundige ontwikkelingen / grondslagen


 Veronderstellingen over hoe de werkelijkheid in elkaar zit en hoe die onderzocht kan
worden (conceptuele of filosofische grondslagen) (ideeën dat we hebben over iets)

Wat vinden wij belangrijk in de maatschappij/hoe zit het in de maatschappij in elkaar en hoe
zijn wij daartoe gekomen

Vragen die we ons kunnen stellen:

 Waarom is er een opleiding psychologie?


 Sinds wanneer bestaat die opleiding?
 Waarom bevat de opleiding statistiek?
 Waarom bevat de opleiding een vak grondslagen?
 Waarom spreekt men over cognitieve psychologie?

WERELD IS STERK VERANDERD

200 jaar geleden

 Meeste mensen zeer arm => kindersterfte was heel hoog


 Geen verplicht onderwijs
 Meesten werken op het land => als ze in de steden woonden, deden ze een ambacht

 Moeizaam reizen (bleef meestal in eigen streek)


o Gevolg: mensen spraken hun eigen dialect
o Nu: minder dialect omdat mensen uitzwerven naar een algemene tussentaal

 Meestal stil => er was geen muziek, radio


1
 Kerkelijk => heel sterke dominantie van de religie

50 jaar geleden

 Telefoons zaten vast aan de muren


 Andere manier van communiceren! Boodschap komt toe in de woonkamer
 Informatie zoeken in een bibliotheek (vb. dozen met Knacks, zoeken maar!)
 Geen computers of internet

HET GESCHRIFT

Beschikbaarheid van geschreven informatie was belangrijk keerpunt in de geschiedenis!

 Cf. prehistorie vs. historie


o Voor het geschrift: prehistorie
o Na het geschrift: historie
o Geschiedenis start op het moment dat je kan schrijven.

 Eigenschappen van ongeletterde samenlevingen, preliterate cultuur:

o Denken gericht op het oplossen van concrete praktische problemen


niet op het begrijpen van fenomenen, niet voor de achterliggende betekenis
 Vb. je weet niet waarom het regent

o Vluchtigheid van kennis (beperkt tot 2 generaties)


 Wat niet op papier staat weten we niet meer
 vb. de naam van onze overgrootouders, familiezaken worden vergeten
 Het is kennis die niet wordt bijgehouden
 Denken dat iets wat onze (groot)ouders doen altijd al zo gebeurden.

o Mythes en verhalen over ontstaan met contradicties


 Animisme = uitleg van hoe de wereld en het universum werken zoals
zaken met mensachtige karakteristieken
 zowel goede goden als slechte goden
 De verhalen zijn meestal ook tegenstrijdig/contradictorisch
 Want verhalen worden apart verteld, versch. culturen/individuen

2
ONTSTAAN VAN HET GESCHRIFT

Op 4 plaatsen ontstaan

1. Summerië (3.4K v.C.) => huidige Syrië en Irak, Tigris en Eufraat


2. Egypte (3.2K v.C.)
o Er is evidentie dat Egypte is beïnvloed door Summerië, niet onafhankelijk
3. China (1,2K v.C.)
o Ze hadden al tekentaal, maar door invloed van bovenstaande geschreven taal
o Kan ook invloed hebben van Summerië, miss ook niet onafhankelijk?
o Stonden eerst hoger, maar door verschil tss. tekenen en schrijven verschoven
4. Midden en Zuid-Amerika (-300)

Oorsprong gebruikt om bezittingen aan te duiden?

 Schrift is het gevolg van de nood aan inventariseren (bezittingen moet je tellen)
 het geschrift is er gekomen om te weten wat men aan het tellen is
 Eerst tekens, dan symbolen  die symbolen dan in geschreven taal

Gebaseerd op twee principes: verschillende schrijfsystemen

 Pictogrammen = tekens stellen betekenissen voor


Vb. een tekening van een auto

 Fonogrammen = tekens stellen klanken voor


o Andere manier van een geschrift te maken
o De klanken die we gebruiken om naar een betekenis te verwijzen
o Vb. we gebruiken de klanken “auto” om naar een auto te verwijzen

 Alfabetisch schrift = tekens stellen klanken voor, later ontcijferd naar alfabet
o voordeel: aantal vaste karakters, 50tal symbolen

 Logografisch schrift = woorden weergegeven door geschreven tekens die niet meer
lijken op de betekenissen waar ze voor staan, tekens stellen betekenissen voor

o 5 000 - 40 000 tekens een volledige taal vb. Chinees

3
o Nadeel: je hebt heel veel verschillende karakters nodig
Voordeel: ander dialect herkent nog steeds woorden, geen link met uitspraak

Egyptisch had beide: het beeldje van een oog kon zowel een oog voorstellen als ‘ik’

 Summerië: hadden een eenvoudige taal (pictografisch)


 bij overbreng naar Egypte: moesten er voor bepaalde klanken nieuwe symbolen
bedacht worden, hadden g-klank die ze niet konden voorstellen door hun combinatie

GESCHRIFTEN ALS EXTERN GEHEUGEN

Geen afhankelijkheid meer van eerdere generaties, vertrouwen op het schrift

Maakt een cumulatie van kennis mogelijk

 Bouwen op de kennis van anderen, niet alles zelf ontdekken


 “Een dwerg op de schouders van reuzen” => zelf zijn we niet zo groot, maar als we op
schouders staan van diegene die voor ons kwamen kunnen we ver zien/groeien we

Maakt het mogelijk om tegenstrijdigheden te zien

 Schrift als externe bron


 Belangrijke voorwaarde voor wetenschappelijke kennis

Een versvorm hielp om bepaalde zaken te onthouden

 Kennis hoeft niet meer letterlijk onthouden te worden om ze door te geven


 Vroeger geheugensteuntjes zoals rijm en ritme om verhalen te kunnen doorvertellen
 Eens je het geschrift had, was dat niet meer nodig (aflezen)

Socrates:

 Maakt studenten lui (opschrijven i.p.v. onthouden/vanbuiten leren )


 Zelfde discussie nu
o Het feit dat we dingen opzoeken maakt ons lui
o Ironie: we zouden die zaken nooit weten als we ze niet konden opzoeken
o Zouden heel deze geschiedenis niet kennen, als het niet opgeschreven was

4
DE LEZER

Lange tijd zeer beperkt in aantal (tot algemene leerplicht)

 Athene: sterke opvoeding voor jongens, maar minder voor meisjes


 Sparta: zelfde voor jongens en meisjes
 Grote verschil tussen lezende jongens en meisjes veranderd na algemene leerplicht

 Beperkter bij moeilijke geschriften dan in makkelijke


 Vb. Summerië: moeilijk: lezers zijn een aparte klasse, elite, de lagere dom houden
 Hoe makkelijker, hoe meer mensen het kunnen

Sommige geschriften gemakkelijker dan andere

 Scriptio continua?
o Fout beeld van hoe ze schreven, wij leerden kleine letters met spaties
o Romeinen schreven allemaal in hoofdletters, zonder spaties
o Spaties zijn er pas van de 8ste eeuw in het Romeinse schrift
o Aan elkaar geschreven teksten moeilijker om stil te lezen
o Nu zijn er spaties dus is het makkelijker om in stilte te lezen

 Overeenkomst tussen letters en klanken


o Hoe moeilijkere overeenkomsten, hoe moeilijker om het te leren
o Engels is moeilijk te lezen (vb. thought, rough => zelfde letters, andere klank)
o Spaans is makkelijker
o Spaanse kinderen leren sneller zelfstandig lezen dan Engelstaligen!

Waarom? Lezen om vanbuiten te leren of om kritisch te evalueren?

 Scholastische methode: lezen om onthouden


o Het geschrift was de autoriteit, de openbaring van God, Gods woord wordt
niet in vraag gesteld, kennis moet je vanbuiten blokken/doorgeven zoals je
die gekregen hebt

 Vs. Nu: kritisch bekijken/evalueren

5
o Nadenken of over wat je leest wel waar is, klopt het met de andere dingen die
ik lees? Ben ik het hier mee eens? Is dit wel allemaal zo?
o Zorgt voor een diepere verwerking van de leerstof

ONSTAAN VAN GETALLEN

Veel vroeger dan geschrift

 Ishango-beentje: 22K v.C. (in Congo)


o Inkepingen die getallen voorstellen
o Een van de eerste artefacten dat aantoonde dat we ongeveer 20-30 000 jaar
geleden al getallen kenden

Pasgeboren kinderen en dieren kunnen “tellen” tot drie

 Zelfs honden kunnen verschil herkennen tussen 1,2,3 (gaat naar plek met meeste)
 Heeft te maken met het feit dat we dat meteen zien => meer kunnen we niet meteen
zien en moeten we beginnen tellen
 Er is een hele ontwikkeling geweest voordat getallen oneindig doorliepen

Subitisatie IIII en dan / erdoor

 Een snel proefje: zeg hoeveel stippen er zijn (tot 4 gaat dat makkelijk)
 Daarom worden getallen voorgesteld door streepjes tot 3/4
 Daarna moet er groepering zijn (vijf = aantal vingers op een hand)
o Zo kon men het weer direct zien, doordat we 5 vingers hebben

Allereerste manier van getallen bijhouden => symbolen die telkens een meervoud zijn van 5

GETALLEN NAMEN GEVEN

Kleine getallen benoemen is al heel vroeg gebeurd

 Alle Indo-Europese talen hebben dezelfde grondwoorden voor cijfers (6K v.C.)
 Getalnamen zijn altijd meegegeven geweest, lang bestaandste woorden tot 6
 Getal 9 = nieuw!
6
o Gaat terug naar hetzelfde grondwoord als nieuw
o 9 werd het nieuwe getal genoemd
o Zie je in heel veel talen

Probleem met het benoemen van getallen boven 10

o Tot hier konden we op onze handen/vingers tellen


o Elf: one left, twaalf: two left
o Inzicht van fout systeem: dertien is voor het eerst eenheden en tientallen

Pas vanaf 20 duidelijk systeem tientallen – eenheden (vingers tellen)

 Getalnamen via combinaties van tientallen en eenheden


 Het heeft enige tijd geduurd en dat zien we nog steeds in onze getalnamen
 China: veel duidelijker systeem, wij dragen nog de geschiedenis met ons mee

Summerië: basis 12 en 60 zijn eigenlijk interessanter dan 10

 Kun je ook op vingers tellen => vingerkootjes


 Kantje boordje voor bij ons 12delig ipv. 10delig getallenstelsel!
 Eigenlijk zijn 12 en 60 veel beter, want zijn deelbaar door 1,2,3,4,6
o 60 kan je dan verdelen  handig voor minuten, uren…
o 12 maanden, goed te verdelen (13 maanden: geen trimester, semester, helft)
 10-delig heeft te maken met subitisatie (ook omdat we 10 vingers hebben)

PLAATSCODE EN NUL

Grieks en Latijns getallenschrift was niet economisch

Er was geen overeenkomst tussen grootte van het getal en de grootte die aangeduid wordt

 L (50) vs. XXXVIII (38)


 Aan de grootte van het getal kan je niet meteen de hoeveelheid zien
 Maakt het tellen moeilijker

Beter systeem, Arabische code = plaatscode

 Plaats van het symbool geeft eenheden, tientallen… weer (123= 100 + 20 + 3)
 Vereiste een symbool voor nul => ontworpen in Indië (500)

7
 Tot bij ons gekomen via de Arabieren
 die van rechts naar links schreven, eerst eenheden, dan tientallen..
 bepaalde onze manier van tellen

VROEGE BESCHAVINGEN

Vruchtbare sikkel

 Een van de eerste plaatsen waar aan landbouw werd gedaan


 Summerië, Babylon, Egypte (stadsstaten, in oorlog  grotere beschavingen)
 Vruchtbaar door Nijl, Eufraat en Tigris: overstromen deel van het jaar en dan weer
weg => laten vruchtbaar slip achter => gemakkelijk om er gewassen te telen

Ontdekkingen

 Wiel
 Getallen (kalender, beweging van hemellichamen)
en geometrie (meetkunde; berekenen van oppervlakten en volumes)
o Men had gebouwen ontwikkeld en daar had je meetkunde voor nodig
 Geschrift: het is een van de plaatsen waar het geschrift is ontstaan

GRIEKSE BESCHAVING

Bouwt voort op vruchtbare sikkel

Hippocrates

 Men begon kennis op te doen van het lichaam en de kwalen


 De geneeskunde ontstond

Start van filosofie

 Kritische reflectie over het universum en het functioneren van de mens


o Men ging meer en meer van het universum naar de mens
 Plato
8
 Aristoteles

(namen in het college worden sowieso gevraagd, de andere niet, buiten in een detailvraag)

PLATO

Beschreef als eerste het woord “filosofie”

Schreef dialogen (tussen Socrates: leerkracht van Plato en student)

Onze wereld is slechts een voorbijgaande afspiegeling van de permanente wereld van ideale
vormen (schaduwen in een grot)

 De zon gaat altijd op en onder op een bepaalde manier


 Eerste dingen waarover men nadacht: Hoe kunnen we de regelmaat begrijpen?
 Universum is een regelmatig systeem, heeft een permanente organisatie

Dualisme: ziel en lichaam zijn twee verschillende dingen

 Ziel komt van de ideale wereld en heeft er kennis over, leeft even in ons lichaam
o Vanuit de kosmos, als je sterft gaat je ziel terug naar de kosmos
 Om tot ware kennis te komen, moeten we in onze ziel kijken, nadenken en redeneren

Observatie is minder belangrijk (want ook dieren kunnen percipiëren)

 Perceptie bedriegt je
 Mensen zien en horen soms dingen die niet gebeuren
 Dieren zien zaken, maar begrijpen ze niet => geen ziel

Wiskunde benadert de ideale wereld het best (permanente kennis afgeleid uit axioma’s)

 Het is hoe wij tot kennis kunnen komen van de ideale wereld
 Wiskunde = rekenen = MOET deel van onze opleiding zijn
 Vb. oppervlakte, door axioma’s een basis, al de rest is daarvan af te leiden

Ziel heeft 3 delen

1. Rede (hersenen; is onsterfelijk)

9
2. Waarneming en emotie (hart; is sterfelijk; gescheiden van de rede door de nek)
o Grote afstand (nek) tussen hersenen en hart zodat hersenen koel kunnen
blijven en niet verhit worden door de emoties van het hart (ook bij dieren)
3. Honger en lagere verlangens (lever; is sterfelijk)

ARISTOTELES

Leerling van Plato, ontwikkelde eigen school

Heel veel verloren geweest, enkel onvolledige lesnota’s bewaard gebleven (onduidelijk)

Drie soorten kennis:

 Productieve kennis: hoe dingen maken?

 Praktische kennis: hoe zich te gedragen in allerlei toestanden?


o Aristoteles had een aparte betekenis
o Zou nu eerder de sociale kennis genoemd worden (belangrijk voor examen!!)

 Theoretische kennis: zoeken naar de waarheid over het universum


o Wiskunde (invloed van Plato)
o Natuurkunde
o Theologie (kennis over het universum)

Theoretische kennis start met axioma’s (tot de 17de eeuw)

 Waarheden, die we aanvoelen als vanzelfsprekend en die een duidelijke plaats


hebben in ons beeld van het universum = axioma’s

o Bv. stilstaande sterren en wandelende sterren (Mercurius, Venus, Mars)

o Bv. Axioma van de 4 elementen op aarde: lucht, aarde, vuur en water


o Twee hiervan zijn streven naar de aarde (aarde, water gaan naar de kern)
o en twee streven naar het universum boven de maan (lucht en vuur stijgen op)

Axioma’s zijn de uitgangspunten van de kennis, deze kennis over axioma’s komt van:

 Observatie (heel klein beetje, want kan bedriegen)

10
 Intuïtie (aanvoelen)
 Bestaande kennis over het universum

Verdere kennis wordt afgeleid van de axioma’s op basis van logica (syllogismen)

 Deductieve logica, deductief redeneren voor het eerst toegepast

Observatie slechts ondergeschikte rol

afwijkende observaties zijn mogelijk zonder dat ze de kennis in twijfel trekken

(prioriteit van theorie op observatie; vs. de huidige ideeën over de “ware” kennis)

 Als wat je ziet afwijkt van wat je denkt dan is er een probleem met je waarneming en
niet met je kennis!

Er bestaat zoiets als een “levenskracht” (psyche), die ervoor zorgt dat sommige dingen
levend zijn en andere niet

 Levende wezens hebben levenskracht/psyche, levenloze wezens niet

Levenskracht (psyche) bestaat uit drie delen:

1. Vegetatieve ziel: aanwezig in alle levende wezens, ook planten: zorgt ervoor dat
wezen zich kan voeden en voortplanten
2. Dierlijke ziel: beweging, perceptie, geheugen
3. Rationele ziel: denken over het universum en een deugdzaam leven leiden,
onderscheid ons van de dieren

Aristoteles dacht dat de levenskracht vooral in het hart zat, centrum van de ziel

Aristoteles zat hier wel verkeerd, maar men dacht lange tijd dat hij de waarheid sprak

ALEXANDRIË

Intensere interacties met andere beschavingen

 Grote uitbreiding van het Griekse rijk onder Alexander De Grote (té groot!)
11
 De beschaving werd beïnvloed door een andere beschaving
 Nam steeds info van de veroverde gebieden mee (en verwoeste de rest)

Verschuiving van kennisbasis naar Alexandrië (Egypte)

 Er werd een grote bib gebouwd waar vele boeken werden verzameld
 Ironie: de bib is afgebrand en alles is verloren gegaan behalve de zaken in het zand
 Euclides (geometrie) , Archimedes , Ptolemaeus (sterrenkaart en heelal)

ROMEINEN

Oude Griekse Rijk werd deel van het Romeinse Rijk

 Namen veel over van de Grieken (vooral in het begin)


 Veel oorlog en moord, weinig geïnteresseerd in filosofie
 Weinig nadenken, wel veel nieuwe teksten

Klemtoon op het oplossen van praktische problemen (technologie)

 Heirbanen, viaducten, oorlogswapens…

Groot gebied met veel interacties

 Bv. Galenus van Pergamon (geboren in Turkije; verbleef lang in Rome)


o Werd samen met Hippocrates rdx de vader van de geneeskunde genoemd

BYZANTIJNSE RIJK

Romeinse Rijk opgesplitst in een Westelijk Rijk (Rome) en een Oostelijk Rijk (Byzantium,
hoofdstad Constantinopel => nu Istanbul)

Na de val van Rome (476) werden de Romeinse en Griekse beschavingen vooral voortgezet
in het Byzantijnse Rijk (Griekenland, huidige Turkije, Egypte; tot 1450)

Griekse kennis voortgezet, wel niet veel nieuwe ontdekkingen meer

 Geloven was belangrijker dan begrijpen (invloed Christelijke religie)


12
 Men schreef vooral over de kennis die er al was, alle slimme mensen werden
aangetrokken door de kerk
 De kennis die belangrijk is geweest voor de kerk was andere kennis dan die dat nodig
was voor andere zaken

ARABIEREN

Arabisch schiereiland niet/nooit veroverd geworden door Alexander De Grote (dus ook geen
deel van het Byzantijnse Rijk)

Onder Invloed van de Islam werd er rond 700 een Arabisch Rijk uitgebouwd ten oosten en
ten zuiden van het Byzantijnse rijk (met inbegrip van Spanje)

Veel verspreiding van informatie (vb. getallen)

Vertaling van Griekse geschriften in het Arabisch

Huis der Wijsheid (Bagdad) (zoals bib in Alexandrië)

Vooruitgang in wiskunde (getallen, astronomie, geneeskunde, optiek)

NADAGEN VAN HET WESTERSE ROMEINSE RIJK

Inval Germaanse stammen, veer verloren gegaan

Verminderde toegang tot de Griekse teksten

o Dus vertaald naar het Latijns, maar alleen de teksten dat ze (de kerk)
interessant vonden => Plato (kwam beste overeen met de kerk) => veel

teksten van Aristoteles zijn verloren gegaan ☹

o Latijnse teksten bestudeerd die aansloten bij de Katholieke Kerk (Plato in


plaats van Aristoteles)

Kerk bewaarder en verspreider van kennis

13
 Creëerde scholen om priesters op te leiden
 Manuscripten kopiëren en bewaren in kloosters
o (alleen de manuscripten die belangrijk gevonden werden binnen het
katholieke geloof) => iemand kreeg een goddelijke inval
 Kritisch denken niet hoog op te agenda (in tegenstelling tot gezag en traditie;
bestaande kennis werd als waar geacht, Gods woord is altijd waar!)
 Wetenschap was tweederangskennis (net zoals handwerk)

HET TIJ KEREN IN HET WESTEN

Groei van de steden (Gent, Brugge, Leuven..)

Door betere landbouwkundige technieken (keerploeg, halster voor paarden en ossen,


drieslagstelsel, bemesting) kreeg je een bevolkingsexplosie

o Opeens had men meer voedsel => meer mensen overleven => platteland kon
het aantal mensen niet aan => mensen stroomden samen in steden

Oprichting van scholen en universiteiten

 Karel De Grote (800)  ontstaan kathedraalscholen

 Onafhankelijke leraren (magisters) die zich organiseerden in gilden (universiteiten)


o Ambachten verenigden in gilden
o Ook de magisters => hadden gildehuis nodig en dat werd dan een universiteit
o Bologna (1150), Parijs (1200), Oxford (1220)

 Recht om overal te doceren! Revolutionair!  beweging van magisters  interactie


o Je kon bijvoorbeeld eerst studeren in Bologna en dan gaan lesgeven in Parijs

Vertaling (belangrijke) werken vanuit het Byzantijnse en Arabische rijk => werden
geïntegreerd in opleidingen

 De elementen van Euclides (meetkunde)


 Almagest van Ptolemaeus
 Algebra [al-jabr] van al-Khwarizmi
 Optiek van Ibn al-Haytham (Peckham) (driedimensionaal  gebroeders van Eyck!)
 Canon der Medicijnen van Avicenna

14
Voorkeur Aristoteles in plaats van Plato

 Magisters vonden interessanter want meer logica en zelf nadenken


(Plato meer: “dat is zo” axioma’s)
 Problemen met de katholieke kerk in Parijs
 Onafhankelijkheid!

 Meningsverschillen omdat Aristoteles tot zijn conclusies was gekomen op basis van
observatie en redenering (logica) in plaats van Bijbelse openbaring en kerktraditie

Aristoteles Bijbel

Beweerde dat het universum, inclusief de Geeft duidelijk het begin en het einde
aarde, eeuwig was, zonder begin/einde van het leven

zag de ziel zag als iets dat niet zonder lichaam Een onafhankelijke en onsterfelijke
kon bestaan en dus samen eindigde ziel

RENAISSANCE

Poging om de klassieke Griekse en Latijnse culturen te herstellen

Begon in Italië (14de eeuw) tot de 17de eeuw

Architectuur en schilderkunst (ontdekken van het perspectief, zie eerder)

 Perspectief = de mogelijkheid om aan een schilderij een 3de dimensie toe te voegen

Grote namen: Copernicus, Vesalius, Mercator

TOT HIER LES

INVLOED VAN HET PROTESTANTISME

Reformatie door Martin Luther (1516)

 Zwitserland, Duitsland, Nederland, Scandinavië

15
 UK => maakte gebruik van de commotie om de Engelse kerk ook protestants te
maken
 Er werd door de Katholieke Kerk aflaten verkocht en daar is reactie opgekomen door
Martin Luther

Belang van kunnen lezen en kritisch denken

 Men moest niet zomaar geloven wat de kardinaal zei


 Men moest zelf de bijbel lezen => werden aangemoedigd om te leren lezen
 Kritisch denken binnen het protestantse geloof

Wereldlijk succes als getuigenis van goede relatie tot God in plaats van alleen maar bidden
en boetedoening

 Je had veel succes om in de hemel te komen


 Rooms katholiek: je kwam in de hemel door te vasten en te bidden
o 1 op de 10 werden rechtsreeks tewerk gesteld voor de katholieke kerk

Weber (Duitsland):

 Katholieke scholen: focus op humanisme (Latijn, Grieks, talen, wiskunde en kunst)


o Studie van de mens en zijn cultuurptoducten
 Protestantse scholen: focus op wetenschap, techniek en handel

Groei protestantse landen > katholieke landen

 Opkomst van landen zoals Duitsland, Nederland, Engeland, Zwitserland, Scandinavië


 Protestantisme overtuiging veranderd

BOEKDRUKKUNST

Boeken werden lange tijd overgeschreven

 Klein in aantal (verre reizen om ze te lezen)


o Boeken waren verzamelobjecten, niet iedereen mocht mijn boek
overschrijven
o Na onderhandelen het boek raadplegen
 Stonden vol fouten door het kopiëren (was letterlijk overschrijven)
o Vooral het geval bij wiskundige boeken
o Werden gekopieerd door mensen die niet veel van wiskunde afwisten
o Formules werden verkeerd overgeschreven
o Boek lezen => was dus vaak fouten erin herstellen
o Geannoteerde boeken door experten => heel kostbaar

16
Eerst blokdruk en daarna losse letters (Gutenberg)

 Een paar eeuwen eerder was men in Korea ook al bezig

Tegelijk ontdekken van papier (China, Arabieren)

 Eerst perkament en papyrusbladen


 Papier maken uit schors, huis, …
 In China ontdekt en door de Arabieren tot bij ons gekomen
 Manier van boeken drukken met een stof die we massaal konden aanmaken
 Er was dus een overvloed aan boeken en kennis

Gevolgen:

 Veel meer kopieën


o Veel gemakkelijker om aan kennis te komen
 Geen fouten meer
o Boeken werden meer verbeterd
 Men hoefde geen tijd meer te besteden aan het behouden (kopiëren van bestaande
kennis)
o Overschrijven van gekende kennis moest niet meer, dus er kwam meer ruimte
en tijd vrij voor nieuwe zaken
 Iedereen werkte met dezelfde versie van het boek

KOLONISATIE

Ontdekking (en verovering) van nieuwe gebieden, culturen (kennis)

 Heel sterk beïnvloed door Chinese cultuur omdat men naar daar ging varen

Eerste indicatie dat niet alle axioma’s van Aristoteles waar waren

 Gebied rond de evenaar is niet bewoonbaar (te heet) => klopt niet
o Eerst: twee gebieden waar je kon leven, tussen de polen en de evenaar
o Portugezen vieren rond Afrika en ze zagen dat er nog steeds leven was
 Gedurende 2000 jaar alleen maar geloofd en overgeschreven wat Aristoteles zei
o Bewijzen dat niet alles klopt heeft een grote invloed gehad

GRENZEN VAN DE GESCHIEDSCHRIJVING

Geschiedschrijving wordt altijd beïnvloed door de omstandigheden van de schrijver:

 Cultuur
17
 Hedendaagse kennis en opvattingen
o Wat zouden de studenten belangrijk vinden, waarmee kan ik de studenten
boeien, bepaalde zaken niet zeggen, want het klopt niet met hoe we denken

Veel voorkomende vertekeningen

 Te veel gecentreerd op personen (in plaats van groepsgebeuren)


o Klassieke Griekenland: enkel Plato en Aristoteles gezien, maar er waren
honderden anderen die elkaar beïnvloedden => simpel houden dus maar 2
behandelen
 Matteüseeffect
o Zij die veel hebben, zullen veel krijgen en zij die weinig hebben, zullen het
allemaal afgenomen worden
o Andere filosofen: alles afgenomen en Plato en Aristoteles kregen alles
 Hindsight Bias
o wat we nu weten zullen we aanduiden: dat is juist, dat klopt, maar vroeger
wist men dit niet
 Etnocentrisme
o We gaan het enkel hebben over de ontwikkelingen die hier bij ons gebeurd
zijn, behalve als de anderen ons beïnvloed hebben
o Leidt tot een vereenvoudiging van de geschiedenis

Leidt dit tot vereenvoudiging of vertekening? (zie voorbeeld van Mendel in het handboek)

HOOFDSTUK 2: DE WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE

REVOLUTIE

Nieuwe manier van kennis verzamelen tot bloei gekomen in de 17de eeuw, die in geen enkele
andere cultuur tot stand is gekomen

 Vooral in Italië, maar ook delen van Duitsland, Frankrijk, Nederland


 Er kwam een nieuwe benadering van de kijk op de wereld gebeurd, die we in geen
enkele andere cultuur hebben zien ontstaan
 Heeft ons heel sterk beïnvloed => de wetenschappelijke manier van dingen
behandelen

Gedeeltelijk het gevolg van problemen met de kalender

 Heeft deels bijgedragen tot de revolutie

KALENDERPROBLEMEN

Juliaanse kalender (Julius Caesar)

365 dagen + om de 4 jaar een schrikkeljaar


18
Mist een dag om de 134 jaar

Rond 1500 was de kalender 10-11 dagen uit balans

 Begon men te merken


o Seizoenen begonnen vroeger
o Kerst niet meer in hartje winter

Inspanningen om te begrijpen wat er aan de hand was

 Je moet een theorie hebben over hoe dag en nacht ontstaan/hoe jaren ontstaan
 Je moet theorieën hebben over de relatie tussen de aarde en de zon

Veronderstelde theorieën over bewegingen van de aarde en de zon

 Teruggrijpen naar wat de oude Grieken al wisten

Nieuwe vertalingen van Almagest in de 15de en 16de eeuw (Ptolemaeus)

 Om zeker te zijn dat er geen fouten in de vertaling stonden

GEOCENTRISCH MODEL IN OUDE GRIEKENLAND (PTOLOMAEUS)

Aarde is het centrum van het universum

Daarrond 7 dwalende sterren

 Maan
 Mercurius
 Venus
 Zon
 Mars
 Jupiter
 Saturnus

Plus de vaste sterren

ARGUMENTEN

Aarde in het centrum

 Anders zouden sterren groter en kleiner worden afhankelijk van waar de aarde zich
bevindt

19
Aarde staat ver van de sterren

 Anders zou je de constellatie veranderen in functie van waar je je op de aarde


bevindt
 Als twee mensen op hetzelfde moment aan het kijken zijn en ze zijn 1000 km van
elkaar => sterren dichtbij dan zou het verschillen en was dus niet het geval

Aarde staat stil en draait niet rond

 Anders zouden we niet op de grond kunnen blijven staan


 Je kan niet blijven staan op iets dat snel beweegt en snel ronddraait
 Als je iets laat vallen, valt het naar beneden => indicatie dat de aarde stilstaat

PROBLEEM

Sommige dwalende sterren bewegen niet in een rechtlijnig patroon aan de hemel

Gewoonlijk verschuiven ze naar het oosten in opeenvolgende nachten

Maar niet aan een vaste snelheid en soms terugkerende beweging

Betekent dat de banen van een dwalende sterren niet cirkelvormig zijn

 Als de banen mooi rond zouden zijn/ rondom zouden toeren dat zouden we dat soort
dingen niet mogen zien

Epicycli

 Men kon door extra cirkels/kringen te construeren konden we beter de dwalende


sterren beschrijven

COPERNICUS

Poolse geleerde (16de eeuw) die zich interesseerde voor het kalenderprobleem

Er bestond een alternatieve theorie: Aarde draait rond de zon

Begon die als een interessant alternatief te zien voor berekeningen

 Begon met die theorie te spelen en het bleek makkelijker om berekeningen te doen
als je veronderstelde dat de aarde rondt de zon draaide
 Aarde rond zon in 1 jaar in plaats van zon rond aarde in 1 dag

20
Schreef er een tekst over die hij pas 30 jaar later publiceerde (voor zijn dood)

 Werkt voor de Rooms Katholieke kerk


 Had nog altijd epicycli nodig om de banen van de dwalende
 Model dus niet zoveel simpeler

PROBLEMEN MET HET HELIOCENTRISCHE MODEL

Model was niet veel simpeler dan het geocentrische model

Als de aarde beweegt, hoe komt het dan dat een steen recht naar beneden valt?

Waarom worden we niet van een draaiende aarde gezwierd?

 Als de aarde rondt de zon draait moet je ook veronderstellen dat de aarde zelf draait

Waarom verandert de grootte van de sterren niet in functie van de plaats van de aarde?

Waarom draait de maan rond de aarde en niet rond de zon zoals de andere dwalende
sterren?

Alternatieve visie, maar in de wereld toen riep hij evenveel vragen op als vragen die het
beantwoordde

GALILEI

Boek van Copernicus 60 jaar onopmerkelijk bestaan bij astronomen

Men wist dat het model bestond, maar gebruikte het niet

Kalender aangepast in 1582 (Gregoriaanse kalender ipv Juliaanse kalender): donderdag 4


oktober werd gevolgd door vrijdag 15 oktober

 Nog op basis van het model van Ptolomaeus


 In het Rooms Katholieke deel van de wereld
 De protestanten kwamen hier pas later mee

Begin 17de eeuw maken van een telescoop

 Interessant als je oorlog aan het voeren bent => jij ziet dingen die anderen niet zien

Onder andere door Galileo Galilei

21
BEVINDINGEN VAN GALILEI

Er waren veel meer sterren te zien door de telescoop

 Het is niet zo dat je alles kunt zien met het blote oog

Het oppervlak van de maan is niet plat, zoals Aristoteles beweerd had

 Er waren bergen en dalen


 Aristoteles zei dat draaiende sterren perfect rond waren

Jupiter heeft ook manen (4!)

De grootte van Mars en Venus veranderen inderdaad, plus Venus heeft standen zoals de
maan

 Veranderde in functie van het jaar


 Venus is niet altijd helemaal belicht => soms maar een beetje (zoals je soms maar
halve maan ziet)

Vooral het laatste wees op het heliocentrische model van Copernicus (Galilei schreef erover)

PROBLEMEN MET DE KATHOLIEKE KERK

1615: na klacht, gewaarschuwd niet meer over het model van Copernicus te publiceren
(boek Copernicus verboden)

 Klacht omdat hij ketters aan het verkondigen was


 Gewaarschuwd om het niet meer te hebben over het model van Copernicus
 Het idee werd ook op index gezet: verboden
 Na 17 jaar er niet over hebben, publiceerde hij het boek
 In Nederland => protestants, dus je kon de boeken drukken die in Italië niet zouden
gemogen hebben

1632: Galilei publiceert boek op hoge leeftijd en wordt naar Rome ontboden

Onder huisarrest gepraat

WAAROM REAGEERDE DE KK ZO STERK?

Gezag en traditie in twijfel getrokken

 God heeft het ons zo gezegd en wij als kerk weten hoe het moet
22
 En juist dat werd in twijfel getrokken

Paus wou niet gezien worden als zwak (Reformatie + oorlogen in Italië)

 Italië: stadstaten die met elkaar in gevecht waren (een van die staten Rome en
Vaticaan)
 Paus wou niet als zwak gezien worden: boek werd gezien als een rechtreekse aanval

Galilei gebruikte dialogen in zijn boek

Persoon die geocentrische (Kerkelijke) visie verdedigde, heette simplicius

 Galilei had boek simplicius genoemd: schoot in het verkeerde keelgat

Gebruikte Galilei om de Rooms Katholieke kerk de discrediteren

Maar:

 Geen foltering
 Blijvende steun van sommige kardinalen
o De kerk verdedigde niet als 1 blok
 Is niet enige voorbeeld van rivaliteit tussen kerk en wetenschap
o Het was een gevecht van macht

Door protestanten gebruikt in strijd tegen RKK

Hij had zaken gezien en verklaard die andere mensen ook konden gezien worden

MECHANISATIE VAN DE WERELD

Descartes

 Op zoek naar een nieuwe filosofie, die de RKK zou verzoenen met de natuurfilosofie
 Een van de eerste die opnieuw wou nadenken over de mens en de wereld
 Ik moet een nieuwe filosofie vinden die de RKK verzoent met wat Copernicus zei/ wat
Galilei zei

Dualisme

 Geest kan niet bestuurd worden door de natuurwetenschappen


o Er is een verschil tussen de ziel en het lichaam
o Ziel komt uit het universum, verblijft alleen in het lichaam
o De geest kan niet bestudeerd worden door de wetenschappen
o Kerk hoeft zich geen zorgen te maken: de wetenschap zal nooit aan alles wat
te maken heeft met de geest komen

23
 Lichaam (evenals het universum) is een machine, door God gemaakt, om
onafhankelijk te kunnen werken. Dit kan worden bestudeerd (in tegenstelling tot
animisme en doelgerichtheid bij Aristoteles).
o Het heelal kan je opvatten als een mechanische klok, net zoals alles op aarde
=> in cycli die na een bepaalde tijd terugkomen
o Dat is ook zo bij het lichaam
o Wat is er nieuw?: Aristoteles zei dat alles een doel had, dat alles gebeurde
vanuit een inherent doel in het universum, dat is heel anders dan het idee van
een machine met een regelmaat die je kunt proberen begrijpen

 Probleem: hoe kan de ziel het lichaam beïnvloeden?


o Hoe kan de ziel ervoor zorgen dat bijvoorbeeld je hand kan bewegen

DE EERSTE WETTEN VAN DE FYSICA

Wat doet de aarde rond de zon draaien?

Galilei: baan van een kanonbal

 Waarom?: het was belangrijk in de oorlog


 Kanonballen volgen de baan van een parabool
 Beetje recht en dan richting de aarde

Newton: je kunt dit doortrekken tot een baan rond de aarde

 Kanonbal en steeds sterkere kracht op je kanonbal


 Op een bepaald punt (na genoeg kracht) is het in theorie nodig om een baan rond de
aarde te vormen
 Alleen mogelijk als er een aantrekkingskracht uitgaat van de aarde (anders bal rechte
lijn die oneindig doorgaat)
 Combinatie van 2 krachten: een die rechtdoor wilt en een die aantrekt

PRINCIPIA MATHEMATICA (1687)

Naast de kracht heb je ook een aantrekkingskracht van de aarde nodig

Die is afhankelijk van de massa

Samen met 3 wiskundige formules (wetten) kon de zwaartekracht alle bewegingen in het
universum beschrijven

24
 Tamelijk eenvoudige formules voor iemand die wiskunde kent: de drie wetten
 Gods machine blootgelegd!

Lange tijd ideaal van wat wetenschap is: het formuleren van wiskundige wetten (het is ideaal
gebleven)

Newton postuleerde 2 krachten, maar heeft niet gezegd vanwaar die krachten kwamen

 Het is God, God heeft er een duwtje aan gegeven


 Men beschrijft het wel, maar men zit nog altijd met bepaalde aannames

WAAROM EUROPA 17 D E EEUW?

Taleb: is gewoon toevalligheid (black swan) die niet te verklaren (te voorspellen valt)

 Heel veel zaken worden bepaald door toeval


 Deterministisch proces: je weet waarvan het komt dus je kan het voorspellen
 Stochastisch: het hangt af van het toeval
 Het had 100 jaar later of eerder kunnen gebeuren, je kunt het niet voorspellen (je
weet dus ook niet hoe ons leven er over 20 jaar gaat uitzien)

Wel factoren die de mogelijkheid bevorderd hebben (om enerzijds kennis te doen ontstaan
en anderzijds kennis te doen overleven)

 Bevolkingsgroei + groei steden


o Ziekten beter begrijpen en voorkomen, veel mensen betekent veel mensen
die kunnen nadenken beteken veel mensen die dingen ingewikkelder kunnen
maken
 Ontstaan van handelaars als bevolkingslaag tussen de handwerkers en de elite
o Elite: denkt na, handwerkers: werken => niet gericht op denken én doen
o Handwerkers: maken dingen, maar denken niet na erover
o Tweestrijd tussen denken en doen
o Handelaars tussenklasse
 Zwakke religie en werkelijke autoriteiten (jaar 1000? Scheiding tussen het wereldlijke
en het geestelijke)
o Paus => baas over het geestelijke
o Keizer => baas over het wereldlijke
 Betere instrumenten (klok, kompas, telescoop)
o Kompas gebruikt voor bv zeevaart
 Bestaan van universiteiten (plus mecanaat)
o Ze konden dan ook gesubsidieerd worden = mecanaat = rijke families die
universiteiten sponserden
 Grootschalige verrijking vanuit Griekse en Arabische teksten

25
We maken een explosie mee in de interactie tussen westelijke en oostelijke beschaving

Ook belangrijk dat de wetenschappelijke inzichten het overleefd hebben

 Boeken
o Kennis kon relatief snel verspreid worden
o Voor de boekdrukkunst zou Galilei een geschreven boek hebben gemaakt
(maar 10 versies bv)
o Rooms Katholieke kerk kan de inzichten niet zomaar de kop indrukken
 Afwezigheid van rampen (en veroveringen)
 Protestantisme zag wetenschap als een manier om zich te affirmeren
o Ze konden de kerk in vraag beginnen stellen
 Oprichting van meer universiteiten en wetenschappelijke verenigingen

REVOLUTIE?

Niet alle inzichten uit de 17de eeuw waren nieuw

 Veel voorlopers die nog niet het kritische gewicht hadden om door te breken
 Stelt opnieuw de vraag: hadden we nu nog een wereld kunnen hebben zonder de
impact van de wetenschappen of is de wetenschappelijke benadering een
onvermijdbare stap in de menselijke kennisopbouw?
o Is het zo dat wetenschap op een bepaald moment ontdekt wordt door een
mens die een bepaalde capaciteit heeft
o Is het zou dat we bv nog in een Griekse beschaving zaten waar filosofie het
belangrijkste is ipv nadenken over hoe dingen in elkaar zitten

WAT WAS DE NIEUWE WETENSCHAPPELIJKE METHODE?

Niet zo gemakkelijk te beantwoorden

 Vereist een voortdurende interactie tussen observatie en redeneren


o Interactie tussen waarnemen en nadennken

Voordien: alleen redeneren is van belang

 Observatie is minderwaardig aan aangeboren kennis (ziel)


 Axioma’s met afgeleide kennis (beschreven in de Organum, verzameling teksten van
Aristoteles over logica => metafysica)
o De zaken die we intuïtief herkennen als zijnde waar
o Kunnen we als een uitgangspunt gebruiken

26
o Op basis daarvan andere kennis afleiden
 Wiskunde!
o Voordien rekenen, tekenen, muziek maken, sporten,…
o A en S benadrukten belang van wiskunde

Francis Bacon: Novum organum

 Interactie tussen perceptie en redneren (het zwakste punt van A waren zijn axioma’s)
o Aantal axioma’s bleken verkeerd te zijn (evenaar te warm)
 Perceptie heeft beperkingen
o Beinvloed door de overtuigingen (confirmation bias)
 Bacon is de eerste die expliciet geschreven heeft over confirmation
bias (wat bevestift overtuigingen en niet wat weerlegt onze
overtuigingen)
o Mensen zien niet alles
 Microscoop (beestjes op bepaalde oppervlak die eigenlijk schoon is)
o Belang van afwijkingen die geobserveerd worden
 Probleem met waarneming en geen probleem met axioma’s
 Observatie aan de kant schuiven
 Stelde wetenschappelijke kennis niet in vraag
 Nu juist veel aandacht besteden aan iets zien dat je niet verwacht
 Perceptie moet aangevuld worden met redeneren en begrijpen
o Stuurt de perceptie

BACON

Systematische observatie en experiment als link tussen perceptie en redeneren (niet alleen
experimenteren, maar ook manipuleren en veranderingen aanbrengen)

 Experimenta fructifera (uitproberen van verschillende mogelijkheden zoals bij de


bouw van een machine)
o Nu: exploratisch onderzoek
 Experimenta lucifera (beslissen tussen verschillende theoretische interpretaties;
cruciale experimenten)
o Helen vragen
o Een experiment uitvoeren om te zien wat wel en niet waar is
o Het cruciale experiment
 Vormt een betere basis om tot de axioma’s te komen (hierachie van axioma’s)
o Beter onderbouwde axioma’s
o Zo kan je een theorie opbouwen

27
Belang van inductief redneren naast deductief redeneren

 Nadeel: nooit 100% tot zuivere/juiste kennis komen, kan altijd tegengesproken
worden
 Vb: zwarte zwaan: het is een zwarte zwaan: het bestaat niet
o Wat zeker was (er bestaan geen zwarte zwanen) werd door een nieuwe
observatie tegengesproken
o Je kan nooit zeker zijn dat wat je morgen gaat waarnemen niet gaat
tegenspreken wat je vandaag hebt waargenomen

Kennis moet aan de natuur onttrokken worden; ze ligt niet zomaar voor het rapen

 Aristoteles: observatie en redeneren zijn twee losstaande manieren om kennis te


verzamelen
 nieuw: beide moeten samenwerken om kennis te kunnen verzamelen
 experimental history: onderzoek en verfijning van de axioma’s
 experimentum crucis
o als wit licht door een prisma ging kwamen de kleuren van de regenboog
o

kritiek op Bacon:

 onderschat het belang van redeneren


o bv de fysicawetten van Newton
o inzichten van Galilei over bewegende voorwerpen
 zelfs Bacon deed op een andere manier aan onderzoek dan hij beweerde
 experimenten = martelingen van de natuur om haar te dwingen haar geheimen prijs
te geven

ER VALT NOG VEEL NIEUWE KENNIS TE ONTDEKKEN

Lange tijd verondersteld dat kennis ooit bestond en verloren gegaan was

 op zoek naar deze teksten en de juiste interpretatie geven

Nu: feiten en inzichten dringen zich op die volledig nieuw zijn

 er valt dus nog veel te ontdekken dat er voordien niet was!


 Verdere ondergraving van het belang van traditie

28
MAATSCHAPPELIJKE VERANDERINGEN TEN GEVOLGE VAN WETENSCHAP

Niet veel impact eerste 200 jaar

Daarna industriele revolutie (onder andere door de stoommachine)

Positieve gevolgen:

 Minder hard werk en meer goederen


 Toenemende levensverwachting
 Betere gezondheid
 Meer mensen geletterd
 Meer kennis over de wereld (kranten)

Wetenschappelijke carriere: selectie obv persoonlijke verdienste (intelligentie) in plaats van


familie

 Snelle winsten in plaats van langetermijn overleving

Kennis diende gespreid te worden over personen (beroepen) waarvoor geleerd moest
worden

 Toenemend belang van receptenkennis

Voorstellen om de maatschappij anders te ordenen

 Wetenschap moet helpen om maatschappij beter te ordenen


o Vervangen van de bestaande gewoontes en tradities door wetenschappelijk
bewezen organisaties
o Wetenschappelijk overleg als ideaal om tot beslissingen te komen
 De verlichting
 Bijdrage tot de revoluties in de VS en Frankrijk

POSITIVISME

19de eeuw

 Je kunt niets veranderen zolang het niet wetenschappelijk is aangetoond

Auguste Comte

 Wetenschap is de enige vorm van ware kennis en moet de basis vormen van de
maatschappij
 Drie stadia in de geschiedenis van de kennis
o Theocratisch (animisme, polytheïsme, monotheïsme)

29
 Animisme = alles bestaat uit geesten
 Monotheïsme = men begint te geloven in 1 god
o Metafysisch (filosofische overtuigingen)
 De filosofen geloven niet langer in geesten
o Positivisctisch (gebaseerd op wetenschappelijke inzichten)
 Wetenschap moet de nieuwe religie worden!
o Wetenschap moest de functie van de religie overnemen

Groei van wetenschap als nieuwe machtsfactor in de maatschappij

 Gaf aanleiding tot betere wapens => oorlog => anderen verslaan => meer macht
 Wetenschappelijke inzichten zijn altijd waar, want gebaseerd op observatie en
experimentatie
o Gebaseerd op observatie en experimentatie
o Als de wetenschap iets aangetoond heeft dan is het zo
 Wetenschappelijke theorien zijn onfeilbaar, want ze zijn de samenvatting van de
wetenschappelijke observaties
o aanvullen
 Daarom moet wetenschap de enige motor zijn voor de vooruitgang

Tegenkrachten

 Rooms Katholieke Kerk


o Heel sterk geïnvesteerd in onderwijs
o Wetenschap houdt mensen af van de ware kennis en kan gevaarlijk zijn
o Katholieke scholen als bewaarder van de gevestigde orde (Jezuïeten)
 Nieuwe orde ontwikkelen = de Jezuïeten (moesten slimmer worden
dan de wetenschappers, zo konden ze de wetenschappers weerleggen
(of zoiets), maar alleen kennis die belangrijk was voor de RKK)

 Protestantse kerken
o Gebruikten aanvankelijk wetenschap als legimitatie
o Stelden wetenschap ook voor als minder belangrijk dan theologische kennis
o Wetenschap moet gekanaliseerd worden door een religieuze levenswijze
o Wetenschap dient om Gods werk beter te kunnen bewonderen
o Twisten in de 2de helft 19de eeuw (leeftijd aarde?)
 Ze gingen er vanuit dat de aarde 10 000 jaar geleden ontstaan was,
maar men vond bv skeletten waaruit bleek dat de aarde al veel ouder
was

30
 Het bestaande onderwijs op basis van de klassieke Griekse en Latijnse beschavingen
o Primauteit van taal, filosofie (ethiek), wiskunde en kunst
o Humanisme
o Burke: maatschappijen zijn langzaamaan gegroeid en de bestaande situatie is
de best mogelijke
 Rede en wetenschappelijke inzichten zijn te gevaarlijk om alsenige
criteria te gebruiken
o Romanticisme (?)
 Fantasie, emoties, gevoelens worden heel sterk beklemtoond

DE TWEE CULTUREN

Snow

 Wetenschappen en humanisme/cultuurstudiesvormen twee aparte werelden, die


strijden om macht
o De twee culturen zijn uit elkaar gegroeid
o Wetenschap vs klassieke onderwijs (humanisme, cultuurstudies)
o Hebben heel weinig contact met elkaar
 Blandijn vs. de rest van de UGent?
o Heel veel faculteiten die zichzelf wetenschappen noemen binnen de Ugent
 Wat met psychologie en pedagogische wetenschappen?
o Wekenlang debat over “psychologie” of “psychologische wetenschap”
o Wetenschappen meervoud of enkelvoud

HOOFDSTUK 3: PSYCHOLOGIE IN DE 18-19 D E EEUW

WANNEER SPRAK MEN VAN PSYCHOLOGIE?

Wanneer vindt men psychologie als woord voor het eerst terug?

1500: Kroatische dichter (naam niet kennen)

 Publiceerde boek met het woord psychologie in de titel

1590: Duitse filosoof en geleerde

1703: Britse dominee (“A discourse upon nothing”)

 Woord psychologie wordt wel gebruikt, maar er zit niets belangrijk in het boek

31
1732, 1734: Wolff

 Echte begin van de psychologie, wanneer Wolff 2 boeken publiceert

INDIVIDUALISERING VAN DE MAATSCHAPPIJ

Waarom had men tot 1500 geen nood aan psychologie? Waarom nu wel?

Meer belang aan individu

Zelfbeeld bepaald door

 Eigen realisaties (1)


o Verworven status
 Plaats in de familie en de groep (2)
o Afgeleide status
o Heel lang de enige status die telde
o Vooral familie en groep, individu doet er niet veel toe

Lange tijd vooral 2 (bijvoorbeeld in boeken)

Groeiend belang 1 sinds de Middeleeuwen

 Correlaties met
o Complexiteit van de samenleving
 Naarmate de samenleving complexer werd, moest er meer interactie
zijn tussen de mensen
o Controle door de staat
 Belastingen, allerlei zaken voor de staat doen
 Familienaam werd geïntroduceerd
o Christelijk geloof
 Volgens christelijke geloof is jouw ziel belangrijk
 Niet van welke familie kom je, maar wel je eigen ziel die je zo goed
mogelijk moet maken
o Ontstaan van spiegels, boeken en correspondentie
 Vroeger alleen water om in te kijken
 Steeds betere spiegels
 Boeken die gingen over individuen

32
 Postkoets die van ene naar andere stad ging zodat mensen van ene
naar andere stad konden communiceren, mensen begonnen brieven
te schrijven => vooral vrouwen over hoe ze zich voelden (ik)
 Er kwamen eigen kamers in het huis => schouw uitgevonden, dus
mogelijkheid om huis met verschillende kamers te verwarmen

Gaat nog altijd verder

 Bijvoorbeeld woonplaats gekozen in functie van werk in plaats van andersom


o Dichtbij familie wonen of waar ik interessant werk kan doen?
o Vroeger altijd familie => nu vaker verhuizen voor werk
 Grotere verantwoordelijkheid individu voor slagen en mislukken
o Als je slaagt: dankzij jezelf
o Als je mislukt: zelf de gevolgend ragen
 Afnemend belang geloof
o Niet meer zo dat als je niet slaagt dat god het gewild zou hebben
 Meer mogelijkheden voor individuele besteding van vrije tijd
 Welke rol heeft de creatie van het pensioen hierin gespeeld?
o Vroeger waren mensen op hun oude dag afhankelijk van je kinderen
o Eerst kinderen afhankelijk maken van jezelf
o Baas over kinderen
o Zelf pensioen => je kan je kinderen stimuleren om jezelf te ontwikkelen

EPISTOMOLOGIE

17de eeuw: revival onafhankelijk denken

Descartes begon terug na te denken: nog over het universum, maar ook meer en meer over
de mens

 Niet meer in de eerste plaats over het universum


 Maar over de mens:
o Aard van de kennis (epistemologie)
o Menselijke ziel (psychologie)

Rationalisme (we worden geboren met ingebouwde kennis => ziel) vervangen door
empirisme (observatie en inductief redeneren)

 Kennis zit in de ziel vs kennis wordt verworven via de zintuigen

EMPIRISME

Observatie belangrijke vorm van kennis verzamelen

33
Toenemend belang van observatie en inductief redeneren bij de natuurfilosofen

 Interactie met natuurfilosofen


 Aristoteles sloot het niet uit
o Je kon het doen
 Toenemend succes van de wetenschappen

Locke (1689): “An essay concerning human understanding”

 Officieel begin van het empirisme


 Mens begint als “tabula rasa” waarop ervaringen hun sporen achterlaten en
associaties maken met reeds aanwezige sporen
 Tabula rasa was relatief
o Mens wordt geboren met de capaciteit om te leren spreken en taal verstaan
o Niet volledig leeg blad => maar minder beschreven dan men voordien dacht

FILOSOFISCH PROBLEEM MET EMPIRISME

Berkeley: als alle informatie uit onze zintuigen komt, hoe weten we dan dat die het gevolg is
van een onafhankelijke werkelijkheid?

Hoe zeker kunnen we zijn dat we hier echt zitten en niet in ons bed liggen en dromen dat we
les aan het krijgen zijn?

Hoe zeker kunnen we zijn dat er wel een echte werkelijkheid is?

 Bijv. dieptezicht is het gevolg van informatieverwerking door de hersenen


 Observatie is geen garantie voor een juist verstaan; het kan leiden tot een illusie
 Cf. The Matrix
 Misschien zitten wij in een video game?
o Wij hebben de indruk dat we in een 3D wereld leven

We denken allemaal dat er een derde dimensie is, maar hoe weten we dat? Alleen door
hersenen die derde dimensie construeren van de beelden die binnenkomen => informatie-
verwerking in de hersenen

Wie zegt dat er een werkelijkheid bestaat met een derde dimensie? Wie weet zijn het wel
onze hersenen die het allemaal aan het maken zijn

IDEALISME VS REALISME

Idealisme = veronderstelling dat menselijke kennis een constructie is van de hersenen en


niet noodzakelijk overeenstemt met een wereld buiten ons

34
Misschien liggen we allemaal in bed en zijn we allemaal aan het dromen

 Waarheid = coherentie met de rest van de kennis in de groep


 Komen we overeen met wat we zien

Realisme = veronderstelling dat menselijke kennis de eigenschappen van een onafhankelijke


buitenwereld probeert te doorgronden => Er is een realiteit buiten ons en die kunnen we
allemaal leren kennen

We hebben heel weinig evidentie dat die realiteit bestaat

 Waarheid = de mate van correspondentie tussen de kennis en de wereld buiten ons

Hume:

 Mensen kunnen geen oorzaken en gevolgen rechtstreeks observeren; ze moeten ze


afleiden
o Uit het samen voorkomen in tijd en ruimte (contiguïteit)
o Gelijke dingen horen bij elkaar
o Basis waar onze kennis op gebaseerd is => we zien dingen samen dus we
denken dat het ene de oorzaak is van het andere
 Is dus mogelijk dat die oorzaken en gevolgen niet bestaan in de realiteit => het kan
dus gewoon iets zijn dat wij projecteren
 Cf. de snelheid waarmee mensen correlaties omzetten in oorzaak-gevolg
interpretaties (illusoire correlaties)
o Mooi= slim en interessant
o Minder mooi= dommer en saai

Kant:

 zocht naar een oplossing voor het idealismeprobleem


o hoe kunnen we weten dat de werkelijkheid wel bestaat
 We hebben inderdaad geen directe kennis van de werkelijkheid (Ding-an-sich)
o Van het ding zelf kunnen we geen rechtstreekse kennis hebben, want die
kennis krijgen we via onze zintuigen
 Onze perceptie is wel rijker dan Berkeley en Hume doen uitschijnen

35
o We denken na over onze perceptie en komen zo tot een dieper begrip
o Door de continuïteit in onze perceptie kunnen we ze plaatsen in tijd en
ruimte, en kunnen we oorzaak-gevolg zien, plus substantie toekennen aan de
voorwerpen
 We zien een verschil tussen wat we denken dat onze realiteit is en
onze dromen
 Dromen snel veranderen, korte episodes
 Onze realiteit heeft een grote mate van contiguïteit
o We handelen op basis van onze perceptie
 Als je niet gelooft in de realiteit => spring uit het raam en zie of je
geest in staat is om de realiteit te versterken
 Een dergelijke perceptie kan niet ontstaan in een omgeving die deze continuïteit niet
heeft
o Het hoeft niet te zijn wat we denken dat het is (geprogrammeerd) maar het is
wel door iemand of iets geprogrammeerd dat het bepaalde algoritmes volgt
=> verveelt zich dus epidemie, oorlog, aarbeving,…
 De input uit de buitenwereld moet in overeenstemming zijn met de percepties
o Bv. vaccin => waarom geen algoritme voor een bepaald wapen (vaccin) in
videogame zodanig dat je verder kunt
 Dus moet er een soort continue buitenwereld zijn, zelfs al kunnen we die niet
rechtstreeks percipiëren
 Cf. recent idee van perceptie als software tussencomputer en handelingen die wij
uitvoeren
o Perceptie werkt niet als een camera, maar als software op een computer
o Wat er gebeurt in de computer => bits die aan en uit gaan, we begrijpen het
niet maar kunnen het omzetten in een quotum zodat we het wel kunnen
begrijpen
o Elektromagnetische golven (zinloos) => hersenen hebben die leren omzetten
in kleuren om er zin aan te geven

Schotland

 Gezond verstand
 De discussie tussen idealisme en realisme is een typische filosofische vraag, die ons
niet verder brengt en ons juist verwijdert van de (succesvolle) wetenschappen
o Zitten niet in met idealisme vs realisme
o Als er realisme zou zijn, zouden wetenschappers niet zoveel succes hebben =>
niet in staat zijn om zoveel te bereiken
 Perceptie = de directe interactie tussen persoon en realiteit (is geen afzonderlijke
vorm van kennis die juist of verkeerd kan zijn)
 Tbc…
36
We zitten hier in de 19de eeuw (gaat nog terugkomen)

PSYCHOLOGIE

Door gesprekken en discussies begonnen filosofen zich meer en meer te interesseren voor
de menselijke ziel (iets van vierde dinge van metafysica)

 Ontologie (studie van het universum)


 Theologie (studie van de goden)
 Wetenschap (studie van de axioma’s en de demonstraties die de theoretische kennis
vormden)

Kant:

 Psychologie = een opsomming van alles wat gegeven wordt aan de mens door de
zuivere rede

Wolff boek 1

 Onderscheid tussen de empirische psychologie ende rationele (theoretische)


psychologie
 Rationele psychologie zoekt naar de axioma’s ende eruit volgende kennis op basis
van deductieve logica (demonstraties)
o De wetenschap zoals die door Aristoteles bepaald werd (axioma’s)
o Aanvoelen van dingen die juist zijn: gebruiken als basis om verdere zaken af te
leiden
 Axioma’s komen uit de fundamentele wetenschappen (fysica, metafysica)
o Ook uit eigen intuïtie halen
 Moet verfijnd worden door voortdurende interactie met observatie (cf. Bacon)
o Je mag ze niet zomaar construeren

Wolff boek 2

 Empirische psychologie is gebaseerd op observatie en experiment


 Belangrijke rol voor introspectie (de observatiedoor de geest van zijn eigen activiteit)
 Uiteindelijk doel moet zijn om te komen tot de wiskundige wetten van de menselijke
geest
o Hier zie je de invloed van Newton

37
o Menselijk functioneren kunnen weergeven in een aantal wiskundige wetten
 Ideeën opgenomen in de Franse en de Britse encyclopedieën
o Psychologie opgenomen als het vierde deel van de metafysica

Kant

 Wat is een echte wetenschap?


o Gebaseerd op rationele kennis (axioma’s en demonstraties)
 De zuivere rede
 Niet bevlekt door observatie
 Gebaseerd op zaken die zodanig duidelijk zijn dat we er niet aan
twijfelen
o Observaties op zich leiden enkel tot een opsomming van feiten zonder inzicht
(cf. geschiedkunde)
 Geschiedkundige kan alle elementen verzamelen die aanwezig zijn en
kan proberen die te begrijpen en verbanden te zien, maar hij kan niet
zeker weten of het ook zo was => erna kan iemand anders komen die
het ook bekijkt
o Om een échte wetenschap te zijn, moet de kennis uitgedrukt kunnen worden
in wiskundige wetten
 De enige kennis die een echte wetenschap is volgens Kant is de fysica
 Je hebt de echte axioma’s, de demonstraties en de wetten
 Scheikunde is geen échte wetenschap
o Want de kennis kan nog niet omgezet worden in wiskundige wetten
 Psychologie is geen wetenschap
o Introspecties leiden niet tot wiskundige wetten (enkel aspect van tijd, geen
ruimte en substantie)
 Alleen aspect van tijd => geen ruimte en substantie
o Introspecties kunnen niet gemanipuleerd worden, zoals echte voorwerpen
o Introspectie verandert de geest die observeert (observatie en actie zijn niet
gescheiden)
 Zelfde substantie die observeert en geobserveerd wordt
o Daardoor is psychologie een geschiedkundige benadering van de natuur (een
collectie van systematisch geordende empirische feiten)
 Er wordt niet echt een inzicht verworven, maar alleen een opsomming
van feiten bereikt
 Meende hij echt alles wat hij schreef of wou hij waarschuwen tegen pogingen om de
psychologievolledig met introspectie te identificeren?

38
Comte

 Psychologie is geen wetenschap


o Door het probleem van de introspectie (de geest kan zichzelf niet objectief
observeren, kan niet redeneren over zijn eigen redeneren)
o Psychologie is een onderdeel van de metafysica/ van de filosofie
o Menselijke geest kan alleen bestudeerd worden door de biologie (frenologie)
en de sociologie (bestudeert de producten van de menselijke geest)
 Biologie: wat is ons lichaam
 Sociologie: culturele producten die de mens maakt => zware
correlaties die men waarneemt
 Psychologie valt hier tussenin

 Hiërarchie van de wetenschappen die op elkaar voortbouwen


o 1. Wiskunde
 Belangrijkste basiswetenschap
o 2. Astronomie
 Plaatsen van de planeten en de sterren
o 3. Fysica
 Newton
o 4. Scheikunde
o 5. Biologie
o 6. Sociologie

HANDBOEKEN PSYCHOLOGIE

Psychologie werd een belangrijke cursus in de 2de helft van de 18de eeuw

 Studenten filosofie
 Studenten religie
 Studenten opvoedkunde

Kant (D)

 Handboek over antropologie (dacht na over psychologie, maar noemde het


antropologie => de studie van de mens)
o Het cognitieve vermogen (zelfbewustzijn, zelfobservatie, onbewuste
processing, verschillentussen perceptie en denken)
 Een van de eerste die nagedacht heeft over onbewuste verwerking

39
o Voelen van plezier en misnoegen
o Het vermogen van verlangen
o Hoe het innerlijke afleiden uit het uiterlijke? (fysiognomie, verschillen tussen
volkeren)
 Het uiterlijk als signaal van het innerlijk
 De vorm van de hersenen gaf informatie over bv de intelligentie (vorm
van hoofd/hersenen info over karakter)

Herbart (D)

 Duidelijk onderscheid tussen empirische psychologie en rationele psychologie


o Boek duidelijk onderverdeeld in deze twee zaken
 Streven naar wiskundige wetten
o Motivatie is in functie van de drijfveer (of zoiets)

Upham (US)

 Intellectual/Mental philosophy (naast Moral philosophy => de filosofie die bepaalt


hoe je je moet gedragen in de wereld, in de maatschappij)
 Inleiding
o Is een wetenschap
 Alsof iedereen daar nog van moet overtuigd worden
o Kun je niet vergelijken met vroegere voorwetenschappelijke studies (tegen
RKK => je ziet hier dus bv protestantisme in de VS)
o Is geen tijdsverlies
 Alsof mensen daaraan zouden kunnen twijfelen

Bain (UK)

 Min of meer de organisatie die je nu in alle inleidende handboeken psychologie vindt


o Begint met een algemeen inleidend hoofdstuk
 O.a. Hoofdstuk 2 : Het zenuwstelsel
 Volgorde gaat terug op een boek dat geschreven werd in 1800 én

WETENSCHAPPELIJKE STUDIES VAN PSYCHOLOGISCHE FUNCTIES

Omdat de natuurwetenschappen gebaseerd waren op observaties, werd men


geconfronteerd met de limieten van de observatie

 Bijv. hoe gedetailleerd kunnen mensen zien en hoe kan dit gecorrigeerd worden door
lenzen?

40
o Met telescoop meer sterren dan zonder
o Met microscoop beestjes zien in wat zogezegd zuiver water was
 Hooke
o Verder en verder gaan, niet meer wit en zwart, maar een vlek (zie pwp voor
foto)
o Wou dat proberen gaan uitdrukken in wiskundige formules

Mayer

 Detail dat men kan zien hangt af van de belichtingen volgt een wiskundige formule
 Hoe ver moet je staan opdat je het nog zou kunnen zien
 Min of meer wiskundige formule (logaritmische verdeling)

Weber

 Tweepuntsdrempels
 Minimaal verschil nodig om twee gewichten te kunnen onderscheiden
o Beter als men ze mocht opheffen
o Zwaarder in de linkerhand
o Verschil is een proportie van begingewicht

Fechner

 De Weber-fractie wijst op een logaritmisch verband tussengewicht en gevoel


o Om een verschil te kunnen merken moest er een bepaald percentage van het
gewicht bijgevoegd worden
o Verschil voelen tussen 100 en 110 gram, ga je ook het verschil voelen tussen
1000 en 1100 gram
o Om verschil tussen gewichten te kunnen voelen, moet er ongeveer 10%
bijkomen
o Het gevoel van gewicht is een logaritmische functie van het gewicht zelf

 Is een wet zoals die van Newton


 Psychofysica
o Het is de fysica gerelateerd aan hoe mensen denken
o Helen had hier nog iets

Snelheid van informatietransmissie in het zenuwstelsel

41
 Vroeger: oneindig snel
o Geesten
o Elektriciteit
 De persoonlijke vergelijking in astronomie
o Bewegingen van sterren meten
o Tijden verschilden tussen astronomen
 Assistent telkens halve seconde trager dan de baas
o Tijden verschilden ook binnen eenzelfde astronoom
 von Helmholtz
o snelheid in zenuwbanen
o kikker
o Ongeveer 100 km/uur
o Kon ook bij mensen vastgesteld worden
 Donders
o Tijden meten om eenvoudige taken uit te voeren
o Mentale chronometrie

EVOLUTIETHEORIE

Waarom opeens in de 19de eeuw beginnen nadenken over de mogelijkheid van evolutie?

Tijdsgeest

 Classificatie van dieren en planten (Linnaeus)


o Vooral in Scandinavië
o Wou grote bibliotheek maken over hoe planten en dieren ontstaan en hoe ze
in verband staan of zoiets
 Ontdekking van fossielbeenderen
o Heel soms botten vinden
 Schatten van de ouderdom van aardlagen (geologie)
o Dachten dat de aarde niet ouder kon zijn dan 100 000 jaar
o Kan niet door deze vastellingen
 Planten in serres
o Vroeger: hoe meer glas je had, hoe meer belastingen dat je betaalde
o Daarna inkomstenbelastingen => er werden serres b-gebouwd dus maakt niet
meer uit hoeveel glas
 Bloemen telen in de serres, kijken naar wat er gebeurd als je bepaalde
zaken verandert ofz

Darwin

42
 Verzamelen van planten en dieren tijdens reis met de Beagle
 Kweken van planten in serres
o Kruisbevruchting is beter dan zelfbevruchtiging (gezondere planten, meer
variatie)
 Boek over “schaarse middelen” (limited resources) waarvoor competitie is
 Leidde tot publicatie in 1859 van “The origin of species” (natural selection, struggle
for life)
 Probleem: Hoe komt dat nieuwe eigenschappen niet verdund worden?
o Vb. stel dat er een blanke man strandt op een eiland waar allemaal zwarte
mensen zijn, eerste generatie => half blank half zwart => na aantal generaties
steeds donkerder tot je verschil niet meer kon zien

Misverstanden over de evolutietheorie

 Er is geen richting in de genetische veranderingen (de verandering gebeurt niet


omdat ze leidt tot betere aanpassing; de verandering is toevallig)
o Ze passen zich aan aan de omgeving, maar ze passen zich niet BETER aan, ze
passen zich gewoon aan aan de veranderingen (die er toevallig kwamen)
 Organismen worden niet beter of sterker (bijv. huisdieren zijn dikwijls tam en dom,
maar breiden zich wel heel sterk uit)
o Er zijn nog nooit zoveel kippen geweest als nu
o Ontzettend uitbreiden
o Huisdieren van mensen die niet te vertrouwen zijn, willen ontsnappen, zullen
proberen weg te geraken => slechte om mee te kweken
 Aantal die heel aanhankelijk zijn, heel blij zijn als ze je zien => zijn
eigenlijk de mentaal gehandicapte van die soort => maar best
aangepast aan de situatie (huis)
 Slimste honden met meest initiatief => niet gekweekt
 We hebben de domme honden gekweekt, die dat niet zonder ons
kunnen leven

Invloed op Galton

 Erfelijkheid van eigenschappen (bijv. kleur konijnen)


o Een van de eerste proeven: bloed van zwarte konijnen inspuiten bij witte
konijnen om te kijken of ze grijs gingen worden
 Erfelijkheid van intelligentie
o Tegen de overtuiging dat de menselijke ziel goddelijk was
43
 Slimme ouders = slimme kinderen
 Minder slimme ouders = minder slimme kinderen
o Ontwikkelde proeven, maar was niet erg succesvol in het aantonen van
erfelijkheid (verkeerde taken)
o Lag aan de basis van de berekening van de correlatiecoëfficiënt
 Pearson correlatiecoëfficiënt ontwikkeld om te zien of er een
correlatie is tussen de grootte van erwten

BIJDRAGE VAN DE STATISTIEK

Allerhande ontwikkelingen binnen de filosofie, vragen binnen de natuurwetenschappen,


maar dus ook de ontwikkeling van de statistiek

Hoe meer variatie, hoe meer de soort zich kan aanpassen aan veranderlijke omstandigheden

Probleem = grote variatie in biologische eigenschappen, veroorzaakt door toeval

Toeval kan je niet voorspellen

 2x zelfde meting kan groot verschil geven


o Lampje op scherm en op spatie duwen
o Als je dat meerdere keren doet gaat het wrs steeds versnellen
 Kun je niet wegwerken door nauwkeuriger te meten, zoals in de fysica (stochastische
processeni.p.v. deterministische processing)
o Deterministisch = altijd op zelfde manier voorlopen
o Stochastisch = bepaalde mate van ruis, van error
 Kun je wel begrijpen door groepen met elkaar te vergelijken (distributies van data,
vergelijken van gemiddelden)

Quetelet

 Analyseerde misdaadstatistieken (bijv. per land, per streek)


 Stelde vast dat die jaar na jaar verbazingwekkend stabiel waren
o Miljoen overtredingen => het jaar erna ook opnieuw ongeveer miljoen
 Stelde vast dat het onmogelijk is voor een individu te bepalen hoe lang die gaat
leven, maar voor een grote groep kan je een richtleeftijd geven
 Veel variabelen volgen een Gaussiaanse verdeling (“de gemiddelde mens”)
o Gemiddelde man zo groot,…
o Je hebt altijd afwijkingen, maar hoe groter de afwijking, hoe minder mensen
er nog bij zitten

Foto: verkeersdoden stegen steeds tot 1970, omdat er meer auto’s kwamen => nu is het
verkeer drukker, maar er zijn minder doden door betere verkeersregels

44
Fisher

 Statistiek doet ons ook begrijpen hoe we studies moeten opzetten zodat ze de juiste
antwoordengeven (bijv. groepen vergelijken en ervoor zorgen dat de invloed van
storende variabelen geen rol speelt)
o Hoe storende variabelen uitsluiten?
 Rothamsted station

VERGELIJKING MET GENEESKUNDE

Waar stond de geneeskunde?

Beter begrip van de anatomie

 Bijvoorbeeld bloedsomloop
 Had lange tijd verkeerde ideeën over het hart

Opleiding tot arts (“dokter”) sinds 1200 (rare opleiding)

 Eerste 4 jaar algemene opleiding in de 7 liberale kunsten (grammatica, logica,


retoriek, wiskunde, astronomie, muziek en geometrie)
o Iedereen die een universitaire opleiding volgde begon met die 7 kunsten
o Had dus niet echt iets te maken met geneeskunde
 Daarna 3 jaar studie van theoretische geneeskunde => boekenkennis (weinig
praktische vaardigheden)
o Hadden relatief weinige praktische vaardigheden op het moment dat ze
afstudeerden
 Vooral een rol binnen de administratie (macht)

Daarnaast praktijkmensen

 Algemeen (chirurgijn), apotheker, vroedvrouw


 Opleiding via meester – gezel
o Je werd geselecteerd door een meester en die leidde je dan op
o Op het einde van je opleiding werd je ook een meester
 De “handwerkers”

Doeltreffendheid

 Zeer klein (behalve placebo-effect)


o Er bestond bijna niets anders dan placebo-effect
 Slechte stof uit het lichaam krijgen (aderlating, overgeven, diarree veroorzaken)

45
o Als je ziek bent, betekent het dat er iets slecht in je lichaam zit => moest er
dus voor zorgen dat dat eruit geraakte => laten overgeven, diarree
veroorzaken
 Dikwijls negatieve gevolgen (lood- en kwikpillen)
 Opium als pijnstiller
o Neveneffecten: mensen werden eraan verslaafd
 Meest effect met behandeling van “patiënt als persoon” (meelevende dokter)
o Zette heel sterk in hierop

HOOFDSTUK 4: DE UITBOUW VAN PSYCHOLOGIE ALS EEN NIEUWE ACADEMISCHE


DISCIPLINE (19-20 S T E EEUW)

DUITS

Psychologie als cursus (handboeken)

Onderzoek naar beperkingen menselijke perceptie en menselijk handelen

Geen onafhankelijke discipline met mensen die zich psychologen noemden en waar
psychologie geleerd kon worden (cursus psychologie kon door “iedereen” gegeven worden)

 ofwel filosofen ofwel fysiologen

Veranderingen in de universiteiten (19de eeuw)

Goeie voedemsbodem opkomst psychologie

 Lang gedomineerd door religie en klassieke opleiding


o Geneeskunde ook groot deel klassieke opleiding
 Opkomende macht van de wetenschappen (verlichting)
 Nederlaag van het Heilige Romeinse Rijk tegen de Fransen
o Heel belangrijk geweest
o Grootste deel geschiedenis van Europa is een gevecht tussen de fransen en de
Duitsers
 Fout van Karel de Grote
o Leidde tot hervorming van onderwijs / universiteiten
 Nieuwe universiteiten gesticht en oude universiteiten vernieuwd
 Wissenschaft (biologie, fysiologie)
 Bildung
 Opbouwen van burgerschap
 Maken van goede burgers
 Hoogleraren met vrijheid en geld
 Kregen leerstoelen, waar veel geld mee gebaard ging

46
 Als je een leerstoel kon bemachtigen, kreeg je geld en een
volledige onderzoeksgroep
 Nieuwe interesses hadden een mogelijkheid om te groeien,
want ze kregen heel veel vrijheid

Onevenwicht tussen twee disciplines:

 Fysiologie/biologie/geneeskunde
o Zeer dynamisch (veel goede studenten)
o Gebruik nieuwe natuurwetenschappelijke methoden
 Filosofie
o Eerder verstard (we hadden wel Kant en Descartes gehad, maar begonnen
steeds meer aan status te verliezen)
o Metafysica/psychologie/humanisme

Onderzoekers uit de fysiologie die geen leerstoel vonden in hun eigen gebied, gingen die
zoeken bij de filosofiefaculteiten

 Oorspronkelijk als fysioloog opgeleid => kregen werk aan de filosofische faculteiten
o Hadden lagere status (de faculteiten)
 Wilden wel hun methode blijven gebruiken (status) => waarin ze opgeleid waren

Wundt

 Medicus uit welgestelde familie


o Bijna allemaal mannen uit families die veel zelf konden betalen
 Werkte bij von Helmholtz (meette de snelheid van de zenuwen)
 Gaf cursus psychologie (met eigen boek)
o Schreef relatief gemakkelijk
 Kreeg geen leerstoel in fysiologie
o Bleef docent onder von Helmholtz
 Nam genoegen met een leerstoel in de filosofie
o Heeft paar keer geprobeerd om voor leerstoel te gaan in fysiologie (lukte niet)
o Daarna wel hoogleraar kunnen worden
 Toen hij professor werd in Leipzig, begon hij met een eigen labo “fysiologische
psychologie” (1879)
o Werd gezien als de geboortedatum van de wetenschappelijke psychologie
o (niet echt waar => bestond al een tijdje voordien)

47
o Amerikanen hebben dit besloten => waren lange tijd dominant, dus wij
hebben dit overgenomen
 Workshop inleiding tot de fysiologische psychologie (6 maanden, gevolgd door veel
buitenlanders)
o Andere wetenschappers konden naar cursus gaan om nieuwe psychologie te
leren kennen
o Iedereen die iets wou betekenen in de psychologie ging die 6 maanden cursus
volgen bij Wundt
 Start eigen tijdschrift (Philosophische Studien)
o Vooral geïnteresseerd in parapsychologie
o Buitennormale zaken

Methodes van Wundt

 Experimentele methode: voortbouwend op de “juist waarneembare verschillen”


(Fechner), de mentale chronometrie (Donders) en geheugentaken
o Geheugentaken
o Chronometrie
o Waarneembare verschillen
 Introspectie: Experimentelle Selbstbeobachtung i.p.v. Innere Wahrnehmung
o Voor het eerst gezien hebben bij Wolff
o Kijken in jezelf (filosofen) => kon niet leiden tot wetenschappelijke kennis
o We kunnen mensen in situaties plaatsen (herhaaldelijk) en vragen hoe ze
reageren
o Werd perfect zolang je toegang hebt tot de processen => 2 maal 3 is 6, hoe
kom je daarbij? Weet je niet => je kan niet beschrijven wat het is
 De historische methode: de gebruiken van volksgemeenschappen met elkaar
vergelijken (sociale functies); menselijke ontwikkeling = evolutie binnen een
gemeenschap
o Enerzijds biologie en anderzijds cultuurproducten (wat de mens produceert
als cultuur => geeft ons inzicht in wat de mensen kunnen)
o Mens doorloopt min of meer alle stadia die een cultuur doorliep
o Door cultuurstudies

Nalatenschap van Wundt

48
 Vader van de psychologie
o Vooral door Amerikanen
 Wetenschappelijke erfenis minder
o Onderzocht heel veel dingen (bijv. emoties en taal)
 Heel lang verloren gegaan WOI WOII => heel veel vergeten geworden
o Geen grensverleggende theorie of ontdekking
o Moeilijke schrijfstijl
 Schreef zoals een traditionele latinist
 Hele lange zinnen
o Contradicties en verschuivingen doorheen de tijd
o In het begin heel experimenteel
o Dan meer introspectie
o Op oude dag culturele methode

AMERIKA

Heel veel Amerikanen voor de eerste wereldoorlog naar Duitsland om het metier te leren,
overal werden nieuwe universiteiten opgericht voor die nieuwe wetenschap => als
studenten terugkwamen konden ze nieuwe dingen uitbouwen

William James (was nog een filosoof)

=> halve filosoof halve geneeeskundige

 Cursus psychologie te Harvard


 Boek “Principles of Psychology”
o Minder gemakkelijke schrijver dan Wundt
o Heeft hem 12 jaar gekost
o Wel veel makkelijker te lezen
o Heel snel algemeen gebruikt geworden
o Ook verkorte editie uitgegeven
 Geloofde in introspectie en minder in experimenten
o Experimenten moeten we aan de duitsers laten (enige volk dat zich wilt
bezighouden met die domme experimentjes)
 Beïnvloed door evolutietheorie (geest en overtuigingen geschapen door survival of
the fittest)
o Verschillende ideeën strijden met elkaar en diegene die het best passen
binnen de omgeving zullen het hamen

49
 Structuur van bewustzijn minder belangrijk dan de functies van het bewustzijn
(functionalisme)
o Wat er belangrijk is, is welke rol kan de psychologie vervullen in de
Amerikaanse maatschappij
o Functies zijn veel belangrijker
o Hoe kan je het gebruiken ipv wat zit er in
 Ook dieronderzoek is interessant (Thorndike)
o Wou bij James gaan studeren
o Wouden werken rond de leerpsychologie
o Wou met kinderen werken, vond er geen
o Besloten om het bij kippen en katten te onderzoeken ipv bij kinderen
o Problemen met eigenares => kippen in huis van James terechtgekomen
o Wet van het effect ontdekt => beloning zorgt voor herhaling gedrag
 Op latere leeftijd meer filosoof dan psycholoog

Titchener

 Engelsman die bij Wundt gestudeerd had


 Structuralisme: via introspectie proberen de kernelementen van gedachten,
gevoelens en percepties te vatten en hoe die zich met elkaar associëren
o De taak van de psychologie is proberen de structuur van het bewustzijn te
vinden via introspectie
 Weinig navolging
o Introspectie geeft niet intuïtief toegang tot elementaire processen (gedachten
zonder bewust spoor); was “training” voor nodig
 Ik weet niet wat er in mijn hoofd gebeurd als ik dat moet doen
 Studenten psychologie die studeren bij Titcher, moesten leren de
processen in zichzelf herkennen (of zoiets)
o Leverde weinig praktisch nut op
o Perceptie = meer dan de som van de elementaire gewaarwordingen
(Gestaltpsychologie)
 Als je een boek wilt leren lezen, heb je er dan iets aan dat dat bestaan
uit letters of zoiets
 Illusies: mens lijkt iets te creëren (het is meer dan de som of zoiets)
 Wat de mensen zien is meer dan wat er gegeven wordt
o Wel populaire handboeken en invloed via Boring

50
Duitsland en Amerika grootste invloeden

FRANKRIJK

Grote invloed Comte (psychologie behoort tot de metafysica en niet tot de nieuwe, betere
wetenschappen)

Ribot

(eerste verzet tegen die andere invloed) => de James van Frankrijk

 Ging tegen Comte in door boeken te schrijven over de ontdekkingen in Duitsland en


Groot Brittannië
o Er gebeurt van alles in Engeland en Duitslands en wij missen de boot
 Men kan een goede positivist zijn zonder Comte in alles te volgen
o Vader van positivisme, maar deed zelf allerhande rare dingen
o Alles wat hij zei over psychologie moet je met korrel zout nemen
 Introspectie is niet volledig waardeloos:
o De geest kan meer dan 1 inhoud tegelijk aan
 Multitasken: een iets doen en dat tegelijk parallel waarnemen
o Introspectie kan op herinneringen gebaseerd zijn
 Iets wat we doen tijdelijk opslaan in geheugen en we kunnen het ons
erna herinneren
o Als introspectie geen valide informatie oplevert, wat zijn dan de menselijke
functies?
 Alles wat de mens uitmaakt weten we op basis van introspectie
o Introspectie kan gecombineerd worden met experimenten (empirische
observatie en verificatie)
 Introspectie een idee geven en dan toetsen met een experiment
 Deed zelf geen experimenteel onderzoek

Charcot

(medische kant)

 “Neuroloog” verantwoordelijk voor “Hôpital de la Salpêtrière”


o Arts gespecialiseerd in psychische aandoeningen
o Noemden zichzelf neuroloog
o Psychiaters hadden lage status
o Mensen bleven tot hun dood in hospitaal en na hun dood post mortum
operatie om te zien wat er mis was met hun hersenen

51
 Door hypnose te bestuderen kan men hysterie en epilepsie begrijpen
o Mesmer: (dierlijk) magnetisme
 Mensen en dieren kan je behandelen door magnetische straling
 Buitengevlogen in oostenrijk => naar Parijs gegaan
o Vooral trance belangrijk
o Personen onder hypnose kunnen dezelfde symptomen vertonen als personen
met hysterie (bijv. hysterische verlamming)
 Hypnose is zeer gelijkaardig aan hysterie
 Gelijkaardige stadia in hypnose (lethargie, cataplexie, slaapwandelen), epilepsie
(aura, tonisch, clonisch) en hysterie (epileptoïde, grotebewegingen, hallucinatorisch,
delirisch)
 Hysterie kon uitgelokt worden door de hysterogene zone van het lichaam aan te
raken
o Uitlokken op basis van magnetisme
 Publieke demonstraties van hysterische patiënten onder hypnose (omkeren van een
magneet)
o Hysterische patiëntes die dan deden wat hij opdroeg => hij zei nu gaat er dat
gebeuren en het gebeurde inderdaad

Kritiek op Charcot

 Hypnose is geen stoornis, maar komt in allemensen tot op zekere hoogte voor
o Mensen verschillen in de mate waarop ze gehypnotiseerd kunnen worden
 Stadia niet altijd aanwezig
o Hysterie zag men niet altijd
 Hypnose = een toestand gelijkend op slaap teweeggebracht door suggestie
o Hele discussie (in het Frans) => ook veel Franssprekenden in België
 Delboeuf: De patiënten voerden enkel uit wat hen gesuggereerd werd (duidelijk
hoorbare instructies en zichtbare magneet; vraagkarakteristieken)
o Begon zich in hypnose te interesseren als wetenschapper
o Kwam terug: heel wat minder overtuigd => wat er gebeurd is gewoon aan de
patiënten vertellen wat ze moeten doen
 Als ik nu magneet omdraai gaat die vallen
 Draaiden magneet om en ze vielen
o Als het echt magnetisme is moet jij een methode hebben om die magneet om
te draaien als de patiënt het niet ziet
 Anders vraagkarakteristieken
 Niet aan proefpersoon zeggen wat je hoopt/denkt wat er gaat
gebeuren, want vergroot de kans

52
Binet

 Begon zijn carrière bij Charcot


 Werd aan het twijfelen gebracht door Delboeuf en veranderde o.a. daarom van
onderwerp (eerst insecten, daarna het geheugen)
o Weggegaan bij Charcot en bij schoonvader gaan werken
o Kreeg twee dochters en deed kleine experimentjes bij dochters => hoe ze
leerden zaken opsloegen in hun geheugen
 Medewerker in het eerste labo aan de Sorbonne
 Stichter van het tijdschrift L’ Année Psychologique
 Door de invoering van de leerplicht geconfronteerd met de vraag hoe te besluiten of
kinderen niet naar school konden gaan
o Grote verandering die optrad aan einde 19de eeuw: invoeren van algemene
leerplicht (voordien moest je niet naar school gaan) => mensen die niet mee
konden moesten niet gaan leren => na leerplicht moet iedereen gaan en bij
sommige mensen lukte het dus niet
 Onderzocht intelligentie met eenvoudige proefjes, zoals Galton (scherpte van het
zicht, kracht van de handdruk, gehoor, snelheid van reageren, grootte van de schedel
=> vanuit idee dat slimme mensen grotere schedel of hoofd hebben => klopt er is een
correlatie van 0,2 tussen IQ en grootte van de schedel)
 Samenwerking met Simon (die intelligentie onderzocht in een gesticht waar de
hoofdgeneesheer de intelligentie bepaalde op basis van een reeks eenvoudige
vragen)
o Intelligentie van die kinderen onderzoeken
o Hoofdgeneesheer was begonnen met vragenlijst op te stellen die die vroeg
aan alle kinderen (wat is je voornaam, achternaam, waar ben je geboren,…)
o Duidelijke correlatie tussen het antwoorden op die vragen en het kunnen
leren lezen, schrijven en rekenen?...
o Makkelijke proefjes om te checken om een kind goed genoeg is om naar
school te gaan
 Op zoek naar eenvoudige taken die normale kinderen van een zekere leeftijd konden
oplossen (bijv. gedichtje van buiten leren)
o Hoe langer het duurde, hoe minder gemakkelijk dat het kindje mee kon op
school
 Uitproberen en valideren (1907 eerste IQ test)
o Korte termijn geheugentaak zat al in test (onthoud zoveel cijfers)
 Snelle verspreiding van de IQ test over de hele wereld
o Binet zelf heeft het niet meer meegemaakt
 Invloed op de ontwikkelingspsychologie via Piaget

53
FREUD EN PSYCHOANALYSE

Behandeling van mentale stoornissen

Hoe gaat men om met mensen met psychische problemen?

Belastingen betalen aan de staat en dan diensten krijgen (onderwijs pensioen, geneeskunde
verzorging en dan ook hulp als het mentaal minder goed gaat)

 Lange tijd uitsluitend informele verzorging door gezin en familie


o Goed maar zeer sterk verschillend tussen families (werden vaak opgesloten
uit schaamte en angst voor ongelukken)
 Soms schrijnende omstandigheden opgesloten zoals een hond
o Buitenwereld onverschillig en misprijzend
 Soms nog idee dat ze door duivel bezeten waren, slechte
gebeurtenissen werden op hen gestoken
o Als geen familie (meer), aansluiten bij rondreizende zwervers
 In een stad op straat tot ze daar buiten gesmeten werden
 Naarmate steden groeiden en sociale interacties complexer werden (16de eeuw)
minder tolerantie voor afwijkingen
o Men zit dichter op elkaar: minder plaats
o Meer interacties: mensen willen niet met je interageren als je geen
zelfdiscipline hebt
o Minder tolerantie voor afwijkend gedrag
 “lastige” individuen werden opgesloten in een asiel, waar ze behandeld werden als
misdadigers die heropgevoed moesten worden, of als dieren
o Asiel = gevangenis voor lastige mensen
o Opgesloten als gevaarlijke mensen
 Onder invloed van de Verlichting, werden asielenmeer gezien als
gezondheidsinstellingen (Franse revolutie; Pinel)
o Geen misdadigers, ze lijden, ze zijn ziek, hebben hulp nodig
o Pinel grote naam: asiel als gevangenis naar asiel als ziekenhuis
 Twee soorten behandeling in de nieuwe centra
o “Medische” behandelingen (bloedzuigers, koude baden, ...)
 Stelde niet zoveel voor
 Slechte geesten eruit krijgen => depressie, zware angstige gevoelens
(overgeven, diarree, bloedzuigers, koude douche, hele tijd
rondzwieren,…)
o Moreel heropvoeden door autoriteitsfiguren met voorbeeldfunctie (dokter,
priester, verplegers, ...)
 Probeer te leven zoals de dokters leven, de pastoor, de verplegers

54
 Vaak effectiever dan de eerste, maar wilt niet zeggen dat ze geen
zware straffen gebruikten (isolatiecellen, stray jackets, koude douches)
 Financiering vaak gebrekkig, zeker wanneer de familie niet kon bijdragen
o Te weinig voedsel, …

Opkomst van neurologen

 Door hernieuwde aandacht voor de biologische oorzaak van sommige stoornissen


(syfilis!), grotere rol medici, die zich neurologen gingen noemen
o Idee dat aantal van die problemen biologische oorzaak konden hebben
o Syfilis: Seksueel overdraagbare bacterie: tast hersenen aan (grootheidswanen,
paranoia)
o Behandeling daarvoor proberen zoeken
o Mensen die perfect functioneerden en dan wanen kregen => vaak syfilis
 Vooral geïnteresseerd in de mildere vormen (nervositeit, hysterie en neurasthenie)
o Hielden zich ook niet bezig met de mensen die al afgeschreven waren
o Neurasthenie: soort kwetsbaarheid/ongemak van de geest/ziel
 Privepraktijken met hypnose en suggestie (Charcot)

Freud

 Was een van de neurologen in Wenen


o Opgeleid als arts maar geen plek aan universiteit
 Invloed von Brücke (psychodynamiek), Charcot en Breuer
 Begon “psychologische behandeling”, gebaseerd op gesprek
o Niet meer alleen biologisch of moreel opvoeden, maar gewoon spreken met
de patiënt
 Werd ervan overtuigd dat hysteriesymptomen teruggingen op onbewuste seksuele
ervaringen of fantasieën uit de kindertijd (Copernicaanse revolutie?)
o Verdrongen in het onbewustzijn
o Noemde het de derde copernicaanse revolutie
 Eerste: aarde niet centrum heelal
 Tweede: heelal
 Derde: volgens Freud (heel veel zaken onbewust)
 Psychoanalyse (theorie en therapie) nam de psychiatrie over
o Freud kon ontzettend goed schrijven en mensen overtuigen en dat nam de
psychiatrie dus mee
 Neurologen ging zich beperken tot de anatomie en de fysiologie van de hersenen

55
Onderzoeksmethoden

 Medische gevalsstudies
o Beschrijft patiënten: probleem, waardoor en hoe hij het behandeld heeft
 Prioriteit van de theorie en de theoreticus (leidde tot een snelle versplintering)
o Noemde zichzelf een wetenschapper, niet gebaseerd op observatie of
verificatie, maar wel op theorie (eigen persoonlijke inzichten die hij dan ging
toetsen)
o Studenten van Freud die eigen ideeën kregen en hun eigen ideeën even
belangrijk vonden als die van Freud
 Introspectie en interpretatie van de therapeut (want patiënt geen toegang tot
onbewuste conflicten)
o Patiënt kan zeggen wat hij zegt => niet de ware reden
o Taak van psychiater om het te interpreteren

UK

Engelse denken dat ze altijd voor zitten op andere mensen omdat ze de taal spreken die nog
steeds gebruikt wordt (ze zaten achter op vlak van psychologie, dus interessant)

Machtig imperium met interessante denkers

 Epistemologie (empirisme)
o Leerkunde binnen de filosofie
 Natuurwetenschappers (biologie)
o Buiten de universiteiten (Newton, …)

Echter immobilisme van de universiteiten

 Universiteiten zelf waren zeer conservatief en er bestonden er maar 2


 Monopolie van Oxford & Cambridge in Engeland
 Sterk gedomineerd door de kerk en klassieke opleiding
o Je kon niet doctoreren aan een van die universiteiten als je geen deel was van
de kerk van Engeland (eerst dopen) ook als vrouw mocht je niet
 Wetenschappelijk onderzoek gebeurde buiten de universiteiten
o Rijke gentlemen
o Verenigingen (Societies) en kleine centra (mecenaat)
 Maakten soms donaties
o Auteurs van boeken en artikels
56
 Gaf hen dan geld om onderzoek te doen

Cambridge

 Mislukte poging om een psychologielabo te beginnen in 1887 (Cattell)


o Proberen die student aan te trekken (mislukt)
 Tweede poging in 1893 met Rivers (ging op trektocht in stille oceaan)
o Oprichting British Journal of Psychology (bestaat nog steeds)
 Derde poging in 1912 door Myers (vertrok na WO I)
o Soldaten verzorgen
o Shellshock: niet meer kunnen functioneren omdat ze zodanig psychisch in de
problemen zaten

Oxford

 Titchener (ging weg)


o Bij Wundt gaan doctoreren
o Student die terugkwam: mocht daar verder studeren
o Kreeg aanbieding in Amerika: ging weg
 Readership gesponsord door Wilde
o Je kon betalen voor een leerstoel
o Ging over mental philosophy (geen experimental!)
 Sterk beklemtoond door Wilde
 Mocht zich niet bezighouden met experimentele methode
o McDougall benoemd die toch experimenten deed en na WO I ook vertrok
 Nieuw legaat in 1935 (begin department of experimental psychology)

Overal nieuwe universiteiten opgericht, behalve in Engeland => ze kwamen achterop, andere
scholen ook aan het pushen om universiteiten te worden

University College London (UCL)

 Opgericht om een universitaire opleiding te geven aan Katholieken, Joden, afvalligen


en vrouwen
o Iedereen die geen plek kreeg aan Cambridge of Oxford
 Sterkere interesse in de opkomende natuurwetenschappen
o Vs Cambridge en Oxford klassieke opleidingen
 Ministers nu: van Oxford en allemaal degree in history lmao
 Leerstoel voor logica en filosofie van de geest
57
 Sully
o Oprichting labo
 Eerste echte labo in Engeland
o Oprichting British Psychological Society (bestaat nog steeds)
 Aanwezigheid van Galton (een van de andere mannen met veel geld en gezag)
o Individuele verschillen
o Ontwikkelen statistiek voor biologie
 Sterk geduld om statistiek uit te bouwen in London
 Trok Pearson aan
 Pearson correlation coëfficiënt uitgevonden voor grootte van
moedererwt en gewone erwt te bekijken
o Pearson, Spearman

Schotland

 Jacobs: ontdekking van de korte-termijn geheugentaak en individuele verschillen


hierin
o Reeks van hoe veel onthouden, groeit naarmate we ouder worden
 Beïnvloedde Binet

GENT

Jules-Jean Van Biervliet

 Studeerde in Leuven
o Is in gent benoemd geworden
 Aanstelling 1890 Faculteit Wijsbegeerte & Letteren
o Benoemd als filosoof
 Studiebezoek aan Wundt in 1891
o Zesmaandelijkse cursus gaan volgen bij Wundt
 Gent was eerste labo van de psychologie in België
 Directeur-diensthoofd Seminarie en laboratorium voor experimentele, differentiële
en genetische psychologie 1891-1914, 1920-1930
o Wou de volledige psychologie naar Gent brengen
 Franstalig (kon geen les meer geven na 1923)
o Vanaf dan moest er in het Nederlands lesgegeven worden aan de Ugent
 Was ook verschillende keren decaan van de faculteit
o Had dus wel zeker iets te zeggen aan de ugent

58
1927: Hooger Instituut voor Opvoedkunde in de faculteit Wijsbegeerte & Letteren

 ???

1947: Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen in de faculteit Wijsbegeerte &


Letteren

 Belang van wetenschappen


 Nog steeds bij wijsbegeerte en letteren

1964: Hoger Instituut voor Psychologische en Pedagogische Wetenschappen als deel van de
faculteit Wijsbegeerte & Letteren (maar al gedeeltelijk in de Dunantlaan)

 Nog altijd onderdeel van de faculteit

1969: Faculteit voor Psychologische en Pedagogische Wetenschappen (start bouw nieuwe


campus 1972)

 Eigen faculteit gekregen


 Uitbouw campus aan dunantlaan

1992: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

WAT OVER DE 5 SCHOLEN?

Opkomst van interesse in de mens en natuurkundige methode stilletjes aan gevonden


hebben en geresulteerd in leerstoelen aan de universiteiten

Oorspronkelijke idee voor het boek dat psychologie begonnen is uit 5 scholen => begonnen
te kijken naar wat er echt gebeurd is

De 5 scholen hebben bestaan, maar de psychologie is er niet op gebaseerd

Traditionele visie op de geschiedenis van de psychologie in inleidende boeken

 Structuralisme (Wundt, Titchener)


 Functionalisme (Amerika)
 Behaviorisme (Amerika)
 Gestaltpsychologie (Europa)
 Psychoanalyse

Waar komt deze visie vandaan?

 Traditie in de filosofie om te spreken over scholen

59
 In “Principles of Psychology” tientallen scholen
o Ene school na de andere
o Moeilijk om te onthouden en ze waren ook niet allemaal belangrijk
 Aantallen scholen werden stelselmatig minder
 Structuralisme kreeg meer belang dan het eigenlijk verdient
o Structuralisme is wat ik geleerd heb bij Wundt en niemand durfde dat in
twijfel te trekken
o Titchener en zijn leerling Boring
o Geschiedenis te veel gefocust op experimentele psychologie
 Niet wat er buiten de wetenschap gebeurde
 Vindt weinig van de scholen terug als je naar de directe bronnen kijkt

Bijeenkomsten van de British Psychological Society

 Allemaal tamelijk experimenteel


 Je ziet helemaal niet structural, functional, gestalt
 Je ziet wel the psychology of Freud and his school
o Werd jaar na jaar belangrijker
 Helemaal geen gevecht tussen verschillende scholen

Invloed Boring

 Structuralisme te veel belang


 Geschiedschrijving als Hegeliaanse benadering
o These
 Eerste iets dat verdedigd wordt
 Roept tegenkrachten op
o Anithese
 De tegenkrachten
o Synthese
 Oorspronkelijke plus tegenkrachten samen zijn synthese

 Structuralisme vs. functionalisme, structuralisme vs. gestaltpsychologie,


behaviorisme vs. functionalisme, ...
o De geschiedenis van de psychologie voorgebracht als een constant gevecht
tussen thesissen van de psychologen die dan door historici werden
aangevallen en in een synthese samengebracht

60
Ook nu nog aantrekkingskracht van Hegeliaanse benadering:

 Structuralisme + functionalisme: bestudeerden juiste onderwerpen maar met de


verkeerde methode
o Geest en functies vs introspectie
 Behaviorisme: bestudeerde verkeerde onderwerp met de juiste methode
o Gedrag alsof geest er niet meer toe doet met natuurwetenschappelijke
experimentele methode
 Cognitieve psychologie: bestudeert de juiste onderwerpen met de juiste methode
o Synthese van twee vorige stromingen en die eindelijk het juist deed

Wat wel blijft, is psychoanalyse als anders dan de andere vier “scholen”

Psychoanalyse is als aparte school blijven ontstaan

 Geesteswetenschappen vs. Natuurwetenschappen


o Psycholoog beter vergelijken met geschiedkundige vs
 Cf. de 2 culturen
o Twee werelden constant met elkaar in gevecht
o Psychologie is daar bovenop komen te staan
o Scheidingslijn werd gevolgd
 Reden waarom de Gentse faculteit “Faculteit voor Psychologie” heet
o Deel kwantitatieve en deel kwalitatieve onderzoeksmethoden => psychologie
zit over die twee
o Ene werd te veel beklemtoond

HOOFDSTUK 7: MIND-BRAIN, VRIJE WIL EN BEWUSTZIJN

ONS ZELF

Mensen hebben de overtuiging dat ze een consistent individu zijn met persoonlijke
ervaringen, gevoelens en overtuigingen, die op een coherente en doelmatige manier omgaat
met de omgeving

 We hebben een zelf


o We zijn een persoon met een zelf
 Door ons zelf kunnen we nadenken over ons functioneren en wat ons overkomt
 Ons zelf is de essentie van ons bestaan
 Ons zelf beslist wat we doen
o Je bent verantwoordelijk voor de keuzes die je maakt, je kan erop
aangesproken worden
61
RELATIE ZELF-HERSENEN?

Hoe kan hersenactiviteit aanleiding geven tot een gevoel van zelf?

 Mind-brain problem
o Hersenen-geest probleem

Drie theorieën voorgesteld (er zijn er honderden, maar zo sterk mogelijk vereenvoudigd)

 De geest is onafhankelijk van de hersenen (dualisme)


 De geest volgt automatisch uit de werking van de hersenen (materialisme)
 De geest is informatiewerking die door de hersenen uitgevoerd wordt
(functionalisme)

DUALISME

De ziel (geest, zelf) komt uit een andere instantie dan de wereld en bewoont het lichaam
tijdelijk:

Het intuïtief gevoel, het gevoel dat de kerk geeft,…

 Plato
 Christendom
 Descartes (Cartesiaans dualisme) => Descartes was de nieuwe denken, vandaar dat
het naar hem is vernoemd
o Ziel heeft geen uitgebreidheid in de ruimte (is immaterieel)
 Je kan de geest niet zien
o Lichaam is een gesofisticeerde machine die niet kan denken
 De geest stond los van de gesofisticeerde machine

Is ook de intuïtieve overtuiging

 De geest komt voort uit de hersenen (maar is niet de hersenen)

Ook aanwezig bij de eerste psychologen, ook al werd het dualisme binnen de
natuurwetenschappen meer en meer in vraag gesteld

 Komt overeen met intuïtie


 Scheiding tussen geest en lichaam legitimeerde het onderscheid tussen psycholoog
en arts
o Je kan als psycholoog onafhankelijk geïnteresseerd zijn in de werking van de
geest zonder op de hoogte zijn hoe dat biologisch gebeurt in de hersenen

62
Plaatst de bewuste geest in het centrum van het menselijke functioneren

 Is gevoelsmatig het belangrijkste deel


 Controleert onze acties, waardoor er continuïteit ontstaat in ons handelen en ons zijn
o Ik beslis wat ik doe
 Bevat persoonlijke ervaringen die we niet volledig aan anderen kunnen vertellen
o In welke mate is de taal van ons denken de taal van ons spreken => stopt
iemand met afasie ook met denken (nee) => dus waarschijnlijk andere taal
o Bv iets zodanig mooi dat je het niet in woorden kan uitdrukken

Zelf daarom soms bewustzijn genoemd

 Bevat alle mentale ervaringen waar we over kunnen nadenken en die we door
introspectie kunnen bereiken
o Er gebeuren ook allerlei verschillende zaken waar we geen bewuste toegang
tot hebben

Als het bewustzijn alles regelt, dan kan niets gebeuren zonder dat het bewustzijn dit wil

 Je gaat automatisch een respons geven op een stimulus


 Vrije wil:
o individu beslist volledig over eigen handelen op basis van motivatie en eigen
doelstellingen
 als jij iemand vermoord, ben jij verantwoordelijk, jij had controle over
wat je deed
o keuze is het gevolg van overweging (rede)
o maakt mens verantwoordelijk voor zijn handelingen
 Bijkomende reden waarom dualisme intuïtief juist aanvoelt

Drie voorwaarden om over vrije wil te kunnen spreken:

 De persoon had anders kunnen handelen (er is keuze)


o Bv met auto onderweg en er loopt iemand voor je auro en je kan niet
ontwijken => het wasniet voorzien, je kon niet anders handelen dus geen vrije
wil
 De actie komt vanuit de persoon (geen externe druk)
o Niet onder dwang van een andere instantie
 De actie is het gevolg van een rationele overweging (niet wispelturig en
onvoorspelbaar)

De persoon weet niet wat hij deed, dus hij kan niet verantwoordelijk gesteld worden
voor wat hij gedaan heeft

Problemen:

63
 Hoe kan een immateriële geest het lichaam tot actie aanzetten?
o Hoe kan je geest je benen beïnvloeden om naar hier te komen, je handen
doen bewegen om belangrijke dingen op te schrijven
o Hoe kan de geest je bewegingen beïnvloeden als het niet als een molecule
bestaat
 Hoe kan een immateriële geest hersenactiviteit veroorzaken?
 Wat gebeurt er wanneer we niet bij bewustzijn zijn?
o Stopt het zelf tijdens het slapen? Verliezen bewustzijn voor 7/8 uur
o Betekent het dan dat wij niet bestaan?
o Locke stelde zich de vraag of de geest effectief stopt als we gaan slapen
 Worden alle acties vanuit het bewustzijn gecontroleerd?
Kunnen we niet in een situatie worden geplaatst waar een actie bijna
automatisch wordt gedaan
o Leibniz: we hebben te veel ervaringen om ons van alles bewust te zijn (vier
soorten monaden)
 Supermonade was God
 Rationele monaden
o Duitse romantici
 2 ideeën
 Het universum is een machine die altijd zal blijven draaien
 Leipzig zag het universum meer als een organisme dan een
machine => dit sprak de romantici enorm aan
 Niet alles wat we doen zit in ons bewustzijn => dit sprak de
romantici ook aan
o Freud
 De menselijk geest lijkt op andere mysterieuze krachten die aanvankelijk
verondersteld werden binnen de wetenschappen
o Flogiston (maakte materiaal brandbaar) => Aristoteles zei dit voor het eerst
 Alles dat kan branden bevat flogiston en tijdens het branden gaat die
flogiston weg en daarom schiet er soms niets over
 Probleem: sommige materialen wegen meer nadat ze verbrand zijn
 Was in tegenspraak met het feit dat het juist minder moet
wegen doordat de flogiston weg is
 Men vond welke chemische elementen verbranden en welke niet =>
toen was er geen flogiston meer nodig
 Vervangen door interacties tussen zuurstof, koolstof, stikstof en
zwavel
o Vital force (gaf levenskracht)
 Waarom zijn sommige levende wezens en andere dode materialen
 Als je vital force had was je levend en anders niet

64
 In twijfel getrokken door onduidelijke scheidingslijn tussen organisch
en anorganisch materiaal, en de ontdekking van cellen als de essentie
van levend weefsel
 Je kan iets organisch maken op basis van anorganische
componenten
 De vital force hielp niet om te manipuleren en te begrijpen hoe dingen
in elkaar zitten
 De vital force was dus ook niet meer nodig

MATERIALISME

De geest ontstaat vanzelf in een verwerkingssysteem dat zo complex is als de hersenen

 Als je zo iets complex hebt als de hersenen ontstaat er vanzelf een geest/bewustzijn
in
 Als we dat doortrekken is jouw persoon alleen maar mogelijk in jouw hersenen =>
alleen jouw hersenen zoals ze gegroeid zijn kunnen jouw persoon bevatten
 Als we hersenen zouden kunnen maken, dan zouden die automatisch een bewustzijn
hebben
 Ons eigen bewustzijn is alleen mogelijk op onze specifieke hersenen met hun eigen,
specifieke leergeschiedenis

Gevolgen voor bewustzijn:

 Het bewustzijn als het centrum van de menselijke geest en de controleur van onze
daden is een illusie
 Door die illusie begrijpen we het functioneren van onszelf en anderen verkeerd
o We denken dat we veel meer initiatief kunnen nemen als we kunnen nemen,
we denken dat we beter kunnen worden => dat is een illusie
 Ons functioneren wordt in de eerste plaats bepaald door onze hersenen die op
stimuli in de buitenwereld reageren (cf. behaviorisme)
o Een groot deel van wat we doen zijn gewoontes/habits => hoef je niet bij na
te denken
o Je wordt daar het meest mee geconfronteerd als je niet thuis ben
 Bv in de ochtend thuis vs na sleepover
o Heel veel wat we doen is reageren op een stimulus die er ervoor was
 Veel experimenten in de sociale psychologie tonen aan dat mensen anders reageren
dan ze van zichzelf denken (hulp geven, gehoorzamen aan bevelen)
o Vb goochelaars kunnen je op een bepaalde manier doen handelen zonder dat
jij weet dat ze je beïnvloeden => op een heel voorspelbare manier handelen

Gevolgen voor vrije wil:


65
 Onze acties worden bepaald door onze biologie
o We zitten hier omdat onze hersenen ons naar hier hebben gedreven
o Zitten hier niet door de reden dat we denken dat we hier zitten, maar we
zitten hier om biologische redenen
 Hypothese: hersenen zijn ontstaan om genen te kunnen voortplanten
o Als we ons niet voortplanten stopt ons bestaan
o Mensen zijn overlevingsmachines van de genen, net zoals alle andere levende
organismen
o Het zijn niet individuen of soorten die zich willen voortplanten, maar genen
(cf. grote gelijkenis in de genen van verschillende levende wezens)
 Soorten komen en gaan, dus niet de soorten die zich willen
voortplanten
 De DNA molecules, de genen willen dat je je voortplant (onze genen
zijn heel gelijkaardig aan die dat bv muizen hebben)
o Mensen zijn robotten, slaven, automaten, gebruikt door de genen om zich
voort te planten
 Maakt niet uit hoe (via mens of bacterie maakt niet uit)

Problemen

 Als gedachten automatisch ontstaan uit een toevallige anatomische constructie, hoe
kunnen we dan weten of gedachten gelijklopend zijn? (veel verschillende manier om
een gedachte te realiseren in de hersenen)
o Hoe kan je 2 keer dezelfde gedachten hebben
o Hoe kan je dezelfde gedachten hebben als iemand anders?
o Identiteitsprobleem genoemd
 Geen enkele ingewikkelde machinerie die tot nog toe gebouwd werd, heeft geleid tot
het spontaan ontstaan van een bewustzijn
 De machines die het dichtst komen bij de informatieverwerking van de hersenen
werken op een heel andere manier

FUNCTIONALISME

Je geest is niets anders dan de werking van je hersenen

Invloed van computers:

 Hoe een computer specifiek werkt, doet er niet veel toe


o Belangrijk zijn de onderliggende codes (of zoiets) => bits
 Wat belangrijk is, is dat een binaire code (aan-uit) bijgehouden kan worden, waarop
booleaanse operaties uitgevoerd kunnen worden (Turing machine)

66
 Dit laat toe om allerhande informatie op te slaan en bewerkingen erop uit te voeren
 Hersenen zijn een Turing machine
o De cellen vuren wel of niet
o Bepaalde zaken kunnen aan of uit gezet worden, geactiveerd worden

De informatie in een computer is tot op zekere hoogte onafhankelijk van de computer

 Kan gemakkelijk op een volledig andere computer gekopieerd worden


o Download een app => software op jouw gsm zetten die daar meteen kan
functioneren

De informatie (bits die aan en uit gaan) en de booleaanse operaties maken de machine wel
“intelligent”

 Het is niet hoe complex het is maar wel hoe goed de software is (of zoiets)

Lost het identiteitsprobleem op: Niet de specifieke hardware is van belang, maar wel de
software code

Gedachtenexperiment: Star Trek (mensenkunnen van de ene plaats naar de ander gebeamd
worden)

 Dualisme: Geest zou dit niet overleven (want zit niet in de partikels)
o Als geest niet bestaat uit partikels kan die dus niet mee bestuurd worden
o Geest zou in de ruimte blijven hangen en niet mee komen
o Min of meer hetzelfde als de oude Grieken dachten => ze hechten geen
belang aan het behouden van de hersenen (koning zou in een later leven
terugkomen met verwond hoofd => zonder hoofd, bewaarden alles behalve
de hersenen => haalden via de neus met haken de hersenen eruit => dachten
dat de hersenen niet belangrijk waren)
 Materialisme: Geest zal veranderen van zodra enkele partikels niet op dezelfde plaats
zitten
o Alleen als elk partikeltje terug op dezelfde plaats gezet wordt, zal het geen
probleem vormen
 Functionalisme: Geest blijft dezelfde zolang de code op de nieuwe machine kan
draaien
o Het maakt niet uit waar de partikels zitten
o Betekent dat je de geest kunt kopiëren (eventueel op silicium)
 Eens dat je je geest kunt overzetten zou je die in principe ook een
aantal keer kunnen kopiëren => softwarefreaks hopen dat ze kun
geest zouden kunnen kopiëren voor ze sterven
 Zolang je de code kunt downloaden kan dat

Informatie als de redder van de vrije wil?

67
 Als informatie een aparte realiteit is van de hersenen, dan is informatie niet
onderworpen aan de genen, zelfs als mensen dat zijn
o Dawkins:
 De genen hebben organismen nodig die zich kunnen voortplanten
 De manier waarop ze zich best kunnen voortplanten => leren wat er
rondom hen gebeurt => bacterie die ergens naartoe gaat waar die
dood gaat gaan is geen goeie bacterie itt bacterie die leert waar die
naartoe kan gaan om zijn kansen te vergroten
 Maar wat als informatie een nieuwe levensvorm is, vergelijkbaar met genen?
o Zal ook mensen gebruiken om zich voort te planten
 Mensen zijn niet alleen slaaf van de genen maar ook slaaf van de
informatie => zullen een drang voelen om informatie te genereren
o Voortplanting is belangrijker dan “waarheid”
 Het doet er niet toe wat er zich voortplant als het zich maar voortplant
 Informatie-eenheden die niet passen in de omgeving zullen afsterven
=> niemand vinden die de informatie wilt verspreiden (geen
voortplanting dus
o Zal proberen minder afhankelijk te worden van mensen en ook andere
manieren zoeken om zich voort te planten (voor het geval de mensheid
uitsterft)
 Zal mensen een drang dopen voelen om informatie om te zetten
buiten de mens, om informatie te genereren via machines

Grote invloed op cognitieve psychologie

 Informatie vormt realiteit die apart staat van de hersenen, maar er toch afhankelijk
van is
 Informatie kan bestudeerd worden zonder dat men weet hoe die specifiek
gerealiseerd wordt
 Men kan de informatie op verschillende niveaus bestuderen
o Computationeel niveau
 Soort algemeen niveau
 Om dit te realiseren, hoe moet dat min of meer in elkaar zitten
 Wat zijn de verschillende stappen/processen om iets te realiseren
o Algoritmisch niveau
 Wiskundig niveau
 Wat moet ik juist allemaal kunnen om dat deeltje informatie te
verwerken
 Welke wiskundige functies heb je nodig
o Implementatieniveau
 hoe specifiek implementeren/toepassen op de mens, computers,
maatschappij,..

68
Problemen

 In de neurowetenschappen is er evidentie dat informatie afgeleid kan worden vanuit


de specifieke werking van de hersenen
o Zorgt ervoor dat functionalisme een beetje meer naar achter wordt
gedrongen
 Of is dit een illusie en wordt de mens te veel overtuigd door plaatjes van
hersenscans?
o Dit zegt het functionalisme
 De hersenplaatjes geven niet zoveel informatie
 Symbolen moeten naar een realiteit buiten de informatie verwijzen om te komen tot
begrip en overleving (probleem van symbol grounding)
o Informatie op zich bestaat eif niet => moet altijd verwijzen naar de
realiteit/buitenwereld
 Bv lijst met woorden en je weet wat verwijst naar wat, maar de
betekenis ontbreekt, je hebt enkel de tekens/symbolen die ergens
voor staan
 Het eerste dat een kind leert is dat een woordje bv naar een bepaalde
persoon of een bepaald object verwijst
 Functionalisme mist de link met betekenis
o Bijv. woorden van een nieuwe taal opzoeken in een woordenboek van die taal
o Belang van embodied cognition (de fundering van de symbolen die we
gebruiken, is gebaseerd op de interacties tussen ons lichaam en de wereld)
 We spreken over rood omdat dat gepaard gaat met een bepaalde
gebeurtenis
 Rood groen kleurenblind kan misschien niet eens beseffen dat
ze het hebben omdat ze ook rood linken aan een bepaalde
ervaring
 Fysiologie van het lichaam
 Ons lichaam zelf geeft ons allerhande informatie
 Evolutie
 Hulp van praktische activiteiten tijdens het redeneren
 Oog voor de socio-culturele context

BEWUSTZIJN

Is bewustzijn hetzelfde als informatieverwerking in een Turing machine?

 Is bewustzijn gewoon binaire code waarop boleaanse operaties uitgevoerd worden


 Waarschijnlijk niet
 Bewustzijn dus beetje anders dan functionalisme zegt

69
Block: twee aspecten van bewustzijn

 Toegangsbewustzijn: Tot welke informatie hebben we bewust toegang en tot welke


niet?
o Zijn we ons bewust van de processen en wat ze ons opleveren?
 Fenomenologisch bewustzijn: Hoe komt het dat onze bewuste ervaringen zo rijk zijn?
o Niet zozeer hebben we toegang tot de gedachten, maar hoe kopt het dat ze
zodanig rijk zijn dat we ze niet kunnen vertalen, niet kunnen beschrijven in
woorden/bespreken met iemand anders

BEWUSTZIJN ALS TOEGANG

Evidentie voor onbewuste informatieverwerking

 Gemaskeerd primen (Marcel)


o Jongen sneller herkennen als je voordien het woord meisje gezien hebt, dan
als je voordien het woord boompje gezien hebt
o Leuke is: presentatietijd prime dat je niet het gevoel hebt dat je dat hebt
gezien, maar het gaat nog steeds een effect hebben op hoe snel je het doet
 Impliciet geheugen
o Mensen met dementie/die niets meer kunnen onthouden, worden toch
beïnvloed door wat ze voordien juist gedaan hebben (zonder dat ze zich daar
bewust van zijn)
o Amnesie patiënt kon toch nog leren bewegingen te maken zonder dat hij zich
bewust was van dat leren
 Libet: onbewust in gang zetten van acties
o Als proefpersoon zit je op een stoel en voor jou zie je een klok met een wijzer
die ronddraait. Op een bepaald moment beslis je dat je met je wijsvinger zult
bewegen en je kijkt op de klok en je beslist wanneer je dat gaat doen. Je zou
verwachten dat eerst de beslissing genomen worden om te bewegen, dan de
hersenactiviteit en dan de beweging. Libet gebruikte EEG en kon dus zien
vanaf wanneer er activiteit was in de hersenen. Libet stelde vast dat 2
seconden voor je besloot om de beweging te maken er al hersenactiviteit
was. Je hebt niet de beslissing gemaakt om te bewegen en het dan uit te
voeren. Hersenen hebben dus informatie van wat je gaat doen voor je weet
dat je het gaat doen.
 Enigszins op losse schroeven gezet wegens problemen met replicatie

Is ons gevoel dat we controle hebben over onze acties(vrije wil) een illusie?

 Er gebeurt dus heel veel in onze geest en hersenen zonder dat we het weten.

70
Waarom het een illusie zou kunnen zijn

 We zien veel illusoire correlaties


o We hebben de gedachte kort voordat we de handeling stellen
o De gedachte is consistent met de handeling
o Er is geen andere duidelijke oorzaak voor de handeling
o Dus hebben we de handeling gecontroleerd door onze gedachte
 We denken overal verbanden te zien die er niet zijn

Misschien kunnen we een handeling wel nog bewust tegenhouden?

Situatie = zeer specifiek (wanneer actie geïnitieerd)

 Specifiek aan die specifieke situatie

Het model van de globale werkruimte

 Er zijn veel processen in de hersenen waar we ons niet bewust van zijn en dat is goed
o Belangrijk dat hartslag en zaken in je lichaam onafhankelijk van je bewustzijn
geregeld wordt
o Anders zou je als je je concentreert je hart niet laten kloppen en zou je
flauwvallen (de ene na de andere in de les)
Kan als subprocessen informatie hebben van wat er op dit moment gebeurt
o Heel veel achtergrondprocessen die nodig zijn om te kunnen blijven
functioneren
 Dat is wat ons bewustzijn doet => zorgt ervoor dat belangrijke
informatie van wat we op dit moment aan het doen zijn beschikbaar is
voor de processen in de hersenen
 Onbewuste processen zijn een probleem binnen het dualisme
o Retina reageert op basis van licht en dan hersenen dit verwerkt en je dingen
ziet is geen probleem binnen psychologie => wel probleem bij dualisme
o Wat gebeurt er vanaf je je ergens bewust van wordt
o Waarom hebben we een bewustzijn en wat doet dat dan?
 Bewuste processen zijn een probleem binnen het materialisme en het functionalisme
 Metafoor: Je kunt de hersenen vergelijken met een toneelvoorstelling
o Veel voorbereidende activiteiten in de achtergrond die onafhankelijk
gebeuren
o Alle activiteiten moeten zicht hebben op het toneelspel om zich af te
stemmen
 Bewustzijn is het beschikbaar maken van informatie aan het volledige brein

Als je een wordt kort aanbied heb je niet het gevoel dat je het hebt gezien, maar er is wel
hersenactiviteit

71
Als je het lang genoeg laat zien word je je er bewust van en worden er nog meer delen van
de hersenen actief

Andere reden waarom onbewuste processenverkeerd begrepen worden

 Angst dat hier irrationele driften zitten, die onder controle gehouden moeten worden
o Je moet opletten met onbewuste processen, want je hebt er geen controle
over en zouden wel eens slechte zaken kunnen zijn
 Angst dat men door het bestaan van onbewuste processen helemaal geen controle
meer zou hebben

Als je geen bewustzijn zou hebben zou het maar zielig zijn

BEWUSTZIJN: FENOMENOLOGIE

Waarom zijn onze bewuste ervaringen zo rijk aan betekenis?

 Gedachtenexperimenten (een bepaalde situatie creëren en denken wat er gaat


gebeuren)
o De Chinese kamer
 Komt iemand binnen met een chinees woord en dan iemand anders,
kan je zo de taal leren? NEE een taal is veel meer dan tekens
herkennen
o Mary als kleuronderzoekster
 Zit in een omgeving waar er alleen zwart wit is, is een onderzoekster
gespecialiseerd in visuele shit
 Mensen ziet anders reageren op bepaalde kleuren (bv rood en groen)
 Je kan niet weten als rood is als je nooit rood gezien hebt
 Je kunt weten wat liefde is als je nooit liefde gekend hebt
 Ervaring rijker dan wat je erover kunt lezen/ leren
 Tonen aan dat onze bewuste kennis rijker is dan informatie die doorgegeven wordt in
een Turing machine
o Sterker dan informatie
 Neurowetenschap: je hebt een woord en deel Broca deel Wernicke en ook deel …
cortex geacvtiveerd
o Ervaringen zo rijk omdat ze niet alleen bestaan uit woorden en vormen, maar
ook uit ervaringen uit de wereld waarin wij leven
 Onze bewuste kennis heeft extra qualia (die heel sterk verwijzen naar embodied
knowledge)

Embodied cognition geeft informatie over wat kan en wat niet

 3 meter naar beneden springen => sommigen gaan daar geen probleem mee hebben
en de wereld ziet er dus beetje anders uit

72
 Als je niet kan zwemmen gaan er bepaalde zaken onmogelijk zijn
 Hoe je over dingen nadenkt wordt vaak beïnvloed door wat jouw lichaam kan in deze
wereld

Ook abstracte kennis kan gebaseerd zijn op embodied cognition

 Metaforen (bijv. discussiëren als oorlogvoering)


o Geheugen wordt vaak gezien als opslagplaats
o Feit dat kennis verder gaat dan gewone woorden
 Abstracte begrippen zijn vaak geënt op emoties
o Of zijn wij zombies met waanbeelden van qualia?
o We hebbe het gevoel dat ons bewustzijn meer is dan een Turing machine
 Dat wat wij denken rijker is dan manipulatie van symbolen
 Of is dat een illusie? Misschien kunnen wij wel even veel doen als een
Turning machines => dan zouden we zombies zijn

HOOFDSTUK 8: INVLOED TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE OP HET DAGELIJKSE LEVEN

PSYCHOLOGISATIE VAN DE MAATSCHAPPIJ

Psychologisatie = de groeiende impact van theorieën en bevindingen uit de psychologie op


het dagelijkse leven

Vooral vanuit de toegepaste psychologie

 Lange tijd stiefmoederlijk behandeld in de geschiedenis van de psychologie


 Heel veel verschillende gebieden (bijv. sport, gezondheid, recht, management, ...)
 Drie klassieke gebieden: klinische psychologie, testpsychologie, en arbeids- &
organisatiepsychologie

1. KLINISCHE PSYCHOLOGIE

Situatie aan het begin 20ste eeuw

 Thuiszorg
 Neurologen voor minder ernstige gevallen die rijk genoeg waren
 Psychiaters in asielen
 Geen psychologen bij betrokken / toegelaten

EERSTE KLINISCHE CENTRA GERUND DOOR PSYCHOLOGEN

Begonnen aan universiteiten

Richten zich vooral op kinderen (opvoedkunde)

1896: eerste centrum

73
 Witmer (Pennsylvania)
 Auteur van de term “klinische psychologie”

Weinig steun van de academische psychologen(bijv. APA)

 Psychologie = wetenschap
 Schrik om de medici voor het hoofd te stoten

IMPACT WOII

Bij WOI veel meer psychische problemen dan voordien

 Shell-shock (Myers)
 Twee gevolgen
o Grotere nood aan tests om te zien wie gevoelig was
o Grotere nood aan behandeling

Toen USA aan WOII deelnam, meer volk toegekend aan militaire psychiatrische diensten

 Waaronder veel psychologen

Begin van client-centered therapie

 Door de grotere nood aan psychologische hulp


 Psychoanalyse duurde te lang en was te duur
 Carl Rogers: CCT en counseling als alternatief
o Cliënten helpen zoeken naar oplossingen door te luisteren, te begrijpen en te
steunen
o Hoefde je geen psychiater (medicus) voor te zijn
o Kon toegepast worden in elke situatie waar mensenhulp kwamen zoeken
(bijv. in scholen)

NA WOII

Antipsychiatrie

 1960s: Vragen over hoe patiënten behandeld worden in asielen


o Lobotomie
o Elektrische shocks
o Andere behandelingen die de integriteit van de patiënt ondergraafden
 Reactie van buiten de psychiatrie (in vraag stellen van machtsverhoudingen)
 Maar ook door een aantal psychiaters zelf
 Psychiatrie geneest geen patiënten maar houdt ze weg uit de maatschappij en wil ze
controleren
 Treft vooral minder sterke individuen

74
 Rosenhan: “On being sane in insane places”
o 8 ‘patiënten’ die de woorden “empty, hollow, thud” hoorden
o Allemaal opgenomen
o Gedroegen zich daarna normaal
o Ontslag ‘schizofrenie met remissie’
o Heden ten dage: je krijgt antipsychotica voorgeschreven
o Wel vragen of de resultaten van Rosenhan te vertrouwenzijn
 Dit moet veranderen:
o Meer respect voor de rechten en de waardigheid van de patiënten
o Hospitalisatie zo kort mogelijk en gericht op re-integratie
o Hospitalisatie moet vermeden worden (ambulantebehandeling)
 Was positief voor klinische psychologen
 Kritieken nog altijd van toepassing (bijv. behandeling van mensen met psychische
problemen die in gevangenis opgesloten worden)

Invloed vanuit de wetenschap

 Onderzoek naar de efficiëntie van therapie


 Eysenck (1952)
o Bestaande therapieën voor niet-psychotische problemen hebben geen effect
o Na 2 jaar voelt twee derden van de mensen zich beter, of ze nu therapie
gekregen hebben of niet
o Er moet meer onderzoek gebeuren naar welke therapieën wel helpen en
welke niet
 Voor een bepaalde stoornis
 Later onderzoek: betere resultaten dan Eysenck

Beschikbaarheid van medicijnen voor mentale stoornissen

 Minder mensen in klinieken


 Patiënten konden rustiger gehouden worden
 Voorschrijven van geneesmiddelen voorbehouden aan psychiaters
o (Klinische) psychologen kunnen de rest doen

SOCIAL MANAGEMENT

Toenemend belang staat in

 Verzorging zieken
 Beperken overlast door mensen die zich niet aande normen houden

Heeft geleid tot de verzorgingsstaat

 In ruil voor belastingen zorgt de staat voor je als je het moeilijk hebt

75
Belangrijke rol voor psychologen hierin

VERHOOGDE KENNIS (KLINISCHE) PSYCHOLOGIE IN DE MAATSCHAPPIJ

Mensen meer en meer geïnteresseerd in (klinische) psychologie

 Begonnen begrippen over te nemen (introvert vs. extravert, depressief, autistisch,


ADHD, ...)
 Begonnen denkkaders over te nemen (bijv. wat is belangrijk bij opvoeding, binnen
een relatie?)

Meer en meer interacties met mensen die je niet goed kent

 Inzichten van Rogers helpen hierbij en kunnen aangeleerd worden

2. PSYCHOLOGISCHE TESTS

Alle samenlevingen gebruiken 3 soorten tests

 Authenticiteitstest (bedrog ontmaskeren)


o Nagaan of je wel bent wie/wat je beweert
 bijv. Odysseus
 bijv. in het water gooien van vermeende heksen
 Kwalificatietests (kunde meten)
o Bijv. Koning Arthur en Excalibur
o Vechten tegen elkaar
 Diagnostische tests voor ziektes
o Bijv. uroscopie in Byzantium

Alle tests hebben drie kenmerken

 Ze zijn gepland (bedoeling om kennis te verzamelen)


 Ze hebben impact die verder gaat dan de resultaten zelf (zeggen iets over de
persoon)
 Diegene die de test afneemt heeft een hogerestatus

Psychologen probeerden de samenleving te overtuigen dat zij betere tests konden


ontwikkelen o.b.v. wetenschap

HET BELANG VAN BETROUWBARE EN VALIDE TESTS

Betrouwbaarheid

 Test zal hetzelfde resultaat geven


o Bij verschillende metingen
o Wanneer afgenomen door verschillende personen

76
 In 1904 geïntroduceerd door Spearman (cf. correlatiecoëfficiënt die pas ontdekt was)
en overgenomen door Thorndike

Validiteit

 Een test moet niet alleen betrouwbaar zijn maar ook meten wat hij beweert te
meten
o Bijv. uroscopie, voeten lezen, hersenomvang meten, grafologie, ...
 Werd al door Binet en Simon onderkend (op zoek naar tests die samenhingen met
resultaten op school)
 Vooral uitgewerkt in de jaren 1940-50 (APA task force)

ONGESTRUCTUREERDE INTERVIEWS SCOREN SLECHT OP BETROUWBAARHEID

Hollingworth (1922)

 Aan 12 ervaren personeelsdirecteurs werd gevraagd om 57 sollicitanten te ordenen


voor een vacature
 Interview zoals de personeelsdirecteur gewoonlijk afnam
 Het resultaat hangt sterk af van de manager (of het moment waarop de manager de
kandidaat gezien heeft)
 Belangrijk op te merken dat het ging om een realistische situatie!
 Redenen?
o • Eerste indruk o.b.v. impliciete persoonlijkheidstheorie(stereotypes, eigen
ervaringen)
o Impression management

PSYCHOLOGISCHE TESTS ALS EEN BETER ALTERNATIEF

Gestructureerde interviews zijn beter dan niet-gestructureerde interviews

Gestandaardiseerde tests zijn nog beter:

 Worden op dezelfde manier afgenomen


 Informatie over betrouwbaarheid en validiteit
 Personen kunnen vergeleken worden met de normsteekproef
 Idealiter een accumulatie van kwaliteit

IQ TESTEN

Proberen intelligentie te meten los van opvoedingen scholing

 Niet zo gemakkelijk want veel kennis is cultureel bepaald (bijv. woordenschat, weten
wat ontbreekt in tekeningen)
 Vooral een probleem bij gekristalliseerde intelligentie

77
 Intelligentie bestaat uit verschillende soortenintelligentie die tot op zekere hoogte
met elkaar samenhangen (bijv. verbale intelligentie vs. performantie-intelligentie in
Wechsler testen)

VAARDIGHEIDSTESTEN

Meten een of meerdere vaardigheden

 Dus wel inhoudgebonden (niet alleen potentie)


 Gaan na of een persoon genoeg weet om tot een bepaalde studie of een bepaald
beroep toegelaten te worden
 In veel landen vereist voordat men aan een unief mag beginnen (vertrouwen in
scholen)
 Ook manier van kwaliteitscontrole en vergelijking tussen landen (bijv. PISA)
 Waarschijnlijk geïnspireerd op China

PERSOONLIJKHEIDSTESTEN

Meten relatief stabiele eigenschappen die verschillen van persoon tot persoon

Woodworth Personal Data Sheet

 Meten van kwetsbaarheid voor shell-shock


 116 vragen (word je misselijk bij het zien van bloed? drink je elke dag whisky?)
 Twee eigenschappen die beter konden
o Niet alle vragen waren even valide
o Bedoeling van de test is duidelijk voor de persoon

Verdere ontwikkelingen

 Valideren van de vragen o.b.v. onderzoek (niet enkel face validity)


 Proberen het probleem van sociaal wenselijkheid te ondervangen
o Vragen die minder gemakkelijk te doorgronden zijn (MMPI)
o Leugenschalen
o Impliciete persoonlijkheidstests

Verschillen tussen niet-klinische personen

Allport

 Kijken naar welke adjectieven mensen gebruiken om zichzelf en anderen te


beschrijven

Catell

 Voerde factoranalyse uit op de adjectieven van Allport

78
 Kwam tot 16 persoonlijkheidstrekken

Eysenck

 Voerde ook factoranalyse uit, maar wou onafhankelijke factoren


 Kwam tot 3 factoren (introversie, neuroticisme, psychoticisme)

Na veel onderzoek: 5 factoren

 Openheid voor ervaringen


 Consciëntieusheid
 Extraversie
 Altruïsme / vriendelijkheid
 Neuroticisme

TESTS WORDEN HOE LANGER HOE BELANGRIJKER

Uit alle onderzoeken blijkt dat gestandaardiseerde tests veel beter scoren dan de
alternatieven

Kwaliteitscontrole (bijv. ingangsexamens en –tests)

Grotere kans dat beslissingen aangevochten zullen worden

Mensen meer en meer geïnteresseerd in hun eigenheid

3. ARBEIDS- & ORGANISATIEPSYCHOLOGIE

Werk sterk veranderd in de 20ste eeuw

 Van primaire sector (landbouw) naar de quartairesector (collectief gefinancierde


dienstverlening)

Industriële revolutie:

 Scheiding tussen werk en gezin


 Trek naar de steden
 Lange productieketens (weinig band meer met afgewerkte product)

INDUSTRIËLE PSYCHOLOGIE

Begin 20ste eeuw

 Arbeiders gezien als extensies van machines


o Willen alleen geld verdienen om aan lichamelijke behoeften te kunnen
voldoen
o Kunnen complex werk niet aan (is voor het management); dus opsplitsen in
eenvoudige deeltaken
79
 Alle deeltaken zo efficiënt mogelijk maken (scientific management; Taylorisme) en
verlonen (stukwerk)
 Onderzoek naar factoren die de productiviteit verhogen (bijv. belichting, rusttijden)
 Beste kandidaten selecteren

MENSELIJKE RELATIES

Mayo

 Niet zozeer de werktuigen en de verloning zijn belangrijk voor arbeiders, maar de


mate waarin de arbeiders zich gerespecteerd en gewaardeerd voelen en ze zich deel
voelen van een groep
 Een bedrijf draagt zorg voor de informele groepen en helpt die te creëren (bijv.
voetbalploeg van het bedrijf)
 Gebaseerd op (selectieve interpretatie) van de Hawthorne studies

Ander advies voor leidinggevenden

 Niet meer autoritair en bevelend


 Maar via overleg en inspraak (democratisch)
 Cf. verschillende types van leiderschap
o Autoritair
o Democratisch
o Laissez-faire
 Ingebed in een bredere maatschappelijke evolutie van een “bevelmaatschappij” naar
een “overlegmaatschappij”

HUMAN RESOURCE MANAGEMENT

Vanaf 1980

Werknemers zijn het belangrijkste kapitaal van een onderneming (cf. veel taken
overgenomen door machines en groeiend belang tertiaire en quartaire sector)

 Moet je voeden

Mensen zoeken zelf-actualisatie en realisatie in hun werk

 Je kunt hen dus vertrouwen


 Belang van autonomie en verantwoordelijkheid

OPLETTEN MET TE GEÏDEALISEERDE GESCHIEDENISSEN VAN DE WETENSCHAP

“Klassieke” studies en ontdekkingen worden meestal beter voorgesteld dan ze waren

 Te mooi om niet waar te zijn

80
 Originele stukken worden niet meer gelezen, maar het verhaal wordt doorverteld
 De onderliggende boodschap komt overeen met wat we nu belangrijk (waar) vinden
 Het verhaal is goed voor de wetenschappers
 Het verhaal is ook goed voor andere groepen (bijv. Hawthorne en het belang van
management)

Kan in het ergste geval leiden tot een pseudogeschiedenis van de wetenschap

HOOFDSTUK 9: WAT IS WETENSCHAP?

WELKE STATUS HEEFT WETENSCHAP?

Is het waar dat het debat gesloten is, zodra wetenschap ‘gesproken heeft’?

 Verondersteld dat de wetenschappers met 1 stem spreken

Is boodschap van wetenschappers en positivisten sinds het einde van de 19de eeuw

 Wetenschap heeft ons veel meer opgebracht dan de andere kennis (sinds de
klassieke culturen)
o We moeten naar de wetenschap luisteren als we vooruitgang willen maken
 Dit komt omdat wetenschap gebaseerd is op observatie en experiment, in
tegenstelling tot opinie en dogma
o Alle andere kennisvormen zijn meer gebaseerd op opinies en dogma
 Daardoor kunnen we vertrouwen hebben in wetenschappelijke kennis

SUPERIORITEIT VAN WETENSCHAP GEBASEERD OP 4 AANNAMES

 Er is een wereld buiten de mens die we kunnen begrijpen (realisme)


o Er is een wereld rondom ons
 We kunnen kennis verzamelen over die wereld die geldt voor iedereen (objectiviteit)
o Onafhankelijk is van wat iemand als wetenschapper denkt
 De waarheid van uitspraken hangt af van hoe goed ze met de objectieve realiteit
overeenstemmen
o Aristoteles heeft dit als eerste gedefinieerd in zijn definitie van waarheid
 Waarheid wordt gegarandeerd door het gebruik van de juiste, wetenschappelijke
methode (rationaliteit)

Maar wat is de wetenschappelijke methode?

PROBLEMEN

De meeste wetenschappers weten niet wat de “juiste, wetenschappelijk methode” inhoudt


(doen gewoon na wat hen voorgedaan werd)

81
 Ze weten niet wat ze erop moeten antwoorden

Diegenen die onderzoek gedaan hebben over de wetenschappelijke methode, komen tot het
besluit dat de methode niet altijd tot juiste informatie leidt

 Vooral filosofen en wetenschappers die niets meer deden die hierover nadachten

IDEEËN OVER WETENSCHAP IN DE OUDHEID

Plato

 Kennis moet van de ziel komen (rationalisme)


 Observatie leidt niet tot ware kennis (fouten in de observatie plus geobserveerde
wereld is niet de ware wereld)
o Wetenschap moet gebaseerd zijn op basis van de rede

Aristoteles

 Deductief redeneren is de basis van wetenschap (demonstraties, zelf-evidente


axioma’s)
o Op basis van axioma’s kom je tot de ware kennis
 Observatie kan bijdragen tot kennis maar volstaat niet als kennis
o Grote kans dat de observatie verkeerd is
 Ideaal van wiskunde en geometrie
o Wiskunde werd als belangrijk gezien voor de voortgezette opleiding
o Ideaal geometrie; op basis van beperkte axioma’s kan je alles afleiden

Skeptici

 Het is voor mensen onmogelijk om de werkelijkheid te begrijpen


o Er is een werkelijkheid maar we kunnen die niet begrijpen
 We moeten er dan ook geen uitspraken over willen doen
 In de 16de eeuw herontdekt dankzij vertaling van een overzichtswerk (Berkeley,
Hume)

IDEEËN OVER WETENSCHAP BIJ DE KATHOLIEKE KERK

Sint Augustinus

Kennis komt van God en wordt door hem geopenbaard aan de mensen die het waard zijn

 Voorrang aan kennis in het nieuwe testament en aan openbaringen aan heiligen en
kerkvaders
 Kerk bezit de ware kennis
o Ware kennis krijg je op basis van openbaringen

82
IDEEËN TIJDENS DE WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE

Galilei

 Nog altijd voorrang aan deductief redeneren


o Een wetenschapper kwam tot kennis door na te denken
o Observatie was een bevestiging van wat je dacht
 Wel nog grotere rol voor systematisch observeren
o Manen van Jupiter
o Snelheid waarmee een bol naar beneden rolt
 Hij ging in tegen aristoteles
 Experiment ter illusie
 Gedachtenexperiment (bijv. paal in de grond drijven)
 Hoe kan het dat de aarde beweegt en wij daar niet afvallen of kunnen op blijven
stilstaan

Bacon

 Belangrijkere rol voor bijdrage inductief redeneren tot kennisopbouw (een


wetmatigheid afleiden uit terugkerende observaties)
o Je ziet een aantal observaties terugkomen en op basis daarvan vorm je een
idee
 Als men aan een nieuw onderwerp begint, verzamelt men best zoveel mogelijk
observaties, waarin men dan wetmatigheden zoekt door te kijken naar:
o Elementen die de wetmatigheid aantonen
o Elementen die de wetmatigheid tegenspreken
 Op zoek gaan naar observaties die je overtuigingen tegenspreken
o De mate waarin ze de wetmatigheid aantonen of tegenspreken
 Op basis van deze kennis stelt men theorieën op die men verder verifieert op basis
van de data
 Kritiek von Liebig: Geen enkele onderzoeker werkt zo
o Puur exploratorisch onderzoek heeft geen zin
o Het heeft geen zin om te observeren zonder dat je echt weet naar waar je op
zoek bent
o De spanning tussen theorie en exploratorisch onderzoek is er vandaag de dag
nog altijd

Newton

 Tamelijk onduidelijk over wat zijn wetenschappelijke methode nu precies was


 Evolutie tijdens zijn leven:
o In het begin: vooral deductief redeneren (wetten van de fysica => in de lijn
van Plato, Aristoteles, Galilei)

83
o Op het einde: ook belang van observatie, inductief redeneren en verificatie
(kleurexperimenten)
 Hij zag meer en meer het belang van observatie in
 Inductief redeneren is hier ook belangrijk bij
 Als je dan iets gevonden hebt moet je het ook gaan verifiëren
 Beste samenvatting wellicht: Grotendeels zelfde opvatting als Aristoteles, maar de
axioma’s zijn gebaseerd op observatie, experimentatie en inductief redeneren, en
niet op demonstraties die zelfevident zijn

IDEEËN INDE 17-19 D E EEUW

Er is een soort van wig aan het ontstaan, voordien was het het ene of het andere, nu wordt
er gezegd dat je nooit 100% juist kunt zijn

Toenemend belang van probabiliteit

 Het verschijnen van de kansberekeningen


 We zijn niet 100% zeker of uitspraken waar zijn, want inductief redeneren is
achterwaarts redeneren, van data naar theorie
o Achterwaarts redeneren: we zien dingen gebeuren en zoeken daar een
verklaring voor, maar we weten nooit 100% zeker of dat de juiste verklaring is
 Huygens
o We kunnen wel heel zeker zijn (bijna 100%)
o We kunnen predicties afleiden en die testen
 We kunnen bepaalde zaken gaan voorspellen
 Probabiliteit houdt twee zaken in:
o Kansberekening bij processen met meerdere uitkomsten
o Persoonlijke zekerheid (wetenschapper moet te vertrouwen zijn)
 Bij inductief redeneren heb je geen onderliggende processen, je moet
die dus zelf wat gaan zoeken => heeft iets subjectief
 Zorgt ervoor dat status belangrijk wordt (men gaat een prof van een
universiteit eerder gaan geloven dan iemand die geen erkende titel
heeft)

Toenemend belang van hypothesen ‘die getest moeten worden’

 Uitspraken waarvan men niet 100% zeker is, zijn hypothesen (gissingen, speculaties)
 Soms kunnen we meerdere hypothesen hebben om iets te verklaren op basis van
verschillende theorieën (zoeken welke de juiste is)

Whewell

 Onderscheid tussen feit (ding ) en theorie (idee) is niet duidelijk te maken, want
beide hangen aan elkaar vast:

84
o Geen theorieën zonder feiten
 Theorieën zijn gebaseerd op feiten
o Geen feiten zonder theorieën
 Zelfde idee bij Comte
o Het idee dat je iets kan observeren zonder dat het beïnvloed wordt door wat
je denkt is onmogelijk

POSITIVISME

Einde 19de eeuw

Alle twijfels over de waarheid van wetenschappelijke uitspraken aan de kant geschoven

 Hier werd niet over gesproken


 Zeker niet op de populaire pers

Boodschap: Wetenschap is altijd juist en moet de leidraad vormen voor het menselijke
handelen

Bewijs: vooruitgang in de afgelopen decennia

20 S T E EEUW

Wetenschapsfilosofie

 Kunnen we de essentie van de wetenschappelijke methode vangen en die doorgeven


aan nieuwe gebieden?
o Nieuwe gebieden zoals de psychologie, sociologie, criminologie,…
o Hier zie je dus een verandering
 Vroeger waren er maar een aantal gebieden die een wetenschap
waren zoals fysica
 Nu is wetenschap meer een manier van iets onderzoeken die door
iedereen kan worden gebruikt
 Waarom is de wetenschap zo succesvol?
 Demarcatiecriteria voor de wetenschap die overal en altijd gelden?
o cf. inzicht in de 19de eeuw dat Euclidische geometrie niet de enige mogelijke
geometrie is
o je kan de axioma’s loslaten
o het is perfect mogelijk om na te denken over hoe bv een ruimte eruit zou zien
als je geen plaats hebt waar 2 rechten snijden
o de beschrijving van onze wereld op basis van axioma’s is de beschrijving van 1
bepaalde wereld => ER ZIJN DUS OOK NOG ANDERE MANIEREN OM DE
WERELD TE ZIEN

85
LOGISCH POSITIVISME

Wiener Kreis

 Groep wetenschappers en filosofen die bijeenkwamen om over wetenschap te


filosoferen
o Ze hebben een manifest geschreven
o Manifest is belangrijk door de kritiek die het heeft gekregen
 Wittgenstein
o Taal beschrijft de werkelijkheid
 Op basis van de analyse van de taal kunnen we de werkelijkheid weten
 We kunnen de werkelijkheid begrijpen door logica in de taal te
bestuderen
o Dus kan je de werkelijkheid begrijpen door de logische opbouw van de taal te
bestuderen
 1929 manifesto
o Er zijn twee soorten waarheden: empirische en logische
o Empirische waarheden zijn gebaseerd op verificatie (observatie en
experiment)
o Logische waarheden zijn gebaseerd op deductief redeneren en beïnvloed
door de taal
o Alle andere uitspraken zijn waardeloos (want je weetniet of ze waar of fout
zijn)
 Wetenschappelijke methode bestaat uit de cirkel (cyclus):
o Observeren
o Inductief redeneren (wiskundig wetten)
 Op basis van die observatie
o Verifiëren door objectieve, waardenvrije experimenten

Kritiek

 Verificatie leidt niet noodzakelijk tot ware kennis


o ‘Alle zwanen zijn wit.’
o Veel wetenschappelijke wetten bevatten niet-observeerbare variabelen (bijv.
wetten van Newton)
o Geen probleem zolang operationele definitie mogelijk
 Observeerbaar is een rekbaar begrip (bijv. elektronenmicroscoop, hersenscanner)
o Heel veel dingen die we observeren zijn indirect => alleen door een
elektronenmicroscoop kan je de structuur van atomen gaan afleiden
 Iets wat niet observeerbaar is, kan het nog worden(atoom) of misschien niet
(fosfohistidine)

86
o Heel lang werd gezegd dat atomen niet bestaan omdat je ze niet kan
observeren
 Juiste observatie is niet noodzakelijk juist begrijpen
o Het is niet omdat je iets kan meten dar het daardoor zinvol en waar is

Door kritiek kreeg positivisme een negatieve bijklank

 Naïeve (en verkeerde) overtuiging dat wetenschap altijd juist is en alle problemen
kan oplossen

FALSIFICATIE

Nieuwe demarcatiepoging

Popper

 Je kunt de juistheid van uitspraken o.b.v. inductief redeneren niet aantonen


 Maar je kunt de valsheid ervan wel aantonen (iets wat mensen niet vanzelf doen;
confirmatiezucht)
 Wetenschappelijke kennis begint met gissingen
o Op basis van falsificatie probeer je de foute gissingen eruit te halen

Observatie wordt beïnvloed door kennis

 Perceptie vereist interpretatie


 Interpretatie beïnvloedt de perceptie van (complexe) feiten
 Interpretatie geeft aan welke waarnemingenbelangrijk zijn en welke minder
 Interpretatie laat toe om gericht te zoeken

De overtuiging van logisch positivisme dat je objectief kunt observeren en verifiëren is dus
verkeerd

Zeker bij complexe problemen, is de interpretatie die kunt geven aan hetgeen je observeert
even belangrijk

Popper

 Omdat je niet kunt observeren zonder te interpreteren, moet wetenschap:


o De bestaande kennis in vraag durven stellen (i.t.t., pseudowetenschap en
psychoanalyse)
o Actief op zoek gaan naar verkeerde kennis door voorspellingen proberen te
weerleggen
 Als een uitspraak niet weerlegbaar is, dan is ze geen wetenschappelijke uitspraak
(‘God toont zijn liefde op verschillende manieren’)
 Hypothetisch deductief model (foto)
 Hoe falsifieerbaarder een theorie is, hoe sterker ze staat
87
o Bijv. voorspellingen van Einstein
 Betekent wel niet dat alle wetenschappelijke overtuigingen juist zijn!
o Zeker niet in het begin, wanneer ze nog niet voldoende falsificatietests
doorstaan hebben
o In principe weten we nooit helemaal zeker of een inzicht juist is

Problemen

 Moet falsificatie altijd leiden tot verwerping van een theorie?


o Slechte meting?
o Misschien is de theorie wel juist, maar onvolledig? (Uranus en Neptunus)
 Popper:
o Zolang een theorie meer falsificeerbaar wordt, is er geen probleem
o Wat niet mag, zijn ad-hoc aanpassingen (bijv. flogiston)

KUHN

Theorieën waarbij men niet gekeken heeft of het falsifieerbaar is, is geen wetenschappelijke
theorie

Popper had gelijk, maar onderschatte nog de relativiteit van de wetenschappelijke kennis

Alle kennis komt tot stand op basis van:

 Aannames van hoe de realiteit ineen zit


 Aannames over hoe de realiteit onderzocht kan worden
 Aannames over wat al geweten is

Alle aannames samen worden het paradigma genoemd

 Wetenschappers enkel aanvaard als ze binnen het paradigma blijven


(projectaanvragen, artikels, ...)

Alle wetenschappen beginnen met een voorwetenschappelijke periode, waarin men alleen
maar vaststellingen kan doen

 Geïsoleerde feiten proberen te begrijpen


 Modellen opstellen voor die kleine feitjes
 Modellen spreken elkaar dikwijls tegen
 Geen interactie tussen groepen die verschillende feiten onderzoeken
 Geen overeenstemming over methode die gebruikt moet worden

Op een bepaald moment wordt een paradigma gecreëerd

 Een algemene theorie wordt voorgesteld


 Begin van de echte wetenschap

88
 Maakt het mogelijk:
o Te weten waarop men moet focussen
o Welke vragen relevant zijn
o Hoe de vragen met elkaar samenhangen
o Hoe de resultaten moeten geïnterpreteerd worden

Als een paradigma gevonden is, normale wetenschap

 Oplossen van puzzels op basis van algemeen aanvaarde methoden


 Proberen de theorie te falsifiëren
 Wanneer afwijkende observaties, kijken of de observaties wel kloppen en/of hoe
men de theorie kan aanpassen binnen het paradigma
 Men heeft de illusie de werkelijkheid te kennen

Na verloop van tijd beginnen de afwijkende bevindingen te belangrijk te worden

Geen toename meer in kennis, maar veel ad hoc aanpassingen (i.p.v. juiste voorspellingen)

Leidt tot crisis, waarbij noodzaak gevoeld wordt om het paradigma in vraag te stellen:

 Nieuwe ideeën?
 Ideeën die misschien vroeger geopperd werden, maar genegeerd?

Wanneer paradigmashift, revolutie:

 Nieuwe inzichten volgen elkaar rap op


 Vroegere anomalieën worden begrijpbaar

Voorbeelden

 Astronomie: heliocentrisch model i.p.v. geocentrisch model


 Banen van planeten vormen geen cirkels (met epicirkels) maar ellipsen

Andere voorbeeld van revoluties

 Fysica:
o Newton
o Einstein
o Kwantummechanica
 Psychologie?
o Behaviorisme?
o Cognitieve psychologie?

Elke wetenschap maakt gebruik van paradigma’s

 We hebben geen enkele garantie dat het huidige paradigma juist is

89
 We kunnen zelfs vermoeden dat het niet juist zal zijn
 Misschien zijn alle paradigma’s wel juist en geven ze een ander beeld op een
werkelijkheid met veel verschillende facetten?
 De zelfverzekerdheid van wetenschappers is arrogantie (en onwetendheid)

POSTMODERNISME EN KENNISOORLOGEN

Als wetenschap relatief is, hoe zeker kunnen we zijn dat er wel een objectieve realiteit is, die
voor iedereen geldt? (realisme vs. idealisme)

Er is geen algemene waarheid, enkel een waarheid waar sommige mensen nu in geloven

 Er is geen algemene waarheid, enkel een waarheid waar sommige mensen nu in


geloven
 Die men wil opdringen aan anderen (wetenschap als onderdeel van machtsstrijd)
 Oorsprong van fake news?

PRAGMATISME ALS ALTERNATIEF?

De “waarheid” van uitspraken is problematisch

 Is er wel een objectieve realiteit buiten de mens?


 Kunnen we die begrijpen?
 Blijft die constant?

Een ander criterium is, hoe goed helpt onze kennis om te functioneren?

 “Ware kennis” is kennis die ons leven gemakkelijker maakt (ons meer controle geeft)
 Pragmatisme (Peirce)
o Tussen realisme en idealisme kan je niet beslissen, maar je kan wel gaan
kijken naar pragmatisme

Volgens het pragmatisme is de wetenschappelijke methode slechts 1 van 4 methoden om


tot bruikbare kennis te komen

Andere zijn:

 Methode van volharding (wat goed geweest is in het verleden, is goed voor de
toekomst)
 Methode van gezag (wat zeggen experts en gezagsdragers?)
 De a priori methode (wat komt overeen met mijnovertuigingen, intuïties?)

Pragmatisme lijkt a priori (intuïtief) zinvol en wordt ook veel informeel gebruikt, maar
heeft(nog?) geen goede naam binnen wetenschapsfilosofie

 Problemen om een sluitende definitie te vinden

90
 Oneenigheid binnen de bestaande geschriften

BESLUIT?

De twee extreme visies zijn wellicht verkeerd:

 Wetenschap is altijd juist


 Wetenschap is onmogelijk want er bestaat geen realiteit buiten ons

Tussenliggende visie waarschijnlijker

 Er is een realiteit die ons functioneren inperkt


 We proberen die realiteit te begrijpen, maar hebben geen garantie dat ons huidig
begrip juist is (hypothesen, paradigma)
 Vooral in het begin is het goed mogelijk dat verkeerde hypothesen opgeworpen
worden
o Falsificatie heeft tijd nodig
o Falsificatie op zich leidt niet tot begrip van hoe iets in elkaar zit (iemand moet
met het juiste idee naar voren komen en dit idee moet door de anderen
ernstig genomen worden)
o Wetenschappers zijn geen heiligen!
 Pragmatisme lijkt een bruikbaar criterium

HOOFDSTUK 10: IS PSYCHOLOGIE EEN WETENSCHAP?

PROBLEEM

Psychologie wordt tijdens de opleiding een wetenschap genoemd, maar in de bredere


samenleving wordt psychologie niet als een wetenschap gezien

“How to identify a psychology professor?

Psychologists are not real scientists, and can be easily identified by their screams of protest
whenever anyone questions whether psychology is a science”

WAAROM WORDT PSYCHOLOGIE EEN WETENSCHAP GENOEMD

XIX eeuw: Psychologie = de studie van de mens op basis van de wetenschappelijke methode

 Studie van de menselijke geest is al lang bezig: Aristoteles


 Gebeurde binnen drie gebieden:
o Filosofie
o Godsdienstleer (hoe kun je een goeie priester/dominee zijn als je de
psychologie niet kent?)
o Opvoeding (hoe kunnen we ouders/ leerkrachten helpen om de kinderen zo
goed mogelijk op te voeden)

91
 Maar gebeurde niet op een wetenschappelijke manier (prestige van de
wetenschappen)

Sociologie: maatschappij is een gevecht tussengroepen om macht

 Sociologie: gaat over groepen => groepen vechten altijd om macht

Om een nieuwe groep op te richten, moet je:

 Iets nieuws te bieden hebben dat de bestaande groepen interesseert


 Allianties aangaan met de bestaande, machtige groepen
o Zeker met groepen die macht hebben
 De bestaande groepen niet de indruk geven dat je aan hun macht zult knagen

Psychologie profiteerde van het toenemende belang van de wetenschappen aan de


universiteiten

 Nam de methode over


 Paste die toe op een nieuw gebied (uitbreidingmacht van de wetenschappen)
 Beloofde dat dit tot veel meer en betere inzichten zou leiden dan de bestaande
onderzoeksmethoden (hoger prestige menskunde)

Gevolgen voor de opleiding:

 Sterke studie van de wetenschappelijke methode


o Wetenschap hangt niet af van het onderwerp, maar van de gebruikte
methode (bijv. scheikunde)
 Of het een wetenschap is hangt alleen af van de methode die je
gebruikt => dus niet het onderwerp dat je onderzoekt
o Sterk beïnvloed door het positivisme
 Wetenschap gaat van feiten naar kennis op basis van observatie,
inductief redeneren en verificatie
 Geen variabelen die niet geobserveerd kunnen worden (operationele
definitie)
 Variabelen die niet geobserveerd kunnen worden bestaan niet
 Behalve als je ze in een getal kunt uitdrukken
o Bv. snelheid
 Theorieën zijn beschrijvingen van geobserveerde feiten (wiskundige
wetten)
o Methodolatrie (methode i.p.v. theorie)
 Methode is heel belangrijk
 Ze moesten statistiek beginnen leren
 Ze moesten methode beginnen leren

92
 De psychologie heeft misschien iets teveel aandacht gegeven aan de
methode
 Er was meer belang voor de methode dan voor de theorievorming
 Sterke studie van de wetenschappelijke methode
 Ook groot belang van de geschiedenis van de psychologie
o Als legitimatie van het nieuwe gebied
o Filosofische en medische inzichten werden gepresenteerd als voorlopers van
de psychologie

Meeste psychologen tevreden over de wetenschappelijke methode

 Systematische en cumulatieve kennis


o Houdt de kennis bij (duidelijk beschreven)
 Systhematisch: Stap voor stap uitgewerkt, bijgehouden en beschikbaar
gesteld
o Bouwt voort op bestaande kennis
 Cumulatief: bouwt voor op elkaar
 Gebruikt methoden die hun waarde bewezen hebben
o Zowel in psychologie als in andere wetenschappen
 Probeert te voorspellen
o Niet alleen achteraf te verklaren (makkelijker dan voorspellen)
 Nieuwe feiten kunnen bestaande kennis in vraagstellen
o Data hebben voorrang als we iets nieuws zien dat niet overeenkomt met onze
eigen overtuigingen => overtuigingen aanpassen

Alternatief = vaak pseudowetenschap (mensen die beweren wetenschappelijke methode te


gebruiken en dingen verkondigen, maar niet op de wetenschappelijke methode zitten)

 Vage, overdreven en ontestbare beweringen


o Die groep is zo en dat zit zo in elkaar en nog allemaal andere vage dingen
 Gebruik van verklaringen afteraf
o Als iets al gebeurd is kunnen we het makkelijk achteraf interpreteren
 Status van kennis is afh. van status auteur
 Confirmatie i.p.v. falsificatie
o Proberen bevestiging te vinden voor je overtuiging ipv te zoeken op iets dat je
kan overtuigen van wat verkeerd is
 Anekdotische kennis i.p.v. systematisch verzamelde kennis
 Gebrek aan openheid en replicatie door anderen
 Critici moeten bewijs leveren, niet diegenen die de kennis opgesteld hebben
 Aanhouden van kennis die aantoonbaar fout is
 Geen connectie met andere wetenschappen
 Alternatief dat heel gemakkelijk psychologie zou kunnen zijn

93
Inbedding in andere wetenschappen (hoe kunnen we dat zien?)

Is het zo dat psychologen alleen naar andere psychologen gebruiken? Of ook geneeskunde,
opvoedkunde?

Is het zo dat in geneeskunde verwijst naar psychologie soms?

Als mensen van de geneeskunde nooit naar psychologie verwijzen betekent dat het niet
ingebed is in de andere wetenschappen

 Één van de 7 hoofdclusters tussen sociale wetenschappen en geneeskunde


o Psychologie is een van de grote wetenschappen
 Tamelijk centraal in de wetenschappen

Tekening: hoe dichter bij elkaar, hoe meer ze naar elkaar verwijzen

WAAROM ZIET SAMENLEVING PSYCHOLOGIENIET ALS EEN WETENSCHAP?

1. Stereotiep beeld van psycholoog beantwoordt niet aan stereotiep beeld van
wetenschapper.
2. Veel psychologen buiten het onderzoek.
3. Psychologie is gemakkelijk
4. Psychologie heeft geen algemene theorie, die door iedereen aanvaard wordt.
5. Niet alle academische psychologen zienpsychologie als een wetenschap.

STEREOTIEP BEELD VAN PSYCHOLOOG BEANTWOORDT NIET AAN STEREOTIEP


BEELD VAN WETENSCHAPPER
Wetenschap is:

 Voor mannen
o Mannen zijn meer geïnteresseerd in dingen, wetenschap gaat over dingen
 Moeilijk
 Saai (niet creatief) en eentonig (aleen labowerk)
 Afhankelijk van geluk
o Meeste wetenschappers doen niets 1 procent ontdekt dingen
 Nooit fout (lineaire toename van kennis)

Wetenschapper is:

 Oude rare mannen


 Alleen geïnteresseerd in het doen van metingen (labo)

Stereotiep beeld wetenschapper bepaald door beeld van wetenschapper in de media

94
Eigen groep als beste zien, en andere groepen als gevaarlijk en negatief zien => waarschijnlijk
meer negatieve beelden over wetenschappers

Zeven types:

 Enge en kwaadaardige man (frequentst)


 Nobele redder van de wereld
 Verstrooid, een beetje gek
o Professor gobellijn
 Geen oog voor menselijke waarden
 Avontuurlijk (tijd en ruimte)
 Gevaarlijke man
 Hulpeloos in het dagelijkse leven

Stereotiep beeld psychologie

 Therapie (mensen in nood die bij psychologen komen)


 Geïnteresseerd in abnormaal gedrag (niet geïnteresseerd in hoe we elke dag
functioneren)
 Anderen helpen (ook school, arbeidspsychologie)
 Gemakkelijk (alles wat ze doen is gewoon hun intuïtie volgen)

Stereotiep beeld psycholoog

 Therapeut (Freud met de sofa)


 Soms positief (begrijpend), meestal negatief (stereotyp)

Tekening: de cliënt wordt meestal voorgesteld als een jonge vrouw

Eerste beeld wel nog steeds een man (ookal meestal vrouwen die afstuderen nu)

Opzoeken: cartoon psycholoog veel steretypen

Sommige kranten dagelijkse strip: Sigmund (met vrouw babbelen en zotte dingen
zegt voor humor)

Psychologie in boeken en films

 Een orakel: weet veel of denkt veel te weten


 Beïnvloeder: helpen of forceren
o Positief: helpen
o Negatief: een persoon op een bepaalde persoon laten gedragen op een
manier dat die zelf niet wilt
 Excentriek: Creatief of ongeorganiseerd
 Gewonde helper: Menselijk of niet effectief
o Psycholoog vaak zelf trauma (maakt soms menselijker)
95
 Negatieve beelden overheersen op de positieve

Beeld dat mensen van psychologen krijgen in de maatschappij ??

VEEL PSYCHOLOGEN BUITEN HET ONDERZOEK

Praktijkbeoefenaar vs. academicus (cf. geneeskunde)

Passen de bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek toe (?)

Kunnen kritisch evalueren wat nieuw aangeboden wordt (?)

Vergeten alles wat ze hebben “moeten” leren en vallen grotendeels terug op hun intuïties en
a priori methode

 Opluchting als ze afstuderen => kunnen weer normaal interageren met mensen
 Maken daardoor dezelfde fouten als niet-psychologen

Academische psychologen proberen zich te onderscheiden om de wetenschappelijke status


niet te ‘bezoedelen’:

 Nieuwe psychologie
o Zinvol in de eerste 50 jaar
 Experimentele psychologie
o Want men deed experimenten
 Wetenschappelijke psychologie
o Wetenschappelijke methode is meer dan alleen maar experimenten

Aparte verenigingen voor onderzoekers en praktijkbeoefenaars

 Je hebt klinische psychologie, bedrijfspsychologie voor onderzoekspsychologen

PSYCHOLOGIEKENNIS IS GEMAKKELIJK
Als de kennis belangrijk is, dan moet ze overeenkomen met wat ik intuïtief al wist

 Wat Aristoteles onder een demonstratie bedoelde, het moet juist aanvoelen om te
weten dat ik juist bezig ben

Positief: grotere interesse voor psychologie dan voor andere wetenschappen

Negatief: psychologen weten weinig dat ik zelf ook niet weet

 Onderzoek: mensen opgebeld en vragen aan mensen of een scheikundige meer


kennis heeft dan ik

96
 Van meer kennis die ze niet weten naar minder: chemie, geneeskunde, fysica,
biologie, psychologie, socioloog, econoom

HEEFT PSYCHOLOGIE AL EEN ALGEMENE THEORIE DIE EEN GLOBAAL KADER


BIEDT?
Veel methode, maar weinig theorie

 Is er een methode waar we op kunnen terugvallen en die voor alle psychologen kan
gelden?

Wel allerhande modellen om kleine observaties te ‘verklaren’

Kuhn: Psychologie zit nog in het prewetenschappelijke stadium, heeft nog geen paradigma

 Ze hebben nog geen theorie/ ze hebben nog geen paradigma


 Tekening: zolang we het geheel niet zien begrijpen we het niet echt
o Sommige dingen lijken een kant op te wijzen en andere dingen een andere
kant

NIET ALLE ACADEMISCHE PSYCHOLOGEN ZIEN PSYCHOLOGIE ALS EEN


WETENSCHAP
Niet overtuigd dat de essentie van de menselijke geest op een wetenschappelijk manier
bestudeerd kan worden

Kennis van de wetenschappelijke psychologie weinig bruikbaar in het dagelijkse leven


(praktijk)

Hermeneutisch alternatief: mens begrijpen in historische en culturele context i.p.v. menselijk


gedrag proberen te verklaren en voorspellen (beantwoordt alleen de vraag “hoe werkt het”,
niet wat is mens-zijn)

 Niet zozeer verklaren en voorspellen, maar wel de mens begrijpen

KRITIEK OP DE PSYCHOLOGIE ALS WETENSCHAP

Dilthey: Natuurwetenschappen vs. Geesteswetenschappen

 Natuurwetenschappen: proberen tot algemeen geldende wetten te komen op basis


van experimenten om fenomenen in de natuur te verklaren
 Geesteswetenschappen: proberen het menselijke functioneren van een individuele
persoon binnen een bepaalde context te begrijpen (niet verklaren)
o Je kunt een mens niet los zien van de omgeving
o Is zoals een historicus feiten uit het verleden probeert te begrijpen

Dilthey: 4 belangrijke zaken voor de psychologie


97
 Het moet proberen de inhoud te begrijpen (niet de onderliggende mechanismen)
o Bv dyslexie begrijpen, begrijpen waarom sommige meer last hebben met
lezen, je kan het proberen begrijpen, maar ook bv proberen verklaren en
daarop ingrijpen
 Onderwerp is de menselijke ervaring in haar totaliteit (ook wil en emotie, naast
cognitie)
 Mens zit in een context; kun je niet geïsoleerd bestuderen
 Hiervoor is begrijpen nodig, niet verklaren.

Dilthey: begrijpen bevat drie niveaus

 Elementair begrijpen om eenvoudige levensproblemen op te lossen


o Wat iedereen min of meer doet
 Empathisch begrijpen, waarbij men de ervaringen van iemand anders ook ervaart
o Geesteswetenschappen doen dit, proberen ook de ervaringen van de persoon
te begrijpen
 Hermeneutisch begrijpen, waarbij men eenpersoon beter begrijpt dan de persoon
zelf
o Hermes: boodschapper goden, proberen begrijpen wat er echt aan de hand is
en door dat je beter weet wat er aan de hand is dan de persoon zelf kun je die
helpen

Hermeneutisch begrijpen:

 Freud
 Jung:
o collectieve onbewuste (archetypes)
o Introversie vs. Extraversie (voor Jung geen verschil tussen introversie en
extraversie) => Jung maakte er als eerste een onderscheid tussen
 Adler
o Wille zur Macht (Nietzsche)
 Erik Erikson
o Acht levensfasen
 Bowlby
o Geborgenheid en scheidingsangst
 Ergopsychologie

Empathisch begrijpen:

 Rogers
 Maslow (mijn wetenschappelijk begrip is niet genoeg als therapeut, vader, leraar)
o Allebei half wetenschapper (begonnen als wetenschapper)

98
 Waren niet zozeer tegen wetenschappelijke methode, maar beschouwden ze slechts
als beperkt van toepassing

Individu begrijpen

 Wetenschappelijke psychologie gaat vaak om de ‘gemiddelde mens’


o Zoals de meeste mensen zich zouden gedragen, zoals het normaal gaat
 Wanneer oog voor individuele verschillen, dan niet voor het eigene van het individu,
maar vooralgemene karakteristieken waarop mensenverschillen
o Niet over wat is eigen aan het individu, maar wel op welke dimensies mensen
verschillen => 5 persoonlijkheidstrekken (bv introversie en extraversie),
mensen problemen plaatsen binnen een matrix
 Wetenschap vereist dat je de afhankelijke variabele in een getal kunt uitdrukken
(feiten vs. waarden)
o Nodig om al je statistiek te kunnen uitvoeren
o Betekent dat we vooral interesse zullen hebben in die dingen in de mens die
we in een getal kunnen uitdrukken

Wetenschappelijke psychologie is beperkt tot:

 Blanken (koloniaal)
o Heel vaak beperkt tot blanke proefgroepen
 Mannen (sexistisch)
o Zijn de standaard waarvan vrouwen afwijken
 Mannen zien zichzelf als de standaard, het normaler en als iets
daarvan afwijkt is het abnormaal
o Beslissen wat het waard is om te onderzoeken
 Waar geld aan besteden en waar niet?
o Interesse voor genderafwijkingen, die stereotiep geïnterpreteerd worden
o Niet veel interesse voor de sociale context
 Waar mannen en vrouwen het meest van verschillen is interesse in
mensen vs dingen

Valse beweringen over objectiviteit en universele validiteit (bv dat wetenschap altijd tot de
juiste kennis leidt)

 Uitspraken van psychologie-onderzoekers worden sterk beïnvloed door


maatschappelijke context:
o Veranderende waarden rond seksualiteit
o Veranderende waarden rond belang individu vs. Groep
o Beïnvloed door (linkse) politieke overtuigingen
 Ene zeggen dom zijn andere zeggen niet genoeg geld te verdienen
 Replication crisis

99
o Eigenlijk overdrijven jullie, je wetenschappelijke …, denken dat jullie juister en
betrouwbaarder zijn dan jullie in feite zijn
 Waarheid is een sociale constructie die men aan anderen probeert op te leggen

Bestaat er een psychische realiteit buiten ons die wij kunnen begrijpen en waarvan we
kunnen zeggen, als je het zo doet ben je goed bezig of is het zo dat ??

NIEUWE EVOLUTIE: KRITISCHE PSYCHOLOGIE

Nieuwste bijdrage hermeneutische psychologie

 In psychologie is idealisme belangrijker dan realisme


o Er bestaan geen objectieve realiteiten buiten diegene die we hebben ervaren,
die voor iedereen geldt en dus die voor iedereen waar zou zijn
 Wetenschap is een sociale constructie (geen vaste waarheden die ontdekt
kunnen/moeten worden)
 Psychologen hebben morele verantwoordelijkheid want hun uitspraken hebben
invloed op het leven van mensen
o Wanneer psychologen iets zeggen, heeft dat een invloed op het leven van
anderen, dus als psycholoog mag je niet zomaar uitspraken doen

Investeert sterk in kwalitatieve onderzoeksmethoden als alternatief voor kwantitatieve


onderzoeksmethoden

 Complementair of wederzijds uitsluitend?

Kwantitatieve en kwalitatieve methoden vullen elkaar aan

GESPLETENHEID BINNEN DE PSYCHOLOGIE

Spanning tussen de natuurwetenschappelijk een de geesteswetenschappelijke benadering


van de psychologie al aanwezig sinds begin

 Handboeken
 Belangrijkste psychologen (pragmatisch criterium)
 Uitloper van de twee culturen (klassieke studies vs. natuurwetenschappen)
 Had gehoopt dat psychologie ze bij elkaar zou brengen

Psychologie gefaald als brug tussen de twee

 Ligt eerder pal op de kloof, breekt soms zelfs

Wetenschapsgeschiedenis beter alternatief?

GEVOLGEN VOOR VAK GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHOLOGIE

Geschiedenis kan op veel verschillende manieren geschreven worden

100
Eerste jaar dat men psychologie had, had men al geschiedenis van de psychologie

 Klassiek als legitimatie van onderzoeksgebied


o Geschreven door betrokkenen
o Ziet nu als progressie uit het verleden
 We maken altijd maar vooruitgang
o Steeds toename van kennis
o Overzicht van ‘verwezenlijkingen
o 1 vorm van de geschiedenis
 Kritisch ter relativering van huidige toestand (niets is goed, alles in vraag stellen)
o Welke conceptuele aannames hebben ons tot hier geleid?
o Welke maatschappelijke factoren hebben de geschiedenis beïnvloedt?
o De geschiedenis had er anders kunnen uitzien

Kan de geschiedenis door een psycholooggegeven worden?

 Behoort altijd tot een bepaalde stroming (bijv. mainstream vs. kritisch)

Door een geschiedkundige? (In sommige universiteiten gebeurt dat)

 Behoort ook tot een cultuur


 Heeft kennis nodig van het vak en de evoluties daarin
 Moet ook ‘een’ geschiedenis kiezen

HOOFDSTUK 11: PSYCHOLOGEN EN OPEN SCIENCE

STATUS WETENSCHAP

Wetenschap heeft aan status ingeboet in de laatste 10 jaar

 Populistische politici die een “algemene waarheid” in vraag stellen (duidelijke


invloed post-modernisme => waarheid is, wat ik zeg)
o Is een visie opgelegd door een “elite”
 Nieuwe elite wilt dat zij overtuigd worden van hun waarheid
 Leefbaarheid van de wereld?
o Veel gebracht, maar ook allerhande gevaren
o Wetenschap heeft ons goeie en slechte dingen gebracht
 Wetenschappelijke kennis blijkt minder zeker te zijn dan beweerd door positivisten
(cf. wetenschappers spreken dikwijls elkaar tegen).
o Hele discussie tussen wetenschappers die elkaar aanvielen vanuit HUN
waarheid (DE waarheid bestaat niet)

WETENSCHAPPELIJKE PSYCHOLOGIE GONE WILD

101
Meeste geschriften die gepubliceerd worden, moet je met een grote korrel zout nemen

De bewering van Ioannidis (2005) raakte ook een gevoelige snaar bij psychologen, want in
het begin van de 21ste eeuw werden zeer contra-intuïtieve bevindingen gedaan

Psychologen vonden het leuk dat ze bevindingen konden vinden die niet overeen komen
met onze intuïtie

 Mensen zijn zich niet bewust van de ware oorzaken van hun gedrag en kunnen
gemakkelijk gemanipuleerd worden (gaat terug op Freud, maar wel zogezegd
wetenschappelijk onderbouwd) => soort van conditionering
o Voelen zich slimmer als ze geprimed worden door het woord “professor”
anderen kregen bv. slager te zien => wat men beweerde gevonden te hebben
was dat de studenten met professor geprimed werden beter scoorden op de
toets (kan zijn doordat ze stress krijgen van een lager beroep te zien en dan
minder
o Studenten gaan trager lopen als ze een tekst gelezen hebben over oude
mensen (zinnen in juiste volgorde zetten, deel over oude mensen en deel niet
=> studenten over oude mensen gelezen hebben, wandelden trager => info
over oude mensen geactiveerd dus beginnen zich te gedragen zoals oude
mensen en die wandelen dus trager)
o Mensen die geld zien, werken liever alleen (mensen die geld zagen wouden
alleen werken => om het geld te krijgen waarschijnlijk)
o Door de pose van een body-builder aan te nemen, voel je je sterker
o Je kunt je van je morele problemen verlossen door je te wassen
o …
o allerhande dingen die gepubliceerd werden => grote invloed omgeving

Contra-intuïtieve bevindingen in de psychologie

 Mensen zijn zich niet bewust van de ware oorzaken van hun gedrag en kunnen
gemakkelijk gemanipuleerd worden
 Er worden correlaties van .9 (heel hoog) gerapporteerd tussen hersenactiviteit en
menselijke kenmeren (meeste correlaties zijn .2)
o Kan eigenlijk niet
 Bem (2011): artikel in toonaangevend tijdschrift waarin hij statistisch “aantoonde”
dat mensen helderziend zijn
o Zat voor computerscherm, links en rechts was er iets dat kon aangeboden
worden
o Volledig random
o Ene plek iets licht erotisch en andere plek iets neutraals, aanduiden waar je
denkt dat de interessante stimulus zal verschijnen

102
o 54 procent van de studenten juist (normaal 50 procent want gokken en ½
kans dat je juist bent)

De situatie werd nog erger toen duidelijk werd dat sommige “wetenschappelijke”
psychologen hun data gewoon uit hun duim zogen

 Affaire Stapel (Nederland)


o Van de 50 artikels die hij publiceerde, werden er 45 uit zijn duim gezogenµ
o Niemand merkte het op
 Hoeveel cowboys zijn er?
o Is het maar een persoon of zijn er meerdere?
 Is dit beperkt tot sociale psychologen (en managementpsychologen)?

Mensen begonnen zich vragen te stellen

REDENEN WAAROM WETENSCHAPPEN OP HOL GESLAGEN KONDEN ZIJN

Te veel vertrouwen in de integriteit van wetenschappers (“ons kent ons”)

 Te weinig controle

Wetenschappers krijgen krachtige statistische pakketten, waar ze niet voldoende kennis over
hebben (kalashnikovs)

Wetenschappers moeten succes hebben om benoemd te worden en geld voor onderzoek te


krijgen

 Publish (je worst afgerekend op hoeveel publicaties je hebt) or perish


o Publiceer of verga
 Tijdschriften hebben hoge rejection rate en reviewers doen lastig
o Niet makkelijk om in tijdschrijften gepubliceerd te raken => reviewers =>
collegas die je artikel bekijken en zien of het interessant genoeg is

Mediatisering van sensationeel wetenschappelijke onderzoek

 Persconferenties georganiseerd door universiteiten (voor bv vtm en vrt)

HOE ERG IS HET?

Stel dat we een reeks proeven herhalen, hoe vaak zouden we dan het oorspronkelijke
resultaat kunnen repliceren?

 Als het onderzoek goed gebeurd is, zou je 80% van de bevindingen moeten kunnen
repliceren

100 studies herhaald uit drie gebieden (algemene psychologie (allerhande onderwerpen),
cognitieve psychologie (serieuzere mensen) en sociale psychologie)

103
 Slechts 36/100 bevindingen konen gerepliceerd worden
 50% van de artikels die primair cognitieve psychologie waren
 25% van de artikels die primair sociale psychologie waren

REPLICATIECRISIS!! (ook in andere wetenschappen)

WAAROM HEBBEN WETENSCHAPPERS DE INDRUK DAT ZE IETS GEVONDEN


HEBBEN TERWIJL DAT NIET ZO IS?

VERKEERD BEGRIP VAN DE STATISTIEK


Wetenschappers interpreteren een statistisch significant verschil (p < .05) als bewijs dat een
fenomeen bestaat

 p < .05 is alleen een aanwijzing dat er “misschien iets is”


o 5% kans dat er geen effect is, maar dat jij toch een verschil vond in je proef
(alleen indicatie)
o daarom goed om een belangrijk effect een paar keer te herhalen
 Men moet altijd op zijn hoede zijn voor storende variabelen (interne validiteit)
 In hoeverre kan men het resultaat van een experiment interpreteren als bewijs voor
een algemene eigenschap van de mens (externe validiteit)?

Wetenschappers onderschatten het belang van replicatie

 Is niet sensationeel (dus overgelaten aan onervaren studenten)


 Als herhaald, “zie je wel”; als niet herhaald, “er zal wel iets verkeerds gedaan zijn”
 Daardoor hebben individuele replicaties weinig kans om in een tijdschrift te worden
gepubliceerd (en bekend te worden bij de onderzoekers)

Het feit dat onsuccesvolle replicaties weinig kans maken om gepubliceerd te worden, wordt
de file drawer problem genoemd (studie blijft in de lade liggen en de literatuur is niet meer
representatief voor het onderzoek)

Alleen significante effecten komen in literatuur terecht, al de rest in mapjes in schuif


gebleven

Heel veel kon dus niet kunnen herhaald worden

Twee oorzaken voor file drawer problem

 Auteurs minder geïnteresseerd om resultaten op te schrijven


 Editors en reviewers zullen weigeren om het ms te aanvaarden

File drawer problem is vooral een probleem bij conceptuele replicaties

 Directe replicatie = exact hetzelfde doen

104
 Conceptuele replicatie = hetzelfde onderzoeken op een nieuwe manier
 Geen effect bij een conceptuele replicatie: het fenomeen generaliseert zich niet (men
gaat iets anders doen)
 Wel effect bij een conceptuele replicatie: zie je wel en het generaliseert zich naar
nieuwe situaties (wordt gepubliceerd)

Als je 5 artikels kunt vinden over iets, betekent dat waarschijnlijk dat het nog 100 andere
zijn, maar die hadden het niet kunnen herhalen, dus niet gepubliceerd

VERKEERD GEBRUIK VAN DE STATISTIEK


Onderzoekers zijn sterker geneigd om data kritisch te bekijken als die niet aan de
verwachtingen beantwoorden dan als dat wel het geval is

Bv. Festival: voorspelling is dat studenten na het juist arrangeren van de zinnen over festival,
iets sneller zullen wandelen naar buiten

Klein verschil in voorspelde richting, niet significant => naar data kijken, kan misschien
afhangen van 1 persoon die extreem snel of extreem traag wandelde => misschien komt het
wel uit als je het aantal proefpersoon verdubbeld

 Is er evidentie voor outliers, die weggelaten kunnen worden?


 Ik verdubbel het aantal proefpersonen, zodat het verschil statistisch significant wordt
 Twee van de vier geteste condities bevatten het voorspelde verschil; ik rapporteer
alleen die.
 Als ik een onafhankelijke variabele toevoeg (bijv. geslacht, leeftijd, ...), dan wordt het
effect significant voor 1 bepaalde groep Ik heb vier afhankelijke variabelen gemeten.
Ik vind het effect alleen in één variabele; dus rapporteer ik die.
 Als ik een andere (ingewikkelde) analyse uitvoer, vind ik wel iets significants
 Als ik mijn afhankelijke variabele anders definieer, dan vind ik wel een verschil
 …

Gevolg is dat onderzoekers meer dan 5% kans hebben om een sensationeel effect te
“vinden”, terwijl er in werkelijkheid niets is

 Kans kan opgedreven worden tot 60%


 “questionable research practices”
o Niet dingen verkeerd willen doen, maar willen iets vinden, iets significant
willen maken dat het niet is
 Folteren en HARKen

Is geen wetenschap meer, maar wetenschapsbeoefening zoals bekritiseerd door


postmodernisten (wetenschappers zijn niet geïnteresseerd in de “waarheid”, maar proberen
macht te veroveren en hun overtuigingen op te dringen aan anderen)

105
WAT KUNNEN WE DOEN AAN DE REPLICATIECRISIS?

Postmodernisten & wetenschapscritici:

 Niets; is hoe de mens functioneert


 Wetenschappers een toontje lager doen zingen (enige wat wij kunnen doen is er
minder aandacht aan schenken)

Wetenschappers

 Sommigen: “het wordt allemaal overdreven”


 Anderen: condities creëren zodat wetenschap beter wordt
o Meer inzicht geven in de verzamelde gegevens
o Replicaties publiceren (lagere rejection rates)
o Registered reports (men zegt wat men gaat doen en hoe men de data gaat
analyseren; wordt door de reviewers beoordeeld en aanvaard; pas dan voert
men het onderzoek uit)
o Meer statistiekonderwijs!
o Betere theorieën!
o Minder klemtoon op publicaties

Redenen voor skepsis

 Problemen zijn al langer gekend


 Veel wetenschappers doen voort zoals ze gewoon waren
 Editors en reviewers hebben de tijd en de expertise niet om beter submissies af te
dwingen
 Wetenschappers blijven fouten maken, ook als ze zeggen dat de data beschikbaar zijn
en preregistratie gebruiken
 Te veel focus op methode en niet genoeg op begrijpen van wat er gebeurt en
waarom het gebeurt

OPEN SCIENCE

Positieve dingen: wetenschap transparanter/ opener maken => open science (was
misgelopen door geheimhouding)

Een gebrek aan openheid heeft bijgedragen tot de replicatiecrisis

 Auteurs houden de data en de stimuli voor zich


 Tijdschriften zijn te duur voor veel geïnteresseerden (enkel wie aan een rijke
universiteit werkt, kan erbij),
 Editors hebben te veel macht over wat er verschijnt

Het internet maakt mogelijk om:

106
 Veel meer te publiceren
 Veel meer data beschikbaar te maken
 Tijdschriften te omzeilen bij het beschikbaar maken van informatie (websites)

CREATIE VAN OPEN ARCHIEVEN (REPOSITORIES)

Omdat onderzoekers veel (moeten) verhuizen, hebben ze zelden stabiele websites

Open archieven zouden hen moeten helpen om data en teksten beschikbaar te stellen

 Elektronische bibliotheek van de universiteit


 Open Science Framework
 Supplementary materials bij artikels in tijdschriften
 Github, ...

OPRICHTEN VAN DRUKKINGSGROEPEN

Onderzoekers begonnen zich te organiseren om open science te promoten

 Belgian Reproducibility Network


 The Society for the Improvement of Psychological Science

Veel gebruik van sociale media (voor 2000 geen sociale media en moest alles via
tijdschrijften gebeuren)

 Blogs
 Twitter (Mastodon)
 Facebook (in mindere mate)

HERANALYSE VAN BESTAANDE DATA

De beschikbaarheid van data maakt het mogelijk om nieuwe vragen te beantwoorden

 Big data (ook in psychologie)


 Verschillende analyses leiden soms tot andere besluiten, zelfs als ze goed uitgevoerd
zijn (complexiteit van de data)
 Onderzoekers kunnen elkaar helpen door de computercode van hun analyses te
delen

DE MACHT VAN UITGEVERS EN TIJDSCHRIFTEN

Delen van bevindingen is een essentieel kenmerk van wetenschap

 Oorspronkelijk via brieven en boeken (in eigen beheer)


 Wetenschappelijke verenigingen en academies, die opgericht werden, begonnen
proceedings en tijdschriften te publiceren (zo zijn de eerste tijdschriften ontstaan)
 Sommige proffen aan universiteiten begonnen ook met eigen tijdschrift
107
 Allemaal nogal amateuristisch en beperkt in volume
 Wisten niet wat te doen met de toename van het aantal inzendingen in de jaren 1980

Commerciële uitgevers (bijv. Elsevier, Academic Press, ...) => nieuwe uitgeverijen opgericht
om wetenschappers en academiën te helpen boden hun diensten aan:

 Gingen bestaande tijdschriften drukken en verspreiden voor wetenschappelijke


verenigingen
 Waren bereid om nieuw tijdschriften te drukken en te verspreiden voor (nieuwe)
wetenschappelijke verenigingen
 Begonnen zelf nieuwe tijdschriften uit te geven; benoemden een editor en een
editorial board om het tijdschrift wetenschappelijk te maken

Aantal inzendingen verhoogden sterk, omdat:

 Het aantal universiteiten groeide


 De universiteiten werden groter
 Onderzoek werd goedkoper (computer)
 Academici werden beoordeeld op hun prestaties (publicaties)

Bijv. FPPW aan de UGent (vroeger elke prof secretariaat en assistent)

 1990
o 1200 studenten
o 30 proffen (proffen niet afgeschaft, maar samengevoegd in vakgroepen) =>
moest bewijzen dat wat je ging doen goed genoeg was om op te doctoreren
=> maar weer groter belang van tijdschriften
o 5 internationale publicaties
 2022
o 7000 studenten
o 100 proffen
o 716 internationale publicaties

Doordat de sterke groei van tijdschriften, noodzaak om de “goede” van de “slechte” te


onderscheiden

 Peer review
 Opgenomen in directories met internationale verspreiding
o APA Psychological Abstracts
o Institute for Scientific Information (Social Sciences Citation Index) (gaven elk
jaar een boek uit dat op lijstte voor elk artikel, in welke artikels ernaar
verwezen werd)
 The Science Citation Index

108
o Hoeveel wordt er naar een artikel in een tijdschrift verwezen in de eerste 2
jaar?
o Bv. Psychological review: 4, betekent dat 4 artikels in de afgelopen 2 jaar
ernaar verwezen werden (correleert goed met de indruk die de onderzoekers
hadden over de invloed/belang van het tijdschrift)

Journal Impact Factor (in de lijst + goeie score anders brol)

 Niet alleen informatie, maar ook ranking => men begon de rankings te publiceren en
ze werden een objectief criterium van kwaliteit)
 Citaten werden gezien als een objectief criterium voor kwaliteit

Publicaties in prestigieuze tijdschriften en met veel citaten werden de munteenheid van


wetenschappers

 Benoeming en bevordering
 Geld om onderzoek uit te voeren (doctoraatsstudenten, projecten, soft money)

Ongewilde gevolgen van de JIF (Journal Impact Factor)

 Veel macht voor de Web of Science


o Een tijdschrift dat niet op de lijst voorkomt is geen goed tijdschrift
o Andere gegadigden (Google Scholar, Elsevier Scopus, ...)
 Versterkte de dominantie van Engelstalige tijdschriften (konden onderhandelen met
Web Of Science zodat het opgenomen werd in de lijst)
o Niet-Engelse tijdschriften werden ofwel niet opgenomen in de lijst of hadden
lage JIF
o Uitgevers in de Engelstalige wereld hadden een voetje voor (ons kent ons)
 Boeken verloren hun prestige
 Editors werden onder druk gezet om de JIF te verhogen
o Sensationele artikels met veel publiciteit!
o Auteurs verplichten naar artikels in het tijdschrift te verwijzen
o “Review” artikels in tijdschriften, waarin het voorbije jaar beschreven werd
o Geen boekbesprekingen of andere niet-citeerbare artikels meer!

Problemen met de JIF (begonnen als iets goed, maar heeft heel veel ongewilde negatieve
gevolgen gehad)

 Kleine verschillen kunnen aanleiding geven tot grote rankingverschillen


 De impactfactor komt meestal van een paar artikels waar heel veel naar verwezen
wordt (komt vooral van 2 of 3 artikels, waar iedereen op springt)
 Meeste artikels in prestigieuze tijdschriften krijgen niet meer citaten dan artikels in
minder prestigieuze tijdschriften (alleen die 1, 2 of 3 beste maken het verschil)

109
 Publiceren in een tijdschrift met hoge JIF betekent dus niet dat jouw artikel veel
impact gehad heeft (bijv. je kende de editor of de editor doet hetzelfde onderzoek als
jij)

Op dit moment druk om minder belang te hechten aan publicaties en citaten

 Maar wat is het (objectieve) alternatief?

DE MACHT VAN UITGEVERS EN TIJDSCHRIFTEN INPERKEN

Commerciële uitgevers kregen te veel macht

 Rejection rates tot 95% (bijv. Nature, Science, Psychological Review, ...)
 Dreven tussen 1990 en 2020 de prijzen zo hoog op dat geen enkele universiteit nog
alle tijdschriften konden betalen (tijdschriften weren elk jaar 10% duurder)
 Hebben winstmarges rond 30%, want
o Academici doen veel zonder betaald te worden (editor, reviewer, ...)
 Worden betaald door universiteit, editors, reviewers werken bijna
voor niets
o Door internet werden de kosten veel lager
o Niet meer nodig om getypte manuscripten over te typen
o Door internet konden de diensten uitbesteed worden naar lageloonlanden
(Bangladesh etc.)

Hebben we nog uitgeverijen nodig in de huidige wereld?

 Tijdschriften moeten niet meer aan bibliotheken verkocht te worden


 Tijdschriften moeten niet meer gedrukt worden
 Alles kan beschikbaar gemaakt worden op het internet

Open access tijdschriften

 Dikwijls door wetenschappelijke verenigingen


 Kosten zo laag mogelijk houden

Problemen

 Hoe verzeker je continuïteit als het initiële enthousiasme wegebt?


 Toch nog altijd kosten als je het goed wil doen terwijl je geen abonnementsgeld krijgt
 (als je het niet zelf wilt doen maak je kosten)

Oplossing

 Vraag aan de auteurs om de kosten te dekken voor publicatie


o Geen inkomsten van abonnementen meer, dus auteurs betalen kosten rond
publicatie

110
 Kunnen ze betalen vanuit hun projectgelden of het geld dat de bibliotheek uitspaart
omdat er geen tijdschriften meer gekocht moeten worden
o In verder stadium: universiteiten minder betalen, dus kunnen het gebruiken
voor APC’s (of zoiets)

Tegenreactie commerciële uitgevers

 Ze begonnen de wetenschappelijke verenigingen iets meer te betalen voor hun


tijdschriften, zodat die bij hen wilden blijven uitgeven
 Als de wetenschappers betalen, dan kunnen wij daar ook geld aan verdienen
o Mogelijkheid om open access te kopen in bestaande tijdschriften
o Betaalde contracten met rijke landen, waardoor auteurs uit die landen open
access krijgen in de bestaande tijdschriften
o Mega-tijdschriften die veel meer publiceren dan vroeger (Frontiers, Plos One,
Scientific Reports, ...)
 Momenteel lijkt het erop dat de commerciële uitgevers aan het winnen zijn
o De meeste verenigingen verkiezen verzekerde inkomsten dan mogelijke
risico’s en kosten
o Winsten van de uitgeverijen zijn nog altijd aan het stijgen

Een nieuw probleem

 Als auteurs betalen voor hun artikels, dan kan iedereen daar geld aan verdienen
 Veel nieuwe uitgeverijen opgericht, die beweren wetenschappelijk te werken (met
peer review en garantie van continuïteit), maar dat helemaal niet doen
 Proberen editors aan te trekken en wetenschappers te overtuigen bij hen te
publiceren
 Zijn vooral gevaarlijk voor jonge onderzoekers die onder druk staan om te publiceren
en geen toegang krijgen tot de gevestigde tijdschriften

HOOFDSTUK 14: PSYCHOLOGIE & MAATSCHAPPIJ

Vandaag: visie van de sociologen op de psychologie => hebben een andere indruk, heel sterk
beïnvloed door politiek => oppositie regering aanvallen/tegenspreken om aan de macht te
komen => doen daarna exact hetzelfde als dat ze aanklaagden (zoveel mogelijk macht en
prestige voor jezelf verwerven)

Het hoger onderwijs is er om schaarste te creëren zodat niet iedereen alle beroepen kan
uitvoeren

PSYCHOLOGIE EN MAATSCHAPPIJ BEÏNVLOEDEN ELKAAR

INVLOED VAN MAATSCHAPPIJ OP DE PSYCHOLOGIE

111
Hoe dat de psychologen nadenken over mensen, wat soort onderzoeken ze doen en wat
soort besluiten dat ze durven trekken wordt beïnvloed door de maatschappij

1. PSYCHOLOGIE IS KUNNEN ONTSTAAN OMDAT WETENSCHAP BELANGRIJKER


GEWORDEN IS DAN RELIGIE
Wetenschappelijke studie van de geest zou er nooit gekomen zijn als wetenschap geen
positieve status gekregen had

 Religie was het basiselement

Menskunde zou onderdeel van de filosofie gebleven zijn en ondergeschikt aan de godsdienst
(veel onderwijs gecontroleerd door religie)

Veel beginnende psychologen waren ‘mislukte’ priesters

 Kwamen uit zeer religieuze gezinnen, eigenlijk voorgesteld om dominee/priester te


worden => voelden zich niet thuis => gingen wetenschappelijke kant op => naar de
psychologie om wel met mensen bezig te zijn (om bij de mensen te blijven)

Mensen gingen minder naar priesters voor hulp

2. MAATSCHAPPELIJKE VERANDERINGEN BEPAALDEN WAT ONDERZOCHT WERD


Status van de fysica (ideaal van hoe wetenschap moet gedaan worden)

Industrialisatie en immigratie (bijv. IQ-tests)

 Heeft het onderzoek van de psychologen beïnvloed

Materiële/biologische basis voor alles wat gebeurt

 Dualisme: een onafhankelijke zien kon opeens niet meer en werd niet meer
verdedigd

Koude oorlog en ontwikkeling van computers als deel van de wapenwedloop

Tewerkstelling vrouwen (gevolgen voor kinderen?)

 Als vrouwen niet zouden zijn gaan werken, zouden er minder studies over kinderen
gedaan geweest zijn

Steeds sterkere technieken voor analyse en dataverzameling

Ook bij de hermeneutische traditie:

 Preutsheid aan het einde van de XIXde eeuw (Freud)


o Freud nooit op ideeën gekomen zijn als hij niet in de preutsheid van de 19 e
eeuw leefde

112
 Mechanisering en WOI (Jung: collectieve onbewuste, Nirwana)
o Nirvana zou er nooit geweest zijn als er geen WOI was
 Sociale mobiliteit na WOII (Erikson: eigen identiteit vinden)
o Sociale mobiliteit: de mensen bleven niet steeds dicht bij het gezin: zorgden
ervoor dat mensen meer op zoek moesten gaan naar hun eigen identiteit
 Werkende moeders (Bowlby: scheidingsangst)
o Als moeders niet werkten konden kinderen ook geen scheidingsangst hebben

Invloeden op de praktijk:

 Symptomen zijn functie van de maatschappij


o Bijv. minder godsdienstige wanen
 Bv minder wanen van engelen, duivels, goden
 Op- en neergang van stoornissen:
o Hysterie (XIXde eeuw)
 (toen Freud begon) => charcot en zijn onderozke
o Conversiehysterie (overgang XIX-XX)
 Na WOI => soldaten konden niet meer functioneren door fysische
oorzaak
o Schizofrenie (1940-50s)
o Multiple persoonlijkheidsstoornis (1980)
o Chronische vermoeidheid (2000)
o Burn-out (2020)
 Niet meer chronische vermoeidheid, maar wel burn-out

De maatschappij heeft dus een invloed op wat men denkt te hebben

 Shorter: zelfde problemen, maar verschillen in hoe die geuit kunnen worden
(gediagnosticeerd worden)
o Er is altijd een bepaald segment die het moeilijk hebben (zie helen)

3. TECHNISCHE ONTWIKKELINGEN REIKEN METAFORENAAN OM MOEILIJKE


PROBLEMEN AAN TE PAKKEN
Bijv. hoe werkt het geheugen? (hoe begin je daaraan?)

 Wastablet
o Oude Grieken (kinderen) moesten leren schrijven op een wastablet (eerst leeg
en dan schrijven en na een tijd leeggewreven en spoor weer weg) hoe in
geheugen gegrift zelfde als opschrijven en hoe het vervaagt in geheugen =>
afvegen van wastablet
 Bibliotheek
 Computer

113
o LT geheugen: harde schijf
o KT geheugen: uw chip?? Als computer uitvalt is de kennis weg => gaan slapen
dan is het weg of zoiets (helen)

Bijv. hoe ontstaan psychische stoornissen?

 Stoom die moet kunnen ontsnappen

Vier types van metaforen:

 Dier (ideeën vechten met elkaar)


 Neuraal systeem (inhibitie, overexcitatie)
 Ruimtes (in de achtergrond, overstromen)
 Mechaniek en IT (parallelle processen)

Kracht van metaforen:

 Bieden hypothesen voor onderzoek

Limiet (denken dat metafoor alles gaat verklaren, maar is een gelijkenis, gaat nooit alles
verklaren en kan ons de verkeerde kant opsturen)

 Zijn nooit helemaal van toepassing


 Kunnen de zoektocht een verkeerde richting opsturen

4. INVLOED SOCIAAL-POLITIEKE OPVATTINGEN OP ANTWOORDEN DIE PSYCHOLOGEN


GEVEN
Psychologen gaan op een bepaalde manier denken als de politiek eerder rechts of eerder
links is

Waarom hebben we een intelligentietest nodig? (opeens intelligentietest, hoe is die er


gekomen? Welke gevolgen? Politieke opvattingen? => want eerst lang geleefd zonder
intelligentietest)

 Frankrijk: om kinderen die niet goed presteren, te kunnen helpen vanuit een
verzorgingsstaat
o Wouden kinderen helpen (verzorginsstaat)
 Binet & Simon:
o Test was praktisch instrument: Gaf alleen aan hoe goed het kind zou
meekunnen op school
o Was bedoeld voor kinderen waarvan niet duidelijk was of ze mee zouden
kunnen op school
o Bedoeling van de tests was om die kinderen zo goedmogelijk te helpen (bijv.
ervoor zorgen dat ze niet ten onrechte uitgesloten werden uit het onderwijs)

114
 USA: om de beste mensen voor een job te selecteren en zo de productie te
optimaliseren
 Goddard & Terman
o Welke zijn de beste kinderen voor universiteit?
 ingangsexamens
o Welke immigranten zijn goed genoeg?
 (om binnen te laten)
o Welk werk mogen mensen doen?
 Hing af van score IQ test)
o Belangrijk: de test was dezelfde, alleen het doel veranderde!
 Zelfde test, maar een ander maatschappelijk doel, ook psychologen
gingen daar in mee

Verschuiving van waarden FR -> USA

 Fr: De taken meten een trek ‘algemene intelligentie’


o Zwakke kinderen, kinderen die kunnen geholpen worden
 Usa: Iedere persoon heeft een verschillende mate van algemene intelligentie die
door een getal uitgedrukt kan worden (IQ)
 Individuen kunnen geordend worden volgens IQ
o Iedereen rangorden
o JIF => tijdschriften rangorden
o Niet meer, is je score goed genoeg, maar op welke plaats sta je
 geordend worden volgens IQ
 IQ is aangeboren
 IQ verandert niet (geen zin om te investeren in onderwijs; selectie van leerlingen is
efficiënter)
o Je hoeft niet te investeren in goedonderwijs, maar je moet goed selecteren,
IQ test bepaald wat je de rest van je leven zult mogen doen
 IQ bepaalt ook het morele redeneren
o Iemand die niet slim genoeg is kan ook niet moreel redeneren
 “Verklaren” raciale verschillen
o Ze gebruikten IQ tests als argument om bepaalde groepen uit te sluiten

The intelligence controls the emotions and the emotions are controlled in proportion to the
degree of intelligence ... It follows that if there is little intelligence the emotions will be
uncontrollable and whether they be strong or weak will result in actions that are
unregulated, uncontrolled and, as experience proves, usually undesirable. (Goddard, as cited
in Gould 1996: 190–1)

Spelen zelfs een rol bij de analyse van data (bijv. schedelinhoud)

 Morton (1839): grote verschillen tussen blanken en anderen


115
o Blanke ras grootste schedel
 Gould (1996): heranalyse van de data toont aan dat er zo goed als geen verschillen
zijn wanneer dezelfde criteria gebruikt worden voor de verschillende groepen
o Dacht meer na over sociale politieke invloeden
o Waarschijnlijk gebeurd => bij blanken meer graan ingeduwd zodat het leek als
het groter was
o Kwam tot de conclusie dat er hele kleine verschillen maar waren als je juist
meer
o Raciale overtuigingen beïnvloeden de manier waarop je gaat meten
o Als data de uitkomst heeft dat je verwacht ga je niet meer extra zoeken
o Data niet zoals je verwacht => wel meer aandacht aan besteden
 Lewis et al. (2011): nieuwe metingen tonen aan dat de data van Gould meer
vertekend zijn dan die van Morton
o Vastelling: dezelfde verzameling van schedels gaf aanleiding tot verschillende
beslissingen/besluiten in functie van de omgeving
o 1840: iedereen (alle blanken) overtuigd raciale verschillen (blanke superieur)
o 1990: heel sterke expansie van de economie/maatschappij, niet biologische
factoren een grotere rol (iedereen zo goed mogelijk opvoeden) => schaarste:
iedereen zo goed mogelijk opleiden want te weinig werkkrachten
 Economie terug wat in elkaar: terug meer biologische factoren
o In 2011: opnieuw meten want terug meer biologische factoren

Sociale factoren werden beklemtoond in 1960-70; biologische factoren werden weer


belangrijk vanaf 1990s

 Bijv. geslachtsidentiteit
o Money & Eberhardt (1972)
 Opvoeding bepaalt alles (of jij je jongen of meisje voelt)
 Niet meer in functie van biologie jongen of meisje, maar wel
opvoeding belangrijke rol
 Jongen van een tweeling die als meisje opgevoed werd en daar
gelukkig mee was
 Ene verloor penis bij een behandeling, ouders besloten er een
meisje van te maken en die op te voeden als een meisje =>
beweerden dat er geen enkel probleem was, jongen als meisje
opgevoed en had daar geen probleem mee (zogezegd)
o Jaren 90
 Die jongen was helemaal niet gelukkig
 Jongen terug gaan opzoeken
 Heeft een nieuwe geslachtsveranderingen ondergaan

116
Mannelijke naam aangenomen (David) en terug
geslachtsverandering ondergaan
o Nu werd beweerd: biologische verklaart alles (eerder geneigd om ene of
andere te besluiten)

5. HEDENDAAGSE INVLOEDEN SOCIAALPOLITIEKE OVERTUIGINGEN


Omdat al het onderzoek in het Engels gebeurt, is deze taal veel interessanter

 Veel beschavingen verliezen hun eigenheid

Omdat alle onderzoek in het Westen gebeurt, zijn alleen Westerse mensen en hun manier
van kijken interessant (verborgen racisme)

 Engelse taal: want wilt in prestigieuze tijdschriften terechtkomen


 Dus alles wordt met westerse bril bekeken
 Alles in andere taal => niet belangrijk genoeg voor in het tijdschrift

Onderzoek dat hier niet in past, heeft het moeilijker om gepubliceerd en gelezen te worden

Invloeden op de praktijk

 Meer aandacht voor ethische consideraties


o Gevolg van wat gebeurd is tijdens WOII (medisch)
o Informed consent en Ethisch Comité
 Telkens aan onderzoek deelnemen => informed consent (door dingen
die gebeurd zijn in WOII + voordien en nadien)
 Ethisch comité houdt het in het oog => kans op juridische aanvechting
 Meer kans op juridische aanvechting (rechten 2de grootste richting Ugent)
o Hoe langer hoe belangrijker juiste regeltjes gevolgd worden
 Bv jurist bij aanwerving/loon => moet een jurist bij zijn omdat juristen
een job nodig hebben
o Evidentie moet beter gedocumenteerd worden
o Evidentie moet beter verantwoord worden (wetenschappelijke methode is de
overtuigendste)
 Bijv. toegang tot speciale voorzieningen

Groepen wedijveren met elkaar voor macht

 Conflict en allianties

Foucault:

 Tot 18de eeuw werd macht op een brute manier uitgeoefend (foltering)
o Als je macht in vraag stelt dan volgt er foltering
 Daarna hoe langer hoe meer surveillance en dreiging van straf (Panopticon)

117
o De hele tijd het gevoel dat ze in het oog gehouden worden zonder dat ze
weten of het effectief zo was
o Centrale toren die alle cellen kon zien, maar gevangen konden niet weten of
er iemand aanwezig was die hen ook effectief in het oog hield
 Herhaaldelijk checken van arbeiders (leugendetector en drugcontrole)
o Drugstests kunnen drug testen tot 2 weken voordien
 Psychologen helpen via hun tests bij de surveillance en het opsluiten van individuen
die de macht in vraagstellen
o Taak psychologen: deel te nemen aan surveilleren
o Kant aangenomen van de bazen om de onderdrukte onder controle te
houden

6. PSYCHOLOGEN ALS PIONNEN IN MACHTSSPELEN


Foucault:
 Maatschappij heeft een groep van uitgestotenen nodig
 Maakt dat de anderen zich beter voelen
 Eerst besmettelijke ziekten (lepra)
o Vooral besmettelijke ziektes waartegen we nog geen medicijn hebben (dat
was de groep waar iedereen zich van distantieerden)
o Lepra nog niet helemaal weg maar kan onder controle gehouden worden
 Later de psychisch gestoorden
o Hadden nieuwe groep nodig waar ze op konden neerkijken zodat mensen blij
kunnen zijn dat ze daar niet tot behoren (rol van psychologen was om die
groep stil te houden dat de rest van de maatschappij kon functioneren)
o Vroeger niet opgemerkt, nu een potentieel gevaar
o Luiheid is de nieuwe kwaal waartegen de maatschappij moet optreden (i.p.v.
ijdelheid)
o Opgesloten
 Rol psychologen: gekken helpen opsluiten en leren te gehoorzamen in instellingen
o Psychologen spelen dus mee in het machtsspel => arbeidspsychologen gaan
meer de visie van de bazen verkondigen dan die van de arbeiders

Misbruik van psychologiekennis

 In oorlogen (bijv. foltering)


 Bij technologie (bijv. beïnvloeden van mensen op sociale media, verslavend maken
van sociale media, games, ...)
o Hoe kun je ratten verslaafd maken een een bepaalde activiteit
(onvoorspelbaar, verhogen door bepaald gedrag te stellen,…)

Misbruik van prestige door pseudowetenschappers

118
 Volgen de wetenschappelijke ethiek niet
 Combineren wetenschappelijke kennis met ongeverifieerde of onware uitspraken
voor eigen gewin (bullshitting)
 Geen interesse of iets waar is (op evidentie gebaseerd) of niet
 Uitloper van waarheid als sociale constructie

Misbruik van wetenschap door postmodernisten

 Verwijzen naar wetenschappelijke theorieën waarvan ze niets weten en niet weten


of ze van toepassing zijn
o Nu nog altijd zo, heel wat beweerd over statistiek door mensen die er bijna
geen kennis van hebben
 Gebruiken wetenschappelijke termen zonder ze te kennen
o Op sociale media bv
 Gebruiken technische termen met als enige bedoeling om een ander te intimideren
o Niet omdat ze ze kennen of ze weten wat het is
o Als iemand met heel moeilijke taal aan het spreken is => vragen om het uit te
leggen, want dan zie je of mensen ook effectief weten waarover ze het
hebben
 Sokal: fysicus die zinloos artikel stuurt naar een postmodernistisch tijdschrift waarin
o.a. beweerd wordt dat pi een arbitrair getal is met een ‘onvermijdelijke historiciteit’

Misbruik van wetenschap door commerce

 Ideaal van open access (universiteit betaalt en kennis is vrij beschikbaar voor
iedereen)
 Roofuitgevers (predatory publishers)
o Benaderen wetenschappers via emails om artikels te publiceren via open
access
o Enig doel is om geld te krijgen
o Geen kwaliteitscontrole

Spelen psychologen hun kaarten goed?

 Ja (psychologisering van de maatschappij)


 Nee
o Studies zijn niet prestigieus
o Psychologen hebben geen goede naam in de medische wereld (verpleegsters
zijn beter)
 Als we onze kaarten goed gespeeld hadden, dan was er bij elke
huisartsen praktijk minstens een psycholoog
o Psychologen hebben geen goede naam in religies

119
Te verwachten want de psychologie is de verwetenschappelijking van
de religie en de religie is dus eigenlijk een beetje aan de kant
geschoven
o Academische en praktische psychologen steunen elkaar niet
 Eigenlijk zouden ze elkaar moeten steunen en niet tegen elkaar
moeten vechten
o Psychologen kijken neer op geld en economie
o Psychologen verdienen niet veel
 enige psychologen die goed verdienen zijn de proffen (zekerheid door
hun plaats op de universiteit)

PSYCHOLOGIE VERANDERT DE MAATSCHAPPIJ


Door de aanwezigheid van psychologen is de maatschappij anders

1. PSYCHOLOGISERING VAN DE MAATSCHAPPIJ


Mensen bekijken zichzelf hoe langer hoe meer vanuit een psychologische bril
Psychologen hebben steeds meer impact op de maatschappij

2. PSYCHOLOGEN VERANDEREN DE MANIERWAAROP MENSEN ELKAAR BEKIJKEN


Labels worden werkelijkheid

 Introvert vs. Extravert


o We denken dat iemand intro of extravert is en niet dat het een label is dat wij
op hen plakken
 Depressief
 Burn-out
o Ongeveer 1/10 van werkbevolking heeft een burn-out en vroeger bestond dat
woord niet eens
o We denken dat er iets is dat we moeten behandelen, maar misschien hebben
we het zelf wel ingesteld
 IQ
o Maatschappij draaide ook zonder IQ test, maar is nu een heel belangrijk ding
geworden

Ook voor psychologen

 Nieuwe studenten zien de labels als vaststaande, bewezen persoonskenmerken

Hanson (1993): NIT

 Namen onthouden
o Aan aantal mensen voorgesteld en je moet hun naam kunnen onthouden

120
o Heel belangrijk in sociale relaties => goeie indruk als je de naam kan
onthouden
 Rekenen
 Eerste indruk maken
o Kledij, manier van gedragen, kapsel,…
 Een tekst verkopen
o Tekst zo overtuigend mogelijk kunnen brengen
 Een babbeltest (small talk)
o 10 min met iemand die je niet kent over koetjes en kalfjes kunnen praten
o Heel vaak in situaties dat je tijd moet doden met iemand die je niet kent
 Een bullshittekst
o Zo overtuigend mogelijk speken over iets waar je niets van af weet
 Een test “volg de instructies”
o Instructies volgen
 Een sporttest (golf en tennis)
 Een SES schaal
o Wat is de sociale economische status van je ouders

Stel dat dit de test zou zijn geweest die Binet en … hebben voorgesteld dat zou er dan
gebeurd zijn?

 Psychologen zouden factoranalyse uitvoeren om te zien of het gaat om 1 vaardigheid


 Zouden betere tests proberen te ontwikkelen
 Zouden kijken in hoeverre de vaardigheid (-heden) aangeboren zijn
 Ouders zouden willen dat de vaardigheden aangeleerd worden
o Wat heb je aan een kind dat geen small talk kan in deze maatschappij?
 Er zou een commercie ontstaan om de capaciteiten te verhogen
 NITWIT zou hoe langer hoe belangrijker worden in de maatschappij

3. PSYCHOLOGEN ZOEKEN BONDGENOTEN


Psychologen op bepaald moment gezegd, dit zijn de IQ tests en de maatschappij heft zich
daarnaar gezet => soms gebruikt om te zien of je in een school zou kunnen volgen

Cf. machtsstrijd

 Allianties aangaan (met groepen die meer macht en status hebben), maar die
groepen kijken op je neer
 Bv alliantie met geneeskunde, ze kijken op je neer, want het ding van geneeskunde is
dat ze het best weten (goed voor machtspositie, maar niet goed voor hoe we ons
voelen)

121
Eerste gebied was opvoedkunde (allianties aangaan met mensen waar wij dan zogezegd op
neerkijken)

 Lerarenopleiding lange tijd een lage status


o Nog altijd last om lerarenopleiding goede status te geven
 Psychologen boden hun kennis aan (kennis over leraars en leerlingen)
 Daarna al snel advies voor ouders (experts zijn beter dan de eigen ouders)

Opvoedkunde is dus een succesgebied dat we hebben?

Zijn we nu succesvoller aan het worden in de paramedische beroepen?

 Verandering gaande (laatste 10 jaar)


 Worden meer een meer opgenomen in de paramedische beroepen

4. PSYCHOLOGEN CREËREN NODEN


Sociologie: Het eerste wat een nieuw instituut doet, is aantonen hoe nodig het is, zodat het
kan overleven

 Zal het probleem zo erg mogelijk voorstellen


o Gaat eerst proberen aantonen hoe erg ze nodig zijn, hoe erg de situatie is
 Zal wijzen op de dringendheid om het aan te pakken
 Zal beweren unieke kennis te hebben
o Hebben unieke kennis voor de behandeling ervan
 Zal acties op getouw zetten, reclame maken, om extra geld vragen, ...
o Ook acties om het in stand te kunnen houden

Spreken hier vanuit sociologen in een machtsspel (gaan ervan uit dat een groep weinig te
bieden heeft aan een andere groep) is het zo dat psychologie weinig zoden aan de dij
brengt? Sociologen zeggen dat we zoveel mogelijk macht naar ons proberen brengen

Geneeskunde creëert noden (Illich) => goed aan machtsspelletje

 Vroeger relatief lage status (tot het einde van de 19de eeuw), maar daarna hebben ze
zich georganiseerd, nu sterke geneeskundige lobby (zie hieronder voor voorbeelden)
 Slokt al ongeveer 25% van alle inkomsten op
o Groot deel daarvan gaat naar antidepressiva (wordt terugbetaald want
geneesmiddel)
 Vraagt elk jaar meer (bovenop inflatie)
 Overdrijft wat het kan
 Verzwijgt de negatieve kanten:
o Langdurig lijden bij terminale patiënten
 Heel lang aan machines => verzwijgen
o Dodelijke besmettingen en ongevallen in ziekenhuizen

122
 Gaat men het niet over hebben
o Maakt mensen afhankelijk van geneesmiddelen
 Geneesmiddel niet meer pakken, niet meer optimaal functioneren
(overtuiging)
o Ondermijnt de levenskracht en de autonomie van mensen => doordat ze
denken dat ze ervan afhankelijk zijn
o Vb: zie foto, afname tuberculose, geneeskundigen zeggen dat het door hun is,
maar in werkelijkheid is het door betere voeding, betere hygiëne en betere
comfort die mensen hebben (in westerse wereld) => medische behandelingen
maar een klein effect gehad, gaan het wel gebruiken als 1 van hun grootste
prestaties
 Verkopen van geneesmiddelen tegen psychische stoornissen
o Farmaceutica geïnteresseerd in zoveel mogelijk pillen te verkopen
o Antidepressiva verkocht niet goed in Japan (zou denken farmaceutische
firma’s blij, want gezond land, maar neen) gingen achter de oorzaak zoeken
waarom de pillen niet verkochten => oorzaak: japanners kenden het woord
depressie niet dus dachten ook niet dat ze niet moesten behandeld worden
(het was niet iets dat ze kenden) => kenden wel melancholische persoon (heel
ernstig en vlijtig) => heel veel instaan voor andere personen en hun gezin =>
verkochten antidepressiva verkopen als steun voor de melancholische
persoon (zodat die de taken voor instaan andere personen op zich kon blijven
nemen) => daarna wel verkoop antidepressiva
 Lange tijd weinig verkoop antidepressiva in Japan
o Kenden de stoornis ‘depressie’ niet tenzij in zeer ernstige vorm
o Wat dit het dichtst benaderde was de ‘melancholische persoon’ (iemand die
ernstig en vlijtig is, zeer begaan met het welzijn van anderen en zich zorgen
maakt om dat welzijn)
o Verkoop ging omhoog nadat het geneesmiddel gepositioneerd werd als steun
voor een melancholisch persoon

Sociologen: Psychologen willen niet in de eerste plaats mensen helpen, maar mensen
overtuigen dat ze hulp nodig hebben => zodanig dat de psychologen nodig zijn in de
maatschappij en dat ze zo meer macht kunnen bereiken

 Er worden steeds nieuwe stoornissen ‘ontdekt’ waarvoor men behandeld moet


worden
 Mensen worden aan te veel stress blootgesteld om nog te kunnen functioneren
zonder hulp
o Bestaat uit biologische en psychisch sterker maken van het individu

Sociologen: Resultaat is niet dat mensen sterker worden, maar dat ze afhankelijker worden
van de hulp (zelfs bij brandweer, politie, leger, ...) (worden niet sterker, maar juist meer een

123
meer bewust van hun zwakheid, dus er moeten overal psychologen komen, want ze kunnen
niet meer functioneren zonder)

 Voorbeeld studenten:
o Zijn niet langer enthousiaste, leergierige jongeren die blij zijn dat ze naar de
unief kunnen (was het beeld van studeren in gent)
o Zijn uitgeputte personen, die op de rand van een inzinkingstaan en radeloos
proberen hun zelfbeeld recht te houden (worden meer zo voorgesteld door
psychologen)
o Worden aan te veel stress blootgesteld (moeten examens doen,…)
o Hebben hulp nodig (pillen, psychotherapie)
 Moeten zoveel mogelijk over al hun problemen kunnen babbelen (niet
met vrienden of familie, maar met een psycholoog)
o Moeten zoveel mogelijk over hun problemen kunnen praten
o => dus psychologen aanstellen aan ugent

Enige wat we proberen is werk zoeken voor onszelf en ons werk proberen nuttig maken

5. PSYCHOLOGEN PROMOTEN WAARDEN


Wetenschap = goed

Westerse kijk op problemen en oplossingen = juist (individu, biologie)

 Onze waarden opleggen aan andere mensen/cliênten

Mensen die dit niet volgen, zijn niet goed bezig

Links liberale ideeën zijn goed (meeste psychologen links liberaal)

 Individuele verschillen kunnen verminderd worden door opvoeding


 Hulp moet komen van de maatschappij
 Het individu is de bron van de moraal (i.p.v., de groep)
 Ideaal van zachtmoedigheid en verzorging
o Eerder dan het rechtse “onze eigen belangen verdedigen en bevechten”,
iedereen zit ons aan te vallen om onze rechten/ ons geld te bestelen
 Iedereen is gelijk
 Religie = voorbijgestreefd
 Maakt het moeilijk om iets te bieden aan mensen die rechts, conservatief zijn (of
religieus)
o Ergens een decalage tussen onze waarden en hun waarden
o Je kan ook zien hoe wij door onze manier van denken onze mening opdringen
aan mensen

6. HEBBEN WE HET MENSBEELD ECHT VERANDERD?

124
Mensen beginnen elkaar meer en meer te zien door een bril van psychologische kennis

Mentale stoornis is nog altijd een stigma (er wordt gezegd dat 40% van de mensen ooit wel
eens het moeilijk gaat hebben in hun leven) => toch nog steeds een even grote stigma als 50
jaar geleden
 Mensen vermijden personen met een psychische stoornis
o Hoe graag zou je een persoon met/zonder mentale stoornis als buur hebben?,

o Mensen met mentale stoornis scoren lager
 Mensen vinden het moeilijk om normaal te praten met iemand met een psychische
stoornis
 Mensen met een psychische stoornis moeten zich extra bewijzen (zoals elke groep
met een lage status)
o Telkens opnieuw moeten bewijzen dat het niet zo erg is als iemand anders
denkt (enerzijds relatief weinig kennis over verschillende stoornis en meeste
mensen hun kennis krijgen via de kennis => hoe de media kijkt op psychische
stoornissen)

Redenen waarom een mentale stoornis nog altijd een stigma is


 Relatief weinig kennis van verschillende stoornissen (zijn allemaal 1 pot nat)
 Meeste kennis uit de media
o Psychische stoornissen = gevaarlijk
o Controle verliezen = slecht en gevaarlijk
o Bij aanslagen: persoon had psychische problemen
 Vaak wordt er gezegd => persoon was in behandeling voor psychisch
probleem, maar ??
 Gevaar wordt enorm overschat (foto 0,1%)

Vraag:

 Zijn het wel psychologen die de psychologiseringsturen?


 Of zijn het andere groepen die oppervlakkige psychologiekennis gebruiken om hun
doelen te realiseren?

Antwoord:

 Jullie nemen het vanaf nu over! Alle merci (wij zijn diegene die het in de komende 50
jaar moeten realiseren)

GEDAAN

125
126

You might also like