Maatschappijgeschiedenis SVXD

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 164

Maatschappijgeschiedenis sem 2: 2022 – 2023

Handboek: The European world 1500-1800, Beat Kümin à vroegmoderne periode

Onderstreepte woorden i/d slides: lijst van maken! Zeer belangrijk, wordt examenvraag over gesteld

Contract:

Genuanceerd, diepgaand antwoorden, context, data, juiste verbanden leggen, oorzaak gevolg …

Structuur, stap voor stap, gedachtengang moet gevolgd kunnen worden

Nauwkeurigheid: data enz

Helderheid: juiste woorden, goede uitdrukking kiezen, niet vaag zijn

Geen verplichte aanwezigheid, indien wel: meewerken

Tellie aan de kant tijdens de les

1
I. Bouwstenen – A. Vroegmoderne periode

Vroegmoderne periode: niet meer middeleeuws, nog niet volledig modern à tussenin, het ontstaan
maar het ‘is nog niet’

15de 16de E mensen: zagen zich meer aan eindpunt v/d geschiedenis, wereld gaat vergaan, culminatie
pt?

Humanisten: eindelijk terugkeren naar periode v/d oudheid, middeleeuwen achter hen laten, ze zagen
zich zeker niet aan het begin van een periode

Symbolisch jaartal vroegmoderne periode

• 1453: val Constantinopel à andere relatie tssn Eu en andere gebieden


o Echte einde Romeinse rijk
• 1455: uitvinding boekdrukkunst, Gutenberg
o Meinz, grote impact in EU
o Publicaties herhalen, reproduceren
o China al eeuwen ervoor, maar niet zelfde flexibiliteit
• 1492:
o ‘ontdekking’ van Amerika, opnieuw op het Am continent komen, beginfase ingrijpende
globalisering;
§ Belangrijke symbolische datum op cultureel, economisch, intellectueel etc vlak
o Alsook Val Van Granada: politiek ankerpunt, moment waarop laatste restanten
Islamietische restanten Spanje militair beëindigd
• 1517: Luther Martin, 95 stellingen kerk v/’wittenberg’
o Begin van reformatie
o Begin theologisch debat
o Principes in het christendom
o à symbolisch °intense theologische strijd
o à Niet over welk was het beslissend, maar verschillende domeinen
o à Bewustzijn: scharniermomenten symbolisch meer, alsook arbitrair
o Impact is er niet per se onmiddellijk
§ Boekdrukkunst: schriftcultuur al eeuwen daarvoor sterke verbetering schrift
o Lang proces

2
§ Luther bv: Kantelpunt, zal nog veel langer duren (17/18de E) tot aanvaarding
religieuze verscheidenheid
• 1750: industriële revolutie en de uitvindingen daarbinnen
o Waarde: niet overal o/h zelfde moment doorbreken
o Luik, Gent 1800, NL einde 19de eeuw
o Duurt nog meer dan 100j voor substantieel deel van bevolking i/d mechanische
industrie werkt, nog later voordelen levensstandaarden, wanneer dan symbolisch
moment?
• 1789: FR rev
o Duidelijk beïnvloed door ideeën van verlichting
o Eindpunt van typisch vroegmodern manier aan politiek doen (in FR)
o Uitbreidingen daarna door FR
o Niet zelfde impact overal in EU

Belang = aandacht vragen ontwikkelingen die beginpunt kennen, wij vooral richten op
veranderingsprocessen

§ Langzaam, geografisch, ongelijk, minder concreet


§ Vallen ergens binnen die symbolische data

Context: EU op wereldschaal, vrij onbetekend vroegmodern, einde periode meer impact

Val van Icarus: veel interpretaties (1558)

• Niemand heeft het door dat hij valt


• Doet er niet toe, relatief weinig belang
• Boek Fernand Braudel: statement maken wat voor hem essentie van historische verandering
o Stelde simpele vraag: Veranderde er iets in het dagelijks leven van mannen en
vrouwen?
o Wat? Vanwaar kwam die? Of bleef tot het einde van ancien regime alles hetzelfde
o Ondanks alle ontdekkingen, ondanks boeken die worden geschreven over grote
veldslagen, studies reformatie à veranderde er voor de gewone boer helemaal niets
o Kapitalisme kwam van bovenaf, maar klein deeltje handelaars hield zich ermee bezig,
tot einde AR à alles veranderen
§ Laat je niet afleiden door oppervlakkige veranderingen à betekent niets voor
de grote verandering

3
1. De dood
Dingen die banaal lijken voor ons à wel grote impact op maatschappij die anders is dan vandaag

De dood: alomtegenwoordig toen, meer aanwezig

Thomas Hobbis: bekend filosoof 17de E

• Als je de mens laat doen, er naar kijken als dier à voorbestemd


eenzaam, arm, kort, bruut leven
• Het leven is niet fijn, prettig, maar gewelddadig, pessimistisch
mensbeeld
• Citaat gebruikt à leven voor moderne tijd, klopt in aantal opzichten
o Zieker, levensverwachting 35j
o Enorme kindersterfte (ondervoed bv)
o Eerste levensjaren, 25% stierf, 50% kinderen werd niet volwassen
o Wel volwassen: kan je 50-60j worden

à Dood is aanweziger dan in de periode daarna

1.1. Hoge normale sterfte


• Gevolg van crisis
o ziekte, honger, oorlog à 3 oorzaken drastisch
verhogen

1.2. Frequente abnormale sterftecrises

1.2.1. Epidemieën
o Pest, tyfus, 18de E pokken en malaria nattere
gebieden
o 1x in generatie wel uitbraak
o Tot 18de E pest Marseille 1720 à helft stedelijke
bevolking

1.2.2. Hongersnood
o à Weinig marge
• Kleine landbouw opbrengsten
• Transportmogelijkheden zijn beperkt

4
o Lange afstand vervoeren van basismiddel (graan) = uitzonderlijk
• Vroeger als zuiver ecologisch bekeken
o Maar meeste gevallen is er wel genoeg, gewoon ongelijke toegang
o Te arm, situatie niet zelfde toegang voedselmarkt
o Uit bepaalde regio geëxporteerd à P te hoog
o Niet alleen materieel tekort aan voedsel, vooral verdeling = problematisch
o Politiek ongelijke inspraak/toegang

1.2.3. Oorlog
• Toen: onrechtsreeks, anders dan vandaag
• Vernietigen van economische infrastructuur

1.3. Demografische transitie: loop 19de E


• ° einde 18de E, afgerond loop 20ste E
• Overgang één demografische regime naar andere
o 1 = Bevolkingsstructuur met hoge sterfte en hoge geboortes à logisch gevolg
o 2 = NAAR laag sterftecijfers en lage geboortecijfers (20ste E)
• Overgang door: combi factoren
o Betere hygiënische omstandigheden (Pol)
§ Rioleringen, drinkbaar water
§ Kleren wassen
§ Jezelf kunnen wassen
§ Manier waarop steden georganiseerd
o Betere voeding (Economie)
o Ontwikkeling eerste vaccin pokken (einde 18de E)
(wetensch)
o à Debat welke belangrijkste

2. Ziekte & ouderdom


Gevolgen voor basisblokken van de SL, manier gezin funtionneert

à Verlies partner, ouders = veel hertrouwen, niet door scheiden maar overlijden

• Fragiliteit familiale relaties

5
o Weduwschap: overlijden echtgenoot à structuur SL was impact voor man op
economisch vlak beperkter
o Impact vrouw vele groter: bedrijf overnemen, als zelfstandige doorgaan
o Leidt tot veel debatten onder historici vroegmoderne periode
§ Jaren 60-70 dacht men: affectieve gezin bestond niet, wegens
alomtegenwoordigheid gezin, geen kindertijd noch behandeld met liefde of
emoties à behandelen als volwassenen en ze moesten ook beroep uitvoeren
§ Ook veel indicaties van affectieve relaties à ouders werden gek, zelfmoord na
overlijden kind (geschreven in dagboeken) = wijst niet op fundamenteel andere
relatie kind ouder dan nu
• Jeugdige bevolking
• Dood als vertrouwd fenomeen
o Banger voor dood?
o Op cultureel vlak sterk mee bezig, genres in literatuur à kunst van het
sterven, het is onvermijdelijk, alomtegenwoordig dus je moet het op
de juiste manier doen
§ Veel handleidingen voor om goed te sterven zoals ‘ars
moriendi’
§ Hosti eten, brandende kaars bij het begraven, maar tijdens je
leven altijd voorbereid zijn, niet alleen tijdens je dood voorbereid zijn, maar ook
na je dood alles in orde (begraafplaats, erfenis, mis betaald, zonden
opgebiecht)

3. Het gezin
Basisfunctie: grootbrengen van kinderen, niet veel verschillend dan vandaag

Grote verschil vroegmoderne periode: publieke aangelegenheid, economische functie

• Gezin = onderneming
o Ambachtsateliers, landbouwbedrijven, … gezin = basis economische eenheid
o Economische functie
• Relaties: geliefd? Affectief? Veel verschillen
o Meer vermogende families à meer inspraak familie met wie je ging trouwen
§ Met een andere rijke familie om nog welvarender te worden
o Liefde tssn partners en ouders à wel dominante verwachting

6
• Waarom zoveel weeskinderen achtergelaten vroegmodern Europa?
o Onverschilligheid hoe ouders met kinderen omgingen
o Mate ouders/moeders welzijn van kind boven hunzelf plaatsen wegens armoede à
afstaan
o

3.1. Het Europees huwelijkspatroon (‘European marriage pattern’)


Wortels late middeleeuwen, tot uiting vroegmoderne periode

• Restrictief huwelijkspatroon
o Veel ongehuwden
o Wegens dominantie nucleaire families (kerngezin) vs.
uitgebreide families (nuclear vs extended),
o Kerngezin = wanneer echtpaar huwt à nieuw huishouden
stichten, op nieuwe locatie (neolocaliteit)
o à Wegens laat huwen, oud genoeg financieel onafhankelijk,
zelf eigen landbouwbedrijf, ambachtsatelier, …
o à Niet bij de ouders van de man intrekken
o Extended: oost-europa à andere familieleden, broers, zussen, nicht
o Samengesteld: meerdere generaties, bij ouders wonen tot financieel afhankelijk
genoeg
o

3.2. Gevolgen
• Demografisch
o Geboortebeperking: laat huwen, vruchtbare periode binnen huwelijk gaat korter zijn
25><18j) tov samengestelde gezinnen
• Economisch
o Neo-lokaliteit: verwachting wanneer je huwt à voldoende financiële middelen
gespaard om eco zelfstandig te zijn
o Economisch moeilijkere periodes à later huwen, want moeilijker sparen
o Economisch gunstige periodes à vroeger huwen want het was makkelijker om
financieel zelfstandig te worden
o Gevolg = systeem groei bevolking aanpassen aan economie
• Cultureel
o Jongerencultuur, bv gezellen

7
o Philippe Ariès: de uitvinding van de kindertijd
• Sociaal
o Nuclear Hardship Hypothesis (Peter Laslett) = kerngezinnen worden zeer kwetsbaar
o = Kostwinning wordt bedreigd wanneer één ouder uitvalt en kind nog niet zelfstandig
kan zijn
§ Zeer fluctueel
§ Zeer kwetsbaar
o à Bijzondere gevolgen sociale ontwikkelingen
o 2 generaties samen = ene uitval wordt opgeheven door het andere echtpaar
o

4. Het sociale lichaam


4.1. Thomas Hobbes: Leviathan (1651)
• Mensen laten doen => oorlog, onmensen
• DUS à autoriteit nodig om alles in goede banen te leiden =
STAAT (koning, vorst …)
o Discipline, orde opleggen, pas dan welvarend en vredig
samenleven
o Niet een ‘god’, maar een vorst die het volk kiest volgens
Hobbes
§ Macht ligt bij ons
o In lichaam van de vorst zitten de burgers (allemaal
mannen), ambachten, bakkers, landbouwers … het volk
in de vorm van een lichaam
§ Gaande van gezin tot de staat
o Geeft sociale relaties in een SL weer à lichaam metafoor
§ Hangt samen, ook al is niet iedereen gelijk
o

4.2. Vroegmoderne denkers idee van Isocus fabel


• Delen van het lichaam komen in opstand tegen de maag à krijgt al het eten en de rest niets
o Maag doet niets, nutteloos, de rest komt in opstand en het hele lichaam wordt ziek
o Perfecte metafoor want iedereen elkaar nodig anders hebben we niets
§ Vorst = hoofd
§ Ogen & oren = geestelijken/adviseurs

8
§ Handen = ridders/adel
§ Benen = handelaars
§ Voeten = boeren
§ Tenen = arbeiders
o Elk deel van het lichaam is cruciaal, maar niet iedereen even veel te zeggen

à Metafoor komt voortdurend terug in literatuur

• Ook gezin:
o Lichaam: man = hoofd, lichaam met 2 hoofden bestaat niet
o Fundamentele ongelijkheid doch afhankelijkheid aantonen
o

4.2.1. Elkaar ondersteunen via vrijwillige (of mindere vrijwillige) relaties


• Solidariteitsmechanisme, zeer ongelijk, op basis van dat lichaam
• Op een manier uitbreiding van dat familiale
o Ondersteuning, solidariteit, bredere associatie met elkaar buiten familiale

Standen en klassen

Vrienden ende maegen

• Vrienden, familie, doopouders


• Ondersteunende functie (bvb. huwelijk)

Gebuurte & parochie

• Sociale controle à charivari


• Inbreuken op ‘gewoonten’ aanklagen

Corporaties

• Economisch, politiek, sociaal, religieus


• Metaforen: ‘lichaam’ & ‘familie’
• Hervorming / afschaffing o.i.v. liberalisme einde 18e E
• à Allemaal georganiseerd volgens metafoor van het lichaam

9
II. De Economie – A. Vroegmoderne
periode
Edelman: op zoek naar nut in een veranderende
wereld, op zoek naar helden daden met zijn
knecht/dienaar

Ze horen ’s nachts een luid gebrul, een monster


waar ze op af gaan à ontdekken dat het niets
anders is dan een watermolen, hamers stampen op
geweven wol/lakens à werd lang met de
hand/voeten gedaan à gemechaniseerd mbhv
wind/water energie

Don heeft totaal geen idee wat het is, boer/dienaar


wel ‘iedereen kent dit toch?’. Maar edelman totaal
niet op de hoogte van de arbeid die er verricht
wordt terwijl zijn kleren wel zo gemaakt zijn, hij zegt
zelfs ‘het is normaal dat ik dit niet ken, maar jij wel want je bent zo geboren en getogen’

à Typerend aantal ontwikkelingen ontstaan kapitalisme

• Veranderingen EU economie als impact dat beperkt aantal mensen steeds investeren in
vernieuwing
• Begin 17de E voor riddersstand totaal onbekend, nutteloosheid van adel illustreren
o Terwijl boer wordt gezien als volksidioot, weet wel wat daar staat, op de hoogte,
vertrouwd met veranderingen en processen
• Duidelijk symbool transformaties economie à KAPITALISME
o Impact onderaan sociale piramide, maar serieuze gevolgen
§ Ten onder gaan van feodale systeem = opkomst kapitalisme
§ Transformatie EU economie dmv investeringen grootschalige processen handel
& productie

10
in middeleeuwse verbeelding: SL opgebouwd in standen met eigen doel

Adel = doel anderen te beschermen

Grenzen aan de groei


Thomas Maltus: gevaren hoge bevolking(sgroei)

• Moraliserend

• Wetmatigheid in hoe bevolking zich zal gedragen


o Bevolking neemt exponentieel toe
o Voedselproductie: niet even snel groeien als bevolking, tot moment te weinig voedsel
§ Kan je meer kapitaal in pompen, arbeid, maar hoeveelheid land beschikbaar
blijft beperkt à rendement van vruchtbare gronden = beperkt
o à er zijn grenzen aan groei van voedselproductie
o Opnieuw daling bevolking wegens sterfte door hongersnood

à Tot aan 1800 zit er een kern van waarheid in, geen volledige

^ Voor eerste pijl: voortdurende schommelbewegingen Malthusiaans plafond

• Stijging van bevolking tot aan het plafond à sterftes


wegens honger, burgeroorlog, epidemies
o Stijging 13de E à demografische crisis 14de E à
lage bevolking 15de E à 16de E stijging à opnieuw
grote problemen 17de E (daling) …

11
o Wisselende daling en stijging bevolkingsgroei voor doorbraak industriële revolutie
o Er is geen groei, tijdelijke fase maar altijd gedoemd, geen ontsnapping aan mogelijk
o = Malthusiaanse Val in de vroegmoderne periode
• Grote lijnen hoe vroegmoderne Eco beschreven werd
o à Maar te kort door de bocht

Door aantal zaken voor indus rev à lijn langzaam omhoog

• Voorwaarden eco succes Europa na 1800 waren al aanwezig in de middeleeuwen

Bevolkingsaantal 1500 Europa: 85 mio (ruwe schatting)

• Ongeveer even veel als 1300


• 1800: 175 mio, verdubbeling over 300j
• Vandaag: 850 mio , vervijfvoudiging
• Bescheiding, langzame toename, maar veel minder dan loop van middeleeuwen en
hedendaagse periode

Verstedelijking

• Voldoende voedselproductie aanwezig, andere dingen doen dan landbouw, m.a.w. voldoende
productiviteit
• Van 6 à 10%, bijna verdubbeling, verschilt van land tot land
• Europa relatieve grote verstedelijkingsgraat maar relatief kleinere steden
o Neemt langzaam toe, maar weinig geconcentreerd, wel stevig netwerk

12
1. Landbouw
1.1. Regionale diversiteit
Belang van ecologie

• Vee, schapen, varkens

& geografie, heel bepalend

• Bodemgesteldheid, regio geschikt voor akkerbouw of


weidelanden met veeteeld?
• Menselijk gemaakt: bereikbaar voor stad? Fruitteelt, korte
afstand

Voedingspatronen verschillen

o Boter, melk (N-W EU)


o Olijven, druiven, mais (Zuid-EU)
o Minder vlees gegeten

1.2. Van open-field …


• Bepaalde manier om landbouw te gaan doen
• Stukken grond zonder omheining samenvoegen tot één groot veld van gemene rechten
• Gemene gronden, commons
• Regelgeving, afspraken
o Wanneer hakken, hoeveel bijdragen, hoeveel schapen zetten

1.3. … naar enclosures / Severalties


• Verdwijnen van gemene rechten
• Eén eigenaar heeft alleen recht
• Omheiningen om af te zetten, onmogelijk om anderen toegang te geven
• Traditie meer richting kapitalisatie
• Groot grondbezitters met meer kapitaal à productie organiseren voor meer winst i.p.v.
overleven
• Gebeurt niet overal

1.4. Sociale diversiteit (Verschillen in Europese gebieden)


W-EU : verdwijnen horigheid

13
• Meer kapitalistische landbouw eco, toename productie, enclosures

O: tweede horigheid (onvrijwillige arbeid)

• Opnieuw ingevoerd: Polen, Hongarije, Oekraïne, …


• Gebonden aan het land, feodaal systeem opnieuw, kunnen zich nt begeven naar andere
plaatsen met betere voorwaarden
• Ongelijke doorbraak kapitalistische economie

1.5. Geleidelijke verhoging productiviteit


• Enclosures, gedeeltelijk, niet enige reden
• Manier om productiviteit van graanteelt te meten
o Zaaizaad factor: 1 korrel graan geplant = wat is
gemiddelde opbrengst elke oogst à 7
o Geeft bepaalde beperking: van 7 heb je één nodig
opnieuw planten, sommigen falen wegens slechte
oogst
o Tegen einde vroegmoderne periode à 12!

Hoe verhogen? Twee mechanismen

• Toevoegen productiefactoren, input doen toenemen


o Land, arbeid of kapitaal
o Gebied dat onder water staat à ook gebruiken: Noord-NL moerassige gronden
beschikbaar maken
o Bosachtige gebieden à landbouwgrond maken
• Arbeid toevoegen: productie zo hoog mogelijk krijgen door zo intensief mogelijk aan landbouw
doen
o Meer opbrengst à meer kapitaal investeren in het proces
o Geen echte economische groei, eerder extensief
• Alsook (overzeese)handel
o Mais: zuid-Eu, Italië (17de E menselijk), aardappel west-Eu, niet alleen dierlijk maar ook
menselijke consumptie wegens meer calorieën! à dus werd meer op ingezet
o Duurt even voordat dit voedsel omarmd werd
o Ierland, Nederlanden (dichtbevolkte gebieden) loop 18de E

Efficiërentere productie à zorgen voor economische groei

14
• Combi nodig van land, arbeid en kapitaal
• Technologie: beperkt
o Manier waarop geploegd, gezaaid, geoogst à blijft relatief gelijk
o Bv. Richard Weston, ‘New Husbandry’ (1652): na een reis afleggen à efficiëntere
manier ontdekt
• Schaalvoordelen agv enclosures
o Efficiënter produceren met minder actieve mensen

Voornamelijk in periodes van bevolkingsgroei

• 1500-1650 en na 1750

Maar geen agrarische revolutie

Ontwikkelingen, maar geen zotte efficiëntie, winsten mogelijk


maken à

2. Industrie
Landbouw = niet meest spannende deel van economie om naar
opkomst kapitalisme te kijken à Industrie!

Industrie en handel à dubbele positie

• Sector waar belangrijkste veranderingen plaatsvinden kapit


• Landbouw zodanig dominant, beperkt groei industrie en handel

2.1. Industriële productie


Dubbel afhankelijke positie:

• Tov. Landbouw
o Geld voor dingen die industrie maakt à pas spenderen nadat basisbehoeften
aangekocht zijn, geproduceerd door landbouw
o Landbouwprijzen stijgen, landbouw doet het niet goed à nog minder naar industrie en
handel
• Tov. internationale handel
o Heel traag en duur à meestal niet rendabel grote afstand veel zaken vervoeren
o Sociaal & politiek explosief

15
Textiel is belangrijkste sector: kledij

• Wol, heel dominant middeleeuwen, vroegmodern plaats maken voor anderen


o Heel zwaar, heel warm, duurzaam, dierlijk
• Linnen (vlas), katoen (Zuid-oost Azië, India) à plantaardig
o lichter, maar goedkoper te produceren
o Verschillende evoluties van mode à consumptiepatroon
• zijde

Versnipperde productieketen: typerend voor elke industrie

• Productieproces: gebeurt op verschillende plaatsen door verschillende mensen en meestal


huishoudelijke context: basiskenmerken hoe vroegmoderne indus georganiseerd is
o = Gedecentraliseerd, niet één bedrijf voor hele productieproces, slechts versch deeltjes
• Weinig kapitaal, weinig arbeidsconcentratie
o Geen grote fabrieken, machines, in huishoudelijke context met knechten, leerjongens

2.2. Ambachten & gilden


Ambachten (= op economisch vlak, groep van mensen die bepaalde activiteit MAG uitvoeren) & gilden

• Wie hoedenmaker wil zijn à lid zijn hoedenmakersambacht om te MOGEN uitoefenen


• Monopolie op industriële productie
o Op voorhand afgebakend wie beroep mag uitoefenen, niet om het eender wie
o Op zelfde manier, regels, afspraken
o Goede kwaliteit garanderen, controle op productieproces, opleiding
o Onderlinge concurrentie verminderen à gelinkt aan schaalvergroting beperken
§ Anders rijke hoedenmakers à arbeiders bezitten, niet eerlijk andere
hoedenmakers
§ Volledige productie gedomineerd door beperkt aantal mensen
§ Vanaf 19de E heel normaal à actief bestreden vroegmoderne industrie
• Niet overal, op heel versch manieren over heel EU
• Gaan economische industriële productie organiseren

16
2.3. Kenmerken vroegmoderne industrie
Weinig kapitaal

Trage technologische verandering (weinig arbeidsconcentratie)

• Weinig mechanisering
o Meeste techno innovaties vroegmoderne periode industrie:
arbeidsintensief ipv arbeidsbesparend
• Niet noodzakelijk arbeidsbesparend
• Uitzonderingen: mijnbouw, arsenaal van Venetië, grote protofabriek
ontstaat

Gedecentraliseerd

Evolutie naar schaalvergroting

• Ambachtsgilden
o Binnen ambacht: weldegelijk concentratie, andere ambachtsmeesters voor hen laten
werken à onderaanneming
o Verschilt in Europese gebieden
• Putting-out system/ protoindustrie
o Bouwt verder op ontwikkelingen landbouwsector
o Economische activiteit gekenmerkt door ongelijke verdeling arbeidsinput
§ Zomer, lente veel werk, winter = ondertewerkstelling
o Herlocalisatie : groot deel indus prod naar platteland verplaatsen
§ Onderbenutte arbeid van mannen tijdens wintermaanden
§ Vrouwen en kinderen inzetten
o Misleidende term uitgevonden Mendels 70’, enkele dingen worden uitgeprobeerd,
ontwikkeld en later voltrekken in industrialisatie à maar vele dingen niet
doorgetrokken
o Putting out systeem: organisatie van industriële productie, spinnen of weven platteland
§ Gebeurt nog steeds huishouden
§ Huishouden afhankelijk van heel beperkt aantal ondernemer-handelaars à
heel beperkt aantal van mensen dus in staat dat productieproces te
controleren

17
§ Niet typische industriële kapitalisme, maar heel beperkt aantal mensen gaan
investeren in productieprocessen à weinig mensen bezitten heel veel
arbeidsmiddelen
§ Zal zich zeer langzaam gaan verspreiden in vroegmoderne periode
• Manufacturen
o Voorlopers 19de E fabrieken, zonder mechanisatie
o 100 of meer arbeiders werken samen op één plaats
§ Tabaksmanifacturen 18de E

à Algemene kenmerken organisatie vroegmoderne industrie

3. Handel
3.1. Basis: lokale & regionale handel
10% opbrengst geproduceerd i/e bepaalde regio à verhandeld buiten bepaalde regio

• Onbetrouwbaarheid transport, behalve waterwegen min of meer


• Behalve producten die zichzelf vervoeren (ossenhandel)

3.2. Beperkte omvang: internationale / globale handel


Lange afstand: producten per gewicht heel veel waard

Luxe producten

• Specerijen; luxe-textile; koloniale / imperiale producten à transport kan je vergoeden

18
Debat over waarde/rol aan internationale handel

• Belang kwantitatief heel beperkt

3.3. Behoefte aan kapitaal


Schip naar China sturen om porselein en thee te kopen

• Schip mag niet zinken


• Prijs mag niet dalen over een jaar of twee tijd
• Heel veel kapitaal kunnen voorleggen

Gelinkt aan innovaties in financiën à sterke ontwikkeling banken

à Ontstaan deposito bank: Bestaan al in Italië in late middeleeuwen à verspreiden


vroegmoderne periode

• Zilver deponeren in deposito à bank investeert dit door leningen geven aan anderen en daarop
interesten betalen
o Bank kan dus renderen door kapitaal waarmee niets gebeurt à uitlenen
• Investeren in schuld van overheden, alsook investeren in overnemen taken overheden
o Mijnbouwconsessies krijgen van vorsten, organiseren, vereisen veel kapitaal dus
overnemen door banken

à Beurs ontstaat (Antwerpen 1531): plek waar mensen samenkomen om hun kapitaal te
investeren of te innen

• Aandeelhouders compagnie 17de E: grootschalige bedrijven niet zoeken naar investeerders,


maar compagnie waar toekomstige expedities gefinancierd à kapitaal verbinden en veel langer
bij elkaar blijven
o Grootschalige onderneming aan veel versch mensen kapitaal krijgen in ruil voor een
aandeel (winsten)
o Die aandelen op zichzelf 17de E verhandeld (wisselbrief = schuldverklaring, bij om het
even wie anders opvragen in bv zilver), evt met winst bij verwachting dat het veel zal
opbrengen
§ Tulpen, kruisen maar je weet uiteindelijk niet welke kleur eruit gaat komen
• Lucratieve investeringen à nog meer winst genereren

3.4. Verschuiving handelsstromen


Heroriëntatie handel in EU

19
Handel in middeleeuwen: vnl via Middellandse zee richting Ottomaanse Rijk à Zuid-Oost Azië, meer
Atlantische Oceaan einde 15de E

• Hamburg, Lubbek, Bristol, Glasgow, Liverpool belangrijker

3.5. Beperkingen
Hoe belangrijk was het handelskapitalisme?

• Hangt sterk af van organisatie en naar waar het gaat


• Gaat steeds groter aandeel inkomen uitmaken, doch economische spiraal zeer neerwaarts
• Spanje effect heel anders >< Nederlanden

3.6. Impact van handel?


Europese economie door slavenhandel?

Waarde handel = zeer beperkt, zelfs Nederlanden 17de E, maar 20% gaat buiten Europa

Rechtstreeks

• Relatief beperkt, 2%, 5%, maar minder


dan vaak gedacht werd

Onrechtstreeks

• Financiële markten: nieuwe manieren


van investeren, kapitaal opbrengen, in
EU economie gebruiken en renderen
• Belangrijker: veranderingen dagelijks consumptiepatroon
o Suiker, tabak, thee, chocolade, katoen, zijde … aanvankelijk luxe goederen à gewone
goederen op heel korte tijd enorm verspreid, dagelijks
§ Suiker 1780 gemiddelde Europeaan verschillende kgs per jaar
o Begin consumptiesamenleving?
• Consumptieverandering grote effecten organisatie vroegmoderne economie
o Structuur: veel kleine bedrijven op zichzelf,
ambachtslieden, boeren, lokale afzet
voor eigen consumptie …
o Nieuwe patronen: van elders, koloniale
context, via de markt à zetten mensen
aan om meer te consumeren via de markt

20
o Overgang productie voor eigen consumptie à produceren voor winst
§ Meer arbeidsuren gekocht, vrouwen en kinderen op de markt actief à zvm
inkomen om deelnemen aan consumptiecultuur, producten van andere delen
v/d wereld
o Suiker, tabak, koffie à luxewaarden die betaalbaar worden
o = grote impact internationale handel

Poppenhuis met typische luxe goederen aanwezig, velen


zijn overzeese producten à

Rol van de overheid


• Mercantilistische politiek
• Geloof in politiek belang van sterke economie
• Vaak gekoppeld aan geloof in positieve handelsbalans

Kapitalisme?
à Meer kapitaal geïnvesteerd in handel en industrie om groter deel productieproces in handen te
krijgen en winst daaruit maximaliseren

Debat? Uitgebreid

• Chronologie
o Ofwel ver terug i/d tijd à idee v/ onvermijdelijkheid Europa sterke productiviteitsgroei
o Later: China, Japan, India à zelfde economisch potentieel
aanwezig, geografische toevalligheden zorgen voor doorbraak
economische groei in Europa
• Oorzaken

Adam Smith (1723-1790)

• The Wealth of Nations


• Gebruikt term niet, beschrijft wat later kapitalisme genoemd zal worden
• Specialisatie

21
• Natuurlijke neiging mensen handel voeren met elkaar: oorsprong economische groei
o Mensen automatisch specialiseren in waar men het beste is
o Individuen specialiseren & handel met elkaar à geheel iedereen welvarend
o Alsook regio’s en landen à specialiseren, nog beter worden, vervolgens handel =
allemaal beter van worden
• Haaks op manier hoe overheden dachten over handel in vroegmoderne periode
o Oorlog tssn landen werd verdergezet door handel
o Smith: ophouden, zvm handel vrij à iedereen w beter

Karl Marx (1818-1883)

• Groot deel eens Smith à kapitalisme = basis & wortels vroegmoderne periode
• MAAR geen natuurlijke neiging handel te drijven: uitbuiting van zij die arbeiden d zij die hen in
dienst hebben
o Lonen arbeiders zijn altijd lager dan de winsten die uit hun arbeid voortkomen =
fundamentele uitbuiting à kapitalisten opnieuw investeren i/productieproces

Max Weber (1864-1920)

• ‘The protestant Ethic and the Spirit of Capitalism’ (1905)


o

Protest & sociale gevolgen


Het proletariseringsproces

o = steeds meer mensen groeiende afhankelijkheid tov loonarbeid (in verloop


vroegmoderne periode)
• Van dominante situatie veel mensen zelf productie bezitten à meer mensen werken voor
loondienst
o Grootschalige landbouwondernemingen die arbeiders in dienst nemen
o Ambachtsmeesters die 30, 40 gezellen in dienst nemen, niet later zelf
meesters worden
• Op zich geen proces van verarming, maar vroegmoderne context mensen
afhankelijk van externe factoren
o Markt: overaanbod arbeiders à lonen naar beneden, geen zelfstandige
mogelijkheden levensstandaard op pijl
• c. 24% (1550) naar c. 71% (1850) loonarbeiders
• Bv. Engeland: enclosure movement

22
o Maar: grote regionale variatie Oorzaken
• Schaalvergroting & kapitaalconcentratie; belastingsdruk; demografie;…
• Gevolgen
o Kwetsbaarheid voor armoede, bedelarij, criminaliteit
o Leidt tot grote protesten, 18de E context, gekoppeld aan politieke onvrede

23
III. Religie – A. Vroegmoderne periode

• Marthe Luther moet zich verantwoorden. ‘Tenzij ik ben misleid door de getuigenis van de heilige
schrift en de reden…’ Begin van ingrijpende beweging naar een wereld waar gedachten,
overtuiging en geloof vrij zijn.

Luther en het protestantisme

Hoe belangrijk was Luther?

• Lange voorgeschiedenis van kritiek en hervorming


• Cruciale rol andere hervormers zoals Ulrich Zwingli

Hoe belangrijk was de reformatie?

• Politieke impact?
• Religieuze diversiteit à sociale disciplinering
• Meer of minder tolerantie & individuele vrijheid?
o

1. De vroege reformatie
1.1. Het Lutheranisme

1.1.1. Maarten Luther


95 Stellingen: Wittenberg, 1517, gespijkerd als aankondiging voor theologisch debat

• Kritiek op Pauselijke vergeving van de zonden that don’t make sense:

24
o Aflaten betalen of bepaalde tochten doen om
‘vergeven’ te worden
o Als je zonden hebt begaan dan breng je een bepaalde
tijd door in het vagevuur voor je naar de hemel of de
hel gaat
o Als je dan X aflaten koopt, zal je X jaren minder in het
vagevuur zitten

→ Dit wordt een groter theologisch dispuut: volgens


Luther heeft de paus geen recht om zonden te gaan
vergeven, alleen God kan dat

• Fundanteel theologisch dispuut: draagt de kerk effectief bij aan het zielenheil?
o Over de aard van verlossing
§ Volgens de kerk: is het niet genoeg om te geloven, je moet er ook naar
handelen en goed werk verrichten (de mis, armengeld geven,...)
§ Luther stelt priesterschap in vraag: er is geen tussenpersoon nodig
o Over de aard van de Kerk

Sola Fide, Sola Gratia, Sola Scriptura (enkel geloof, enkel schrift)

• Fundamentele vraag: heeft de mens impact op het feit dat God hun gratie zal verlenen omdat
zij naar de kerk gaan en goede werken doen?
• Volgens Luther: enkel geloof en het schrift kan leiden tot zielenheil (enkel het woord van God
telt, niet het goede werken) à achter de woorden van de paus zit geen goddelijke autoriteit
o

1.1.2. Snelle verspreiding


Door boekdruk + snel vertaald en predikanten die rondreisden

1.1.3. Reactie
1519: een compromis zoeken met Paus

1520: reactie v/d kerk, veroordeling stellingen door Paus

1521: excommunicatie & verbannen door Keizer

• Late reactie

25
• Einde van de verspreiding van de ideeën van Luther
• Luther wordt in bescherming genomen

1.1.4. Duitse boerenoorlog (1524-1526)


→ Belangrijk keerpunt in verspreiding ideeën van Luther

• Boeren vs Adellijke grootgrondbezitters (inperken van gemene rechten, belastingen, afdwingen


van dagelijkse verplichte arbeid) → streven naar meer rechten
• (Deels) Geïnspireerd op stellingen van Luther → als legitimatie van hun strijd tegen de adel
o Luther trekt de autoriteit van de kerk op bepaalde gebieden in vraag en dit gaat nu ook
gebeuren naar de adel toe door de boeren
§ Bv ‘iedereen staat gelijk’ in de bijbel → adel moet gelijk staan 17
o Luther gaat heel snel een pamflet schrijven tegen die boerenopstand en gaat oproepen
dat zijn spirituele gelijkheid niet gebruikt kan worden voor politieke machtsstrijden
• Boerenopstanden worden neergeslagen maar sociale gevolgen zijn zichtbaar

1.1.5. ‘Vorstenreformatie’

Het Lutheranisme
Stond voor hervorming van de kerk maar niet voor een
totale verandering: kerk, losstaand van de staat

Ze willen een staat, waar de kerk naar Lutheranistische


principes is hervormd

• Priesters zijn er enkel om het geloof uit te leggen


en werken uit te voeren, maar zijn geen
afzonderlijke heilige klasse meer

Autonome vorstendommen bekeren zich tot het


Lutheranisme

• Ze nemen het aan en ondersteunen het geloof


• Meestal uit vrije wil, soms onder druk door boerenbevolking

26
1.1.6. Vrede Van Ausburg (1555)
• Eindresultaat van politiek-religieuze machtsstrijd
o Niet meer 1 macht beslisser → vrede van
Augsburg
o Twisten tussen Lutheraans en katholieke
gebieden zullen eindigen met een compromis
tussen die verschillende politieke geledingen in het Heilig Roomse Rijk → vrede van
Augsburg
• ‘Cuius regio, eius religio’ (elke regio, eigen religie)
o Elke regio kan vanaf dan beslissen over eigen geloof (binnen het vorstendom)
o Noorden: eerder Lutheranisme
o Zuiden: eerder Katholicisme
o → Ontstaan van religieuze verdeeldheid

2. Oorzaken
2.1. Oorzaken

2.1.1. Theologie
Waarom was een kerk nodig (15e eeuw): rechtstreekse verbinding tot God, verheven van de zonden
en zielenheil (men moest naar de hemel gaan)

Zielenheil: enkel mogelijk voor ‘goede’ Christenen

• Gaan biechten, sacramenten voltooien, zondeloos leven,...

Voor sacramenten: priesters nodig

Materialisme & onvrede

Humanisme

2.1.2. Sociale spanningen


Groepen die steeds meer geproletariseerd raken

• Inkomsten van de kleine boer en de loonarbeiders kwamen onder druk, problemen rond de
enclosures, strijd rond afschaffing van de feodaliteit

27
Opkomst van nieuwe sociale groepen die op zoek zijn naar nieuwe religieuze houvast in Europa (rijke
handelaars/ ondernemers)

Protestante groepen : argumenteren dat hun materialiserend succes een teken van uitverkoren te zijn
was.

2.1.3. Politieke machtsstrijd


Verschillende autonome steden

Religieuze veranderingen zijn belangrijk om het andere te verzwakken of versterken

Legitimatie van politiek bestaan


gebeurt in religieuze termen →
keizer krijgt zijn macht van God

Er was politieke verdeeldheid


(lutheranisme ontstaat in de
gebieden) in het HRR en de Duitse
gebieden → versnipperd gebied met
een enorme machtsstrijd

• De vorstendommen hadden
bepaalde maten van
autonomie

2.4. Boekdrukkunst
Meteen gebruikt voor het drukken van religieuze boeken, ideaal platform voor het verspreiden van
pamfletten, gravuren etc maar hoeveel mensen konden lezen en hoeveel mensen konden boeken
betalen?

Het wordt vandaag aangenomen dat ze zeer belangrijk waren en dat ze door een groot publiek
bereikten → geletterde bevolking las ze luidop voor

Pamfletten: beargumenteren religieuze twisten om ze zo onder het publiek te verspreiden

28
3. De gereformeerde traditie
3.1. De gereformeerde traditie
Luther: de sacramenten van de doop van het avondmaal zijn actief (= noodzakelijk en centraal voor
het geloof en onafscheidelijk van het Woord)

o → Luther zag kerk en staat als gescheiden (zijn leer van de twee koninkrijken): de eerste
was afhankelijk van de bescherming van de tweede en er dus soms aan ondergeschikt
was. Hij bevorderde het vorstelijke of monarchale autoriteit.

Zwingli: De sacramenten waren zuiver symbolisch, noch genade schenken, noch geloof brengend zoals
Luther beweerde: het Woord stond centraal

o → Zwingli zag een goddelijke magistratuur voor zich, die het ambt zou bijstaan in het
leiden van de Kerk, waarbij kerkelijk en wereldlijk gezag werden samengevoegd.
Oligarchie kreeg de voorkeur boven monarchie.

Calvijn behield het idee van een goddelijke magistratuur, maar ook een apart kerkelijk orgaan (de
consistorie) dat de gemeente zou controleren en geen verantwoording verschuldigd was aan de
wereldlijke autoriteiten:

• ‘noch neemt de kerk iets op zich wat de magistraat toekomt, noch is de magistraat bevoegd
voor wat door de kerk wordt gedaan.’
• Net als Zwingli wantrouwde hij het tirannieke potentieel van de monarchie

3.1.1. Ulrich Zwingli (1484-1531, Zürich)


Sterk tegen Katholieke kerk en gaat (later) in conflict met Luther (Z. is radicaler)

• ‘Enkel geloof geeft de gratie van God, niet de goede werken’


• Volgens hem kan een individu niets anders doen dan geloven en is dat al een te actieve inbreng
• Zwitserse politieke context
• Stad als sacrale gemeenschap
o De stad is de centrale gemeenschap
o Zwitserland heeft sterke autonome stadstaten waar geen kerkelijke structuur voorop
staat
o Onafhankelijk van wereldlijke overheden: ze verspreiden hun hervormingen zonder
afhankelijk te zijn van anderen voor steun

29
• Toezicht op Bijbelse voorschriften (jaren 1520)
o Afwijzen van sacramenten, afbeeldingen van heilige figuren, dopen van kinderen,
enzovoort.
o Doping wanneer je volwassen bent
o Anabaptisten of wederdopers: alleen dopen uit vrije wil als je volwassen bent
o

3.1.2. Jean Cauvin / Johannes Calvijn (1509-1564)


Standpunt zat tussen beide (iets dichter bij Zwingli)

• Genève
• Theologisch: predestinatieleer
o goede werken zijn uiterlijke tekenen van de uitverkiezing door God, maar die
uitverkiezing van God ligt al op voorhand vast
o → de goede werken zijn slechts een uiting van die verkiezing
o = een strenge leer + deprimerend idee dat slechts enkelen zijn uitverkoren
en de rest gedoemd is tot eeuwige verdoemenis
• Basis voor internationale verspreiding
o

3.2. De katholieke reformatie

3.2.1. Contra-reformatie vs katholieke reformatie


• Contrareformatie (term uit de 19e eeuw): werd gezien als iets negatiefs, als een tegenreactie
op een wil aan verandering
• Voorkeur voor term ‘katholieke reformatie’: Het was niet alleen een reactie tegen het
protestantisme, maar ook een proces dat al langer bestond en dat verder gestimuleerd werd
door de opkomst van het Lutheranisme
• Langere traditie binnen Kerk

3.2.2. Verdere stimulans door Lutheranisme


• Nood aan reactie
• Wereldlijk: Karel V
o Nood aan reactie werd door Karel gevoed
o Religieuze opstanden tastte de macht v/d keizer aan

30
§ Macht wordt gelegitimeerd door de principes van de kerk en paus: wanneer
deze principes in twijfel worden getrokken moest er iets gebeuren voor de
autoriteit van de keizer ging afnemen.
§ Door zijn reactie ontstaat er opnieuw religieuze uniformiteit in zijn gebieden
• Geestelijk: Paus
o Wacht lang om te reageren
o Wou gebruik maken van de verzwakkende macht van de keizer
o Reactie van Paus en Keizer: geen invloed op de verspreiding van de ideeën van Luther

à Het Concilie van Trente (1545-1563)

• Twee stromingen:
o 1. Toenadering & compromise (steun van Karel V)
§ Pleiten voor theologische flexibiliteit en verzoening van de godsdiensten
o 2. Geen toenadering = rigorisme (steun van paus)
§ a. Geen compromis
§ b. Rigorisme: mensen die willen vasthouden aan de strikte interpretatie van de
kerkelijke dogma’s en theologische beginselen
§ c. → Zij zullen winnen: er wordt geen compromis gesloten en ze gaan zich
volledig vasthouden aan de theologische beginselen zoals die in de
laatmiddeleeuwse kerk bestonden, ze weten zelf ook dat er dingen moeten
veranderen maar willen dat niet doen door toe te geven
• Theologische beginselen
o Ze gaan de theologische beginselen niet aanpassen: wel de manier hoe deze beginselen
worden overgebracht en gecommuniceerd naar de gelovigen
• Christianisering in de diepte
o Gaan pleiten voor het uitwerken voor plan van christianisering in de diepte. De
theologische beginselen blijven behouden maar ze moeten beter verankerd worden in
het geloofssysteem van Europa.
o De hervormingsinitiatieven die hun oorsprong vonden in Trente zouden de katholieke
leer en praktijk herdefiniëren en verjongeren
o Streven naar een nieuw soort hervormde bisschoppen

Hoe?

• Herwaardering priesterschap
o Gaan seminaries oprichten en de priesters controleren

31
• Betere communicatie
o Gaan de geloofsbeginselen beter overbrengen: blijven preken in Latijn, maar ook af en
toe in de volkstaal
• Nood aan sociale controle → registers, gedoopt/ gehuwd/ biecht/ sacramenten/ lijst met
verboden boeken
o Als de eerste twee niet werken dan komt er een sociale controle: men gaat zo
nauwkeurig mogelijk de geloofsovertuigingen van de gewone gelovige in de parochies
controleren
§ Door registers aan te leggen van wie gedoopt is, gehuwd is en wanneer. Later
komt er ook bij wanneer ze zij begraven

→ Zo kan nagekeken worden wie deze twee belangrijke sacramenten geeft ontvangen (doop
en huwelijk),en wie ertegen zondigd

→ Controleren en registreren van de biecht

→ Lijst met verboden boeken, die ideeën bevatten die in strijd staan met de katholieke
geloofssfeer

32
4. Gevolgen
Eind 16e eeuw: Grote religieuze verdeeldheid (meerdere kerken met christelijke varianten)

1e fase: verdeeldheid en oorlogen (DE, FR, ENG,...)

Begin 17e eeuw: oorlogen met religieuze motieven

Midden 17e eeuw:


stabilisatie van de religieuze
kaart

4.1. Een religieus verdeeld Europa


Ondanks heftige verklaringen over de noodzaak om het gevestigde gezag te gehoorzamen, was
Theodore Beza, Calvijns opvolger in Genève, een van de meest prominente figuren die een
systematische theorie ontwikkelde over het recht op verzet door 'lagere magistraten', waaronder
edelen en prinsen, maar ook hoge functionarissen ('Centrum en periferie' in deel VI).

Voor Nederlandse opstandelingen die de Spaanse overheersing wilden omverwerpen, en Hugenoten,


Schotse en Hongaarse edelen die vochten tegen koninklijke machten, verschaften dergelijke theorieën
legitimiteit voor hun zaak. Ook in Engeland verzetten puriteinen zich met enthousiasme tegen de
koninklijke overheersing

4.1.1. De Nederlanden
• 1566: Beeldenstorm
o Katholieke religieuze plaatsen, door protestanten

33
o Dit leidde indirect tot het uitbreken van de 80-jarige oorlog en het ontstaan van de
republiek der 7 Verenigde Nederlanden
• Na 1585: Zuidelijke vs Noordelijke NL
o Zuiden: Katholiek
o Noorden: Protestant
o Interhuwelijken kwamen minder voor

4.1.2. Frankrijk
• Hugenoten = Calvinisten (minderheid, in een Katholiek land)
• Bartholomeusnacht (1572): Franse Hugenoten werden
vermoord, met goedkeuring van de troon
• Edict van Nantes (1598): Hugenoten kregen recht op het
uitoefenen van hun geloof
o Politiek van Hendrik IV om religieuze twisten te beïndigen

4.1.3. Engeland
• Hendrik VIII
o Breuk met Rome (1534)
o Toen Hendrik VIII brak met de Katholieke Kerk en
geëxcommuniceerd werd à hervorming van de Kerk
van Engeland, die geleid zou worden door vorst
(hijzelf) ipv paus
o Reeks documenten hiervoor herschreven en
vervangen (in tijdspannen van 30 jaar: 39 artikelen)
• Mary Tudor (1553-1558)
o Vervolging protestanten
• Elisabeth I: 39 articles (1563)
• Puritanisme
o

4.2. Radicale interpretaties


Anabaptisten / (weder)dopers

• Eclectische lezing bijbel


• Sociale hervormingen
• Volwassendoop als symbol

34
1535: Münster

• Nasleep: pacifisme
o

4.3. Gevolgen?
Gemeenschappelijke kenmerken reformatiestromingen

• Lekenkerken
• Bijbel centraal
• Subjectieve, rechtstreekse geloofsbeleving

Religieuze diversiteit

• Oorlogen in 16de & 17de eeuw


• Proces van confessionalisering
o Religieus
o Politiek
o Sociaal

Tolerantie?

• Vervolging
• Aanvaarding

35
IV. Politiek – A. De vroegmoderne periode
Deze les
Geen overzicht van politieke gebeurtenissen

• Grote diversiteit binnen Europa

Inhoud

• Het politieke landschap


• Het hof
• Buiten het hof
• Oorlog
• Rebellie

1. Het politieke landschap


1.1. Territorialisering
Centrale proces dat we vandaag willen bestuderen deze les

• Andere namen vroeger: staatsprocessen, …


• Manier waarop centrale politieke eenheden tssn vroegmoderne periode
en vandaag fundamenteel verandert
• Niveau beslissingen nemen à verschuift fundamenteel
o = meerlagig, niet één niveau waarop beslissingen worden
genomen, federaal, Europees, lokaal …
o Grosso modo sinds 19de E centrum poli beslissingsbevoegdheid
à op nationaal of eventueel supranationaal niveau
• Vroegmoderne periode: lokale, regionale niveau

Meer opvallend: mate waarin die poli structuren, poli landschap van Europa
zelf veranderen gaan veranderen

Vandaag Europa: ongeveer 40-44 landen (Tel je Rusland, Turkije … mee)

• Eu Unie: 27 landen

16de E Europa: toen veel meer landen, maar wat neem je als een land?

• Wat is de voorloper van het huidig Duitsland bv?


• Lappendeken met veel meer verschillende landen

36
• 200 tal rond 1519 verschillende natiestaten, met veel lager aantal inwoners
o

1.2. Een politiek lappendeken


Het versnipperde Heilig Roomse Rijk, in 1524

• Probleem spreken over natiestaten: wat is de


natiestaat?
• Heilig roomse rijk: Tsjechië delen, Oosterijk,
Zwitserland, Duitsland, Polen …
• Had een territorium waarvan stukken ook elders in
Europa gelegen waren

Keizer van één gecentraliseerde staat?

Niet noodzakelijk, keizer nt per se machtigste persoon

• Buitenlandsbeleid, rechtspraken bepalen, wetten


uitvaardigen, doorgaans nt keizer
o Koning, hertog, keurvorsten binnen heilig roomse rijk (7), meest machtige onderdanen
van het rijk
o In elk van die 7 staten à de echte vorsten i.p.v. keizer, staat in theorie er wel boven,
maar weinig macht
o Dit dan evt voorlopers latere natiestaten?

Binnen heilig roomse rijk, nog andere identiteiten

• Rijksdag: standenvertegenwoordiging, afgevaardigden v/d onderdanen


o Onderhandelen, treden in interactie met vorst à bv belastingen
o Rijksdag = politieke representatie, parlement à onderhandelen met keizer, inspraak in
beslissingen
• Samenstelling rijksdag:
o 7 keurvorsten,
o 100-200 rijksvorsten van 100-200 versch staatjes
§ Elk bepaalde mate autonomie, mogen nt mee kiezen over keizer, afh moment,
omstandigheden … meer te zeggen dan keizer, soms niet à heel wisselende
omstandigheden
§ Graven, hertogen, bisschoppen, ambten …

37
o 60 rijkssteden
§ Vallen nt onder keurvorsten staten, noch onder staatjes rijksvorsten
§ Rechtsreeks in rijksdag onder keizer, zelf ook afgevaardigden in rijksdag
§ Relatief autonoom
o Aantal andere juridische entiteiten, staatjes, steden, relatief autonoom
§ Geen vertegenwoordiging i/rijksdag
§ Ook niet d koning van Bohemen bv bestuurd, of andere staat
• Lappendeken versch identiteiten, veel overlapping, lagen van autoriteiten
• Verscheidenheid aan bestuursvormen, versch mensen daar a/h hoofd
• Gesch v/d mislukking voor 19de E historici à waarom kunnen ze geen eengemaakt Duitsland
maken? Eengemaakt Frankrijk?
o Was niet zo gemakkelijk

Kwantitatief opzicht

• Vermindering aantal staten

Kwalitatief opzicht

• Sterke reductie v/ variatie, minder diversiteit vandaag

Niet één Italië, sommige delen bestuurd d Paus, gebieden hangen samen met Spaanse keizer en deel
van HRR andere delen geen deel HRR … complex lappendeken aan politieke relaties

NL: ontstaansgeschiedenis bourgondische NL heel complex, versch types van politieke eenheden

Vandaag natiestaten qua politieke structuur: minder diversiteit

38
• Vroegmoderne periode: koninkrijken (FR, Castillië, ENG, …), keizerrijken (HRR, Ottomaanse Rijk),
stadstaten (volledig autonoom zoals Venetië, autonoom intern bestuur maar wel onder keizer
HRR zoals Firenze), hertogdommen, graafschappen, stedenbonden (autonome politieke
entiteit), republieken (meest nagestreefd deze periode), pauselijke staat (prins bisdom Luik) …

1.3. Diverse samengestelde staten


Koninkrijken, keizerrijken, hertogdommen, stadstaten, stedenbonden,
republieken, geestelijke staten, …

Overlappende staatsvormen = gemengde & gelaagde vormen van bestuur

• Vandaag kan FR geen stukje FR delen met Duitsland, vroegmoderne


periode normaal

= ‘samengestelde staten’ of ‘composite states’

• Staten ontstaan vanuit één overheersend gebied, ruling territory, bond


andere afhankelijke gebieden aan zich
o Geschiedenis NL, vanuit hertogdom Bourgondië, andere prinsdommen, graafschappen
… verworven en bestuurd vanuit hertogdom
• Staten samengesteld uit diverse onderdelen en identiteiten, geografisch versnipperd of
verschillend maakte niet uit
• Alsook versnipperd en verschillend op politiek bestuurlijk vlak,
o delen hadden eigen bestuurlijke traditie, eigen grondwet, wetgeving,
onderdanenvertegenwoordiging, muntslag …
o Niet evident voor vorsten om delen aan elkaar laten groeien en besturen door één
orgaan, één wet …
o à Proces van territorialisering: lappendeken langzaam samensmelten tot grotere en
sterkere, gecentraliseerde eenheden, vorst meer kans krijgen, controle krijgen versch
samengestelde delen vasthangen, samenhechten.

39
o Gebeurt niet in alle gebieden

2. Het hof
2.1. Het hof & de hofhouding
Centrale motor, plaats van de territorialisering

• Belang niet overdrijven, op symbolisch vlak aan hof veranderingen à typerend ambities vorsten
politieke cultuur te introduceren
• Veranderde positie in vroegmoderne periode
o Hof vorst, graaf, keizer, middeleeuwen: heel functioneel, familie, dienstpersoneel, evt
ambtenaren, klerken, meer niet
o Niet grote beslissingsorgaan v/bep staatscultuur, geen verzamelplaats mensen met
autoriteit, geen plaats interactie tssn vorsten
o WEL hof in Vroegmoderne periode!

Wie?

• Verandert
• Familie, grote ambtenaren van hof,
sommigen adellijke rang en meer
juridisch geschoold, grote expansie
v/aanwezigheden
o à eigen etiketten, hofcultuur ontwikkelen
o Lodewijk 14de, discussies over rol en plaats v/iem i/h hof, (waar eten, zitten, kleren
brengen en aandoen v/e edelman), obsessie v/hiërarchie en de plaats die iemand
daarin krijgt
o Heel afhankelijk v/d vorst, gevechten om invloed d.m.v. hofcultuur (>< oorlogen
vroeger)

Waar?

40
• Heel lang rondtrekkende hoven à manier de familie te LATEN ZIEN, ‘rechtsreeks contact toe te
laten’, controleren van aanwezige rivaliserende edellieden
• Moeilijk op één plaats vestigen, lappendeken, sommige staatjes niet met elkaar verbonden
• VM periode à geleidelijk aan vast vestigen
• Einde Ancien Regime: vestigen (Versailles bv)

Waarom?

• Belangrijke voorwaarde macht centraliseren


• Niet langer eigen hofje, maar centralisatie v/d macht, lokale centra meer gebonden aan één
plaats = HET HOF
• Wordt plaats contact tssn vorst en onderdanen, waar belangrijkste edelen verblijven, waaruit
mode ontstaat & verspreid wordt,
o Pattrionagenetwerken gaan zich vanuit hier verspreiden, m.a.w. informele netwerken
v/afh of onafhankelijkheid gebonden vanuit reciprociteit zich gaan verspreiden over
hele territorium v/d staat (ene gunst voor de andere gunst)
o Micro kosmos met eigen cultuur, gebruikt als instrument i/proces territorialisering
o

à Festivaltuin, feesten, uitgroeien tot grote koninklijke residentie,


aristocraten en bureaucraten zich ophouden

à Symbolisch belang v/hof, pracht kan je nt hebben bij rondtrekken

• Versch stappen toe ondernomen


• 16de 17de E, wegstappen sober

à Nog meer chique dingen, rijkdom uitstralen, terwijl Spaanse rijk


al meerdere keren bankroet was gegaan

• Symbool opperste macht v/d vorst

41
• Praktisch: huisvestigen hovelingen, hierbinnen afhankelijksrelatie houden door de vorst,
vechten om macht en positie hierbinnen

à Daarna weer sober, Henry 8, toegangspoort 1000


kamers, ambitie om v/h hof centrale plaats te maken
besturen hele territorium

2.2. Het hof en de hofhouding


Centrale plaats van het absolutisme

2.2.1. Waarom?
Symbolische communicatie: centrum v/d macht

• D pracht en praal

Norbert Elias (1897-1990)

• Beschavingsproces, civilisatieproces:
o Verandering i/manier menselijk gedrag, gedragstandaard, dingen die als (on)beleefd
worden gezien
o Meer normen, verwachtingen wat beschaafd is, eten met bord ipv handen, mond
afkuisen aan doekje, rol van of als plek waar mode gecreëerd wordt
o Volgens Elias d HOF ontstaan
o 16de, 17de E Etiketteboeken: meegeven a/kinderen om leren hoe te gedragen
• Kritiek
o Beperkt deel adel
o Stad = motor van verandering, nt Versailles maar Parijs bepaalt wie macht heeft
o Dialoog >< eenrichtingsverkeer

Patronage

42
2.2.2. Het hof in crisis

Pracht en praal w geridiculiseerd: zie je vaker i/18de E pers,


nietsnuttige leven v/d aristocraten, mikpunt van spot, niet
meer opkijken

à Soberdere plek als vorst om te leven, residentie sluiten

Einde specifieke fase hof symbolische plek waaruit


tendensen territorialisering verspreid

3. Buiten het hof


Absolutisme: bestond meer op papier dan realiteit was

• VM periode hoven: nooit in staat hun wil zomaar opleggen à op zk n manieren onderhandelen
vertegenwoordigers v/SL buiten het hof

3.1. Gelaagdheid van het bestuur


Basis v/macht meer lokaal & regionaal niveau

Beperktheid van centraal gezag, collectieve besluitvormingsprocessen

• Collectieve goed nastreven


• Lokaal bestuur:
o Onderbestudeerd
o Veel gebaseerd op collectieve beslissingen
o Schepenbank / magistraat
o Lokale grondwetten
• Regionaal
o Onderdanenvertegenwoordiging:
§ Rijksdag/ Parlementen / Staten / Diets
o Afgevaardigden v/d onderdanen i/interactie treden
met vorst

43
o Fiscale onderhandelingen: bijbetalen op voorwaarde aanpakken piraterij haven
v/Antwerpen bv
o Gewestelijke staten als staten generaal à belangrijk VM periode
o Afh van plaats tot plaats onderdanenvertegenwoordiging belangrijk

Feodaliteit, standen

• Vorst à leenmannen à bijstand op hun beurt vragen …


• Nog steeds heel ongelijke representatie van onderdanen
o Kleine groepen families, wveel macht wegens veel geld
• Boeren bevolking à doorgaans helemaal niet vertegenwoordigd
• Geen democratie avant la lettre

Centrale staat: zeer zwak

• Nauwelijks bureaucratie: staatsapparaten ambtenaren maar klein deeltje v/hele bevolking


o Geen slagkrachtig staatsapparaat zoals 19de E
• Ingewikkelde samengestelde staten te besturen = heel moeilijk
o Transport = langzaam, onveilig, onzeker
o In die omstandigheden: nood aan onderhandelingen, steun van je SL =
onderdanenvertegenwoordigingen

Communicatielijnen

• Patronage: relaties v/afhankelijkheid die ontstaan, bewust gebruikt i/proberen uitbreiden


vorstelijke macht
o Mensen aan je proberen binden om dingen te controleren
o Bastaard feodalisme: informeel netwerk nl
o Absolutisme, helemaal nt zo absoluut à nood aan die informele netwerken om macht
uit te oefenen
• Petities: verzoekschriften, requesten, enquêtes
o Basis vaak v/besls genomen o/lokaal niveau, soms kleiner, maar ook door vorsten,
geheime raden, raad financiën
o Manier mensen tot in bovenste kring inspraak hebben
o Rechtzaak molenaar edelman, molenaar constant verloren à petitie uitgestuurd n
Frederik II à molenaar gelijk geven
o 80% Wetgeving die o/lokaal niv tot stand komt: initiatief v/petities!
§ Tot stand o/verzoek v/onderdanen

44
à Proces van territorialisering

• Nt noodzakelijk enkel centralisering, tegen FR revolutie à staatsapparaten machtiger

4. Oorlog
4.1. De militaire revolutie
Sinds midden 20ste E à oorlog = ouderwets

• Wat brengt dit ons nu bij die geschiedenis v/veldslagen enz?


• Maar gaat verder dan zuiver politieke en militaire (territoria bevechten), wel ingrijpende poli en
sociale gevolgen, enkele belangrijke processen territorialisering in gang gezet

Michael Roberts 1955: Military Revolution

• Veranderingen in tactiek van oorlogvoering


o à ingrijpende impact op organisatie staat
• Transities
o Middeleeuwen: van cavalerie legers
§ Heel duur (paard onderhouden), enkel adel kan dit, dure wapenuitrusting,
training, voor select groepje mensen, gewone boeren meenemen enkel in
winter (anders rotte oogst)
§ Late middeleeuwen introductie vuurwapens (musketten), pas deftig gebruikt
16de E à infanterie
o Naar infanterie
§ Veel goedkoper, vereist andere zaken zeker bij succes: je moet met veel zijn,
goed volk, vereist goede opleiding, gecoördineerd & disciplineerd handelingen
knnn uitvoeren, simultaan, maw heel voorbereid
o Introductie musket
o à professionalisering van een staand leger
o Infanterie oppermachtig, gewone mensen, huurlingen, betaald, heel jaar liefst beschikb
want opleiden
• Fiscale gevolgen
o Opkomst van de fiscaal-militaire staat (‘fiscal-military state’)
o Veel geld nodig, geen tactiek meer, maar zvm belastinggeld innen voor huurlingen

Causale link

• Tssn verandering i/militaire technologie mt ontdekking vuurwapens & stijging belasting

45
o Verdrievoudiging belastingen
o Van slagveld à nood aan sterke bureaucratische staat die belastingen kan heffen &
inkomsten innen

Kritiek

• Niet musketten & vuurwapens, maar fortificatie, technologische ontwikkelingen daarrond


belangrijker

Kritiek v/Black

• Pas na 1660 optreden grootste veranderingen i/militaire apparaat


• Oorzaken omgekeerd
o Staten éérst i/staat grote belastingen innen, wegens poli hoge macht à huurlingen
betalen

Gevolgen?

• Territorialiseringsproces: Rise of the Fiscal Military State à opkomst fiscaal militaire staat
o Samengaan v/fiscale opbrengsten & militaire behoeften als basis sterkere staten dan
ooit te voren
§ Gebaseerd o/belastingheffing à brengt nood aan betere documentatie eigen
onderdanen eco activiteit à WAAR belastingen heffen?

4.2. ‘Wapenhandelinghe’ (Jacob De Gheyn, 1607)


Gevolg op infanterie: handleiding wat alle infanteristen allemaal
moeten doen

Verschillende rijen die


zichzelf constant gaan
aflossen, komt altijd net
een rij vrij die kan vuren,
rij erachter bezig met
voorbereiding
vuurwapen

46
Oorlogvoering nt z menselijke kost

Discussie overgangsperiode Rise of the Fiscal Military


State: bureaucratische & fiscale apparaten nog heel
zwak 17de E

• Bankroet gaan v/staten, poli crisissen, nt i/staat


regelmatige geldstroom genereren terwijl WEL veel
oorlog
o Veel legers onderbetaald/nt betaald à leven o/kap v/d
bevolking
o Gruwelijke periode
o Propaganda oorlog, heel goedkoop drukwerk
verspreiden, oorlogvoering verspreiden
o Middeleeuwen à mensen weinig last v/burgers
(vooral adelijken)
o VM periode à volledige SL impact
o Eerste foto: ophangen v/mensen d muitende soldaten
o Misère de la guerre

Impact afh plaats tot plaats

• 30j oorlog sterke impact, doch ongelijk verdeeld,


sommige dorpen 80% bevolkingsterugval andere 30%

47
5. Rebellie
5.1. Weerstand
Versch soorten rebellie & weerstand

5.1.1. Door wie?


Aristocratisch

• Macht ontnemen bij andere delen aristocratie

Boeren

• Opstanden, meest oproerige bevolking,

Steden

• Belangrijkste schakel VM economie


• Gevaarlijk als zij i/opstanden komen
o Drukkingsmiddel vaak gebruiken
• Reden steden stem hebben onderdanenvertegenwoordigingen

5.1.2. Waarom?
Fiscale motieven

• Meest voorkomend, belastingen


• Nt tegen belastingen, maar specifieke belastingen, manieren v/belastingheffingen, in strijd met
lokale privileges, bestuurlijke tradities …

Inbreuken privileges

• We hebben eigen bestuurlijke tradities, daar mag vorst niet aan raken, trditionele gewoonten
en wetten moeten gerespecteerd w’n

Economische & sociale onvrede

• 60’ 70’ dacht men veel opstanden geleden d honger, tegen enclosures

Religieuze motieven

• Boerenopstanden d verschijnen Martin Luther


• Iedereen is gelijk, ondergraven macht Kerk & Staat, legitimering
• 16de E EN: tegen breuk met Rome, of meer protestantisme

48
5.1.3. Succesvol?
Bv Spanje à 10 dagen burgers aan de macht met chaotisch bestuur, opstandleider vermoord

Leiden zelden tot fundamentele veranderingen, vaak kleine compromissen

• 1645: nieuwe functionarissen, belastingen heffen op elk kind


o Vrouwen komen op straat, V vaak belangrijke rol protesten
o Functionaris overvallen, papieren vernietigd, overvallers opgesloten na protest
vrijgelaten, functionarissen vermoord etc … tot compromis gekomen voor belastingen

5.1.4. Niet fundamenteel bedreigend

• Niet tegen de kroon, autoriteit vorst, autoriteit belastingen ofzo


• Rebellie zorgt wel voor dat bepaalde belastingen nt doorgevoerd worden
o Nt belastingen, maar belastingontvangers die alles i/hun broekzak steken in vraag
gesteld
• Meeste opstanden nt orde ancien regime in vraag stellen, iedereen aanvaardt ruwweg
basisprincipes v/orde & hiërarchie (kleine uitzonderingen)
o Pas veranderen aan eind 18de E, grote Atlantische revolutie, 1776 AM rev, 1789 FR rev
§ D samenloop v/omstandigheden: bestaansrecht maatschappij v/ancien regime
fundamenteel i/vraag gesteld
o Reden dat territorialiseringsproces zo langzaam loopt

49
V. Mondialisering – A. VMP

Startpunt ca 1500, net voor publicatie deze kaart à


relatief weinig geweten over diversiteit die er
bestond

• Veel regio’s i/d wereld met complexere SL


vormen, welvarender evt dan Europa zelf
• Loop 1500-1800 2 zaken fundamenteel
veranderen
o Positie Europa: van marginaal à welvarender,
centraler en machtiger w’n
o Kennis sterk toenemen deze periode: globalisering & mondialiserling proces
§ Toegenomen contacten tssn delen v/d wereld: voor groot deel tot 1500 voorbij
gaan aan Europa
§ Eerste periode Europa onderdeel uitmaken interacties & zelf dominantere rol
spelen

Kaart belangrijk want men speculeert deze periodevoor eerst over hoe continenten eruit zien &
Amerika staat erop

Nieuwe netwerken, contacten overheen de


wereld

Magellaan eerste keer over hele wereld


rondgereisd

50
1. Naar het oosten
Vanuit Europa enkele grote koloniale rijken opgezet, grote impact en effecten

1.1. Portugal als pionier


‘Begin Europese expansie’

Integreren van Europese handel & poli betrekkingen i/regionale betrekkingen die elders bestaan

2 grote fasen:

• Eerste gedomineerd Spanje en Portugal, Tiberisch Schiereiland, 15de 16de E


• 17de 18de E: republiek Holland alsook GB

1.1.1. Vanaf 15de eeuw


Expansie begint mt aantal expedities d Portugees koningshuis, afhankelijk dichtbij kust

• Gemotiveerd d combinatie v/factoren


o Zoeken n materiële goederen (Goud)
o Slaven
o Religieuze overwegingen, gekoppeld aan poli militaire overwegingen

Hendrik de Zeevaarder (1394-1460)

1470s: Goudkust

• Vanaf dan Portugese handelaars in staat aanvoer v/goud, ivoor zelf


i/handen
• Daarvoor handel vaak via karavaan, Sahara, controleren d
tussenhandelaars à Portugezen tssnhandel omzeilen

1488: Kaap de Goede Hoop (Bartholomeu Dias)

• Zuidelijkste punt Afrikaanse continent

1498: Vasco da Gama

• Na Dias altern route uitwerken, zuidelijker, minder bij kust, weken lang
zonder oriëntatieptn à eerste rond Kaap de Goede Hoop varen
• Eerste Portugees, eerste Europeaan komt aan bij Indische Oceaan

51
1509-1515: uitbouw handelsimperium onder Alfonso de
Albuquerque

• Architect handelsimperium, belast d Portugese vorst,

Netwerk van factorijen

San Jorge de Mina (Elmina) in de

Atlas Blaeu (1665)

1.2. Afrika & Azië


Europeanen komen toe in SL’ingen, geen lege plekken

Binnen Indische Oceaan gebied: voornaamste economische macht Indische subcontinent

• India groot deel politiek versnipperd, alsook commercieel sterk ontwikkeld


• Zowel Indische, Moslim, Arabische handelaren, andere groepen als tssnfiguren rol spelen
i/grote handel
o Steden: Delhi, Lahori, Agra …, vaak 0,5 mio inwoners, daaruit versch producten
doorheen Indische Oceaan verhandeld
§ Katoen, zijde, rijst
o Verhandeld n steden i/Oost-Afrika, China, Japan
o Vanuit China: handel thee, zijde, porselein à n Centraal-Azië, Afrika
o Specerijen uit Zuid-Oost-Azië à Japan verhandeld v zilver of à China irv papier, katoen
o à Heel uitgebreide, complexe intra Aziatsche handel binnen Indische Oc
o à Ook i/grote mate voor globalisering, mondialisering gezorgd
o Bv: Malaga, Zuid-Oost Azië, havenstad z interland, op lange afstand commerciële
handel overleveren
§ Microkosmos regionale diversiteit voor en na Europeanen aankomen en
controle over krijgen
§ 1000den handelaren verblijven er: Armeniërs, Arabieren, Indiers, Joden, Oost-
Afrikanen, Perziërs, Chinezen à samen onderdeel grote Indische Oceaan
gebied
o à Globalisering, mondialisering, toegenomen handelscontacten met grote invloed
o/eco, cult, ecolog, poli i/loop/v VM & hedendaagse periode op zich NIET gevolg v/EU
expansie
o à Bestond voor een groot deel al, periode 14de 15de 16de E
o à Voor eerst na Vasco Da Gama Europeanen ook deel uitmaken

52
West-Afrika

• Mali, Songai: vorstendommen


• Gao, Timboektoe: bloeiende steden

Oost-Afrika

• Welvarende handelssteden
• Mombasa, Zanzibar, Kemba, Mogadishu
o Sterk verbonden grote contactzone nl Indische Oceaan gebied

China

• Bevolkingsrijk
• Keizerrijk
o Ming (1368-1644) & Qing dynastiën (1644-1912)
• Zilver
• Na 1433 vallen grote expedities v/China stil

Japan

• Zich intensief inladen met handel Indische Oceaan gebied


• Tokugawa shogunaat (1603-1868)

1.2.1. Vasco da Gama (1498)

1.3. Oorzaken Europese expansie


Debatten erover àuitgebreid, ruimte (her)interpretaties

Vaststellen v/d chronologie, heel bediscussieerd

1.3.1. Uiteenlopende perspectieven


‘Rise of the West’

• Wat maakt die Europese SL zo uniek?


• des te vroeger de chronologie gesitueerd wordt, als soort onvermijdelijk traject gezien

53
• Duurzame, aangehouden economische groei
• Recentere literatuur: nt zoeken nr spec factoren verklaren waarom Europa als enige uniek
traject heeft meegemaakt, maar meer kijke: wat gebeurt op wereldschaal?
o Toegenomen interacties versch delen v/d wereld

‘Global connections’

• Gevolgen zoals economische groei, kolonisatie, globalisering op wereldschaal à processen die


voortkomen uit interactie met versch delen i/d wereld
o Niet per se van Europa
• Tot 1750 weinig argumenten levensstandaard, org economie, financiële commerciële
instrumenten verder ontwikkeld, des te later chronologie gesitueerd wordt
• Confrontatie met reeds bestaande clusters v/ economische activiteit à impact op Europa
o Nt per se Europa die haar wil gaat opleggen op andere landen
o Katoen bv: ook nr Europa verhandeld, Europa wilt dit namaken

1.3.2. Motieven?
Middeleeuwse verbeelding

• Te maken met eerdere fase globalisering, contacten tssn Europa & Zuidoost-Azië
• Te maken met aardsparadijs dat zogezegd ergens i/h oosten ligt
• Rijkdom, luxe daar
o Ambities meer handel teweeg brengen

Commerciële belangen

• Bestaan van grote vraag n producten die verhandeld worden i/h oosten à Europeanen weten
de waarde
o Specerijen, goud, suiker, …
o Voedt opnieuw verbeelding
§ Illustratie: over hoe specerijen geoogst
worden
o Suiker neemt steeds belangrijkere rol
consumptiepatroon
§ Suikerriet spec ecologische omstandigheden,
heel arbeidsintensieve taak, plantages aangelegd late middeleeuwen Spanje bv
§ Dus gedwongen arbeid nodig, slaven aankopen i/Oost-Europa, West-Afrika
voor die plantages

54
Religie

• Verloren gegaan christelijke rijk in Afrika, Azië, alliantie vragen, ten strijde tegen Otto Rijk

Interstatelijke competitie

• Speelt rol in eerste fase, alsook belangrijke rol tweede fase


• Lappendeken Europa >< grote centrale Aziatische rijken (sterk gecentraliseerde staten, echte
rijken), heb je in Europa niet, evt Habsburgse Rijk, maar macht heel beperkt
o Balans Europa: één machthebber in staat geopoli controle over Europa à anderen in
alliantie & dit tegenhouden
o Versnippering v/macht, competitie, machtsbalans in stand zo
• Voortdurende strijd tssn pli entiteiten binnen Europa à verplaatst, buiten continent
uitgevochten

1.3.3. Voorwaarden?
Technische & wetenschappelijke kennis

• Ontwikkeling nieuwe navigatie, cartografische


ontwikkelingen, karvelen (schepen bestendig tegen
gevaarlijke oceaan)
• Toegenomen kennis andere delen v/Europa 15de 16de E
o Wat geschreven was i/d klassieke oudheid = bron
betrouwbare kennis
o Kennis vergaren wordt een doel als geheel
o Terugvinden, herstellen, reconstrueren v/teksten, opnieuw vertaald, uitgegeven à
meer kennis

1.4. Wereldhandel i/d 16de E


I/h leven roepen v/handelsposten, handelsnetwerk, zijn geen nieuwe plaatsen, maar bestonden al

• Nu onder controle v/Portugal


• Interasiatische handel die reeds bestond (katoen
v/India n China, Rijst n oost-Afrika …), deel v/die
waarde naar Europa
• Voordien arabische handelaars

55
• Verder verschepen naar Lissabon, Antwerpen à over Europa verspreiden

Portugal: oceanen beheersen, zonder binnenlandse kolonisatie

• Militaire controle over havens à dominante positie afdwingen oceaangebied


• Gebeurt snel bv Vasco Da Gama
o Arabische stuurman inhuren, zuidwestelijke kust India
o Inladen met producten, even gevangen
o Gewelddadige pogingen, handelaren tegenkomen intimideren, gevangen, in elkaar
slaan
o Tweede expeditie, meer mannen aan boord, 1502 à hele haven blokkeren, verbranden
20 schepen met bemanning aan boord à controle haven
• Geen typisch koloniaal imperium, gebaseerd op oorlog voering, militaire dominantie à reeds
bestaand handelsnetwerk controle
• Veel winsten Portugese handelaars, kroon, nieuwe handelswaren goedkope prijzen binnen
Europa

Vorige kaart: handelsplekken, strategische positief overgenomen d Portugal

2. De Atlantische wereld
Vaarroute richting Azië à rijkdommen

• Men ontdekt Amerika, waarvan men niet wist dat het


bestond
• Heel andere patronen v/globalisering zich ontwikkelen
• Focus rol Spanje

2.1. Spaanse expansie

2.1.1. Fase I: Portugal en Spanje


Spaanse interesse: i/h begin richten eilanden middellandse zee gebied, vervolgens
atlantische oceaan

• Madeira, Azoren, Canarische eilanden, sommigen onder invloed Portugal


• Als gevolg Spanje noodgedwongen richten op Canarische eilanden

Verovering Canarische eilanden

• Gebeurt op microschaal wat er op Amerikaanse continent zal gebeuren

56
o Anders dan Aziatische continent à was al traditie internationale handel, zelf
deelnemen
o Nu geen plan, nooit idee Amerika ontdekken, laat staan koloniseren
• Spanje interesse controle Madeira, Azoren, Canarische eilanden
o Grond: Madeira suikerriet plantages
o Eilandengroepen belangrijk cultiveren suikerriet
o Canarische eilanden: eerste regio Spaanse vorst concentreren, zijn bewoond voor
aankomst
o Oorspronkelijke bewoning: Guanches (oorspr berbers)
§ Ingeschakeld op plantages
o Tegen midden 16de E: geen mannen meer
§ Gedwongen arbeid, ziektes, verstoring bestaande economische systemen
§ Gelijkaardige processen zoals later Caraïben
§ Uit Oost-Afrika: slavenarbeid import, model uitgeprobeerd 15de E, eenvoudig
toegepast Caraïbisch gebied begin 16de E

Columbus

• Bestaan al beschavingen Amerikaanse continent, op andere manier interageren, ziekte kiemen;


o Mayas, Azteken, Inka’s à rijken, bestaande poli structuren verdwijnen, geen
handelspartners meer
• 4 expedities 1492-1503
o Gewelddadig, exporteren oorlog v/Europa n andere delen v/d wereld
o 2de expeditie: 1200 kolonisten meegenomen, grote delen zich vestigen
§ In Azië moeilijker, trager
o Plaatsen v/steunpunten drijven handel (zoals Portugal Azië)
o Nog meer kolonisatoren meenemen, uitbouwen plantages gebaseerd slavenarbeid
• Caraïbisch gebied

Verovering door conquistadores

• 1520-1550
• Hernan Cortés: Azteekse rijk
• Francisco Pizarro: Incarijk

Begin van bevolkingskolonisatie

• Mijnbouw

57
o Zilver: heel belangrijk à handel China, weinig interesse goederen elders geproduceerd
§ Tot betaalmiddel in China uitgeroepen
• Plantage-economie
o Gebaseerd o/slavenarbeid

Inflatie Europa: levensduurte neemt toe, lonen

2.1.2. Fase II (1600-1800)


Nederlandse Republiek, GB, Frankrijk à mengen i/globaliseringsbeweging, poging groter deel globale
wereldhandel onder controle krijgen

Drijfveren?

• Sterker georiënteerd op interstatelijke competitie


• Politiek-militair
• Commercieel

Republiek der Nederlanden


Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC, 1602), eerste grote
aandeelhouderscompagnie

• Staatssteun
• Gebruik maken v/geweld voor commerciële positie
• Batavië
• Specerijenhandel vanuit Molukken
o Plantagesystemen, bevolking tot slaven maken
• Suriname, ABC-eilanden: belangrijke rol slavenhandel
• Intern-Aziatische handel
o & handel naar Republiek

Groot-Brittannië
Noord-Amerika

• Handel en bevolkingskolonisatie
o Noordwestelijke vaarroute richting China in eerste instantie, vervolgens richten op
pelsjacht, bont
• Permanente nederzetting: Jamestown (1607)
o Grootschalige tabakskwekerij/teelt

58
o Onafhankelijke boeren, autonoom deels fungeren, model verdere kolonisatie 18de 19de
E, in tegenstelling tot SP, Port, NL met Europa als consument à kolonies als importeurs
§ Dingen geproduceerd i/Europa à kolonies, model 19de E systeem
• Snelle groei via emigratie

Caraïben

• Barbados en Jamaica, Cuba


• Kaapvaart en suikerteelt, veel plantages

Azië

• East India Company (EIC, 1600)


o Loop 18de E belangrijke poli rol, zelf poli macht naar zich toetrekken
• Focus op Indië à Company Rule

Frankrijk (HB lezen)


Noord-Amerika

• Noorden van Noord-Amerika


o Quebec (1608)
• Zuiden van Noord-Amerika
o Louisiana, New Orleans

West-Afrika

Caraïben

• Oa. Saint Domingue

Azië

• Compagnie des Indes (1664)

Desintegratie 2de helft 18de eeuw

59
3. Gevolgen van mondialisering
Zelf parallellen trekken, verschillen analyseren Europese expansie, karakter zie je veranderen tssn 17de
18de E, later nog meer 19de E

3.1. Gevolgen van de globalisering


Een v/d eerste schilderijen Am continent populair i/Europa

3.1.1. Ecologische gevolgen


Drastische en onomkeerbare transformatie leefomgeving, dan eerdere fasen

• De Columbian exchange
o Uitwisseling ziektekiemen
§ Uit Euro-Aziatische continent blijken heel dodelijk
voor gekoloniseerd gebied
§ Nooit eerder immuniteit, eerste keer in contact, pokken
§ Andere richting ook, minder impactvol
§ Verklaring: contacten Eur-Az continent uitgebreider, bestonden langer,
ziektekiemen uitgewisseld & immuniteit opgebouwd
o Uitwisseling planten
§ Tarwe, suiker, koffie, tabak, aardappelen, cannabis ,…
§ Globale uitwisseling
§ Beide richtingen
o Uitwisseling dieren
§ Koeien, geiten, paarden, schapen, ratten,…
§ Beide richtingen
§ Ecosystemen veranderen
o Culturele gevolgen: gewassen van over hele wereld en waar deze kunnen functioneren,
commerciële gevolgen eruit halen
§ Maakbaarheid v/d wereld

60
3.1.2. Demografische gevolgen
Manier waarop interacties toenemen doorheen deze periode

• Hiërarchie tussen rassen: oorspr bevolking, kolonisatoren en zij die in het


gekoloniseerde land geboren zijn
o Nadenken over standen SL, gekoppeld aan afkomst

Ziekte

Mobiliteit

• Slavernij
o Ca. 10 miljoen Afrikaanse slaven verscheept
• Migratie
o Beweging v/ mensen o/gedwongen en ongedwongen manier
§ Verandert onomkeerbaar demografie v/bevolking
o Creolisering: Het proces van wisselwerking tussen (sub)culturen zodat door wederzijdse
beïnvloeding en interactie een nieuwe (sub)cultuur ontstaat
o Complexiteit
§ Verbonden geschiedenis, gedwongen om
nadenken over rijken die onevenwichtig en
complex zijn ovv samenstelling v/bevolking
§ Niet denken over landen, grenzen à zones
waarin mensen met elkaar interageren o/oceanen &
zee à meeste invloed gehad o/geschiedenis VMP
§ Bv: Suriname, oorspr bevolking, alsook kolonisatoren (niet één!) FR, ENG, Ieren,
NL, bleven daar zich ook vestigen, uiteindelijk permanente nederzetting v GB,
Paramaribo 1650, kort daarna NL overgenomen
o à NL alsook GB aanwezigheid, aparte sociëteit d één handelsfam, Afrikaanse slaven
geëmigreerd …
o à Enorme complexiteit als gevolg v/chaotische kolonisatie, versch delen komen
samen, interageren, versch talen, religies …

61
3.1.3. Politieke gevolgen
Verschuiving machtsbalans binnen & buiten Europa (Spanje & Habsburgers oorlog buiten Europa,
voorlopers proxy wars 20ste E)

• Opkomst Spaans imperium, Brits imperium


o Bronnen van rijkdom
• Outsourcing van oorlog oversee
• Europese politiek nt te begrijpen zonder beseffen wat daarbuiten ook gebeurd
• Desintegratie imperium 18de eeuw
o Frankrijk: Saint Domingue
o à machtsverschuiving binnen Europa
o à veranderde politieke geografie wereldwijd
o

3.1.4. Economische gevolgen


Globalisering van handel, consumptie en productie

• Beperkte rechtstreekse impact in volume & waarde (wat is beperkt?)


• Consumptierevolutie in Europa & andere andere arbeidspatronen?
o Grote rechtstreekse impact
o Europa LEERT consumeren i/VMP d contact met Azië
o Overbodige, steeds goedkopere consumptiewaarden aanschaffen, toegang tot luxe,
levenstandaard
o Andere manier werken à aantal gewerkte dagen neemt sterk toe, wegens
consumptiemglhden

3.1.5. Culturele gevolgen


Verbreding van de horizon?

Confrontatie met ervaring & kennis buiten raamwerk Oudheid

• Vanaf 16de 17de E, zelf waarnemingen doen, mglh wetenschappelijke


vooruitgang ipv reconstrueren v/kennis Oudheid
• Is impact rechtstreeks?
o ‘Exotisering’ van de wereld?
o Of geleidelijk proces van leren?

62
o Tegenbeweging: zien Europeanen die andere delen v/d wereld wel echt? Of zien ze
enkel wat ze willen zien?
§ Dingen beschrijven v/andere delen v/d wereld à gebeurt altijd mbhv dingen
geschreven i/d oudheid
§ Fantasieën blijven, makkelijk in verweven
§ 17de E scheeps, reisverhalen à beschrijft wat men hoopt te vinden
§ Etnografieën beschrijven nt hoe rest v/d wereld eruit zagen, vooral zichzelf à
als ze zichzelf vroom vonden, andere delen erotisch, mooi
o Moeilijk om fictie v/wrkelijkheid te onderscheiden over hoe Europeanen andere delen
onderscheiden
o Farmaceutische kennis bv, moeizaam en langzaam proces, levert wel bijdrage aan
wetenschappelijke rev 17de 18de E

63
VI. Renaissance & Verlichting
Inhoud:

1. Renaissance (Brede sociaal intellectuele ontwikkelingen)

- Humanisme

- Boekdrukkunst

2. Verlichting

- Wetenschappelijke Rev

- Verlichting

1. Renaissance & humanisme

Verrocchio, Ruiterstandbeeld van


condottiere (huurling om in strijd te
trekken) Colleoni (Venetië)

Georgio Vasari schreef collectieve


biografie over grootkunstenaars
van de Renaissance en typische
bewoording van elk van hen:

• God keek neerwaarts, zag


pretentieuze pogingen en
meningen v/mensen die meer
verwijderd zijn v/d waarheid dan het
licht v/d duisternis, besliste iemand naar aarde te sturen om zijn werk te bewonderen en zijn
werk is meer goddelijk dan aards van natuur à Michelangelo
• Vasari = eerste die zal schrijven over de kunstenaars en spreken over een ‘wedergeboorte’ of
‘renacita’ terugkeren naar de kunst van het klassieke (oudheid), de grondlegging van de
Renaissance, alsook het overstijgen van deze oude kunst, meer afgewerkt
• Kunst ziet hij als uiting v/individuele genieën en talenten, vroeger meer als ambacht en
vakmanschap gezien
• Tegelijkertijd gelinkt aan herontdekken van ambitie en kracht v/individuen i/d wereld

64
o Interesse voor meer wereldlijke onderwerpen, voorbeeld Ruiterstandbeeld: het is geen
Bijbelstafereel, het is werkelijkheid, de ruiter wordt groots afgebeeld, maar dat durfden
mensen in de middeleeuwen niet, altijd nevengeschikte rol innemen à het goddelijke
tafereel werd daarvoor vele meer afgebeeld in de kunst

1.1. Buckhardt’s Renaissance


1860: “Die Kultur der Renaissance in Italien”

“In de middeleeuwen lagen de beide kanten van het menselijk bewustzijn – naar de wereld
toegekeerd en naar het innerlijk van de mens zelf – als onder een gemeenschappelijk floers,
in een dromende of half-wakende toestand. De sluier was geweven van geloof, kinderlijke
schroom en waan; daar doorheen gezien leken wereld en historie wonderbaarlijk gekleurd,
maar de mens zag zichzelf slechts als ras, volk, partij, corporatie, familie of in een ander
groepsverband. In Italië verwaait die sluier het eerst in de vrije lucht; er ontwaakt een
objectieve beschouwing en behandeling van de politiek en van alle dingen in deze wereld in
het algemeen; daarnaast echte schiet in de volheid van zijn kracht het subjectieve omhoog: de
mens wordt een geestelijk individu en erkent zichzelf als zodanig.”

Burckhart ziet evolutie in de kunst van de grote kunstenaars

• Zwitser die Teologie studeert en beweert dat God een mythe is


o Zijn werk rond Renaissance = waarom we er vandaag zoveel belang aan hechten
• Rode draad?
o Transitie v/middeleeuwen waar mensen onderdrukt door groepsverbanden (familie,
corporaties, dorpsgemeenschap) mbv waanbeelden en mythen, mensen gaan zich voor
het eerst ontdoen van de kerk
§ de Renaissance is een ontwaking v/alle dogma’s
o Opkomst individualisme vanaf Renaissance, gaat mee ontwikkelingen verklaren tot aan
de Verlichting
o = basis moderniteit
o Nt alleen ovv kunst: ook economisch, politiek, alles wordt meer ‘wereldser’
o Breder gebruikt om te wijzen op ontwikkeling: eveneens Engelse literatuur,
Scandinavische architectuur
• Oorzaak?
o Cultuur klassieke oudheid = meest dichtbij i/Italië à rechtsreekse inspiratie

65
o Italiaanse politieke structuur aan begin VMP: gefragmenteerd lappendelen, alle
deelstaten deel v/HRR, zelf veel autonomie & voortdurend experimenteren en stappen
zetten richting moderniteit
o Italiaanse Sociale & Economische structuur: bloei, klopt vandaag nt vlgs historici

1.1.1. Humanisme
Eerste aspect v/verspreiding cult ontwikkelingen i/d Renaissance

Opnieuw start in Italië, teksten overgeleverd v/klas oudheid als basis voor
onderwijs, wetenschap

• Altijd al, maar manier waarop is tijdens Renaissance anders dan


daarvoor

Filologische traditie: retoriek & literatuurstudie

à Pakket uitwerken als basis voor alle mensen die voorbereid willen zijn
voor hun carrière: Studia Humanitas of het Humanisme à komt uit studie
v/klassieke teksten:

• Herontdekken Latijnse teksten


o Heeft publieke doelen
• Toeleggen op Oud Grieks
• Betrouwbaarder tekstedities
• Belangrijke rol in onderwijs
• Teksten met wereldse interpretatie en praktisch nut: geleerde mensen hebben plicht om zich
actief in de wereld bezig te houden, pragmatisch

Contrast met middeleeuwse scholastiek

• Toen: Tegengestelde meningen en standpunten op een of andere manier i/overeenstemming


brengen met elkaar
o Aristoteles die grote invloed op middeleeuwse filosofen à filo’s wat Aristoteles zegt
overeenstemmen met wat men i/d Bijbel zegt
o Teksten verzoenen, puzzelen, harmonieus beeld scheppen, Grieks, Latijns … oplossen
v/alle contradicties en binden aan dogma’s
• NU: Gerichtheid op meer praktisch wereldnut
• Op individualistischer manier kijken n teksten: ene auteur dacht anders, meer aandacht individ
stellingen, meningen, tegenstellingen … HERONTDEKKEN

66
o Veel kritischere visie ontwikkelen d testen v/d oudheid

Herwaardering mens & individu?

• Meer subjectiviteit, maar veel diversiteit

Niet wat het vandaag betekent

• Enerzijds soort opleiding en manier v/studie, bredere betekenis soort traditie n kritische
teruggrijping n klas oudheid à tot nieuwe inzichten komen
• Vandaag levensbeschouwelijke filo visie, wel voorafschaduwing

1.1.2. Boekdrukkunst
Tweede aspect v/verspreiding cult ontwikkelingen i/d Renaissance

Johannes Gutenberg, c. 1450

• Wisselende letters, zelfde letters hergebruiken, snel gemechaniseerd


• In China in 11de E al aanwezig

Snelle verspreiding

Op meer dan 100 steden in Eur


boekdrukkerijen actief:

Antwerpen, Parijs, Venetië :


centra actief

67
à Belangrijkste plaatsen verspr: N-
italië, DU, Nederlanden

40.000: versch titels tssn 1450 en


1500 verschenen, elk gem oplage
1000tal

< grote vraag

• Kerk
o Enorme bureaucratie instelling over grote regio bepaald bestuur organiseren à
verspreiden v/communicatie grote rol
• Staat
o Poli bestuur binnen grenzen versterken, controleren
• Handel
o Nieuwsberichten over mode, innovaties, over grote gebieden v/Eur verspreiden à
interessant voor koopmannen
• Humanisten
o Vraag n betrouwbare manieren oudheid teksten en nieuwe interpretaties ervan te
kopiëren à deftig vergelijken met elkaar
• Nieuwe groepen: meer geletterd, lezen & schrijven, daar ook vraag n verspreiden neiuwe
tekstgenres, verhalen, pamfletten, liederen

1.1.3. Gevolgen boekdrukkunst


Komt humanisten, gewone mensen, kerk goed uit dat boekdrukkunst bestaat, gevolgen zijn complexer

• Wat doet het op mentaal vlak?

Elisabeth Eisenstein,The Printing Press as an Agent of Change (1979)

• Kwalitatieve verandering meebracht voor cult ontwikkeling europa: mentale verandering

68
o Teksten gedoemd om te verdwijnen, inkt vervaagt, brand, vernield, je hebt manuele
kopieën nodig à traag en onbetrouwbaar
§ Monniken gaan censureren, schrijffouten, liegen
o Middeleeuwse: obsessie dat kennis gedoemd is te verdwijnen, pas vanaf drukpers:
kennis kan zich opbouwen, alles wat geweten is kan zich zodanig kopiëren dat het niet
kan verdwijnen
• Opkomst drukcultuur (print culture) als gevolg v/drukpers
1. Standaardisatie: een auteur en duidelijk te traceren
2. Diffusie & disseminatie: zoveel exemplaren, meer mensen toegang (geleerden)
3. Bewaring
• Volgens haar geen FR zonder boekdrukkunst, geen reformatie, geen modernisering zonder
boekdrukkunst

Maar ook: (kritiek)

• Orale cultuur: blijft, meeste mensen vergaring v/kennis mondeling


• (Des)informatie: plaatsen waar teksten geproduceerd worden voor 15de E = kerk, vorstelijke
hoven, poli context, boekdrukkunst = private commerciële ondernemingen
o Uitgeverijen zo goedkoop mogelijk drukken: even gretig desinformatie als informatie
o Reisverhalen bij elkaar uit bestaande dagboeken à allerlei mythologieën toevoegen en
een nieuw te creëren, Newton’s theorie afbreken omdat men weet dat dit zal aandacht
trekken
• Relatie tussen tekst en actie: blootstelling tegengestelde ideeën en meningen
o Er waren pamfletten die argumenteerden voor alsook tegen Luther

Veel meer dan kwantitatieve vermeerdering

69
2. Wetenschap & Verlichting
Nature, and Nature’s laws lay hid in night,

God said Let Newton be! and all was Light.

- Alexander Pope (1727)

• Newton gekend over ideeën zwaartekracht, licht, optica,


• Wetenschappelijke ontwik voornl 17de E
• Verlichting verloop 18de E

2.1. Wetenschappelijke revolutie


Revolutie?

• < term uit 20ste eeuw


o 16de eeuw: wetenschappelijke renaissance
o 17de eeuw: wetenschappelijke revolutie
• Gevolgen?
o Verandering v/h wereldbeeld
§ Kleinere rol voor het bovennatuurlijke
§ In vraagstelling hoe SL functioneert
o Grotere rol voor experiment & observatie
§ Verandering methodiek
• Debat
o Eerder verderzetting v/ontwikkelingen i/d middeleeuwen

2.1.1. Ontwikkelingen i/d 16de E


Van Aristotiliaans wereldbeeldd

• Manier v/tot betrouwbare kennis te komen, gebaseerd o/kennis overgeleverd d teksten uit het
verleden, eindig systeem v/kennis, 4de E voor Chr teksten v/arist à teksten i/overeenstemming
brengen met Kerk, goddelijke, elke contradictie en paradox moet opgelost worden
• Vrij coherent beeld v/d wereld (lichaam, aarde, helal, schepping), letterlijk, figuurlijk en
methodologisch
• Alles onder de maan bestaat uit de 4 elementen, allerlei eigen karakteristieken
o AL het ondermaanse is constant in beweging, alles is een mix, verklaart fouten enz

70
• Bovenmaanse: het hemelse bestaat enkel uit kwintessens (5de element), alles is er perfect,
onbeweeglijk, harmonieus
o Ethische dimensie, het volmaakte en perfecte gecontrasteerd met het onvolmaakte,
vergankelijke in het ondermaanse, hel is in het midden v/d aarde
o = Antropocentrische
• Soort klassificatiesysteem: als je weet dat peper droog en pikant is à weet je het effect op het
lichaam v/d mens, het verklaren v/fenomenen gebruikt vanuit de aard, vorm en essentie v/d
dingen
o Niet vanuit externe krachten die erop inwerken zoals vandaag
• Verborgen krachten achtergelaten door de Schepper, walnoten zijn goed voor de kennis want
lijkt op hersenen, mens moet de ‘clues’ v/God vinden
o Bewuste doel van god om iets duidelijk te maken (binnen logica v/dat systeem)
• Veel zaken nt te verklaren, anders dan d rechtsreekse ingrijpen v/d Schepper
• Deze logica à afbrokkelen i/d look v/d vroegmoderne periode, plaats maken voor ander soort
wereldbeeld

à… Naar mechanistisch wereldbeeld:

Nicolaus Copernicus (1473-1543)

• Wisk & astronomie gestudeerd


• Heliocentrisch wereldbeeld
• De Revolutionibus Orbium Celestium (1543)
o Observaties uit verleden combineren mt nieuwe observaties à zon i/h
centrum
o Wiskundige hypothese à nt empirisch aangetoond
§ Verbetering / correctie van Ptolemaïus Almagest (geocentrisch)
§ Eenvoudiger & harmonieuzer: veel minder uitzonderingen maken, makkelijker
om (correcte positie v/hemelichamen) te voorspellen

Andreas Vesalius (1514-1564)

• Brusselse arts
• Door observatie, testen of geschriften v/Galenus effectief kloppen à Dissectie op menselijke
kadavers
o Veel zaken d Galenus geschreven à fout, was lijfarts, maar geen wetenschappelijk ondz
gedaan

71
• Praktijkwerk geneeskunde >< geleerde geneeskunde: bezighouden met teksten
v/KO
o Vesalius: brug praktijk en geleerde kennis overgeleverd, confrontatie i/d
praktijk brengen

Niet alleen naar teksten kijken, aannemen, zelf onderzoeken

Voorblad uit Vesalis’ De humani corporis fabrica à

2.1.2. Ontwikkelingen i/d 17de E


Ambitie gaat verder à fund nieuwe kennis genereren, ook al in strijd met KO

Kenmerken

• Zien hun bevindingen als nieuw: poging meer kennis vergaren, breuk Aristoteliaans wereldbeeld
o Afstappen idee kennis = beperkt, naar open visie kennis
• Gebaseerd op empirische methodes
o Conflict met autoriteit Oudheid: cf. Galileo Galilei (1564-1643), alsook de Bijbel en kerk
ondermijnen
o Telescoop, technieken glas & spiegel, Gal verbeterd, obdv conclusies en bevingingen à
i/strijd mt Aristot wereldbeeld
§ Bv: andere planeten manen, nt alles rond aarde, Copernicus had gelijk en aarde
is een v/d zovele planeten, draaien ook rond de aarde
§ Veroordeeld: onomstootbare vaststelling obv obs à Bijbel, geleerden KO nt
geloven, geloof wat ik door telescoop zie = Radicale afwijking
• Als gevolg reformatie & poli ontwik v/deze periode à toekijken o/naleven regels religieuze
leefwijze à strenger!

à Mechanistisch wereldbeeld (René Descartes)

• I/zijn teksten: wereld die o/rationele, logische manier verklaard kan worden, zonder
bovennatuurlijke tussenkomst
o Arist: duidelijk hand v/d Schepper, tekens, actieve ingreep (bliksem inslaan = mensen
denken God), perfecte vs onperfecte à steeds meer gecontesteerd
o Onvolmaaktheid v/d Aarde à ook o/d maan, dus bovenmaanse = nt speciaal
• Bijvoorbeeld:
o William Harvey: circulatie van het bloed (1628)

72
o Lichaam kan o/mechanische manier beschreven worden, hard = pomp, nieren doen dit,
… heel ingewikkeld mechanisme, maar functioneert o/zichzelf

Secularisering van de wereld?

• Wil nt zeggen dat bovennatuurlijke geen plaats meer kent


• Niet noodzakelijk: cf. Isaac Newton (1642-1727)
o Het ‘hoe v/d Schepping’: volledig rationeel te verklaren ó het ‘waarom v/d Schepping’:
geen verklaring
§ Veel wetenschappers vertrokken uit idee: onderzoeken v/natuur à dichter bij
God komen, beter plan begrijpen & motivatie om aan wetenschap te doen
o Principia Mathematica (1687)
§ Universum = mechanisme op basis van natuurwetten, zelfde wetmatigheden,
kan rationeel bestudeerd en uitgeschreven worden, zuiver mechanistisch
wereldbeeld
§ Geen goddelijke interventie vereist om zaken te verklaren
§ Bv: koekoeksklok, vogeltje dat eruit spring is een mirakel à neen, kijk naar het
mechanisme, verklaart hoe het functioneert

Verschuiving n ‘werking v/alles’ = te verklaren o/logische, mechanische wijze

• Natuurkunde, botanie, filosofie, biologie …


• Geen voortdurend conflict met de kerk, LT consequentie = dat rol v/God i/dagelijks leven
achteruit gedrongen w

18de E meer gestreden om idee ‘waar ligt punt v/goddelijke interventie’

2.2. Verlichting
Toepassing van wetenschappelijke inzichten op maatschappij

• Observatie en rede ipv. autoriteiten uit Oudheid


o Bv. natuurwetten & -rechten in politiek

73
Rede als positieve kracht die leidt tot vooruitgang

• Om maatschappijen o/e andere manier te organiseren


• Nieuwe politieke filosofie: achterhalen beste rationele manier om
vooruitgang boeken
• Legitimiteit à nt meer v/goddelijk, komt voort uit iedereen

Nieuwe ruimte ontstaan voor debat

• ‘Publieke sfeer’ < Jurgen Habermas


o Ruimtes, plaatsen, fysiek en figuurlijk opzicht nt gecontroleerd noch
gedomineerd d kerk of staat à versch meningen knn botsen, meer
discussies over organisering maatschappij (koffiehuizen)
• Over politiek, kunst, literatuur
• Tijdschriften ontstaan vanuit correspo geleerden (republiek geletterden) à
van één n grote groep
• Wetenschappelijke vennootschappen met als doel vooruitgang te boeken, nuttige kennis
genereren

à politieke & sociale omwentelingen

• Vorsten, adel, in vraagstelling, legitimiteit, opkomst meer burgerrechten …

Maar ook kritieken …

• Vergelijkingen v/maatschappijtypes, toepassen v/rede vindt nog steeds plaats i/e patriarchale
organisatie à vrouwen gn poli/eco rechten, koloniaal en hoogtepunt slavenhandel
o Ideeën: enkel mannen/witte mensen met bezit zijn i/staat tot redelijk denken à
ongelijke praktijken legitimeren en uitbouwen en als rationeel beschouwen
§ Deels mee organisatie onderbouwen

Rijpt weg voor FR rev, alle domeinen zullen omver geworpen worden.

74
Hedendaagse periode

VII. De Revoluties v/d late 18de E (H8)


Verplichte teksten: Verklaring v/d rechten v/d mens en van de burger (26 augustus 1789), Haïtiaanse
grondwet (1804)

Revoluties: politieke revoluties of sociale, technologische revoluties, zoals de Industriële.

o I/d Hedendaagse Periode gekenmerkt door opkomst van nieuwe sociale relaties,
nieuwe gewoontes, nieuwe manieren om de maatschappij in groepen op te delen (zoals
sociale klassen).
o Met de opkomst van nieuwe technologieën in vervoer,
communicatie en productie à tegelijk nieuwe relaties tussen mens en milieu.
• Kenmerkend:
o Snelle en significante verandering in structuren, gewoontes en tradities van een sociale
eenheid.
o Een significante en radicale breuk – of serie van breuken – met het verleden.
o Maar: voorzichtigheid blijft geboden! Breuken nooit ‘volledig’ à steeds veel
continuïteit tussen de maatschappijen voor en na een revolutie!
• Agency: idee dat mensen en individuen op een onafhankelijke manier kunnen
bijdragen aan de historische dynamiek

Schakelperiode tssn VMP en HP à concepten v/ E. Hobsbawn

0. Intro: de dubbele revolutie


Eric Hobsbawm: Dubbele revolutie:

• Maakt de langzame en convergerende aspecten van historische transities zichtbaarder


• De tweelingskraters van een regionale vulkaan”:
o Metafoor Hobsbawm: vereniging van voorwaarden voor grote historische
veranderingen werden verenigd in Noordwest-Eur
o I/h VK: late 18e – vroege 19e E: economische, sociale en technologische
Industriële revolutie
o & in FR de politieke, Franse Revolutie.

75
o Maken beide deel uit v/d algehele dynamiek v/d moderniteit
o Maar: IR à verankerd i/VK, maar staat nt los v/haar globale context!
• Beginpt lange 19de E (1750-1914): het langdurige bestaan van gemeenschappelijke
maatschappelijke eigenschappen: Kapitalisme, imperialisme, arbeidersbewegingen,
nationalisme, bourgeois culturele heerschappij
o Daarna: korte 20ste E

1. INDUSTRIËLE REVOLUTIE (1750-1800)


Radicale veranderingen dagelijks leven vanaf 1750 & economische activiteit voet aan wal

• Veroorzaakt d opkomst reeks cruciale, technologische en sociale veranderingen: de Industriële


Revolutie.
• Die wordt zichtbaar in drie verschillende sectoren van de menselijke activiteit:
o 1) In de vervanging van menselijke en dierlijke arbeidskracht door machines.
o 2) In een herordening van fabricatieprocessen. In het pre-industriële, economische
stelsel vervaardigden ambachtslui kleine voorwerpen van a tot z. Een industrieel
fabricatieproces wordt daarentegen gekenmerkt door een reeks van kleine, beperkte
taken waarbij de arbeider één van die taken op zich neemt, en die taak de hele werkdag
herhaalt.
o 3) Bovenstaande veranderingen waren enkel mogelijk omdat er nieuwe
energiebronnen werden geïntroduceerd, zowel voor machines als voor mensen. Zo
waren er fossiele brandstoffen voor machines, en daarnaast nieuwe zaken die konden
worden toegevoegd aan het basisdieet voor mensen: koffie, thee, suiker en kabeljauw.
• Samen à opkomst nieuwe economie, gekenmerkt door de massaproductie van
gestandaardiseerde goederen mogelijk.

Begin:

• Uitvinding stoommachine 1760 (bijvoorbeeld de beroemde stoommachine van Watt).


o steenkool om stoom te produceren, gebruikt om machines te activeren
o menselijke à kunstmatige arbeidskracht.
o Productieritmes hangen niet meer af van onvoorspelbare problemen onlosmakelijk
verbonden met dieren, mensen, wind, water.

76
o 1780: stoommachines gekoppeld aan textielmachines à enorme stijging productiviteit,
meer stoffen produceren voor fractie van de prijs van de ambachtelijke
textielproductie.

Gevolgen v/technologische ontwikkelingen:

• TProductieschaal vergroot & evolutie v/d kleine ambachtelijke fabriek naar grootschalige,
industriële productie-eenheden/nijverheid.
• Nieuwe arbeidsorganisatie
o Grote fabrieken kunnen in principe 24u op 24u, en 7 dagen op 7 open blijven (in
tegenstelling tot kleine, ambachtelijke fabrieken).
o Mensen voortaan werken in ploegen: ploeg arbeiders gedurende een deel van de dag,
& op een bepaald tijdstip vervangen door andere ploeg.
§ Verandert zowel het werk als het levensritme v/industriële arbeiders.
• Verschuiving in de globale verdeling van de (textiel)productiezone plaats.
o Vóór Industriële Revolutie: hart van de textielproductie = India.
o 1800: Engeland
• Industriële productiemethodes in andere sectoren toegepast:
o Leidt tot geleidelijke industrialisering van de economie, vooral in de metallurgie en
de ijzerproductie.
o Vóór de Industriële Revolutie: ijzerproductie eerder kleinschalig <-> 1780: nieuwe
brandstof geïntroduceerd:
§ coke of verfijnde steenkool: ijzer van hogere kwaliteit produceren.
§ De ijzerproductie wordt geïndustrialiseerd en de productieschaal wijzigt.
• Vanaf de vroege 19e eeuw: toepassingen stoommachines ook gebruikt in het vervoer.
o Ontwikkeling stoomlocomotieven
o 1825:eerste commerciële spoorweg van Engeland geopend
o Ontwikkeling spoorwegen à zowel een gevolg, als een katalysator van de Industriële
Revolutie: ze waren gecreëerd door technologische ontwikkelingen, maar zorgen er
ook voor dat het transport van mensen en goederen makkelijker en sneller verloopt.
o à algemene productiviteit Britse economie verbetert.
o à Resultaat = Engeland begin van de 19e eeuw de grootste textiel- en ijzerproducent
ter wereld, en enorm competitief voordeel verwerft in de globale economie.

77
1.1. Waarom in Engeland?
Combinatie van verschillende voorwaarden, nationaal als globaal

• Om stoom produceren à steenkool nodig, Engeland zeer rijke en toegankelijke


steenkoolafzettingen voorradig => goedkoop om steenkool te ontginnen en naar de fabrieken
te transporteren.
• Economische voorwaarden aanwezig in Engeland:
o Lonen arbeiders Engeland hoger >< andere Europese landen à Belangrijke stimulans
menselijke arbeidskracht te vervangen door kunstmatige arbeidskrachten.
• Poli voorwaarden:
o Het politieke gewicht v/d middenklasse van ondernemers en investeerders woog
zwaarder in Engeland >< andere grote Europese landen.
o Daardoor overheid meer bereid te investeren in infrastructuurontwikkelingen die de
industrialiseringsprocessen zouden ondersteunen
§ Aanbouw van wegen, spoorwegen en kanalen.
• Culturele voorwaarden:
o Meer dan i/anderen Europese maatschappijen à een cultuur van innovatie.
o Uitvinding nieuwe processen of nieuwe machines à verbonden aan sociale en
financiële voorwaarden:
§ Goede reputatie hebben
§ toegang hebben tot bepaalde (elitaire) sociale kringen
§ en er bestond de mogelijkheid om rijk te worden door de industriële toepassing
van de uitvinding.

1.2. Globale wortels v/d indus revolutie


Opkomst Industriële Revolutie in Engeland = onscheidbaar van de globale context & vooral de
consolidatie van het Britse, koloniale rijk.

Ontwikkeling van het Britse rijk: Controle over Ierland, de Caraïbische eilanden, Noord-Amerika, de
ontwikkeling van nederzettingen in Zuid-Afrika, Australazië en de langzame kolonisatie van het
Indische subcontinent droegen ook allemaal bij tot de Industriële Revolutie.

• Verrijking dieet van Britse arbeiders.


o Britse WN: aten meer calorieën >< andere Europese werknemers dankzij komst v/
voedsel uit het Britse koloniale rijk

78
§ Kabeljauw (gevist in de zeeën rond de Noord-Amerikaanse kolonies), suiker en
koffie (geproduceerd met slavenarbeid in de Caraïben).
o Daarbij ook nieuwe gewassen afkomstig vanuit Amerika in Ierland en Engeland
geïntroduceerd,
o Aardappel, kunnen o/minder productieve landen groeien.
o Die instroom van calorieën in het dieet van de Britse arbeiders heeft twee voordelen.
§ Meer arbeidskracht: er is geen daling van de productiviteit door hongersnoden,
zoals in het verleden
§ De instroom v/buitenlands voedsel à minder arbeidskracht en gronden nodig
voor landbouw: konden voortaan ingezet worden voor industriële productie.
• Koloniale handel vaak zeer winstgevend.
o Veel ondernemers en investeerders à deel winsten in technologische ontwikkelingen
investeren, bv: universiteiten te financieren, op hun beurt technologische vooruitgang
versnellen.
• Ontwikkeling v/e koloniaal rijk à leidt tot strijd tussen concurrerende rijken.
o Competitie vooral met Frankrijk:
§ Talrijke conflicten late 18e eeuw & vroege 19e eeuw => verschillende veldslagen
om de koloniale invloed in de Caraïben, Azië en Noord-Amerika.
§ Die oorlogvoering ondersteunt de indus ontwikkeling v/ nieuwe technologieën
en de productie van wapens en munitie
• Kolonies sleutelrol spelen ontwikkeling Britse industriële eco o/2 versch manieren.
o Productieplekken voor grondstoffen (bijvoorbeeld: er wordt wol geproduceerd in
Nieuw-Zeeland en Australië voor de Britse industrie).
o Markten voor verkoop v/ eindproducten: India voordien grootste producent textiel
o à na kolonisatie grootste markt voor aankoop van Britse stoffen.

1.3. Samenvatting: de industriële revolutie


Technologische uitvindingen wegen over sociale, economische en culturele veranderingen

Engeland had politieke, sociale en culturele voorwaarden die de industriële revolutie mogelijk hebben
gemaakt

Desalniettemin was de industriële revolutie onmogelijk zonder globalisering: toegang tot


hulpbronnen, voedsel, afzetmarkt, stimulans voor militaire toepassing van nieuwe technologieën

79
2. DE FRANSE REVOLUTIE (1789-1793)
2.1. De standenmaatschappij
In een standenmaatschappij wordt de maatschappij in standen opgedeeld.

• Die standen zijn sociale eenheden die gekenmerkt worden door een ongelijkheid in rechten en
plichten.
• Er bestaat een wettelijke hiërarchie tussen standen, en die zijn ‘religieus gesanctioneerd’, met
andere woorden: het is een natuurlijke orde die door God beslist werd.
• Tussen de standen/sociale categorieën bestaat zo goed als geen mobiliteit.
• Standen: sociale eenheden ongelijk in rechten en plichten, met een zeer beperkte sociale
mobiliteit

Drie standen:

2.1.1. Aristocratie:
landeigenaars, exclusieve toegang tot de hoge ranken van de administratie, de magistratuur en het
leger (officiers),

• Geboren i/stand, moeilijk om toe te treden


• Heersende stand
o Grote landeigenaars heersen over arme boeren
o zelden tot geen belastingen betalen
o Als enige recht zwaard dragen (bescherming & symb sociale status)
• Grote diversiteit:
o Noblesse de race: oude, adellijke familie en al sinds generaties tot de adel behoorden.
o Noblesse de robe: adellijke titel gekocht of gekregen via koninklijke gunst of door
gekregen functie, bv: i/d magistratuur.
o Onderscheid tssn adel die i/h koninklijke hof leefde >< zij die buiten Versailles leefde.
o Tot slot was er een verschil tussen adellijke families met grote landeigendommen en
rijkdommen >< zij met kleinere hoeveelheden van rijkdom.
o

2.1.2. Geestelijken:
Hoge geestelijken komen van de aristocratie, lage geestelijken van de derde stand

• Beland je in door ‘wijding’, dus mogelijk om als adel en derde stand toe te treden
o Niet zelfde hiërarchische positie bij toetreding

80
2.1.3. Derde stand:
Zo'n 95% van de bevolking. Veel verschillende toestanden: geprivilegieerde leden van gilden, arme
boeren, dakloze marginalen

• Geboren i/stand
• Werken & leven o land v/grote landeigenaar à belastingen betalen, aan land verbonden &
kunnen nt verhuizen
• Grote diversiteit
o De bourgeoisie (nt bourgeoisie v/d post-indus rev die bestonden uit ondern en invest
die progressief waren!)
§ Leden v/corporaties, gilden beschermd d chartes v/privileges
§ Conservatief o/soc en eco vlak: geen veranderingen steunen, willen privilege
plek behouden
o Stedelijke bevolking:
§ Ongeschoolde arbeiders, verhuren zich voor dag of langer, seizoen
o Boeren: belastingen i/geld of natura aan landeigenaar of kerkelijke instelling
§ Weinig tot geen veranderingen ervaren sinds middeleeuwen
o Nomadisch levende mensen/daklozen
§ Rand SL, of platteland reizen voor werk
§ 1 op 7 v/d mensen 18de E FR, muzikanten, bedelaars, dieven …

2.2. De staten
Late 18de eeuw: politieke spanningen in Frankrijk wegens verschillen politieke visie tussen de koning
en de Staten: de vertegenwoordigers van de standenmaatschappij

• De Staten: provinciale raden van vertegenwoordigers van de drie standen, met privileges
beschermd door handvesten. Moeten de heffing van bepaalde belastingen en wetten
goedkeuren
o I/d praktijk enkel bourgeoisie v/derde stand vertegenwoordigd
o Elke staat had verschillende privileges à geen politieke uniformiteit & de Staten wilden
hun eigen privileges beschermen.
o Spanningen à privileges van de Staten gaan in tegen koninklijk beleid van absolutisme.
o Koning à wil dat de Staten zijn politieke wil zonder discussie en zonder debatten
toepassen.

81
• Koninklijk absolutisme: de gehoorzame toepassing van koninklijke beslissingen zonder
debatten. Een ontkenning van de privileges en autonomie van de Staten
o De staten willen tegen absolutisme v/d Koning strijden
• In laat 18de-eeuws Frankrijk is het niet meer mogelijk voor koning Louis XVI om een
absolutistisch beleid te volgen
o Voorgangers konden het, maar vanaf 1785: koning De Staten nodig
o

2.3. De staten-generaal
Jaren 1780: financiële problemen voor de Franse monarchie: moeten nieuwe belastingen heffen

• Tegelijk grote uitgaven oorlog financieren tegen Engeland en Am revolutie steunen


• Frankrijk à gigantische leningen aangaan & nt in staat om deze gemakkelijk terug te betalen.
o à De oplossing voor deze problemen ziet Frankrijk in nieuwe belastingen op
landeigendom

Oppositie van provinciale Staten tegen nieuwe belastingen. Ze eisen een vergadering van de Staten-
Generaal: de vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen voor het hele koninkrijk

• Laatste vergadering vond plaats i/1614


• I/d vergadering = stemrecht

Een ongelijk systeem van vertegenwoordiging: een stem per stand: ten nadele van de derde stand

• Een stem per stand à komt neer op onevenredige macht aan de aristocratie en de geestelijken
tegenover de derde stand
• 1788: koning roept Staten-Gen op voor vergadering i/1789
• Verkiezingen daarvoor in twee stappen:
o mannen stemmen voor vertegenwoordigers à later de leden van de Staten-Generaal
kiezen.
o Derde stand: landeigenaars met een minimale eigendom, anders in elke provincie.
o Maar in het jaar voorafgaand aan de Staten-Generaal tijdens proces v/ selectie
vertegenwoordigers à heel wat klachten en eisen v/ mensen hoorbaar.
§ Periode v/ grote debatten binnen Franse bevolking, elite als in rest v/d
bevolking.
• Binnen alle standen à oproep voor einde v/h absolutisme & bescherming v/d individuele
vrijheden.

82
o Derde stand à opgeroepen om een einde maken privileges aristocratie geestelijken.
Meest belangrijke eis derde stand = verdubbeling vertegenwoordigers derde stand &
stemsysteem met stem per hoofd ipv per stand

Juni 1789 = vergadering

• Ze vinden geen akkoord over het stemsysteem à uiteindelijk krijgen vertegenwoordigers het
voorstel om enkel binnen de eigen stand te debatteren à Derde Stand weigert
o Verklaren zichzelf de stichters van én deel uitmakend van een nieuwe instelling:
o de Nationale Vergadering (Assemblée nationale): waarbij ze de hele Franse Natie
zouden vertegenwoordigen en niet enkel die van hun stand, beloven Frankrijk
grondwet te geven.

2.4. De verklaring v/d rechten v/mens en burger

2.4.1. Augustus 1789: twee beslissingen van de Nationale Vergadering:


Afschaffing van de privileges: wettelijke gelijkheid tussen alle Franse burgers

• Erkenning 3 standen verworpen

De “Verklaring”: een mijlpaal in politieke moderniteit

• 17 art uit 3 delen: politieke legitimiteit, rechten van de burgers, en de toepassing van de wetten.
• I/verschillende artikels: breuk met Ac Reg observeren
• Art 2: de “onvervreemdbare rechten van de mens”: de verklaring van individuele rechten
o Doel v/ iedere politieke vereniging = behoud natuurlijke, onvervreemdbare rechten v/d
mens
o Rechten: de vrijheid, het bezit, de veiligheid en het verzet tegen
onderdrukking.
o Teken v/e nieuwe politieke visie: liberalisme, ook onder invloed van de Amerikaanse
revolutie
o = de weerspiegeling v/e geloof i/d bescherming v/d individuele rechten
o Regelrechte breuk met de standenmaatschappij waar rechten en plichten op
collectieve basis toebedeeld werden.
• Art. 6: afschaffing van privileges: gelijkheid voor de wet
o Uitdrukking algemene wil à vor iedereen dezelfde, of ze nu beschermt of bestraft.
o Burgers wettelijk gelijk aan elkaar à kunnen in gelijke mate toegelaten worden tot alle
waardigheden, plaatsen en openbare ambten volgens hun bekwaamheden & zonder
onderscheid dan deugden en talenten

83
o = een tegenstelling met het Ancien Régime, waar toegang van hoge functies of afkomst
afhing
• Art. 7: afschaffing van arbitraire bevoegdheden
o Niemand kan beschuldigd, aangehouden of gevangen worden dan in de bij wet
bepaalde gevallen, en in die vormen die door de wet werden voorgeschreven.
o Deze afschaffing à betekent einde v/h vorstelijk absolutisme.
• Art. 11: vrijheid van mening
o Vrije uitwisseling van gedachten en meningen = één v/d meest kostbare rechten v/d
mens is
§ ieder mens kan vrij spreken en schrijven
o

2.4.2. Problemen:
Geen definitie van de burgers: wordt een onderwerp van eindeloze debatten en conflicten

• Wie zijn de burgers, wat zijn de grenzen v/d gemeenschap van burgers, welke zijn de grenzen
v/h burgerschap,
o Nt enkel 19e en 20ste eeuw, maar tot op de dag van vandaag.

Geen vermelding van de rol/plaats van de Kerk en de monarchie

• Beide instellingen à strijden inzake hun maatschappelijke rol.


o

2.5 Nieuwe vergaderingen


Nieuwe instellingen en verenigingen, belangrijke rol i/d toekomst

2.5.1. De Nationale Garde: een revolutionaire militie om de openbare orde te garanderen

• Massabewegingen v/d zomer v/ 1789 à massaal geweld, chaotische, ongecontroleerde


manifestaties, moorden o/d vertegenwoordigers Anc Reg
o Burgermilitie, gebaseerd o/d militaire hiërarchie met commandant opgericht om deze
uitbraken te vermijden
• Revolutionaire bewegingen i/ goede banen leiden

84
2.5.2. Groei kranten en tijdschriften met afschaffing perscensuur à meer uitwisseling opinies
In 1789 Parijs: 140 nieuwe tijdschriften en kranten gepubliceerd.

2.5.3. Stichting van politieke clubs


Wegens vrijheid v/bijeenkomst en vergadering

• In eerste instantie: informele vergadering v/vertegenwoordigers Derde Stand van Bretagne


o à als de meest revolutionaire groep van de Nationale Vergadering werd aanzien.
• Jacobins: meer “radicaal” perspectief op de revolutie
o Een leidende figuur: Maximilien Robespierre
o Andere leden Nationale Vergadering met vergelijkbare ideeën zich in
een ‘club’. Ze noemen zich de Jacobins à naam v/d plaats waar ze hun vergaderingen
houden:
§ het klooster van de Jacobins.
o Over heel Frankrijk worden snel gelijkaardige clubs opgericht, waar leden samen
debatteren over het nieuws en over politieke ideologieën (900 clubs in 1793).
o Zullen zich verbinden met clubs mt gelijkaardige ideeën & netwerken stichten

2.5.4. Migratie van Franse edelen naar het buitenland


Door afschaffing standenmaatschappij à deel van Franse edelen
naar buitenland migreren, vooral naar kleine Italiaanse en Duitse prinsdommen o/d grens
met Frankrijk, hopende om van daaruit het Ancien Regime te kunnen herstellen.

• Leidt tot nieuwe spanningen.


o

2.6. Prestaties v/d nationale vergadering


2j bestaan,

In 1790 openbare verkiezingen

FR à grondwettelijke monarchie: koning als hoofd van de uitvoerende


macht en leger

• Het parlement, de Nationale Vergadering à enkel wetgevende macht.


• Onderscheid passieve en actieve burgers:

85
o Mannen die belastingen betaalden en eigenaars = actieve burgers: zij hadden een stem
in openbare zaken en in het politiek bestuur.
o Vrouwen, kinderen en arme mensen à beschermd op basis van de rechten van de
Verklaring, maar maakten geen deel uit van de publieke sfeer = passieve burgers

Periode van polarisering van de publieke opinie tussen voorstanders en tegenstanders van de
(toekomst van de ) revolutie

• Binnen de leden v/d Vergadering à ook i/d algemene FR publieke opinie


• Ontstaan 2 kampen:
o Groep die verder wilde gaan mt revolutie ><
o Groep die oude orde wilde herstellen
o

2.7. De revolutie en de kerk

2.7.1. Financiële problemen zijn met de revolutie gestegen


Meest cruciale probleem nieuwe regering, was initieel oorzaak voor vergadering Staten-Gen, maar nog
geen oplossing

• Moeilijk belastingen innen door heersende chaos, alsook: mensen dachten dat ze geen
belastingen meer moesten betalen

Dus à 1789: confiscatie en verkoop van de landen van de Katholieke Kerk om de openbare schuld
terug te betalen, ter compensatie geestelijken loon uitbetalen

• Grote weerstand geestelijken, katholieke en publieke opinie, toch stap verder:


• 1790 de Civiele grondwet van de geestelijken: een subordinatie van de kerk aan de Franse
seculaire overheid: priesters moeten een eed van trouw aan de Natie zweren
o Leidt tot scheiding radicaal-revolutionairen en groot deel v/d bevolking
o Administratieve hervorming: bisdommen vervangen door nieuwe admin structuur,
gebaseerd o/departementen
• Pauselijk verbod van de eed van trouw
o Helft doet dit, maar voor veel mensen bescherming v/d rol v/d kerk belangrijk
o à in gaan tegen revolutionaire regering, contra-rev
o

2.8. De rol v/d monarchie


Louis XIV nog hoofd v/d Staat, autonomie & hoofd v/h leger, maar geen absoluut heerser meer

86
à Adviseurs Hof: contra-rev steunen door koning om Anc Reg te herstellen

Twee elementen zullen de neergang van de monarchie versnellen:

• De gedwongen verhuis van de koninklijke familie naar Parijs, waar ze kwetsbaarder dan in
Versailles zijn
o Kwaadheid Parijse bevolking daar sterk
• De civiele grondwet van de geestelijken
o Voor Louis XIV devoot katholiek à onaanvaardbare beslissing.
o Beslist om met de regering te breken à leiding nemen v/ koninklijk leger om tegen
revolutie te strijden.
• 20 juni 1791: de Vlucht naar Varennes: de koninklijke familie probeert om uit Frankrijk weg te
vluchten: breuk van de koning met de nieuwe instellingen
o Gearresteerd en door Nationale Garde teruggebracht n Parijs à markeert einde v/d
mogelijkheid waarbij een nieuw poli stelsel zou opkomen i/samenwerking met
instellingen v/h anc reg
o

2.9. Polarisatie v/d FR maatschappij


Drie verschillende politieke groepen, met groeiende vijandigheid tegenover elkaar:

2.9.1. De gematigden: steunen een grondwettelijke monarchie en een beperkt kiesrecht


• Willen stoppen met de revolutie, steunen grondwettelijke monarchie, willen einde van de
standenmaatschappij
• Beperkte kiesrecht op basis van eigendom behouden.
o

2.9.2. De tegenstanders: terugkeer naar het Ancien Regime


• Vooral aristocraten die naar het buitenland zijn gemigreerd

2.9.3. De radicalen: een republiek met algemeen mannelijk kiesrecht,


• Onder leiding van Robespierre

2.10. Crisis en oorlog

87
Herfst 1791: twee grote crisissen

• Economische crisis: stijging van prijzen van basisbehoeften: opkomst van de Sans-Culottes,
stedelijke handarbeiders die tegen de crisis protesteren
o Te weinig geld verkregen uit belastinginning en verkoop v/d kerkelijke eigendommen
o Periode v/ slechte oogsten en prijs van basisproducten stijgt.
o Angst hiervoor à ontstaat er een nieuwe actor in het politieke landschap: de sans-
culottes (de “broeklozen”).
§ feit dat ze niet de modieuze dure broeken kunnen dragen, maar eenvoudigere
kleding dragen. Deel van de stedelijke bevolking en kleine middenstand voor
wie de stijgende prijzen van de basisproducten zoals brood een catastrofe
betekenden à Ze worden de populaire kracht achter de revolutionairen.
• 1792 : Oorlog tussen Frankrijk en de naburige monarchieën à Franse nederlaag
o Duitse prinsdommen naar waar de contrarevolutio naire aristocraten waren
gemigreerd à coalitie van Europese monarchieën tegen Frankrijk: zowel
Spanje, het VK en de Italiaanse Prinsdommen
• Radicale republikeinen beschuldigen verraders binnen het leger van contrarevolutionaire
sabotage à Vragen radicalisering van de revolutie
o Hoofdzakelijk zij binnen de clubs van de Jacobins à verraders binnen het leger
beschuldigen van contrarevolutionaire sabotage, waarbij de koning als leider van het
leger wordt gezien

2.11. Verklaring v/d republiek


10 augustus 1792: Sans-Culottes en de Nationale Garde bestormen het koninklijk paleis.

22 September: verklaring van de Republiek

Ontbinding van de Nationale Vergadering en verkiezingen voor de Convention – het republikeinse


parlement (bijeenkomst september 1792)

• Nieuwe verkiezingen met mannelijk kiesrecht


• Binnen convention: nog steeds strijd tssn pro en anti-rev
o De meer radicale elementen à linkerkant van het parlement, andere leden à
rechterkant van het parlement. Hier ligt de oorsprong van ‘links’ en ‘rechts’ binnen het
politieke spectrum.

88
Twee politieke groepen

• Jacobins: radicale republikeinen


o Robespierre leider, bereid meer geweld te gebruiken tegen contrarevolutionairen
o Voorstaanders algemeen mannelijk stemrecht
• Girondins: liberalen
o (zij gebruikten deze naam omdat een groot deel van de leden afkomstig was van de
provincie van Gironde), die er meer liberale ideeën op nahielden

2.12. Dood v/d koning


Geen overeenstemming tussen Girondins en Jacobins over de straf voor de koning

• Girondins à doodstraf vermijden, vrees binnenlandse en diplomatieke gevolgen


o Burgeroorlog, conflicten naburige monarchieën

Kleine meerderheid van de Convention steunt de doodstraf

• 21 januari 1793: Louis XVI wordt onder de guillotine gedood


2.13. Samenvatting: de FR rev


Een mijlpaal in de ontwikkeling van politieke moderniteit:

• De afschaffing van de sociale orde van het Ancien Regime


• De verklaring van nieuwe, individuele, politieke rechten
• De brutale ontmanteling van oudere heersende instellingen: de Kerk en de monarchie

Enkele observaties over revoluties:

• Het loslaten van geweld is bijna onvermijdelijk in periode van dramatische veranderingen
• Oude gewoontes en tradities zijn zeer moeilijk om helemaal te vernietigen: hedendaags
Frankrijk behoudt nog veel kenmerken van een monarchie

89
3. De Haïtiaanse revolutie (1789-1801)
3.1. SLAVERNIJ EN DE DUBBELE REVOLUTIE
Anne-Louis Girodet De Roucy-Trioson, Portret van J. B. Belley, Parlementslid voor Saint-
Domingue, 1797, vroeger slaaf vanuit Senegal

• Afgebeeld als “burger” en “biologisch anders”, een belichaming van de contradicties van
“moderniteit”
o Duidelijk grote penis à dierlijkheid v/Afrikaanse mensen, ook al in parlement, zal altijd
als ‘biologisch’ anders gezien worden
• Welke plaats voor slavernij en slaven in de postrevolutionaire Franse maatschappij?
• (Ex-)slaven zijn de meest belangrijke actoren in de afschaffing van slavernij
o Meest verzet à de slaven zelf! Sinds de 16e eeuw
bestond er slavenhandel tussen Afrika en de Amerika’s. In tegenstelling tot wat we
meestal horen of lezen, hebben slaven altijd tegen slavernij gevochten

• Opkomst Atlantische slavenstelsel historische context.


• Na ontdekking van Amerika late 15de eeuw à Europese staten wilden de pas veroverde landen
exploiteren: landbouw, productie tropische gewassen
• Gebruik v/Afrikaanse arbeidskracht à Am westkust gevangen & vervolgens verkocht door
Europese slavenhandelaars.
• Tussen 1500 en 1850 bestond er een wrede en gedwongen uitwisseling van mensen, goederen
en geld over de Atlantische Oceaan.

90
o = de 'Driehoekshandel': syst dat slaven uit Afrika naar Amerika bracht, tropische
gewassen (voornamelijk suiker, maar ook katoen, koffie, tabak) naar Europa
stuurde & Europese goederen gebruikte om slaven te kopen in Afrika.
o Door suikerproductie à Caraïben vanaf 17e eeuw het economische centrum v/d
Amerika’s.

à werkelijkheid = het Trans-Atlantische slavenstelsel complexer dan een “driehoekshandel”:

• Slavenschepen à ook naar Noord-Amerika om hout, gezouten vis en/of bont naar
Europa te brengen. Directe uitwisselingen tussen Amerika en Afrika zonder
Europese deelname. De slavenhandel was niet alleen een circulaire handelsroute, het maakte
ook deel uit van een integraal "systeem", op zowel politiek, economisch als cultureel vlak.
o Vereiste: gevangen nemen mannen en vrouwen op het Afrikaanse continent, meestal
door Afrikaanse regeringen.
o Vereiste bestaan v/instellingen die deze gevangenen wilden en konden vervoeren naar
het Amerikaanse continent.
o Het vereiste bestaan v/ plantages enspecifieke sociale, economische en politieke
instellingen in Brazilië, Noord-Amerika en de Caraïben.
o Vereiste bestaan van Europese staten en rijken die de slavenhandel wilden
ondersteunen.
o Vereiste een Europese markt die groot genoeg was om de vraag naar tropische
gewassen te ondersteunen
o Vereiste een cultuur en mentaliteit in Europa en Amerika die de ontmenselijking van
slaven rechtvaardigde.
§ Bijna 4 eeuwen (1500-1870) lang werden miljoenen slaven gevangen in West-
en Centraal-Afrika, meestal aan de hand van raids georganiseerd door lokale
besturen, om te gaan werken in plantages in de "Nieuwe Wereld". De meeste
slaven werden naar het Portugese Brazilië (44%), en de Franse en Britse
eilanden van de Caraïben (48%) gebracht voor de productie van rietsuiker.
Slechts 5% ging naar Noord-Amerika.
o

3.2. Saint-Domingue
Een Franse kolonie op het eiland Hispaniola, eiland waar Columbus i/ 1492 aanmeerde

91
Het meest economisch productieve gebied van Amerika, “Caraïbische systeem” à ‘s werelds grootste
exporteur van suiker en koffie in de jaren 1780.

• Van groot belang voor FR met economische crisis

Vier sociale categorieën in St-Domingue:

• Créoles: afstammelingen van Europeanen en (bevrijde) slaven. Een ”tussencategorie”


o Meestal geboren uit Franse vaders en slaaf of bevrijde vrouw als moeder
o Plantage-eigenaars à hebben min of meer een kwart v/alle slaven van het eiland in
bezit, werkten i/kleinere koffieplantages.
• “Blanken” eigenaars van grote rietsuikerplantages
o Bestonden ook armere blanken à niet alle blanken grootgrondbezitters, maar
alle grootgrondbezitters à blanken.
o Créoles à i vgln met blanken als een tweederangs sociale groep beschouwd
o à Hadden bv nt recht om dezelfde kleren te dragen als blanken, konden niet met
Monsieur of Madame aangesproken worden
• Bevrijde Afrikaanse ex-slaven à sommigen ook land- en slaveneigenaars
• Slaven, c. 500 000 tegenover 30 000 “blanken”.
o 1789 à 30.000 blanken >< 500.000 Afrikaanse slaven
o

3.3. Gevolgen FR revolutie


1789: Wat betekent de verklaring van de rechten van de mens en burger voor St- Domingue? Wie zal
als burger beschouwd worden? (Franse Nationale Vergadering à Verklaring van de rechten van de
mens en de burger, soevereiniteit i/d handen v/d mens)

• Geen overeenstemming over burgerrechten in Parijs en St-Domingue à Grote planters strijden


voor zelfbestuur, Créoles voor toegang tot burgerrechten
o Mogelijkheid deelname v/ niet-Europese mensen in de burgerstand?
o Sommige filosofen van de Verlichting en de revolutie à steunden idee raciale en
biologische verschillen tussen Europese & niet-Europese mensen, verschillen groot
genoeg à alleen de blanken burgerrechten.
o Andere filosofen à universele en inclusieve visie o/d gemeenschap van burgers.
o Saint-D: Na stichting Nationale Vergadering zowel vertegenwoordigers créoles als van
blanke plantage -eigenaars à Parijs

92
§ Blanken kans zelfbestuur opeisen à onmogelijk om een plantagemaatschappij
te besturen zoals moederland bestuurd werd, beweren zelf over sociale
relaties en eigendomsrechten mtn kunnen beslissen.
§ Créoles à burgerrechten niet door huidskleur bepaald mochten worden.
• 1791: inclusie van de Créoles in het Franse burgerschap: wordt als een bedreiging door de
planters gezien
o Niet van de slaven
o Blanke plantage-eigenaars uit Saint-Domingue à nt tevreden, zien als
"Trojaans paard" à wetgeving die weg vrijmaakte voor de afschaffing van de
slavernij.
o

3.4. 1791-1894: revolutie en oorlog


Augustus 1791: slavenopstand, beïnvloed door de Franse en Amerikaanse revolutionaire bewegingen:
eisen een onmiddellijke afschaffing van slavernij

• Beperkte communicatie à toch mensen o/d hoogte v/debatten burgerschap i/Parijs

1791-93: complexe burgeroorlog in Saint-Domingue tussen ”patriotten” en “royalisten”, slaven en


planters, blanken en Créoles, met de inmenging van Spaanse en Britse legers

• Eisten onmiddellijke bevrijding v/alle slaven i/St-D, inspo Am Rev à vrijheid of dood
• Le Cap plunderen, gewelddadig
• Andere landen à controle krijgen over rijke kolonie
• Onderling tijdelijke allianties om positie te versterken à veranderen constant naargelang
machtsbalans

Toenemende uitbreiding van burgerrechten: 1792: allen vrije mensen, 21 augustus 1793: afschaffing
van slavernij in de tijd van de Terreur

• Bevrijde slaven à zelfde rechten als Fransen, ook J-B Belley


o

3.5. Toussaint-Louverture (TL)


Een in 1770 bevrijde slaaf die snel leider wordt van de slavenopstand

Vecht met de Spanjaarden tot 1794, daarna met Frankrijk

Vanaf 1797: feitelijke heerser van St- Domingue:

93
• Onderhandelingen met de VS en de UK om de economische blokkade van het eiland te stoppen
• Een ambigu beleid: tegen slavernij, maar ziet het plantagestelsel als economisch onvermijdelijk
o Hij had zelf plantage, bezat slaven
o Beloven revolutie nt over brengen naar Britten, dan komt er een einde aan blokkade
BR
• 1798: gedwongen loonarbeid in de plantages voor oorlogsveteranen
o Gezonde ex-slaven die nt goed meer waren voor het leger

3.6. 1801: Haïtiaanse grondwet


Nieuwe poli leider 1799: Napoleon Bonaparte à meer gecentraliseerde en autoritaire regering

Een zeer belangrijk historisch document: het eerste dat verklaart dat mensen geen eigendom zijn

• Versterking van de onafhankelijkheid van St-Domingue


• Art. 3:Permanente afschaffing van slavernij
• Art. 5: Einde van raciale discriminatie
• Art. 13: Bescherming van privé-eigendom (en dus van de planters)
• Concentratie van macht in de handen van Toussaint als “gouverneur voor het leven” van St-
Domingue
• Art. 67: Verbod op oppositie tegen de regering en de Gouverneur

Dubbelzinnigheid v/d heerschappij v/TL à zichtbaar i/d grondwet

• Bescherming plantages à belangrijk voor de economie


• Zeer positief, progressief, alsook conservatieve ideeën

3.7. Samenvatting: de Haïtiaanse Revolutie


• Het langdurige bestaan van slavernij wordt ondersteund door een veelzijdig economisch,
politiek, sociaal en cultureel stelsel
• De dubbele revolutie had onmiddellijke gevolgen buiten West-Europa
• “Burgerschap” krijgt andere betekenissen in plantagemaatschappijen
• De Haïtiaanse grondwet van 1801 is een mijlpaal in de globale politieke geschiedenis: een
oplossing voor de conflicten tussen vrijheid- en eigendomsrechten
• Hoewel de Haïtiaanse revolutie complex en ambigu was, blijft het een opvallend voorbeeld van
hoe agency onverwachte historische dynamieken kan opstarten
o

94
3.8. Conclusie
• Convergerende sociale, economische, politieke veranderingen leiden naar de ”lange 19de
eeuw” en de hedendaagse periode
• Toenemende globaliseringsprocessen spelen een belangrijke rol in de dubbele revolutie, via de
circulatie van grondstoffen, ideeën, mensen
• Individuele en collectieve agency speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van nieuwe politieke
en economische stelsels
• De veranderingen gebracht door de dubbele revolutie bepalen nog steeds de economische,
politieke en sociale kaders van onze huidige samenlevingen (kapitalisme, burgerrechten,
structureel racisme)
o

95
VIII. De grote politieke bewegingen v/d hedendaagse periode (H9-H11)
Les 9: Liberalisme en kapitalisme

1. Liberalisme en kapitalisme: filosofie en praktijken


1.1. De filosofie v/h liberalisme
Nt de enige poli ideologie v/d 19de E, wel heersende op zekere hoogte

Geloof dat de maatschappij is opgebouwd uit een verzameling van vrije individuen die hun eigenbelang
natreven

• Een liberaal politiek stelsel beschermt individuele vrijheden >< ancien regime: geen vrijheid
v/mening, vergadering door burgers, geen soc mobiliteit
• Een liberale maatschappij wordt op een sociaal contract gebaseerd: regels om individuele
vrijheden en privé-eigendom te beschermen
o Absolute vrijheid à absolute chaos anders
o Beschermt vrijheid v/mening, onderneming en onderneming/privé-eigendommen
o Franse verklaring v/d rechten v/d burger = zo’n contact
• Liberalen geloven dat de vrijemarkteconomie het best aangepaste economische stelsel is
o Iedereen vrij handelen volgens eigenbelang
• 19de-eeuwse liberalen verdedigen een beperkt stemrecht: niet iedereen is geschikt om een
actieve burger te worden
o Mannen met aantal eigendom

1.2. De onafhankelijkheidsverklaring (4 juli 1776):


Het politiek stelsel dat principe liberalisme best belichaamt 18e en 19e eeuw àVS

Ontevredenheid van Amerikaanse kolonisten met het VK: oorspr 13 BR-kolonies N-AM

• Geen politieke vertegenwoordiging, en deelname aan het belastingsbeleid


• Liberale inspiratie: de “natuurlijke rechten” van mensen: leven, vrijheid en “het nastreven van
geluk” (John Locke)
o Alle mensen gelijk geschapen, kansen, wet
o Filosofische basis v/h liberalisme, inspirerende bron om liberalisme te verklaren
o à zal de inspiratiebron worden voor miljoenen immigranten – 18de E tot vandaag à
nieuw en beter leven op te bouwen in de VS.

96
• De Founding Fathers (13 vertegenwoordigers) streven zelfbestuur na: wantrouwen tegenover
de overheid: willen de autonomie van mensen en gemeenschappen garanderen
o Tekenen Onafhankelijkheidsverklaring: belichaming Am poli filosofie (liberalisme)
o Koning = tiran, moesten belastingen betalen z goedkeuring v/d vertegenwoordigers
o Inwoners moeten burgers worden v/e nieuwe, onafhankelijke staat: De VS
o Willen beperkte uitvoerende macht, veel afstand tssn BR (let en fig), en uitgebreide
wetgevende macht (dichter bij burgers), autonomie gemeenschappen & gemeenten
• Vrouwen en mannen z eigendom à passieve burgers
o Exclusie burgerrechten slaven (en er waren zo’n 520.000 slaven in de late 18e eeuw)
en de inheemse Amerikanen.
• Amerika; een “lege pagina” voor de stichting van een nieuwe maatschappij zonder last Eur
tradities? Vereist de verwijdering van inheemse gemeenschappen
o Zoals monarchie, aristocratie privileges, standenmaatschppij …
o Er zijn al mio inwo mt eiegn gesch en sociale org à vernietiging om nieuwe
maatschappij op te richten
• Historische mijlpaal: eerste keer mensen vergaderen i/e poging principes v/h liberalisme te
gebruiken à nieuwe staat oprichten

1.3. Filosofie v/h kapitalisme


Wat zijn de bruggen tussen de filosofie van liberalisme en die van het kapitalisme? Hebben versch
gemeenschappelijke filosofische eigenschappen

Voor sommige laat 18de-eeuwse denkers à kapitalisme best aangepaste economische stelsel aan de
menselijke natuur

1.3.1. Adam SMITH, Wealth of Nations (1776):


Mensen zijn handelaars van nature

• Het beste economische systeem is een vrije markt, zonder beperkte toegang of
prijscontrolemechanismes
• Vrije markten worden door de “onzichtbare hand” geregeld: kopers en verkopers komen
overeen over prijzen zonder regulatie of overheidstoezicht

97
o Vrije markt à zelf de prijs banaan bepalen, beslissen 15 euro kost à niemand kopen
à prijs zelf naar beneden brengen, bv 50 cent => aan deze prijs consumenten bereid
banaan te kopen.
o M.a.w.: z regulatie noch overheidsinterventie à goede prijs goederen, diensten, arbeid
bepaald

1.3.2. De “Laissez-faire economie”


Economische activiteiten moeten zo weinig mogelijk geregeld worden

Diepgeworteld in liberale denken: mensen vrij zijn, individualistisch en redelijk

1.4. Principes v/h industrieel kapitalisme (19de, 20ste E)


De industriële revolutie is onscheidbaarv/ techno ontwikà onscheidbaar indus kapit

• Is de voorwaarde voor technologische en eco moderniteit à manier middelen verdelen,


concentreren, circuleren
• Kapitalisme: het bestaan van vrije markten en het belang van individuele winsten
o De economische integratie van markten op een steeds grotere schaal
§ Maakt universeel betaalmiddel mogelijk: geld/kapitaal
o Textiel: wol Nieuw-Zeeland à tot stoffen verweven in Engeland à uiteindelijk in India
verkocht
o Geen bescherming bepaalde verkopers (gilden toegang tot bep markten)
o Producten, diensten, arbeid zijn te koop op vrije markten
o Productiemiddelen zijn de eigendom van privé-individuen en -groepen (nt
gemeenschappen/overheid-
o Privémiddelen worden gebruikt om in ondernemingen te investeren
o Een onderwerp van debatten: een meritocratie of een ”fabriek van ongelijkheid”?
§ Hardwerkende mensen met talenten en ambitie à succes
§ Struct ongelijkheid & armoede

1.5. Opkomst industrieel kapitalisme


Een langdurig proces vanaf c. 1750

98
Van start rond de tweede helft 18e eeuw à voordien bestond handelskapitalisme al: nog voor opkomst
industrieel kapitalisme à verschillende sectoren van de economie steeds meer geglobaliseerd.

1.5.1. Vanaf de 16de eeuw:


Langzame ontwikkeling langeafstandshandel, terwijl meeste economische activiteiten op korte
afstand plaatsvinden

• Slaven verkocht i/Afr à n Am: gewassen suiker, rum produceren, in Europa verkocht
• Groot deel v/mensen neemt geen deel aan deze globale eco: platteland, productie gemeensch
o Soms verkocht o/d regionale markt

Vanaf c. 1750:
Progressieve concentratie financiële- en productiemiddelen in geïndustrialiseerde landen.

• Hun economische competitiviteit en controle over globale markten door kolonisatie


ondersteunt de integratie van globale markten in een kapitalistisch stelsel
• Overal ter wereld opleggen à indus kapit heersende economische stelsel i/d loop 19de E

1.6. Industrieel kapitalisme

1.6.1. Sociale verandering:


Groeiend aantal loonarbeiders/consumenten: werknemers in de industriële maatschappij à
arbeidskracht verkopen om hun behoeften te dekken

• Geen tijd, kracht of kans eigen kledij of voedsel produceren zoals agrarische maatschap à zo
goed als alles kopen met hun loon van andere indus kapitalisten à w’n consument

1.6.2. Ontwikkeling van een steeds meer diverse reeks van gestandaardiseerde goederen
Reeks nieuwe producten aangeboden à tegelijkertijd stimulans meer geld te verdienen

1.6.3. Nieuw investeringssysteem: het aandeel:


Belangrijk kenmerk kapit:

Investeerders kopen een deel van de eigendom van een bedrijf en krijgen een proportioneel deel van
de winst à alsook inspraak, meer aandelen = meer invloed

99
1.6.4. Winstcreatie ten voordele van aandeelhouders wordt de drijvende kracht van
industrieel kapitalisme
Vaak ten nadele van de arbeidsomstandigheden van werknemers

• Hoe lager de lonen à hoger winsten v/d aandeelhouder

1.6.5. Ontwikkeling van nieuwe instellingen:


De beurs (markt voor aandelen), verzekeringen, investeringsbanken, advocatenkantoor, enz

1.6.6. Kapitalisme is structureel onstabiel: regelmatige (financiële) crisissen 19de E

1.7. Samenvatting liberalisme en kapitalisme


• De filosofische basissen van liberalisme en kapitalisme beschouwen de mens als vrij,
individualistisch en redelijk
• Liberalisme, kapitalisme en industrialisatie zijn nauw verbonden: ze ondersteunen elkaar en
verspreiden zich samen
• Zowel liberalisme als kapitalisme creëert winners en losers: gegoede, blanke mannen vs.
vrouwen, arbeiders, marginalen en niet-blanke mensen / ondernemers en investeerders vs.
loonarbeiders en werkloze mensen

100
2. De bourgeois culturele heerschappij
2.1. “De klasse die geen naam wil krijgen”
Einde standenmaatschappij à klassenmaatschappij

Politieke, economische en culturele heerschappij van de bourgeoisie in de 19de eeuw

• Grote sociale en economische diversiteit in de bourgeoisie, maar gemeenschappelijke waarden


en wereldvisie
o Beperkt mannelijk stemrecht à groot deel parlement = bourgeois, bepalen alles
(manieren, gedragingen, opinies)
o Controleert de eco: aandeelhouders, privé-eigenaars, ondernemers …
o Genieten v/elektriciteit, stoomboot, trein, grammofoon
o Bankiers en handelaars >< kantoorbedienden en leerkrachten à heel versch levensstijl,
klein huis, geen dienstmensen, toch beide bourgeoisie!
• Roland Barthes: “De klasse die geen naam wil krijgen” à zien zichzelf als het gevolg van een
meritocratische maatschappij: iemand die de bourgeois waarden en ethiek volgt kan een
bourgeois worden
o Armoede = persoonlijk falen, (biologisch, emotioneel, mentaal) nt structurele sociale
en eco ongelijkheid

à Enkele gemeenschappelijke waarden in deze diverse sociale klassen à twee aspecten: het
patriarchaat en het conformisme.

2.2. Patriarchaat
Pre-industrieel: families = uitgebreide netwerken, iedereen voor elkaar zorgen

à nr een sociaal en politiek stelsel gecontroleerd door mannen

2.2.1. De industriële maatschappij à gepaard verandering familiale structuur:


Opkomst v/d kernfamilie (man-vrouw- kinderen) als heersende familiemodel

• Man getrouwd met vrouw en hun kinderen. Mannen à hoofden van kernfamilies: wettelijke
bescherming v/ hun controle v/ familiale middelen (eigendommen, besparingen, investeringen,
enige kostwinnaar) en toekomst
o Finale woord i/opvoeding kinderen

101
o Overal i/Europa wetten à vrouwen permanent minderjarig zijn: kan geen
onafhankelijke economische beslissingen nemen, zoals job uitvoeren, bankrekening
openen, zonder goedkeuring man, vader of andere mannelijke ‘wettelijke voogd’.
o Vertegenwoordiger familie i/publieke sfeer à vrouwen & kinderen passieve burgers
o Mannen actief: vanaf bepaalde eigendom

Verdedigd door de “aparte sferen” theorie:

• mannen en vrouwen worden als biologisch en intellectueel anders beschouwd. Elk geslacht is
beter geschikt om voor een bepaalde ”sfeer” te zorgen: privé voor vrouwen, publieke en
actieve voor mannen (poli en eco zaken)

à Als een familie in staat was om voldoende middelen te hebben om de vrouw


thuis te houden, was dat een belangrijk teken tot deelname aan de bourgeoisie.

2.3. Conformisme
Het ideaal van “Ladies” en “Gentlemen” zichtbaar in smaken, kleren, waarden, activiteiten

Deugdzame en discrete “ladies”. Ideaal van de “huisengel”

• Ladies: discreet, deugdzaam, gn emoties noch verlangen uitdrukken, eindeloos geduld tov
mannen, rustiger à dus positieve en rustgevende invloed op man en kinderen aftsuren
• Waarden, patronen gedragingen gecodificeerd en verspreid d opvoeding, opleiding, publicatie
handboeken vr vrouwen
• Huisengel: ideale bourgeoisie-vrouw, hard werkt à gezellige privésfeer familie

Galante en gecultiveerde “gentlemen”

• Jagen, geen handarbeid, gentlemensclub en verenigen à ontspannen en socialiseren, kranten,


gemeensch cult referenties gebaseerd o/ Gr-Rom Klas O.

Conformisme wordt zichtbaar in bezittingen: piano, meubels, “chinoiseries”

• Zelfs als die te duur was à woonkamer mooi om vrienden, familie uit te nodigen, Chinees en
Japans porselein

Bourgeois kleren: een overvloed van stof. Korsetten beperken de vrouwelijke autonomie

• Veel textiellagen, korset taille en boezem accentueren, alsook beperkingen i/bewegen

à Preutsheid illustratie te zien i/één v/d eerste erotische films ooit à Engeland 1896

102
2.4. Sociaal Darwinisme
Wereldvisie v/ bourgeoisie à geweigerd aanvaarden dat sociale ongelijkheid = een gevolg v/d
sociaaleconomische structuur à wereldvisie ondersteund d sociaal darwinisme, kwam voort uit
evolutietheorie

2.4.1. Charles Darwin, 1859: theorie van evolutie door natuurlijke selectie:
• Langzame evolutie planten- en diersoorten doortransmissie v/gunstige kenmerken, beter
aangepast aan omgeving, bv ontwikkeling nieuwe vachtkleur à organismen zo langer leven
want nakomelingen erven
• Proces van de “survival of the fittest”: de best aangepaste levende wezens overleven
o Zoals nieuwe vacht om te camoufleren en langer te leven, andere soorten die nt goed
evolueren en zich nt goe aanpassen aan omgeving à uitsterven
• Niet de bedoeling van Darwin om zijn theorie in de sociologie toe te passen

2.4.2. Herbert Spencer, 1864: sociaal darwinisme:


• De “Survival of the fittest” kan ongelijkheid Victoriaanse maatschappij uitleggen
o Op globaal vlak ‘blanke’ ras beter aangepast aan aarde dan ‘zwarte’ of ‘gele’ ras om te
overleven
• Leven is een strijd om te overleven à normaal en wenselijk dat best aangepasten heersen over
de anderen (kolonies, bourgeoisie over rest v/d maatschappij want sterkste en meest
geëvolueerde klasse)
• = extreem vb v/h 19e-eeuwe bourgeoisie-idee dat ongelijkheid het gevolg is van een
selectieproces die de best aangepaste bevoordeelt.

à Dezelfde visie achter idee onzichtbare hand: vrije, economische competitie à ten voordele v/d best
aangepaste economische actoren

2.5. In de marge: criminaliteit

2.5.1. Criminaliteit à “biologische” uitleg


Criminelen zijn v/e andere ”soort” >< “gewone mensen”

• Cesare Lombroso (1835-1909): criminelen => “inferieure ras”: zichtbaar in hun fysieke
eigenschappen

103
• Francis Galton (1822-1911): sociale groepen delen fysieke eigenschappen & creëert “robot
portretten” van criminelen door samengestelde portretten

2.5.2. Bouw van gevangenissen op een nieuw patroon


de panopticum:

• Foucault: panoptische gevangenissen belichamen disciplinering in de


moderne maatschappij
• In een panopticum: geïsoleerde gevangenen leven onder de constante
bedreiging van toezicht à Internaliseren idee dat ze goed moeten gedragen
• De “panoptische maatschappij”: gekenmerkt door zelfdisciplinering

2.6. Samenvatting: de bourgeois culturele heerschappij


• De heersende politieke en economische rol van de bourgeoisie ondersteunt haar culturele
heerschappij
• In tegendeel tot de aristocratie beschouwt de bourgeoisie zich als een meritocratie: iedereen
die het verdient en die zich “goed” gedraagt kan een bourgeois worden
• Het bourgeois conformisme en patriarchaat gaan gepaard met de economische en politieke
marginalisering van vrouwen
• Het geloof van de bourgeoisie in individualisme en biologische ongelijkheid ontkent de
structurele natuur van ongelijkheid

104
3. Crisissen van kapitalisme
Kapitalisme = structureel onstabiel à verschillende crisissen, zullen de onzichtbare hand v/ vrije markt
in vraag stellen

3.1. Gilded age


Na de Burgeroorlog (1861-1866): toenemende eco expansie & productiviteit v/ Amerikaanse
economie: gepaard met migratie, territoriale uitbreiding en onbeperkte ondernemingsvrijheid (de
Frontier, bewegende grens VS 18de – 19de E) à reuzemarkt

• Bronnen beschik gemaakt vr eco productie (olie en mineralen)


• Stijging beschikb arbeidskrachten & consumenten d migratiegolven

Industrialisering, aanleg van transcontinentale spoorwegen en cruciale uitvindingen (gloeilamp Edison,


telefoon Bell) belichamen het succesverhaal van het Amerikaanse kapitalisme

• 1890: VS indus productie even groot als die v/VK, DU en FR samen


o Gepaard mt intro beurs, Wall Street 1885, sporen snellere verbinding 2 kanten land &
oceanen (Stille, Atlantische)

3.1.1. Gilded Age (M. Twain & C. Dudley Warner roman uit 1873) c. 1870-1900:
• Tijd van ongecontroleerd kapitalisme en stijgende ongelijkheid: een kleine kring van kapitalisten
bezit de helft van de nationale welvaart
• 125.000 Am bezaten helft nationale welvaart (63 mio burgers)
• Tijd v/ grote armoede, enorme ongelijkheid à verborgen onder rijkdommen v/e kleine groep
kapitalisten. Hun rijkdom was als het ware een dunne laag goud die de armoede van de anderen
verborg.

Periode van wild kapitalisme: geen overheidstoezicht in economische zaken, en verspreid geloof
sociaal darwinisme

• Idee zeer populair i/d VS, gelinkt mt soc darwinisme H. Spencer à maatschappij = strijd, enkel
de sterksten overleven en oogsten succes

3.1.2. De mythe van de ‘Self-Made Man’:


Individueel succes zonder privilege, startkapitaal, netwerk … alleen hard werk en sober leven:
belichaming van het “nastreven van geluk”

• Weerspiegeling sterk geïdealiseerde streven n geluk en de Amerikaanse droom

105
• “From rags to riches”: zelfopoffering, vertrouwen à extreem rijk worden

John D. ROCKEFELLER (1839-1937): een kleine boekhouder wordt de keizer van de Amerikaanse
oliebusiness (Standard Oil company)

• Koopt concurrenten op, diversifieert zich voor sterke stabiele positie, investeren i/spoorwegen,
metallurgie en hout
• Actief in mecenaat en liefdadigheid à succesvolle mensen moeten minder succesvollen
ondersteunen
• Streeft verticale integratie na: de controle over een hele sector van de economie, van de
ontginning van grondstoffen tot het gebruik van eindproducten, alle schakels bezitten

3.1.3. Gevolg wild kapitalisme: opkomst van monopolies en oligopolies:


Eén enkel bedrijf, of kleine groep bedrijven à controleren hele economische sector, kunnen onderling
afspraken maken en markt verdelen (bv: de Trust van de Standard Oil in 1882)

• Standard Oil in 1882 een Trust: betekende dat aandeelhouders van 40 bedrijven i/d
olieproductie hun aandelen inwisselden voor aandeel Standard Oil
o Deze 40 bedrijven à onderdeel Standard Oil en deze bedrijven vertrouwen (naam
‘trust’) 9 trustees, of bestuurders i/e raad van bestuur, om de
Standard Oil Trust voor hen te besturen in ruil voor zoveel mogelijk winst.

Onverwachts gevolg v/de onzichtbare hand à bedrijf zo machtig, geen competitie meer mogelijk

• Paradox economisch liberalisme: z overheidscontrole, reguleringen à machtigste actor kan


hele markt beheersen, geen vrije concurrentie meer à gesloten vr nieuwe ondernemers
o Geen vrije competitie
• Gaat tegen het ”nastreven van geluk” en ondernemingsvrijheid in: toenemende steun voor een
openbare interventie in economische zaken

3.1.4. 1890: de Sherman Act:


Verbod op monopolies, overeenkomsten tssn concurrenten binnen zelfde markt.

o Opkomst van een nieuw bewustzijn in de Amerikaanse maatschappij/pub opinie à


overheidsinterventie nodig kan zijn om kapitalisme te reguleren, nt alleen onzichtb h
o Wetgeving kwam er nt voor meer gelijk syst à ondernemingsvrijheid beschermen

106
3.2. De grote depressie
Kapitalisme gaat met regelmatige crisissen gepaard: daling investeringen, productie en consumptie /
stijging armoede en werkloosheid, nt d constante groei gekenmerkt, eerder opgangen en neergangen

Al economische crisissen 1870, 1880, 1890, korte duur (hoogstens enkele jaren). een constante groei
economie vanaf de late 18de E tot 1929

• 1929-1941: de Grote Depressie: de grootste economische crisis tot 2008


• Tot 1929: stijging van investeringen, vooral op krediet à Investeerders nemen steeds meer
risico’s
o ’20 à grote economische groei, ondersteund d stijging investeringen à Veel mensen
kochten aandelen o/d beurs, nt iedereen voldoende kapitaal hiervoor.
o Investeerders leenden bij banken om aandelen te kopen à 4 op 5 van de transacties
o/d beurs gebaseerd o/ krediet
§ Gn wettelijke beperking o/nemen v/krediet, ook mogelijk geld te lenen zelfs als
duidelijk mensen erg moeilijk zouden hebben om schuld te betalen.
§ Was zo à heerste algemeen vertrouwen i/h syst, alsook vertrouwen i/e
constante groei economie. O/h einde van de rit à geloofde altijd mogelijk om
winst te maken en schulden af te betalen.
o DUS: Investeerders steeds meer risico’s, kochten aandelen op krediet, kochten die
aandelen ook bij minder stabiele ondernemingen.
o Dynamiek tssn hoge risico’s & hoge winsten = belangrijke stimulans ontwikkeling v/h
industriële kapitalisme:
§ sommige investeerders geloven immers in de toekomst van een nieuw product
of nieuwe technologie, zelfs als het onzeker is of die succesvol zullen worden,
à i/d hoop dat risico beloond zou w’n mt hoge winsten.
o Tussen maart 1928 en september 1929 à enorme stijging algemene waarde
aandelen in Wall Street à Steeds meer geld i/ Beurs geïnvesteerd, ondersteunt stijging
prijzen van de aandelen.
• Vanaf september 1929: vertrouwenscrisis in de gezondheid van de economie.
o Start Grote Depressie: aantal investeerders, tot dan vertrouwen à maar begint te
twijfelen aan winstgevendheid v/d investeringen.
o = Begin vertrouwenscrisis.
o Aantal grote bankiers VK gearresteerd voor corruptie. Sommige aandeelhouders Wall
Street à dit evenement als een teken dat de buitenlandse economie
niet zo sterk is als eerst gedacht.

107
• Sneeuwbaleffect: steeds meer aandelen staan te koop, aandelenprijzen dalen, banken gaan in
faillissement, vertraging van de economie: 25% werkloosheid in de VS in 1933
o Bijgevolg beginnen ze aandeelhouders Wstr aandelen verkopen à beginnen bij de
aandelen die ze hadden in risicovolle ondernemingen.
o Mio aandelen te koop à steeds minder investeerders bereid te kopen
o Prijzen storten in à quasi onmogelijk winst maken, investeerders knn schulden nt
terugbetalen, banken kunn nt meer draaien à tekort aan geld
o Tssn 1930 en 1931 à 3.600 banken failliet.
o Prijzen basisbehoeften beïnvloed à catastrofes in de Amerikaanse (landbouw)sector.
§ Door daling prijzen landbouwproducten à faillissement voor veel boeren.
Bovendien ook sprake van slechte productiviteit à te veel geld geïnvesteerd in
de Beurs >< niet i/d werkelijke economie.
§ Ook in de industrie: vertraging v/d productie à duizenden arbeiders zullen job
verliezen. Daarbovenop: er was geen publieke steun voor mensen zonder werk
• De Republikeinse president Hoover weigert overheidsinterventie in de economie
o Eerste politieke antwoorden v/president Herbert Hoover à volgden regels v/h
klassieke liberalisme, namelijk de ‘laissez-faire economie’.
o Hoover: nt in staat verschil te zien tssn deze enorme crisis en de kleinere voorgaande
neergangen à wou nt dat regering een te grote invloed o/d economie uitoefende
§ Geloofde nog in de kracht van de onzichtbare hand.

3.3. De ‘New Deal’


Zonder actievere regering à geen eco verbetering tot 4j na beurscrash

Het presidentschap van Franklin Deleano Roosevelt (1933-1945): beloofde een


“New Deal” voor de Amerikanen:

• Herstructurering van de Amerikaanse economie en de uitgave van


openbaar geld voor de herstelling van de maatschappij
o Eerdere stap: Sherman Act, nu overheid actievere rol als
toezichthouder kapitalisme

Een keerpunt in Amerikaanse politieke geschiedenis:

• Een meer actieve rol voor de White House, ondanks het structurele wantrouwen tegenover de
centrale overheid: 1939 oprichting Executive Office:

108
o Voor de eerste keer i/VS ploeg experten en president nemen deel aan besl oer binnenl
poli; buitenl beleid en defensie
• Nieuwe stap in de overheidsinterventie in openbare zaken en in de herverdeling van rijkdom:
o Staat moet rol spelen i/h bekomen v/soc zekerheid, nt enkel d privé-initiatieven of
liefdadigheid
o Groei bewustzijn dat armoede nt zomaar gevolg is v/pers falen, eerder sociaal probleem
als gevolg v/d struct problemen i/d maatschappij

3.4. Samenvatting: crisissen v/kapitalisme


• Kapitalistische stelsels zijn structureel onstabiel, en creëren economische ongelijkheid
• Zonder overheidsinterventie bedreigt de onzichtbare hand de ondernemingsvrijheid en het
individuele “nastreven van geluk”
• De gedragingen en verwachtingen van investeerders kunnen naar economische crisissen leiden
• Kapitalisme moet op overheidsinterventies en -regulaties rekenen om verder te kunnen werken

3.5. Conclusie: liberalisme en kapitalisme


Geloof in mensen als vrije, individualistische en redelijke dieren leidt naar grote maatschappelijke
veranderingen:

• Ontwikkeling van liberale politieke stelsels, met een onderscheid tussen actieve en passieve
burgers
• Ontwikkeling van kapitalistische economieën: ondersteunen technologische vooruitgang en de
creatie van rijkdommen, maar deze rijkdommen zijn ongelijk verdeeld
• Ontwikkeling van nieuwe waarden: meritocratie, respectabiliteit, die de structurele
ongelijkheid van de maatschappij ontkennen
• Kapitalisme leidt naar structurele crisissen en moet gereguleerd worden

109
Les 10: socialisme en communisme

• Revoluties late 18e eeuw à tot de verspreiding v/e nieuw economisch stelsel op maat v/h
industrieel kapitalisme geleid.
• Het industrieel kapitalisme => structurele ongelijkheid i/d maatschappij.
• Socialisten en communisten à betogen voor een eerlijkere verdeling v/d winsten en strijden
>< indus kapit

0. Introductie
Verband tssn de Commune de Paris (1871) en de eerste bemande ruimtevaart (1961)?

• O/h eerste zicht onafhankelijke gebeurtenissen à nauw verbonden:


o de Commune = inspiratiebron voor Russische revolutionairen die de Sovjet-Unie zullen
stichten. Ruimtevaart v/ Gagarin à mijlpaal i/d Koude Oorlog

De socialistische en communistische antwoorden op het kapitalisme en liberalisme zijn een cruciale


drijvende kracht van 19de- en 20ste-eeuwse historische dynamieken

Twee belangrijke lessen:

• Revoluties kunnen nooit alle voormalige praktijken schrappen


o Er zullen altijd continuïteiten bestaan.
• Sovjet- Communisme (USSR) was geen letterlijke toepassing van Marxistische principes
o Verschil tussen de verwezenlijkingen v/e bepaald systeem >< de filosofische basis

4. Socialisme voor communisme


4.1. Een ongelijke SL

4.1.1. De 19de-eeuwse industriële maatschappij gaat met stijgende armoede gepaard:


Geen controle of overzicht op de arbeidsmarkt. Meer werknemers dan jobs: lage lonen en significante
werkloosheid

• Vrije markten à één v/d centrale kenmerken v/d ‘laissez-faire’ economie v/deze periode.
• Praktisch geen controle markten, noch arbeidsmarkt à geen minimumloon, minimumleeftijd
(kinderarbeid = bijgevolg wijdverspreid).
• Demografische groei: vaak meer mensen o/d arbeidsmarkt dan beschikbare jobs.

110
o Zonder prijscontrole à lage lonen en van grote werkloosheid.

Lonen moeten laag blijven om productiviteit te garanderen

• Doel = winstmaximalisatie à beste manier lage productiekosten te garanderen = minimale


lonen uitbetalen.
• Tegelijk ook laag blijven à WG zich verzekeren een hele week over hun werknemers te
beschikken, zo productiviteit garanderen.
• Lonen industriële loonarbeiders zo laag à onmogelijk om te sparen.
o Gevolg: geen reserves in geval van ongeluk, werkloosheid, enz.
o Enige manier om te overleven à zoveel mogelijk werken: mannen, vrouwen en
kinderen.

Groei van de stedelijke bevolking sneller dan het aanbod van huisvesting:

• Arbeiderswijken v/d grote steden à meer in slums (krottenwijken) & ontwikkelden zich zonder
planning, toezicht, publieke diensten.
• Geen sprake v/ reiniging v/d straten, afvalinzameling, toegang tot drinkwater.
• Arbeiders leefden i/afschuwelijke omstandigheden,
• Herintrede bepaalde epidemieën: Europa een choleraepidemie 1831-1832.
o 1840: levensverwachting arme mensen v/h Britse plattenland tweemaal hoger ><
industriële arbeiders in Manchester en Liverpool.

4.2. Een ongelijke maatschappij

4.2.1. Een nieuwe sociale structuur: de klassenmaatschappij


Sociale klassen: gebaseerd op gemeenschappelijke sociale en economische toestand. Belang van het
klassenbewustzijn: leden van een klasse zijn bewust van hun sociale, economische en culturele positie
in de industriële maatschappij

• Brede diversiteit bnn elke klasse à delen aantal zaken, zoals levensomstandigheden, verglb
posities i/d soc-eco hiërarchie, waarden, tot zekere mate ook gemeensch poli ideolodie

De bourgeoisie: organiseren, bezitten en beheren de industriële maatschappij

• Eigenaars fabrieken en bedrijven, ondernemers, investeerders, kantoorbediendes,


ambtenaren, leerkrachten …
• Beschikken over middelen en competenties om positie te garanderen

111
o Diversiteit, maar zelfde bewustz: geprivilegieerde positie i/d maatschappij en deze ook
verdiend

Het proletariaat: hebben alleen hun arbeidskracht om te verkopen. Zijn kwetsbaar op sociaal en
economisch vlak

• De arbeidsklasse à arbeiders v/h industriële systeem.


• Kwetsbaar: makkelijk hen te vervangen waar nodig
• Leven vaak in omstandigheden v/armoede (zelfs met job),
• Doorheen 19e E: proletariërs wereldwijd meer een klassenbewustzijn delen.
o Erkennen gemeenschappelijke levenservaringen, waarden en politieke doelen delen.
o Meer gedeeld klassebewustzijn door jaren heen à zal bouwsteen zijn v/h socialisme

4.3. Filosofie v/socialisme


Socialisme: vanaf de jaren 1820 à antwoord en kritiek op de maatschappelijke visie van het
liberalisme, als het economische systeem van het kapitalisme

• Mensen zijn sociale dieren


o Mensen v/nature nt individualistisch zijn à eerder gemaakt om in gemeenschappen
te leven, solidair te zijn, elkaar te ondersteunen.
o Nt nastreven v/individuele eigenbelang als basis
• Kritisch tegenover de vrije markteconomie: produceert ongelijkheid op een structurele manier
o Kapitalistisch systeem creëert ongelijkheid o/e structurele manier.
o Ongelijkheid reproduceert zichzelf à in realiteit zo goed als onmogelijk om toegang tot
de bourgeoisie te krijgen zonder een bepaald startkapitaal te bezitten
§ Bv: onderneming uit de grond stampen.
§ Tegelijkertijd onmogelijk startkapitaal op te bouwen louter o.b.v. loonarbeid:
de lage lonen volstonden immers amper om de basisbehoeften te dekken
• Ongelijkheid à door de privé-eigendom van productiemiddelen gecreëerd: de bourgeoisie
wordt rijk op basis van de arbeid van werknemers
o Toch gaan winsten v/arbeid naar de bourgeoisie, eigenaar productiemiddelen.
• Socialisme verdedigt de collectieve eigendom van productiemiddelen en de verdeling van
winsten tussen arbeiders

112
o Hoewel sociale mobiliteit i/theorie mogelijk à gebeurt zelden i/realiteit Socialisten
geloven à mogelijk om een beter, gelijker economisch stelsel op te richten, i.p.v. vrije
markteconomie en kapitalisme
o Arbeiders bezitten samen productiemiddelen die ze gebruiken
• Steunen een algemeen mannelijk kiesrecht
o Geen criteria meer over eigendom of niveau v/ betaalde belastingen.
o Toch in de 19e eeuw à nog steeds beperking aan stemrecht: enkel mannen konden
stemmen.

4.4. Arbeidersbewegingen

4.4.1. Bestaan v/arbeidersbewegingen sinds begin industriële revolutie:


Oorspronkelijk: verborgen en kleinschalig (diefstal, sabotage, enz)

• Stelen v/bazen, trager werken

Jaren 1810: Luddisme in Engeland: vernietiging van machines. Protest tegen de bedreiging van de
toekomst van ambachtsmannen

• Vooral groepen v/ ambachtsmannen à door industrialisering hun bestaansmiddelen verloren


• Angstaanjagend voor de regering als eigenaars à 12.000 soldaten gestuurd tegen luddisten
strijden.
• Nt tegen industrialisering, nt tegen technologische vooruitgang à wel tegen komst v/ nieuwe
machines
o = bedreiging voor hun toekomst

Vanaf jaren 1830-1840: met verspreiding van klassenbewustzijn: organisatie van steeds meer
gecoördineerde acties: stakingen op steeds grotere schalen

• Arbeiders erkennen steeds meer à gemeenschappelijke socio-economische positie in de


maatschappij, alsook gemeenschappelijke doelen hebben,
o Betere arbeids- en levensomstandigheden, hogere lonen, etc.
o Erkenning machteloosheid als individu, maar à kunnen druk zetten o/bazen en/of
regering indien ze hun acties coördineren: dwingen te luistere

à Aantal stakingen intensifieert

113
4.4.2. Versterking door nieuwe verenigingen:
Vakbonden (vanaf 1818, General Union of Trades GUT, Manchester): vereniging van werknemers.

• Verantwoordelijk voor onderhandeling WG, overheid en de organisatie van protesten en


stakingen.
• Bedrijf, sector, regio verenigen à kiezen vertegenwoordigers
• In de UK blijven vakbonden verboden of onderdrukt tot 1871

Coöperatieven (vanaf 1844, Rochdale): collectieve eigendom van een onderneming. Elk lid heeft een
stem, krijgt hetzelfde deel van de winsten, kwaliteitscontrole, organisatie en investering
opleidingsprogramma’s voor leden en verbod op aankoopkrediet (kan nt bankroet gaan)

• Basismiddelen werden verkocht, arbeiders vaak te arm waren om hun voeding te kopen.
• Opening v/ krediet bij een winkelier à vaak konden ze schulden nt
terugbetalen = enorme levensbedreiging, dit is een oplossing tegen dit risico
o Systeem raakt wereldwijd verspreid

4.5. Samenvatting: socialisme voor communisme


De industrialisering van 19de-eeuwse samenlevingen leidt tot verweven dynamieken:

• De stijging van het aantal loonarbeiders en hun politieke, sociale en economische


marginalisering
• De opkomst van een nieuwe verdeling van de maatschappij: in klasse (gebaseerd op de positie
van het individu in de economische structuur)
• De opkomst van kritische antwoorden op liberalisme en kapitalisme
• De vergadering van arbeiders/proletariërs in klasse-gebaseerde bewegingen om hun
gemeenschappelijke eisen beter te verdedigen

114
5. Marxisme en Leninisme
5.1. Marx en communisme
Karl Marx (1818-1883):

• Duits filosoof en intellectueel: meest belangrijke figuur v/socialistische filosofie


• Heeft socialisten een overkoepelende visie op geschiedenis en een politiek en economisch
programma gegeven
• Socialisme: verzameling van verschillende intellectuele tradities, en een pluraliteit van
praktijken en verenigingen (zoals vakbonden, coöperatieven).

Het Manifest (1848):

• Geschreven met Friedrich Engels


• Uiteenzetting visie en doelen v/communistische partijen (want internationale beweging) à
“gereedschapskist” voor proletariërs overal ter wereld, een hulpmiddel in hun strijd tegen de
bourgeoisie

Historisch materialisme: (Marx’ blik) een blik op geschiedenis als een constante strijd tussen
onderdrukkers en onderdrukten (bv: tussen aristocraten en bourgeois in het Ancien Regime)

• Gevolg v/deze strijd: was altijd een revolutionaire transformatie v/d maatschappij (VMP:
aristocratie >< bourgeoisie)
• Moderne maatschappij (liberalisme – industrieel kapitalisme): klassenstrijd tussen de
bourgeoisie en het proletariaat. Onderdrukt zowel op politiek als op economisch vlak
o Proletariaat geen stem i/bestuur, geen stemrecht
o Globaal fenomeen volgens Marx: Bourgeoisie deelt overal zelfde doelen en geniet
zelfde voordelen, overal zelfde onderdrukking
• Falen van de bourgeoisie en de triomf van het proletariaat zijn onvermijdelijk: industrieel
kapitalisme creëert steeds meer proletariërs die onvermijdelijk tegen de bourgeois zullen
opkomen
o Constante stijging, steeds meer arbeiders nodig, exponentiële productie v/proletariërs
o Net zoals Bourgeoisie >< aristocratie i/opstand kwam

De communistische partij: de voorhoede, vertegenwoordiging van het proletariaat i/d klassenstrijd v/d
moderne maatschappij. Moeten een revolutie in meerdere stappen organiseren:

• Ten eerste: de dictatuur van het proletariaat:

115
o Prol in klassenpartij georganiseerd de communistische partij, communisten strijden
voor machtsverschuiving: bourgeoisie à proletariaat
o Radicale maatregelen nemen
• Afschaffing van de privé-eigendom van productiemiddelen (fabrieken, boerderijen, machines)
en banken, verplichte arbeid voor iedereen: verdwijning van de bourgeoisie als een klasse
o Geen winst meer uit arbeid v/anderen
o Doel = openbare, gedeelde eigendom
• Geleidelijke verdwijning van het onderscheid tussen steden en het platteland
o Agrarische als industriële naastreven
• Gratis opleiding: opleidingsniveau gelijk over hele maatschappij
• Ten tweede: opkomst van een klasseloze maatschappij: eind van de dynamiek van historisch
materialisme. Opkomst van een maatschappij waar ”iedereen zijn behoeften volgt”

5.2. Lenin (1870-1924) en Leninisme


Leninisme: Aanpassingen aan de politieke filosofie van Marx:

• Proletariërs en indus arbeiders: voortrekkers communistische revolutie


• Een communistische revolutie is onvermijdelijk zonder de steun van arme, landloze boeren
o Vooral land als RU: weinig proletariaat, veel arme boeren à Marxisme heeft aanpassing
nodig, want boeren nodig
• Afschaffing privé-eigendom v/grote agrarische landen en herverdeling ervan
• De partij moet een elite, een kern van professionele, loyale, zelfopofferende revolutionairen
worden
o Extreme gehoorzaamheid aan leider, boodschap blindelings volgen

Schisma in Russisch communisme tussen:

• Bolsjewieken: volgers van Lenin, kleine partij o/zoek n revolutie


• Mensjewieken: steunen samenwerking met de bourgeoisie. Zien de partij als een massa-
organisatie, geloven populaire partij zoals soc partijen i/Europa
o Samenwerking = nodig

5.3. Samenvatting Marxisme en Leninisme


In het Manifest heeft Karl Marx vele socialisten een duidelijk denkkader en visie op de toekomst
gegeven:

• Dat de geschiedenis altijd het verhaal van de strijd van de onderdrukten tegen hun
onderdrukkers is geweest

116
• Dat in de industriële samenleving de klassenstrijd onvermijdelijk naar een overwinning van de
proletariërs zal leiden
• Dat de dictatuur van het proletariaat naar een ideale, klasseloze maatschappij zal leiden, van
“iedereen volgt zijn midden” naar “iedereen volgt zijn behoeften”

V.Y. Lenin heeft zijn eigen visie van Marxisme ontwikkeld:

• De overwinning van het proletariaat is onmogelijk zonder de steun van arme boeren
• Alleen maar een kleine, elitepartij van “professionele revolutionairen” kan een succesvolle
revolutie leiden

117
6. De Russische revolutie
Communistische revolutie à een erg kleine partij slaagde erin dit te bewerkstelligen, een goed
voorbeeld van de onvoorspelbaarheid van geschiedenis.

6.1. De Revolutie v/1917


Het late Tsaristische rijk: enorme boerenstand (82% bevolking 1912), beperkte bourgeoisie, beperkte
arbeidersklasse, beperkte verstedelijking

Concentratie van macht en industrieën in de twee grote steden, Moskou en vooral Petrograd
(Tsarische hoofdstad)

• Fabrieken hoofzkl Petrograd

Een land gedecimeerd door WOI

23 februari 1917: opstand van vrouwelijke arbeiders in Petrograd, verenigd door koninklijke soldaten:
aftreden van de Tsaar, einde heerschappij

6.2. Sovjets
In het machtsvacuüm (geen centrale macht, instellingen, georganiseerd leger, legitieme regering) van
1917: spontane opkomst van Sovjets:

• Populaire raden, zonder vaste organisaties, samenstellingen en doelen. Een poging tot
democratisering “van onderuit” à spontane pogingen om nieuwe bestuursvorm te creëren
• Nemen verschillende vormen aan, gebeurt op platteland, alsook Russische steden
• Sovjets v/ fabrieksarbeiders, maar ook van wijkcomités.
• Daarom waren er geen gestandaardiseerde vormen om de Sovjets te organiseren, geen
methode om de leden te kiezen.
• Diversiteit v/deze raden à niet onverwacht, arbeidersbewegingen in de 19e eeuw
bestonden i/veel vormen (coöperatieven, mutualiteiten, partijen, ...).
• Bovendien was er evenmin een algemeen politiek programma dat gedeeld werd door de
Sovjets.
o Paar gemeenschappelijke ideeën, principes en/of richtlijnen: de eisen voor
burgerrechten voor het Russische volk, én voor een einde te maken aan de uitbuiting
v/d arbeider.

Sovjets bestaan uit:

• Een algemene vergadering

118
• Een praesidium: een uitvoerend comité
• Vaak thematische commissies (i/Petrograd: Defensie, voedselvoorraden, financiën…)

Februari 1917: stichting van de Sovjet van arbeidersafgevaardigden van Petrograd: minderheid van
vertegenwoordigers van de Mensjewieken en Bolsjewieken

• Meeste poli legitimiteit


• Doel = de Sovjet de vertegenwoordiger worden v/h volk v/Petrograd: daarom zaten er in de
sovjet vertegenwoordigers van meerdere instellingen en verenigingen.
o MAAR: in de Sovjet – net als in de andere Sovjets – slechts een minderheid van
vertegenwoordigers van socialistische politieke partijen aanwezig. Er waren maw wel
vertegenwoordigers v/d Bolsjewieken en Mensjewieken aanwezig in de Sovjet van
Petrograd (net zoals in de andere sovjets), maar ze speelden slechts een marginale rol
in het dagelijks bestuur.

6.3. De Petrograd Bourgeois-regering


Februari 1917: stichting van een tijdelijke bourgeois-regering in Petrograd met een liberale agenda

• Vervangt oude regime


• Beperkte toegang tot actieve burgerschap, bescherming van de individuele vrijheden en de
ondernemingsvrijheid

Niet hetzelfde politieke en economische gewicht en legitimiteit als in geïndustrialiseerd West-Europa.


De tijdelijke regering moet met de Sovjet van Petrograd samenwerken: overeenkomst over een
democratiseringsprogramma

• Kreeg geen legitimiteit, noch steun van volk, dus moest samenwerken
• Erkenning legitimiteit irv grondwetgevende vergadering, gelijke burgerrechten voor alle
Russen, vrijheid van pers, mening en vergadering instellen

Dubbele macht in postrevolutionair Rusland: twee instellingen: een ”top- down” (regering zonder
legitimiteit bij bevolking aan de macht) en een “bottom-up” (Sovjet van Petrograd, spontane opkomst)

à Volgens historisch materialisme à Rusland nu de eerste stap gezet richting dictatuur v/h
proletariaat, de bourgeoisie heeft de aristocratie omvergeworpen. Nukwestie v/ tijd vooraleer het
proletariaat ook de bourgeoisie omver zal werpen.

119
6.4. Naar Bolsjewisme
Een v/d meest tot de verbeelding sprekende momenten in de geschiedenis van
de machtsgrepen.

• Communistische partijen à eerder marginaal binnen structuur van de Sovjet en waren


bovendien verdeeld in enerzijds Mensjewieken (die de samenwerking met de bourgeois
regering steunden) en de Bolsjewieken (die deze samenwerking verwierpen).

Oktober 1917: machtsgreep door de Bolsjewieken, die enkele maanden eerder nog marginaal waren

”Alle macht aan de sovjets”: Bolsjewieken weigeren de samenwerking met de bourgeois regering,
hoewel die wordt ondersteund door een meerderheid van sovjetleden

Bolsjewieken streven een dubbele strategie na:

• 1°: Eerst machtsgreep binnen de sovjets. Nemen de controle van hun praesidiums, waar de
macht zit. Geprofessionaliseerde leden van praesidiums verdedigen steeds meer het idee dat
alle macht naar de sovjets moet gaan
• In het Praesidium à oorspronkelijk vertegenwoordigers v/verschillende organisaties
v/d Sovjets (vakbonden, mutualiteiten, arbeiders van fabrieken en werkplaatsen en
socialistische politieke partijen), Maar à Preasidium: progressieve vervanging
v/vertegenwoordigers die geen lid waren v/d Bolsjewieken.
• Bolsjewieken claimen à enige manier voor echte poli macht = hun politieke programma
volgen
o Onenigheid binnen de Sovjet werkt ten voordele v/d bourgeoisie.
o Arbeiders moeten daarom een verenigd front tegenover de bourgeoisie vormen,
samen met een gemeenschappelijk politiek programma. Dat gaat met een
professionalisering van het Praesidium gepaard.
o Initieel: leden gn professionele politici, maar tijd nt kunnen verdelen tussen politieke
activiteiten, en arbeid anderzijds
à ze worden al snel permanente vertegenwoordigers v/hun vereniging in de sovjet
(bv fabriek of van wijkcomité).
§ Door leden v/Sovjet betaald à w’n professionele politici.
• Nieuwe, professionele politici à gemeenschappelijk doel mt Bolsjewieken.
o Mensjewieken: steunden verdeling macht tssn Sovjets & regering,
à enkel Bolsjewieken steunden idee alle macht zich in handen v/d Sovjets moet
bevinden.

120
o Daardoor => overeenkomst tssn permanente vertegenwoordigers Sovjet (wilden macht
beschermen & uitbreiden) enerzijds, en Bolsjewieken.
o De professionele politici binnen het praesidium à bijgevolg in toenemende mate lid
van de Bolsjewieken.
• In Rusland zal de dictatuur van het proletariaat de vorm van een machtsgreep door de Sovjets
aannemen.

Uitbreiding van de populaire steun aan de Bolsjewieken, vooral van landloze boeren: Lenin belooft dat
grote landeigendom over kleine familieboerderijen verdeeld zal worden (gaat in tgen principe commu)

• 2°: 25 Oktober 1917 ontslag van de regering door de Bolsjewieken: Lenin wordt Staatshoofd
• Sovjetrepubliek w verklaard, Lenin staatshoofd à Vrede, brood en land, einde participatie
oorlog, afschaffing landeigendom grote eigenaars, creëerde arbeiderstoezicht i/d inustrie
• 1918: “Bolsjewisering” van de maatschappij na Oktoberrevolutie à opschorting van de
grondwetgevende raad, stakingsrecht, liberale vrijheden: gerechtvaardigd door het idee dat de
partij de wil van het Russische volk belichaamt
o Geen democratische meerderheid, wel steun Praesidiums Sovjets

6.5. Samenvatting: De Russische revolutie


Het aftreden van de Tsaar in februari 1917 geeft de Bolsjewieken van Lenin de kans om de macht te
grijpen, hoewel ze ultra-minoritair zijn:

• 1° via de professionalisering van de praesidiums en de weigering van een samenwerking met


de bourgeois regering
• 2° via de steun van arme, landloze boeren
• 3° via de opschorting van andere beleids- en bestuursvormen dan de praesidiums van de
Sovjets na de machtsgreep van oktober 1917

Een communistische revolutie in een weinig geïndustrialiseerd land toont hoe geschiedenis
onvoorspelbaar is

121
7. De Sovjet-Unie (1917-1989)
7.1. Sovjet economie

7.1.1. Oorlog-communisme (1917-1920):


Openbare eigendom en bestuur van de economie voor de burgeroorlogsvoering

• Tssn Rode Leger (Bojsjewieken en hun leger) en het Witte Leger (vereniging van voorstanders
van de monarchie, bourgeoisie, de andere linkse bewegingen tegen Bolsjewisme)
• Alle industrieën i/1918 genationaliseerd à eco w openbaar eigendom, oogsten gevorderd,
intensief werktempo

7.1.2. De NEP (1920-1929):


Compromis kapitalisme en communisme

• Oorlogs-communisme: kon nt verder zonder risico boeren- en arbeidersopstanden

Herintroductie markteconomie en privé-eigendom in landbouw en detailhandel, openbaar bestuur van


industrie en banken. Planificatie van de industrie door het Gosplan

• Nieuwe instelling tssn 1921 - 1991 à zal economische beleid USSR bepalen.
• Gosplan besliste hoeveel geproduceerd mocht w’n per sector v/d eco, per regio, fabriek en/of
kolchoz (= een collectieve boerderij).
o Als het ware à hypercentralisatie v/d economie met daaraan verbonden
een politiek doel: meer middelen geven aan meest moderne delen v/d industrie,
dan aan verbetering v/d algemene levenskwaliteit
o Wilden de USSR zo snel mogelijk industrialiseren, zelfs als dat niet meteen ten goede
kwam aan de levenskwaliteit.

7.1.3. Vijfjarenplannen (1929-1989):


Kolkhoze (gecollectiviseerde boerderijen), snelle industriële ontwikkeling, hypercentralisatie van de
economie

• Kolchozen/Kolkhozen gedwongen tot collectivisering, staat à eigenaar alle gronden & landen
• Partij kiest voorzitter Kolchoz, boeren gedwongen lid blijven, zo niet à boeren beschouwd als
“goelag”
• 1937: 93% gecollectiviseerd
• Prioriteit aan creatie v/ nieuwe industrieën & uitbreiding v/d energieproductie: de metallurgie,
steenkoolmijnbouw, oliewinning.

122
o De Vijfjarenplannen à extreem ambitieuze productiedoelstellingen, extreme druk op
de arbeiders
o De strategie kwam erg plots à snel bijna onmogelijke productiedoelstellingen behaald
worden op zeer KT à veroorzaakte brutale inspanningen in de productie.

7.2. Goelag
Doel Sovjetcommunisme m.b.t. economie à snelle, industriële
ontwikkeling USSR.

• Geen expliciet doel Marxistische ideologie à eerder een bepaalde periode i/d economische
geschiedenis van de 20 ste eeuw.
• Tussen halverwege ‘30 en ’60 à elders ter wereld ook parallelle bewegingen
waarbij economische infrastructuren ontwikkeld werden met publiek geld.
• Ook USSR: de vijfjarenplannen à industriële infrastructuur ontwikkelen, maar ook
vervoersnetwerken, elektrisch netwerk, enz...
o Belangrijk, Rusland = enorm land, nog hoofdzakelijk agrarisch met een industriële
vertraging in vergelijking met West-Europa of V.S.
o Enorme arbeidskracht nodig, ook in de brede gebieden van Oost-Rusland (Siberië), de
Oeral en de Noordpoolgebieden.
o M.b.v. Goelag

Goelag: een netwerk van gedwongen werkkampen om behoeften v/ industrialisering en eco ontwik
tegemoet te komen

à “marginalen” en “vijanden” als dwangarbeiders voor de economische ontwikkeling en ”vereniging”


van de USSR:

• De “koelaks”: ”klassevijanden” van het proletariaat: iemand die winsten uit de arbeid van
iemand anders maakt
• Vanaf 1935: “vijand volken”, zoals de Duitstalige minderheid in de USSR
o tssn 1939 en 1953 28 mio mensen gepasseerd langs Goelag = +/- 20% Sovjetbevolking
• Eerst: Sovjetmaatschappij ‘gereinigd’ à expulsie en concentratie van ‘marginalen’ en ‘vijanden’
i/ strafkampen.
• Tweede: arbeidskracht gebruikt à nationale economie te ontwikkelen.
• Derde: arbeidskracht à i/d nog onbenutte regio’s van het enorme nationaal gebied. Er
bestonden drie categorieën van dwangarbeiders.

123
o ”Koelaks”. vooral boeren tegen de collectivisering = een scheldwoord iemand die winst
haalt uit loonarbeid v/ iemand (bv: eigenaar werkplaats, landbouwmachines, iemand
die arbeiders in dienst nam).
o Vijanden v/h volk: politieke tegenstanders v/h regime.
o Vanaf 1935 ook volkeren beschouwd als “vijanden van het regime”.
§ Deelden bepaalde identiteit, leden van een bepaalde “gemeenschap”, bv
Duitse minderheden.
§ Bedreiging voor het regime i/30’ à kapitalisme zogezegd steunden & loyaal
aan andere Staat

Vreselijke leef- en werkomstandigheden: mijnen, bosbouw,


constructie trans-Siberische spoorweg, aanbouw nieuwe
kanalen, dammen à systematisch geweld, tijdens WOII
600.000 gevangenen

Bevrijding van miljoen dwangarbeiders na de dood van Stalin


(1953)

7.3. Stalin: Totalitarisme


Josef Stalin (1878-1953) “een autocraat van unieke felheid, meedogenloosheid en afwezigheid van
scrupules” (E. Hobsbawm)

• Heerste over USSR 1922 – 1953,

Totalitarisme: H. Arendt: een regime op zoek naar een totale heerschappij over alle aspecten van het
leven, terwijl een dictatuur op zoek is naar een totale controle van het politieke leven

USSR onder Stalin: controle van de maatschappij door een staat van constante terreur: constante
bedreiging van arbitraire “zuivering”

Oekraïne 1931-1932: georganiseerde hongersnood na passieve weerstand tegen het eerste


vijfjarenplan. Dood van ongeveer 4 miljoen mensen, vervangen door Russische kolonisten

• Was vooral agrarisch gebied, productie i/gebied was broodnodig voor onderhoud
v/h regime, maar tijdens het eerste vijfjarenplan (1929-1934) à slechte oogst, enorme
agrarische belasting geheven.
o 42% productie gebruikt voor export binnen en buiten USSR = begin hongersnood.
o Sommige mensen à deel oogst verbergen.

124
o Antwoord v/d partij à geplande ‘verzwaring’ hongersnood als collectieve straf, gericht
o/ hele gebied, alle gemeenschappen,
• Via extra agrarische belasting, minimale voedselsteun voor de steden en niets voor het
plattenland.
à bijna volledige verdwijning lokale fauna, mensen aten wat ze konden vinden,
verspreiding epidemieën, deportatie duizenden ”koelaks” naar goelag.

7.4. Koude Oorlog


1947-1991: constante bedreiging van een nucleaire apocalyps

• Supermachten: wederzijdse bescherming van de USSR en de VS door de dreiging van


gegarandeerde vernietiging (Mutually Assured Destruction)
• In beide landen steunt het militair-industrieel complex de productie van steeds meer wapens
o mensen en instellingen die werken ten dienste v/d oorlogvoering à groter en groter,
krijgt steeds meer arbeiders waardoor het invloedrijker wordt.
• Een globale balans van macht, met onzekerheid over de toekomst van voormalige
gekoloniseerde landen
o Ussr controle landen die d Rode Leger/ander communistisch leger gecontroleerd na
WOII >< VS: kapitalistische landen
o Invloedssferen liepen in Europa langs duidelijke lijnen. à minder duidelijk in Azië en
Afrika.

Lokale zinloze oorlogen tussen supermachten: in gedekoloniseerde gebieden speelt KO zich af

• Korea 1950: splitsing van het land


• Vietnam (1955-1975): Amerikaanse nederlaag
• Afghanistan (1979-1988): Sovjet nederlaag

Stichting van militaire allianties tussen de supermachten en hun bondgenoten:

• NATO (N-Atlantisch verdrag, vanaf 1949): het ”Westblok” = VS en 29 Europese landen


• Het Warschauwpact (1955-1989): het “Oostblok” USSR en satellietstaten van Oost-Europa

Economische last van de Koude Oorlog wordt te zwaar voor de USSR: wordt steeds minder mogelijk
om met de VS te concurreren

• 80’ à 7 % Amerikaanse BBP gebruikt voor defensiesector >< USSR 25 % BBP.

125
7.5. Het einde v/d Sovjet-Unie
1970-1980: vertraging van de Sovjet economie: meer machines, eindproducten, grondstoffen
importeren, export vooral energie (olie en gas)

• Invloedssfeer VS: zelfstandige economieën >< satellietstaten sterk afhankelijk financiële


ondersteuning

Vergroting van incompetentie en corruptie binnen de nomenklatura

• = De partijelite die alle belangrijke posities in staatsapparaat bekleedt


• Slecht bestuur & bureaucratie, via corruptie en nepotisme

1985: nieuwe leider van de Sovjet-Unie: Mikhail Gorbatchev, een communistische reformist met
urgentie om systeem te veranderen

• Glasnost: vrijheid van informatie


• Perestroïka: herstructurering van politiek en economie
o Politieke Perestroïka: scheiding en transfer van macht van de partij naar de staat
o Economische Perestroïka: een poging tot een combinatie van de voordelen van
kapitalisme en socialisme, legalisatie kleine privébedrijven, mogelijkheid failliet gaan
genationaliseerde grote bedrijven
• Probleem = was een idee, niem wist hoe toe te passen, overgang naar G en P à chaotisch

Chaotische transitie: instorting economie en verdwijning voordelen voor Sovjet burgers (bv. minimale
sociale bescherming)

• Instorting van het Sovjet politieke systeem zonder het eenpartijstelsel


• Augustus-December 1989: einde communisme in Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije,
Roemenië, Bulgarije, DDR

7.6. Samenvatting: De Sovjet-Unie (1917-1989)


• Was de revolutie van 1917 het startpunt van een nieuwe maatschappij? De samensmelting van
nieuwe maatschappelijke vormen met sporen van het Russische verleden
• Stichting van een nieuwe ideologie en bestuursvormen: de heersende rol van de partij, de
planeconomie
• Centralisatie, autoritarisme, verbinding van de boeren aan hun land
• kunnen als continuïteiten met het Tsaristische verleden gezien worden
• Sovjet-communisme is geen letterlijk toepassing van Marxistische politieke principes

126
7.7. Conclusie
Industrieel kapitalisme en liberalisme creëren de voorwaarden voor de opkomst van socialistische en
communistische bewegingen:

• Socialisme en communisme zijn concurrerende visies van de menselijke natuur en het best
aangepaste economische en politieke systeem
• Beide ideologieën leiden naar nieuwe vormen van vergadering en politieke actie
• Karl Marx geeft duidelijke denkkaders en doelstellingen aan linkse bewegingen
• V.Y. Lenin heeft de kernideologie van het marxisme aangepast: de solidariteit tussen
proletariërs en landloze boeren en de partij als een elite van professionele revolutionairen
• In het machtsvacuüm van 1917 in Rusland slagen de Bolsjewieken erin om de macht te grijpen
en om alle vormen van oppositie op te schorten
• Op politiek en economisch vlak bestonden er continuïteiten tussen het
• Tsaristische rijk en de Sovjet-Unie
• Ontmanteling van de Sovjet-Unie in 1989 als het onmogelijk wordt om met de VS en haar
bondgenoten te concurreren

127
Les 11: Facisme

0. Introductie
Geschiedenis = nt cyclisch, maar populistische en xenofobe
(afkeer of angst buitenlanders, vreemdelijkingen)
leiders/bewegingen à steeds machtiger. Vaak hebben deze
bewegingen historische wortels in het interbellum

De geschiedenis van fascisme helpt ons om deze bewegingen te


bestrijden: hun oorsprongen en inspiratiebronnen leren
kennen. Huidige extremisten hebben wel een historisch
bewustzijn

"Elk tijdperk heeft zijn eigen fascisme, en we zien de waarschuwingstekens overal waar de
concentratie van de macht de burgers de mogelijkheid en de middelen ontzegt om hun eigen vrije
wil te uiten en te handelen. Er zijn vele manieren om dit punt te bereiken, en niet alleen door de
terreur van politie- intimidatie, maar door het ontkennen en verdraaien van informatie, door het
ondermijnen van rechtsstelsels, door het verlammen van het onderwijssysteem, en door het op
talloze subtiele manieren verspreiden van heimwee naar een wereld waar orde heerste, en waar
de veiligheid van een bevoorrechte enkeling afhangt van de gedwongen arbeid en het gedwongen
zwijgen van de velen.” - Primo LEVI, 1974, overleefde vernietigingskamp, schuldgevoel dat hij het
had overleefd en anderen nt

1. Wat is Fascisme?
1.1. Fascisme: een definitie
”De” politieke uitvinding van de 20ste eeuw: geworteld in de sociale, culturele en economische context
van het interbellum

Fascisme: uit het Italiaanse woord fascio (bundel, schoof), en Latijns fasces: machtssymbool van
Romeinse magistraten

• Verbonden aan het verleden, beschouwen zich als het Romeinse Rijk, militaire kracht en
mannelijke kracht om een rijk uit te bouwen, zoals vroeger

128
“Geboorte” van fascisme op 23 maart 1919: vereniging van Italiaanse oorlogsveteranen, nationalisten,
futuristen rond de figuur van Benito Mussolini

• Socialistische activist, leidende figuur en reeks mensen verenigen, nationalistisch intellectueel,


futuristische intellectuelen geloofden in de zuivering v/d moderniteit
• Delen een visie op de maatschappij en op politiek, en hebben een vaag gemeenschappelijk
programma >< liberalisme, socialisme, communisme = zeer goed afgebakende ideologieën
o Duidelijke visie, hoe uitwerken? blijft redelijk vaag

1.1.1. Fascistische visie op de maatschappij:


• Sociaal darwinisme: het leven als een strijd voor de overwinning van het sterkste “ras”, “volk”,
“natie”
o Zij moeten heersen over de zwakkeren
• Het superieure volk wordt verdeeld (klassenstrijd: bazen >< arbeiders) en verzwakt
(“bloedvermenging”, binnenlandse vijanden). Fascisten streven een maatschappelijke
“zuivering” na
o Raciale zuiverheid EN vereniging v/alle leden v/d natie rond de leider en een doel,
ongeacht socio-eco positie
• Fascisme = OPLOSSING voor “decadentie” van de moderne maatschappij (bv: veroordeling van
“ontaarde” moderne kunst, individualisme)

1.1.2. Fascistische visie op politieke actie:


• Weigering van overeenkomsten en tussenoplossingen (nt met vakbonden), de kenmerken van
een parlementaire democratie
• Bereid om geweld te gebruiken: aanslag Italiaans socialistische redactie in het begin
• Verheerlijking van oorlogvoering als de hoogste vorm van menselijke/mannelijke activiteit
o Nobele activiteit, ofwel helf ofwel martelaar worden

1.1.3. Fascistisch politiek programma:


Het product van 20ste-eeuwse massa politiek: spreekt tot emoties van de massa eerder dan tot het
intellect van de elite: bijna algemeen mannelijk stemrecht, gaat nt meer om Bourgeoisie

Versimpelde boodschap steunt op drie zuilen:

• 1°: Geloof dat een “superieur” “volk”, “ras”, “natie” wordt onderdrukt door binnenlandse en
buitenlandse vijanden, hiërarchie binnen mensheid
o Lukt alleen via een radicaal, gewelddadig antwoord

129
• 2°: Alleen maar een uitzonderlijke leider kan deze superieure groep terug groot maken,
krachten van het ras à verenigen rond leider, zal hen leiden naar de toekomst (Fuhrer)
• 3°: Volksleden moeten de leider absoluut gehoorzaam volgen, bereid zijn opofferingen voor de
groep te maken, vrijheid opofferen voor finale overwinning van de groep
• Ofwel met ons ofwel tegen ons à verwijderen

1.1.4. Geen vaste fascistische doctrine:


De leider bepaalt het politieke programma à kan altijd veranderenu, Alle middelen zijn bruikbaar om
de dominantie van de superieure groep te garanderen

• Louis ‘l’Etat, c’est moi’, zelfde bij Mussolini (‘le fascisme, c’est moi)

Burgerschap onder fascisme: De groep heerst over het individu. Afschaffing van individuele vrijheden

• Verplichting leider te volgen

Uitbreiding van de autoriteit van de uitvoerende macht en van de heersende partij

Fascisten zijn eerst en vooral anti-socialisten: verbod op staken en vakbonden, vervolging van linkse
militanten

Een selectief anti-kapitalisme: kritiek op bourgeois egoïsme en kosmopolitisme, maar steun aan
nationale industrieën

à fascisten belangrijk om veel te investeren i/wapenindustrie om oorlog te knn voeren, vereist


samenwerking spill-figuren v/kapitalisme

1.2. Fascisme en moderniteit


Hoe ”modern” was het fascisme? Vraag die filosofen bezig houdt, moeilijk

• Idee v/d 20ste E, maar van natuur idealisering v/d gesch

Een ambigue relatie tussen een “antimodern” discours en een ”moderniserend” beleid
(infrastructuurontwikkeling, technologische oorlogvoering)

• Hebben wapens nodig, dus modernisering, maar willen terug naar verleden

Is de “eindoplossing” een barbaarse negering van moderne vooruitgang of het hoogtepunt van het
donkere gezicht van moderniteit (“rationele” vernietiging van “biologisch” anderen)?

130
• Robert Paxton: fascisme is een “alternatieve moderniteit die gek geworden is”: op het kruispunt
van industrialisatie, sociaal darwinisme, nationalisme, geloof in biologische hiërarchie (centraal
20ste E, zonder zou er geen kolonies zijn)
o Ontmenselijking v/’anderen’

1.3. Samenvatting: wat is fascisme?


Fascisme is een overkoepelend concept om verschillende 20ste-eeuwse politieke bewegingen te
definiëren. Hun algemene kenmerken zijn:

• Het geloof in het bestaan van een “superieur” “ras”/volk/gemeenschap


• De overtuiging dat deze superieure groep over de “andere” moet heersen

Deze dominantie kan alleen bereikt worden door:

• De vernietiging van interne vijanden (“raciale anderen”, tegenstanders)


• Oorlogvoering
• Totale gehoorzaamheid aan de leider

Fascisme belichaamt het “donkere gezicht” van de moderniteit:

• Het volgt de logica van sociaal darwinisme


• Het is de toepassing van moderne technologieën in de vernietiging van haar interne en externe
vijanden

2. Historische wortels v/fascisme


2.1. Gevolgen WOI
Een totale oorlog:

• Mobilisatie van de HELE maatschappij, bevolking, economie voor de bescherming van de natie
tegen haar vijanden
o Mannen frontlinie, vrouwen vervangen hun jobs i/d indus
• De volledige vernietiging van de vijanden à gelegitimeerd, einddoel oorlog
• Uitbreiding van de prerogatieven van de staat, een precedent voor fascistische dictaturen
• De nasleep van WOI leidde zowel tot pacifisme als tot militarisme: groepen van veteranen
geloven in de zuiverende macht van oorlogen
o Ondanks enorme vernietiging en veelzijdige trauma’s à mannen hebben nostalgische
en geïdealiseerde blik

131
2.2. De frontgeneratie
Augustus 1914: populair enthousiasme voor de oorlog: een zuivering van de natie

De frontgeneratie: de gemeenschappelijke ervaring van het front (het lijden, angsten, trauma’s) en de
terugkeer naar het burgerlijke leven scheppen een band tussen veteranen, en een kloof tussen hen en
de niet- combattanten

• Veel veteranen idealiseren hun oorlogservaring, enkel zij begrijpen het, maar snappen ook de
zuivering en het mooie v/d oorlog
• In het interbellum krijgen WOI-veteranen veel politieke invloed
o Uitbreiding mannelijk stemrecht, belangr versch poli partijen om belang v/veteranen in
acht te nemen (vergoeding, ondersteuning)
• Zowel Hitler als Mussolini zijn veteranen, hun oorlogservaringen bepalen hun beleidslijnen

2.3. Nostalgie voor de oorlog


Frustraties van veteranen over de naoorlogse maatschappij en vredesakkoorden: zelfopofferingen
voor ”niks”

• Vrede van Versailles (1919): territoriaal verlies voor Duitsland (Oostelijk gebied, kolonies, delen
naar Frankrijk) en enorme herstelbetalingen, geen territoriale uitbreiding voor Italië
o VK, FR, RU, de vijanden hebben deze beloftes nt uitgevoerd
• Hitler eist een afschaffing van de vrede van Versailles en een vereniging van alle Duitstaligen in
een “groot Duitsland”. Mussolini wil wraak tegen een “verminkte overwinning”
• Veel veteranen voelen gemarginaliseerd i/d naoorlogse maatschappij: ongehoord, machteloos,
“gecastreerd”. Geloven dat een tweede massaoorlog de maatschappij kan zuiveren
o Herkenden cultuur nt meer, zwaar geblesseerd, moeilijk opnieuw aanpassen en nieuw
doel vinden

2.4. Freikorps en Fasci di combattimento


Vereniging van oorlogsveteranen in milities van vrijwilligers: Duitse Freikorps en Italiaanse Fasci di
Combattimento

Mogelijkheid van een verspreiding van communistische revoluties in het naoorlogse Europese
machtsvacuüm

Duitsland 1918-1919: einde van het rijk: samenwerking tussen de Freikorps en de tijdelijke regering
tegen communisten: moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht

132
• Keizer afgezet, mislukte poging tot samenwerking, om zich te beschermen tegen mglh commu
revolutie

Italië 1919-1920: ”rode jaren”: onderdrukking van arbeidersbewegingen door de Fasci, met de stille
goedkeuring van de regering

• Hele poli legitimiteit geven aan de oorlogsveteranen, Squadristi (zwarte hemden) à tegen
socialistische bewegingen (krant, vakbonden, betogingen)
• Geweld tegen de Roden à aanvaard door regering en politie
o Doel machthebbers à commu revolutie vermijden

2.5. Aan de macht: Italië


1921: Vereniging van fascistische en zwarthemden (Squadristi en Fasci) milities in de Nationale
Fascistische Partij, met Benito Mussolini als leider

Verkiezingen van 1921: terroriseren van oppositiepartijen en pers

• Tegenstanders fascisten à slachtoffers w’n v/systematische vervolging


• Coalitie met de Italiaanse liberalen, die hopen om Mussolini te temmen (zal mislukken)

29 oktober 1922: Mars op Rome: massademonstratie van kracht d fascisten: Mussolini wordt Premier

• 1000den fascisten i/uniform, aantonen dat gewelddadige fascistische revolutie mgl is


• Om hun macht te versterken

Begin van de fascistische dictatuur: geleidelijke opschorting van individuele vrijheden. Fascistische
milities worden een officiële politie (’23)

• Veteranen (Squadristi en Fasci) w’n nieuwe politie

2.6. Aan de macht: Duitsland


1919: verklaring van de Weimar Republiek:

• Grote autonomie wordt aan een gekozen president gegeven à extreem belangrijk
bevoegdheid = mglh om staat v/beleg af te kondigen en burgl vrijheiden op te schorten i/geval
v/soc onrust

Vanaf 1929: zware gevolgen van de grote depressie: massale werkloosheid middenklasse

1932: Nazipartij (NSDAP) krijgt 37% van stemmen in verkiezingen, 5.1 mio werkloze mensen

• Januari 1933: Hitler wordt Kanselier in een coalitiekabinet met de conservatieven

133
27 februari 1933: Rijksdagbrand: in brand gestoken, groot trauma binnen DU SL

• Hitler eist de President opschorting van burgerlijke vrijheden, noodtoestand: vervolging van
communisten
• DU w steeds meer een dictatuur

23 maart 1933: Machtigingswet: Duitsland wordt een nationaalsocialistisch eenpartijstelsel

30 juni 1934: Nacht van de lange messen: “zuivering” van de Nazipartij met de vernietiging van de SA.

• SA: jonge werklozen, straatvechters, ongedisciplineerd


• SS: beter georganiseerd, elite, strijders

2.7. Samenvatting: historische wortels v/fascisme


Het einde van WOI creëert de voorwaarden voor de opkomst van fascisme en nazisme:

• De teleurstelling van veteranen in de Vrede van Versailles: harde


• zelfopofferingen voor weinig resultaten
• Verlies van status en macht voor veteranen, die zich in de naoorlogse samenleving niet meer
herkennen
• Idealisering van de camaraderie en het geweld van het front
• Een politieke chaos waar communistische revoluties kunnen opduiken

Fascisten en nazi’s hebben nooit een democratische meerderheid gehaald. Ze hebben hun
populariteit en hun gewelddadigheid gebruikt om de macht te grijpen

Zodra fascisten aan de macht waren hebben ze democratische principes en liberale vrijheden
opgeschort à vertegenwoordigers v/deze groepen vervolgd

3. Kenmerken v/fascistische stelsels


3.1. Jeugd
Fascistische stelsels steunen de opkomst van een nieuwe generatie van volgers

Stichting van jeugdbewegingen: en Verbod op “concurrerende” verenigingen (Scouts, katholieken)

• Deelname aan ONB (behandeling jongens 8-18j, in fascistisch Italië verpl alle kinderen tssn 6-
11j, 1926)

134
• en Hitlerjugend (kinderen en tieners omring d leiders v/25j oud Duitsland, 1926, moet vanaf
10j)
o 36’ verplicht alle jonge mensen op school i/DU. Pre-militaire opleiding en nadruk op
“mannelijke” activiteiten (boksten, worstelen, schieten, wandelen …)
• Systematisch toezicht op jongeren, controle van hun ideologische en emotionele compatibiliteit
met het regime (geaardheid, smaken, gedragingen)
o Kapsels, literatuur, muziek,

Stichting van “herstellingsinstellingen” voor de “devianten”

3.2. Oorlog
Fascistisch wereldbeeld: het leven = een strijd, de beste uitdrukking à moet hele maatschappij
mobiliseren

1935: tweede Italiaans-Ethiopische Oorlog: een totale oorlog,

• Gekenmerkt d massale propaganda, mobilisatie, gebruik verboden wapens (mosterdgas)


• Na 2j: Italië overwinning, maar situatie koelt nooit af

Mei 1936: Staalpact: overeenkomst tussen Italië en Duitsland voor een militaire alliantie. Opkomst van
de As- mogendheden

• Samen strijden voor leefruimte, ieder streeft voor zich maar we hebben elkaars back
• IT, DU, JAP >< Europese mogendheden

3.3. Fascistische economie


Fascisten claimen dat ze een geloofwaardig economisch alternatief voor het kapitalisme en
communisme kunnen bieden:

• Corporatisme: de gedwongen vereniging van alle actoren van een economische sector
(werknemers, werkgevers, ambtenaren) voor de bloei van de natie. In werkelijkheid: een
volledige controle van de economie door de partij
o Tegenpool vakbond, alle leden bep eco sector verenigen zich en samenwerken (bazen
en WN), bv corp voor openbaar vervoer, staalindustrie, …
o Oplossing v/d klassenstrijd, vereniging hele bevolking ten goede v/d natie
o Was nt vrijwillig, werd opgelegd o/d sectoren
• Oorlogvoering = het doel van economische productie: een territoriale uitbreiding steunen (de
verovering van een “levensruimte” voor de sterksten (verovering spazio vitale, lebensraum)

135
• Autarkie: economische zelfstandigheid: nuttig voor de oorlogvoering, ondersteund door de
verovering van de “levensruimte”
o Soort verticale integratie: veroveren gebieden met nodige grondstoffen à
transformeren in onze fabrieken à consumeren à betere economie voor
oorlogvoering à meer lebensraum veroveren à …

Openbare interventie in economische zaken sinds eco crisis 29’ à meer oorlog voeren en meer
zelfvoorzienend worden

3.4. Racisme: Adolf Hitler, Mijn Strijd


Geschreven toen Hitler gevangen was. Een globale bestseller voor 1945

Wetenschappelijke editie: maken van een tekstuele “cordon sanitaire” door historici om zijn gevaren
te omzeilen

• Toont sociale rol die historici knn hebben

Uitleg van Hitlers racistische wereldvisie:

o Rechtvaardiging van zijn racisme door biologie: “bloedvermenging” verzwakt “sterkere rassen”
o “Ariërs” zijn verantwoordelijk voor alle culturele en wetenschappelijke vooruitgang
o Alleen de “Ariërs” kunnen een gebied vruchtbaar maken, en moeten zwakkere volken als
“geschikte dieren” gebruiken, ten dienste v/d Ariërs
o Weigering van compromis en moderatie: “wie wil leven, moet strijden en wie niet wil vechten,
verdient het leven niet”

3.5. Racisme: opkomst van nazi antisemitisme


Interbellum: gunstig klimaat voor racistische theorieën en maatregelen:

• Geloof in het bestaan van biologische hiërarchieën tussen mensen en “rassen”


• Verspreiding van een nieuw antisemitisme in de vroege 20ste eeuw: bestaan van een Joods
complot om de wereld te controleren
o Joden hebben de messia vermoord, idee uit christendom

Hitler komt eerst in contact met Oosters antisemitisme tijdens zijn verblijf in Wenen (1907-1913)

In het interbellum: verspreiding van het geloof dat Joden de drijvende kracht achter zowel wild
kapitalisme als sovjet-communisme zijn

• Geen vraag van religie, maar biologie


• Hebben functies in onderwijs, banken, … zijn de elite die de bevolking uitbuit

136
3.6. Fascistisch racisme
Oorspronkelijk was fascisme niet antisemitisch: samenwerking tussen Mussolini en
Joodse ondernemers, bv om fascistische doelen te bereiken

Fascistisch racisme in de jaren 1920:

• “Italianisering” anderstalige minderheden (grenzen Slovenië bv), verbod


officiële erkenning andere talen, verandering namen plaatsen mt
anderstalige wortels
• Grote propaganda beoefening, viering van een Italiaanse cultuur (wieg van
de beschaving), bruggen bouwen fascistisch Italië à erfgenamen Rom Rijk
• “versterking” van het Italiaanse “ras” voor de oorlogvoering, via ontwikkeling
sportinfrastructuren, goed dieet promoten, nieuwe moderne kraamafdelingen à baby’s goede
generatie voor oorlogvoering

Jaren 1930: alliantie met Nazi-Duitsland:

• Eerste raciale wetgeving: marginalisering van Joden Italië


• Verbod van Joodse culturele productie à gelijkaardig zoals i/nazi DU
• Verzuivering cultuur à verbod boeken geschreven door Joodse auteurs

Foto: fascistisch tijdschrift à zwaard maakt onderscheid tssn oud, zuivere Italiaanse ras, en
minderwaardige rassen zoals Joden en anderen

3.7. Nazistisch racisme


Situatie à helemaal anders i/nazi-DU, Hitler was geobsedeerd met jode, beschuldigd hen v/nedelaag
WOI en verzwakking Arische ras

Racistische wereldvisie:

• Arisch “ras van heren”: creatievelingen, beste ras


• “inferieure rassen”: gebruikt als dieren, slaven
• Joden “üntermensch” (onmenselijk) à doelwit systematische vernietiging

Vanaf 1933, stroom van antisemitische wetten: vanaf moment Nazi’s aan de macht

• 1933: uitsluiting van de administratie, geen ambtenaren meer, eerste concentratiekamp


geopend
o Oorspr poli tegenstanders v/d nazi’s
• 1935: Nuremberg Wetten: Joden verloren hun burgerrechten

137
o Beroepen zoals arts, advocaat, … nt meer knn beoefenen
• 9 November 1938: Kristallnacht: Joden worden van het economische leven uitgesloten
o Begin ’40 à ster dragen, ‘stempel’ o/paspoort zodat iedereen ziet dat het een Jood is

“Zuivering” van het Duitse “ras”: beperkte zich nt tot marginalisering Joden

• Sterilisatie- programma, euthanasie van mentaal gehandicapte mensen, zo geboren

In de context van WOII en de “radicalisering” van Europees racisme: opkomst van de “eindoplossing
van het Joodse vraagstuk” (1941):

• Systematische genocide van Europese Joden, Roma-bevolking, homoseksuelen, mensen met


één of meer grootouders Jood
o Staat nt i/startprogramma nazi’s, bij start ontmenselijking KUNNEN ze een doelwit
worden v/genocide, niet origineel het plan
• Vanaf 1939: Einsatzgruppen: SS-soldaten vermoorden 800 000 “Communisten” en “Joden” op
het Oostfront
o Schietpartijen, verdrinking
• December 1942: netwerk vernietigingskampen in Polen: Kelno, Belzec, Sobibor, Treblina,
Auschwitz à eerste kamp Zyklon B gas gebruikt
• 17 miljoen doden, met de verantwoordelijkheid van duizenden “gewone mensen”, alles
verbonden aan ontmenselijkingproces
o Vereist enorm veel aan menskracht om zeker te zijn kampen onderhoud, mensen naar
kampen gebracht, mensen worden verenigd i/treinstations, treinen op tijd vertrekken,
lijken uit gaskamers gehaald en verbrand
o Allerlei mensen: leveranciers, ambtenaren, onlosmakend verbonden aan normalisering
ontmenselijking

3.8. Samenvatting: kenmerken v/fascistische stelsels


Fascistische stelsels proberen om een nieuwe samenleving te creëren:

• Via de indoctrinatie en militarisering van de jeugd, vooral van jongens


• Via de bundeling van alle maatschappelijke krachten rond oorlogvoering om een
“levensruimte” te veroveren
• Via de controle van de partijelite over alle economische sectoren
• (corporatisme) en de opging om een zelfstandige economie te bouwen

Fascistische stelsels worden gekenmerkt door de uitvoering van structureel racisme:

138
• Geloof in het bestaan van biologische hiërarchieën binnen mensheid
• Nazisme trekt het nieuwe antisemitisme van de 20ste eeuw naar zich toe en radicaliseert het:
Joden worden als aartsvijanden van de “Ariërs” beschouwd
• De racistische ontmenselijking van fascistische stelsels zal zich in verdere stappen ontwikkelen:
discriminatie, vervolging, opsluiting, vernietiging

3.9. Conclusie
• Fascisme is een 20ste-eeuwse politieke beweging, gekenmerkt door het geloof in raciale
hiërarchieën, machtsconcentratie in de handen van een leider, in de opschorting van vrijheden
en het gebruik van geweld
• Fascismes zijn onscheidbaar van het interbellum, en de frustraties van oorlogveteranen met de
naoorlogse maatschappij
• Fascisme wordt door zijn structureel anti-socialisme gekenmerkt
• Fascistisch geloof in raciale superioriteit en in de dominantie van een heersende groep over de
andere leiden tot de massale en systematische vernietiging van gemeenschappen die als
“vijandig” worden gezien
• Hoewel het concept fascisme onscheidbaar is van zijn historische context, zijnhuidige xenofobe,
autoritaire en geweldaddige bewegingen in het 20ste- eeuwse fascisme geworteld
• Hun overwinning is niet onvermijdelijk

139
IX. Oude en nieuwe rijken: globalisering i/d hedendaagse periode (H12)
Verplichte tekst: Ayatollah Ruhollah Khomeini, Citaten over politieke en
levensbeschouwelijke vragen, 1979

0. Introductie
De wereld anno 1900: een patchwork van rijken, zowel oud als nieuw

Slechts in de loop van de naoorlogse periode zal de natiestaat de basiseenheid van de globale politiek
worden

Een politiek verdeling in volle verandering als gevolg van de dubbele revolutie

1. Rijk: een definitie


Een uitgebreide politieke eenheid:

• Een vereniging van gemeenschappen onder een gemeenschappelijke autoriteit (vaak een
keizer, een dynastie)

Geen uniform bestuur: andere rechten, plichten en relatie met de centrale autoriteit voor de
verschillende gemeenschappen die binnen het rijk verenigd worden

Mogelijkheid van culturele en sociale uitwisselingen tussen deze gemeenschappen

Een rijk is vaak het gevolg van militaire verovering

Rijken volgen ook strategieën van incorporatie:

• moeten als “legitiem” beschouwd worden

Rijken zijn duurzaam:

• 600 jaar lang Ottomaanse heerschappij over een groot deel van het Middellandse zeegebied

2. Koloniale rijken
2.1. Koloniale zelfrepresentaties
De kenmerken van koloniale rijken:

• Rijken volgen een beleid van differentiatie: verschillende rechten en plichten voor verschillende
gemeenschappen

140
• Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw: Europese koloniale uitbreiding in Afrika en Azië
• 19de-eeuws koloniaal beleid van differentiatie was op “ras” gebaseerd. Gedeeld geloof in de
inherente superioriteit van Europeanen over de “Anderen”

Oorzaken van 19de-eeuwse kolonialisme

Industriële revolutie: begin van de “grote divergentie” tussen het Westen en “de rest”

• Europese economische en politieke voordelen in de globale competitie


• Kapitalisme: nood aan nieuwe grondstoffen en toegang tot nieuwe markten
• Nieuwe technologieën maken kolonisatie gemakkelijker

Het geloof van Europeanen in hun eigen superioriteit

• De Verlichting: “rede” wordt centraal in bestuur en kennisproductie


• Samensmelting van de concepten van rede en beschaving: het Westen alleen is “beschaafd”
aangezien het “redelijk” is

Verantwoording kolonisatie

• Om “achterlijke” maatschappijen te “beschaven” en om tegelijkertijd hun grondstoffen en


markten binnen het globale kapitalisme op te nemen

2.2. De uitvinding van andersheid


“Ras” en beleid van koloniale differentiatie: geloof in de Europese “raciale”/”biologische” superioriteit

• Vanaf de late 18de eeuw: creatie van meer dan 700 raciale schalen gebaseerd op de principes
van taxonomie
• Aangezien “ras” geen wetenschappelijk bestaan heeft: geen overeenkomst over criteria van
differentiatie

“Pseudowetenschappen”: fysieke eigenschappen meten om de biologische verschillen tussen “rassen”


te bepalen

141
2.3. Samenvatting: koloniale rijken
“Nieuwe” koloniale rijken duiken op terwijl oude rijken verdwijnen

De toenemende macht van Europese mogendheden in de hedendaagse periode leidt naar de


ontwikkeling van nieuwe rijken:

• Technologische uitvindingen vergemakkelijken de verovering van afgelegen gebieden


• Kapitalisme heeft de veilige toegang tot hulpbronnen en afzetmarkten nodig
• Veel Europeanen zijn overtuigd van hun culturele en biologische ”superioriteit”

Kolonialisme is de uitoefening van racistisch geweld, en vereist de oplegging van “raciale”


hiërarchieën, die geen wetenschappelijk bestaan hebben

3. De vrijstaat Congo
3.1. Het maken van een privékolonie
1885-1908: de Vrijstaat Congo is de persoonlijke kolonie van Leopold II

Gaat in collectieve geheugen met dwangarbeid en geweld gepaard

Vrijstaat Congo is zowel bijzonder als typisch voor 19de-eeuwse kolonialisme

• Bijzonder: de enige “privékolonie”


• Typisch: “exploratie”, “vrijheid” en “vooruitgang” waren centraal in de koloniale strategieën
van Leopold II en van alle andere koloniale rijken

3.1.1. “Exploratie”
Kaart van Afrika, 1850: binnenlanden zijn bijna helemaal onbekend

Leopold II sticht verschillende “geografische verenigingen” om Centraal Afrika “beter te kennen”

• Association Internationale Africaine (1876)


• Comité d’Etudes du Haut Congo (1878)
• Association Internationale du Congo (1882)

Een samensmelting van wetenschappelijke, koloniale en commerciële doelen

Avonturiers werken voor de “geografische verenigingen” (Henry Morton Stanley):

• Bekende auteurs die het beeld van Afrika als barbaars, gevaarlijk, en wachtend op “beschaving”
verspreiden

142
Ze stichten voorposten voor exploratie en handel, en tekenen “bedenkelijke” overeenkomsten met
lokale stamhoofden

• Stamhoofden waren niet legitiem om deze overeenkomsten te tekenen


• Geen gelijkheid tussen de twee partijen
• Geen uniformiteit in hun inhoud

Deze overeenkomsten worden de legale basis voor de stichting van de Vrijstaat Congo

3.1.2. “Vrijheid”
Tijdens de Conferentie van Berlijn (1884-1885): men belooft dat het Congobekken een vrijhandelszone
zal worden: een “win-win” oplossing voor andere koloniale machten:

• Enerzijds willen ze niet voor een kostbaar kolonisatieproces zorgen


• Anderzijds willen ze de uitbreiding van andere koloniale rijken vermijden
• De Vrijstaat zou Congo koloniseren en het voor alle handelaars openen

3.1.3. “Vooruitgang”
Afrikanen worden als “hulpeloos” en “kwetsbaar” beschreven

Slavenhandel blijft bestaan tussen Oost-Centraal Afrika en Zanzibar

Leopold II belooft dat hij slavernij in de Vrijstaat zal afschaffen: een rechtvaardiging voor een
beperking aan vrijhandel

De drie zuilen voor de erkenning van de privékolonie worden: “Exploratie”, “vrijheid” en “vooruitgang”

143
3.2. Geweld en winsten
Foto’s van missionaris Alice Seeley Harris

Stonden centraal in de campagne tegen de Vrijstaat Congo

“Congo atrocities”, een van de eerste “globale” schandalen:

• Stijging van de circulatie van kranten


• Belang van de “schokwaarde” in de competitie tussen kranten
• Kloof tussen de zelfrepresentatie van “deugdzame” kolonisatie en de gewelddadige beelden
afkomstig van de Vrijstaat

Tijdlijn van het Congo schandaal:

• 1904: report van Roger Casement over misdaden in de Vrijstaat


• Stichting van de Congo Reform Association, voert een campagne tegen de Vrijstaat
• 1905: stichting door de koning van een Belgische parlementaire commissie. Het bevestigt
vorige verslagen van misdaad
• 1908: Leopold draagt zijn persoonlijke soevereiniteit over Congo aan België over

Kolonisatie was kostbaar

De koning had hoge schulden

Vanaf de late 19de eeuw: stichting van concessies:

• Bedrijven besturen een gebied in ruil voor een monopolie op


haar grondstoffen
• 1885-c.1895: ivoorhandel
• 1895-1903: rubber boom: intensieve ontginning van wilde
rubber

Verschillende verbanden tussen rubber en geweld

Het belang van maximale productie:

o Gebruik van dwangarbeid, geseling, plundering, kidnapping

Europese medewerkers worden op basis van rubberproductie geëvalueerd

Klimaat van intens geweld en ontmenselijking:

• Geweld wordt banaal

144
• Afgehakte handen: bewijzen van een “goed gebruik” van kogels en trofeeën

3.3. Was de vrijstaat Congo slechter dan andere koloniën?


Wat is de verantwoordelijkheid van Leopold II in de misdaden in de Vrijstaat?

Zijn deze vragen pertinent?

• Late 19de-eeuwse koloniale expansie wordt door exploitatie, racisme, geweld gekenmerkt.
Proberen om hiërarchieën van koloniale gruwelijkheid te maken is niet relevant
• De Vrijstaat en de strategieën van Leopold II à opvallende evenementen in de globale
dynamiek van kolonisatie. Het is beter om onze aandacht te focussen op sociale, economische,
culturele aspecten van kolonialisme eerder dan op “grote figuren”

3.4. Samenvatting: de vrijstaat Congo


• De Vrijstaat Congo was zowel bijzonder als typisch voor 19de-eeuwse kolonisatie: een
“privékolonie” die veroverd wordt volgens het kolonisatiepatroon van de eeuwwisseling
• De absolute urgentie om de kolonie winstgevend te maken leidt naar de structurele
ontmenselijking van het Congoleze bevolking
• Gruwelijkheden worden gepleegd zowel om rubberproductie te verhogen en als gevolg van het
klimaat van ontmenselijking
• De brutaliteit van de kolonisatie in Congo is onscheidbaar van het structurele racisme en geweld
van koloniale expansie: de hiërarchisering van koloniaal geweld is irrelevant

4. Inheemse ervaringen
4.1. Tussenpersonen en metgezellen
Kolonialen rekenen op de hulp van lokale tussenwerkers

• Tussenwerkers genieten van een gunstige positie in de koloniale maatschappij, en kunnen


verschillende rollen spelen:
o Soldaten en “sentries”: genieten van de mogelijkheid om geweld uit te oefenen
o Catechisten en evangelisten: meer autonomie en verantwoordelijkheden
o “Ménagères”: Congolese partners van Europeanen. Ontwikkeling van bekritiseerde
relaties

145
4.2. Agency
Gekoloniseerde gemeenschappen à altijd agency getoond: autonomie en de ontwikkeling van
verschillende verzetsstrategieën:

• Ongrijpbaarheid: vlucht: om buiten de controle van koloniale agenten te blijven


• Misleiding: doen alsof ze samenwerken, valse informatie geven
• Agressie: zeldzaam in de Vrijstaat Congo: drie casussen van muiterij in de Openbare Macht
(1895, 1897, 1900):
o Leiden tot de moord van blanke officiers door Congolese soldaten

4.3. Samenvatting: inheemse ervaringen


• Tussenpersonen waren onmisbaar voor kolonisatie en kunnen van een gunstige positie
genieten
• De relatieve zwakheid van koloniale instellingen maakt het mogelijk voor gekoloniseerde
mensen om hun onderdrukking te beperken
• Gekoloniseerde bevolkingen hebben altijd geprobeerd om tegen kolonisatie te strijden, door
middel van verschillende strategieën

4.4. Conclusie
Tot de 20ste eeuw waren rijken de heersende bestuursvorm op mondiaal niveau

De historische dynamieken veroorzaakt door de dubbele revolutie leiden naar grote geopolitieke
veranderingen:

• De neergang van oude rijken onder industrialisatie, kolonialisme, en nationalisme


• De opgang van nieuwe koloniale rijken gesticht door steeds machtigere Europese
mogendheden

Rijken worden door hun beleid van differentiatie gekenmerkt:

• In Iran wordt religie zowel een verbindingsmiddel als een spanningspunt


• In de Vrijstaat Congo en alle andere koloniale rijken worden gekoloniseerde mensen
gediscrimineerd op basis van “raciale” criteria

Zowel oude als nieuwe rijken verdwijnen in de loop van de 20ste eeuw, geleidelijk vervangen door
natiestaten

146
5. Iran: v/h late Perzische Rijk à Islamitische Republiek (C. 1850-1979)
5.1. Iran
Een maatschappij gekenmerkt door langdurige continuïteiten:

• Culturele continuïteit: het Farsi, een evolutie van oud-Perzisch


• Eén gebied: de wieg van de Iraanse cultuur ligt tussen de Kaspische zee, de Perzische Golf en
de bergketens van Alborz en Zagros
• Nooit gekoloniseerd
• Sjiisme als officiële religie sinds de 16de eeuw: erkenning afstammelingen v/ Fatima à legitieme
heersers van Islam, geloof in de wederkomst van de “verborgen Imam”, geestelijke hiërarchie
• Langdurige aanwezigheid van Zoroastrische, Joodse en Christelijke minderheden

5.2. Iran, 19de E


Een terrein van inmenging en competitie tussen de Russische en Britse Rijken

Onder de dwang van Europese competitie volgt Iran een “moderniseringsbeleid” in de 19de eeuw:

• Administratieve hervormingen, industrialisatie, heroriëntatie van landbouw door een


concessiebeleid (pipelines, telegraaf, spoorweg)
• Iran onder Europees toezicht geduwd
• De competitie tussen Rusland en het VK vertraagt de Iraanse economische ontwikkeling

5.3. De revolutie van 1905-1911


Frustraties over buitenlandse inmenging tijdens een economische crisis:

• 1905-1906: manifestaties en stakingen, vooral van ulemas (geestelijken) en kleine handelaars


• December 1906: verklaring van een grondwet en vergadering van een parlement:
o de Majles: Iran wordt een grondwettelijke monarchie
• Een religieuze dimensie: overzicht van ulemas over wetgeving, erkenning van de Sharia
• Debatten in de Majles tussen liberalen en conservatieven

5.4. Eind van de Qajar dynastie


Ontdekking van olie in Iran in 1908: van strategisch belang voor de Britse autoriteiten. Stichting van
de Anglo-Persian Oil Company

o 1919: Britse autoriteiten proberen om een protectoraat over Iran op te leggen. Onmiddellijk
protest in de Iraanse maatschappij
o 1923: legerofficier Reza Khan wordt premier, voordat hij tot Shah wordt gekroond in 1925:

147
§ Begin van de dynastie van de Pahlavis

5.5. Iran onder de Pahlavis


Na WOII: versterking van autoritarisme

Stijgende olieproductie gaat met een steeds grotere Amerikaanse inmenging gepaard

• Vergroting van sociale ongelijkheid, tussen een geprivilegieerde, verwesterde elite en arme
boeren en precaire arbeiders
• Frustraties met Pahlavis autoritarisme en socio-culturele ongelijkheden ondersteunen de
stijgende populariteit van een conservatieve lezing van Islam

5.6. Nieuwe visies o/d Islam


Maatschappelijke veranderingen in 19de en 20ste-eeuw in Midden-Oosten provoceren debatten rond
de plaats van Islam in politiek en de samenleving

Tot einde jaren ’70: maatschappijen v/h Midden- Oosten vrij seculair

• Frustraties tegen het autoritarisme en socio-economische problemen ondersteunen de


populariteit van meer traditionele visies op Islam

5.7. Ryhollah Khomeini


Vanaf 1963: prediken tegen de Shah en zijn beleid. Gewelddadige aanval tegen Khomeini en zijn
volgers, hij wordt uit Iran verbannen

Dankzij zijn charisma en religieuze aura à steeds meer invloedrijk, ook in ballingschap

Verdedigt een nieuwe politieke rol voor de ulemas: als vertegenwoordigers van God moeten ze ook
een Islamitisch land besturen

5.7.1. Khomeini, Citaten 1979


Wat zijn de opvallende kenmerken van Khomeini’s ideale Islamitische staat?

• Een “grondwettelijke democratie”, met de Koran als basis voor wetgeving


• Een “religieuze raad” bepaalt de compatibiliteit van het beleid met Islam
• Een agressieve boodschap en de weigering van buitenlandse invloed

Zijn er sporen van buitenlandse invloed?

Referenties aan “grondwettelijke democratie”

• De wettelijke bescherming van burgers tegen autoritarisme

148
5.8. De Islamitische Republiek
Vanaf januari 1978: manifestaties voor de terugkeer van Khomeini & voor nieuwe grondwet

• Stakingen, aanvallen, en repressie door de leger


• Januari-Februari 1979: vlucht van de Shah en terugkeer Khomeini
o Maart: oplegging v/d Islamitische republiek:
o Een republiek met verkozen president en religieuze “Opperste leider” die levenslang
kan blijven
• Bescherming en erkenning van religieuze minderheden
• Moralisme: verbod op het verkoop van alcohol, verplichte hoofdoek

5.9. Samenvatting: Iran


• Een eeuwenoude rijk geconfronteerd aan de gevolgen van de dubbele revolutie
• De paradoxen van industrialisering en ‘verwestering’ : leiden naar meer afhankelijkheid aan
Europese machten
• Voortdurende discussies over de plaats van religie in de prive- en publieke sferen
• De Islamitische republiek, een zeer persoonlijke lezing van het ideale politieke
• stelsel door Khomeini, deels geïnspireerd door liberale waarden

149
X. Samenleving i/d hedendaagse periode
Verplichte teksten: “Meededeling van nieuwe schikkingen nopens de uyttevoerene waekzaemheyd
over de vreemdelingen in Belgiën komende” (1836) , Simone de Beauvoir, Introductie aan de Tweede
Sekse, 1965

0. Migratie – Introductie
0.1. Migratie een ‘modern’ fenomeen?
Transformatie Europa van landelijke naar stedelijke en geïndustrialiseerde maatschappij

• Tussen 1750-1914: aantal mensen dat in steden van > 5.000 inwoners woonde, verzesvoudigde
• Aantal stedelingen: van 12 naar 42 procent
• Vroeger dachten historici dit

Enkel door migratie?

Vooral migratie van platteland naar stad?

Migranten = wanhopige slachtoffers?

0.2. Migratie is geen recent fenomeen


16e, 17e, 18e eeuw: migreren op zoek naar werk, partner, beter leven, …

Gevarieerde migratiepatronen

• Geen eenvoudige transfer van platteland naar stad, niet altijd in één lijn, soms tussenstops
• Tijdelijke migratie

Migranten geen passieve slachtoffers

• Financiële en/of sociale middelen

0.3. Stijging aantal migratiebewegingen


Structurele transformatie van de economie (industrialisering)

Uitbreiding transportmiddelen en communicatiemiddelen

Maar waarom migreren mensen?

• Macroniveau
• Mesoniveau
• Microniveau

150
0.4. Waarom migreren mensen
Macroniveau

• Structurele sociale en economische omstandigheden leiden tot migratiebewegingen


o Bv afname werkgelegenheden i/bep stad, groei werkgelegenheden andere stad
• Push- en pullfactoren (factoren die wegduwen, of juist aantrekken)

Mesoniveau

• Sociale netwerken en informatiekanalen


• Voorbeeld: kettingmigratie: migranten trekken n een plaats waar ze kennissen hebben
(migranten mdzlfde afkomst) en zij kunnen hen helpen bij aantal zaken (job, huisvestiging)
o Mensen gaan eerder verhuizen n gebied waar zij al mensen kennen à kunnen hen
helpen

Microniveau

• Huishouden en/of individuele kenmerken


o Sterk v/belang om door te wegen op beslissing om al dan nt te migreren
• Alleenstaanden >< heel gezin – jongeren >< ouderen – mannen – elitegroep

1. Migratiebewegingen 19de E
Migratie verliep niet enkel van het platteland naar de stad

Meer migratiebewegingen dan ooit

• Stijging aantal tijdelijke en seizoensmigranten


o Industrialiserings- en proletariseringsprocessen
o Uitbreiding transportinfrastructuur
o Bv. jaren 1840: Ieren seizoensmigratie voor Engelse aardappelsector, zaaien en een
seizoen later terugkomen om te oogsten

Interne migratiebewegingen en korte-afstandsmigranten: hierin zitten ook internationale migranten

• Naar Antwerpen: vanuit de Kempen, maar ook vanuit Nederland


• Roubaix: veel volk vanuit België, op een bep meer Belgen, textielstad à trekt ook bep soorten
mensen aan

Gemiddeld over langere afstanden gereisd dan voordien

151
• Verband sociale status: lange afstand hadden meer middelen, hoger status, betere job

Toename vrouwen

• Transportinfrastructuur, vroeger meer mannen over lange afstand


• Stapsgewijze migratie

‘Democratisering’ migratie

• Goedkoper en makkelijker

Schaalvergroting migratie naar Amerika

• Massamigratie vanaf jaren 1840 door:


o Stijgende vraag naar arbeidskrachten in Noord-Amerika (pull-factor)
o Economische crisis in Europa (push-factor)
• Tussen 1860 en 1914: > 50 miljoen Europeanen verlaten het continent

1.1. Migratie in 19de-eeuws Engeland


Hoge graad interne migratie: meeste migratiebewegingen vonden plaats op korte afstand

Niet enkel van platteland naar stad, maar groot deel van de groei van stedelijke centra 2e helft 19e
eeuw te wijten aan interne migratie

• Grote en industriële centra groeiden tijdens 2e helft 19e eeuw aanzienlijk: London, Liverpool,
Leeds, Birmingham, Manchester, Glasgow, …

Singles reisden het vaakst over lange afstanden

Immigratie uit het buitenland: Ieren vormden grootste groep in 19e eeuw

• Groei na 1815, maar explosie in jaren 1840-1850 (aardappelhongersnood of The Great Famine)

Emigratie groter dan immigratie tijdens gros 19e eeuw (bv. tussen 1815-1914: emigratie 10 miljoen
Britten uit VK)

• Meer dan de helft à naar VS

152
2. Migratiebeleid
2.1. Migratiebeleid VM steden
Regulering op lokaal niveau

• Steden en gemeenten: bepaalden wie ze aanvaarden

Verschillende redenen om migratie te reguleren:

• Arbeidsmarkt
• Politieke en sociale stabiliteit
• Behoud van (geld)middelen

Onderscheid tussen ‘nuttige’ en ‘nutteloze’ migranten

Migratiebeleid op verschillende terreinen:

• Armenzorgbeleid, huisvestingspolitiek, landloperijwetgeving, toegang tot het poorterschap


o Zij recht op steun, anderen nt (armenz)
o In elk v/deze domeinen kon een beleid attractief of restrictief van aard zijn

2.2. Migratiebeleid in de 19de eeuw


Migratiebewegingen intensiveerden + opkomst nationale staat

Introductie nationaal perspectief in historisch onderzoek

• Wettelijke verschuiving van niet-lokale nieuwkomers naar niet-nationale nieuwkomers


o Eerst v/e andere stad, later v/e ander land
• Nieuwe relatie tussen staat en burgers in vorm van modern burgerschap
o = statuut dt gegeven kan worden, alsook afgenomen, om zich tegen ongewenste
vreemdelingen te beschermen
• Instrument tegen ongewenste nieuwkomers

2.3. Waarom migratie reguleren?


Arbeidsmarkt: beschermen of juist mensen aantrekken om deze te voeden

Groeiende aandacht voor de geografische, culturele en/of etnische afkomst van migranten

153
• Bepalen wie voldoet aan kenmerken à natiestaten definiëren wie uitgesloten wordt v/d groep

Toegang tot welvaartsvoorzieningen:

• Wie recht op steun en hoe toegankelijkheid tot bep voorzieningen beperkt kunnen worden

Reactie op bestaande instroom // landen effect op elkaars migratiebeleid: verdragen afgesproken

2.4. VS en migratiebeleid, ca 1850


WASP’s: White Anglo-Saxens Protestants

• Gezien als afstammelingen eerste kolonisten

Nieuwe groepen immigranten: Ieren, Duitsers, Oost- en Zuid- Europeanen, Polen, Russen, Italianen,

• Nt Anglo-Saxen: dus beschouwen als behorend tot een ander ras door WASP’s

Bedreiging Amerikaanse maatschappij?

Concentratie in steden

• Bepaalde steden zeer sterke migratie, daartegen ontstaan oppositie-verenigingen

Ongereguleerde migratie omwille van economische belangen

• Zvm goedkope arbeidskrachten aantrekken, enigszins gereguleerd, maar eerder o/niveau


v/staten

‘Regulering’ op niveau van de staten tot ca. 1880

2.4.1. Chinese migratie naar de VS


Chinese migratie neemt toe vanaf ca. 1849 – California Gold Rush

Tussen 1850 en 1882 : 250.000 Chinezen migreren naar VS

• Vooral migratie na akkoord met de VS (1868) rond goedkope arbeid en handel


• Toch bleven er anti-chinese gevoelens bestaan
• Railroad af à chinezen vallen z werk & op zk n andere sectoren, lonen i/W-VS daalden sterk

Vijandigheid ten aanzien van Chinezen

• Schuld voor Amerikaanse werkloosheid


• Onhygiënische en overbevolkte wijken
• Niet aangepast aan Amerikaanse maatschappij

154
• Uitbraken van geweld
• Impact op manier van leven: Chinatowns
o Ze voelden de vijandigheid en gaan zich dus samen vestigen

Beïnvloeding nationale politiek & restricties op Chinese immigratie

1882: Chinese Exclusion Act

• Legt verbod o/migratie v/e volledige etnische groep


• Wordt model voor anti-immigratiewetgevingen VS

Geweld stopt niet: Rock Springs Massacre: 28 Chinese mijnwerkers gedood door witte mannen

2.4.2. Nieuwe immigratiewetten


Bureau of Immigration (1891)

• Initieel bezig met tegenhouden Chinese immigranten

Ca. 1900:

• ‘minder kansen’
• Neergang economie
• ‘cultureel bedreigend’ volgens WASP’s

1921: Emergency Immigration Act

• Quota op basis van herkomst

1924: Immigration Act

• Verbod op Aziatische immigratie

2.5. Europa: een liberaal migratiebeleid?


19e eeuw als periode van minimale staatsinterventie mbt migratie?

• Laissez-faire?
• Meer experimenteerfase
o Nationale staten probeerden vorm te geven aan migratiebeleid, deze staten hingen ook
af v/andere factoren, waren nog nt zo sterk à leidt tot vrije bewegingen dan de
intenties v/d centrale overheid
• Implementatie beleid
• Ad-hocmaatregelen

155
2.6. Migratie en het jonge België
België ontstaat als een liberale staat met een liberale grondwet

Bescherming van het territorium tegen bedreigingen => opstellen van migratiebeleid

2.6.1. Eerste Belgische Vreemdelingenwet


1834: uitzetting dertigtal vreemdelingen oogst kritiek, want betrokken bij poli conflicten à bleek nt
zo te zijn

• Opkomst vraag, wanneer sturen we vreemdelingen weg?

Ontwerp Eerste Belgische Vreemdelingenwet: “Loi concernant les étrangers résidant en Belgique”

• Heel vaag initieel

2.6.2. Bekommernissen van het Belgische migratiebeleid


Beschermen van Belgen in het buitenland

België in de 19e eeuw = meer een emigratie- dan een immigratieland

Wederdienst: als wij migranten goed behandelen, behandelen ze onze Belgen i/h
buitenland ook goed

2.6.3. Immigratie naar België

2.6.4. Bekommernissen v/h Belgische migratiebeleid


Bewaren openbare orde

156
• Buitenlandse criminelen
• Politiek activisten (bv. Karl Marx in 1848) (bang van sossen)
• Vluchtelingen (bv. Communards 1871): bijna als criminelen beschouwd, angst anarchisten,
communisten, socialisten

Overheidsuitgaven limiteren

• Buitenlandse armen en vagebonden

Gastvrij land?

• Uitzettingen: nee, andere zaken er was maar een beperkt budget, liberale waarden werden wel
beschermd

2.6.5. Twee periodes in Belgische migratiebeleid


1840-1861:

• ‘brutaal’, want vaag en breed interpreteerbaar


• MAAR: reikwijdte migratiebeleid?
• Sûreté Publique beperkt, afhankelijk van lokale besturen
• Technische problemen: impact op sociale realiteit?

1861-1914:

• Buitenlanders welkom indien niet schadelijk voor nationale, economische of politieke belangen
• Nog ‘liberaler’ omwille van afschaffing verplichting paspoorten
o Moesten zich nog steeds knn identificeren bij grens oversteken
• Einde aan die vrijheid in 1914

2.7. Samenvatting
Migratiebewegingen in de 19e eeuw veranderen door de structurele transformatie van de economie,
de industrialisering en de uitbreiding van transport- en communicatiemiddelen

Migratiebeleid krijgt een andere invulling door de opkomst van de natiestaten

• Ontstaan nationale immigratiewetten VS


• Laissez-faire migratiebeleid of adhoc-maatregelen in 19e-eeuws Europa

157
0. Vrouwenbewegingen: een intro
8 juni 1913: dood van vrouwenactiviste Emily Davison onder het paard van Koning George V

Davison was een lid van de Suffragettes, de Britse vrouwenstemrechtbeweging van de late 19de- vroeg
20ste eeuw

• WSPU: onderdeel Suffr. radicaler

De spectaculaire actie van Davison toont hoe vrouwenactivisten gefrustreerd waren met het gebrek
aan succes van meer conventionele acties

• Voor vrouwen geen vreedzame mogelijkheden meer om gelijkheid op te eisen

De vrouwenbeweging: een lange, complexe strijd tegen de beperking van vrouwen in de huiselijke
sfeer

• Stemrecht, baas eigen lichaam (abortus, anticonceptie), zelfde rechten i/huwelijk, jobs,
• Vandaag: nog steeds ongelijkheid (glazen plafond bv, loonkloof)

1. De eerste golf (c.1800 – c.1930)


1.2. Vrouwenbeweging 1800-1850
Vanaf 1820: oprichting van vrouwelijke bewegingen: strijden zowel voor hun emancipatie als voor
andere onderdrukte groepen

• Pamfletten, manifestaties, spreken openbare ruimtes


• Ook rol spelen einde slavernij bv, andere minderheden

Wettelijke bescherming van het patriarchaat in de vroege 19de eeuw: vrouwen worden als “permanent
minderjarig” beschouwd

• Getrouwde vragen: toestemming vragen man voor alles (job, bankrekening), mannen recht op
kinderen toezicht

Verandering in de rol van vrouwen met de Industriële Revolutie: verliezen economische macht,
opsluiting van bourgeois vrouwen in de privésfeer, economisch afhankelijk

• Geen contact met andere mensen, gezinnen, vrouwen

Toch à opkomst van nieuwe vormen van vrouwelijk activisme in deze bourgeois netwerken

158
1.3. Vrouwen en christelijk activisme
Heropleving van vrouwelijk activisme tijdens de Amerikaanse religieuze opflakkering

Actief tegen prostitutie (American Female Moral Reform Society, 1834), en tegen
slavernij (abolitionisten)

• Door mannelijk misbruik: sekswerkers in slechte omstandigheden


• Contradicties: tegen slavernij, maar raciale segregatie steunen, afro-
amerikaanse vrouwen mochten nt de bewegingen joinen
• Bleven zelf wel voor de kinderen zorgen, thuis blijven, nog nt echt
feministisch à delen wel met die mannen de zekerheid, ze zijn elite
(bourgeoisie)

Geworteld in het geloof in een vrouwelijke biologische andersheid: als moeders worden vrouwen als
meer moreel en zorgzaam beschouwd

1.4. Het begin van eerste golf feminisme


2de helft van de 19de eeuw: opkomst van een netwerk van feministische verenigingen in het Westen,
vooral in de bourgeoisie

Scheiding tussen feministische eisen (toegang tot het werkveld, sociale gelijkheid, controle over hun
lichamen, politieke rechten) en andere sociale bewegingen

• Bourgeoisie vrouwen: zien nt dat zij voor versch doelen strijden dan andere vrouwen die nt
i/elite zitten

Strijd tegen de “aparte sferen”: “we woonden allemaal in poppenhuizen en ik wilde graag de echte
wereld in”

1.5. Opleiding en arbeid


Strijd voor het verwerven van rechten om uit de privésfeer te stappen: toegang tot opleiding,
werkveld, eigendomsrechten om hun onafhankelijkheid te garanderen, door bourgeois vrouwen

Successen van vrouwenverenigingen: Vanaf 1864: toegang tot universiteit (Zurich)

• Ze blijven een beperkte minderheid, omring door regels te volgen, achteraan plaatsnemen,
vergezeld w’n door een man, sluier dragen …

Vrouwen kunnen vooral een opleiding in onderwijs en geneeskunde volgen: wordt gezien als gepast
voor hun “moederlijke” natuur

159
• Paste bij Victoriaanse waarden: makkelijker voor vrouwen om voor andere vr te zorgen

1.6. Huwelijkshervorming
Strijd tegen het wettelijke toezicht van de man over zijn vrouw en zijn controle over haar carrière en
eigendommen

• Vrouwen trouwen nt om meer rechten te behouden

Strijd voor gelijke eigendomsrechten tussen de partners is controversiëler: bedreiging dat vrouwelijke
eigenaars actieve burgers kunnen worden

• Uitdaging v/concept aparte sferen: vrouwelijke controle over huiselijke sfeer gezien als
compensatie voor afwezige vrouwelijke politieke rechten
• 19de eeuwse poli stelsels gekenmerkd door beperkt kiesrecht, eigendom speelde hier rol bij:
eigendomsrechten tegenhouden, want anders risico op stemrecht

Strijd voor de controle van vrouwen over hun eigen lichamen: de strijd voor “vrijwillig moederschap”
(de mogelijkheid voor vrouwen om te beslissen om kinderen te hebben) wordt de enige manier voor
vrouwen om hun seksuele leven te controleren

• Mannelijke seksualiteit: actief >< vrouwelijk: passief à seks = voor vrouwen om kinderen, nt
voor plezier à argument ‘beslissen wanneer kinderen’ om controle over eigen lichaam te
krijgen
• Geen steun anticonceptie: enkel ‘kiezen wanneer en hoeveel kinderen’ kon tellen als argument

Stichting van instellingen om mishandelde vrouwen te beschermen

1.7. Vrouwenstemrecht
In de jaren 1850: gezien als een te radicale uitdaging van de maatschappelijke orde

• Ging sterk in tegen concept aparte sferen à anders hele beweging i/discrediet brengen
• Eerder strijden voor verbetering economische, sociale, wettelijke toestand vrouwen ipv
toegang directe politieke rechten

Begin c. 1865 in de UK, met de uitbreiding van mannelijk stemrecht, een lange strijd (tot 1928)

Radicalisering: 1905, stichting van de Women’s Social and Political Union, met spectaculaire acties:
aanvallen op openbare eigendom, hongerstakingen,…

• Motto: stemmen voor vrouwengelijkheid of de dood

160
• Ten eerste professionalisering v/militanten tactieken (uniformen, spandoeken, muziekkorps om
herkenbaar te worden en meer kracht te zetten)
• Radicalisering v/acties: aanvallen plegen o/eigendommen, vensters breken openbare
gebouwen, stembussen i/brand steken, suffragettes worden opgepakt
• Gevangenis: vrouwen i/hongerstaking

Een gemediatiseerde strijd, een uitdaging van de zogenaamde “passiviteit” van vrouwen

1.8. Samenvatting: de eerste golf


Beperking van vrouwelijke onafhankelijkheid in de 19de eeuw:

• Wettelijke bescherming van het patriarchaat


• Geloof in de aparte sferen theorie
• Opsluiting van bourgeois vrouwen in hun huizen, en beperking van hun contacten met de
buitenwereld

In de loop van de 19de eeuw zal bourgeois vrouwelijk activisme opduiken:

• Binnen christelijke verenigingen tegen slavernij en voor de “redding” van “gevallen vrouwen”
• Voor de toegang van vrouwen tot het onderwijs en het werkveld
• Voor vrouwelijke rechten op hun intimiteit
• Voor het stemrecht

Eerste golf feminisme blijft de zaak van gegoede vrouwen die weinig aandacht hebben voor de eisen
en noden van minder geprivilegieerde vrouwen

2. De tweede golf (c. 1950- c. 1970)


2.1. Vrouwen i/d naoorlogse periode
Vrouwen stemrecht België: 1947

Een achteruitgang van feminisme na WOII

Naoorlogse periode: wijdverbreide wil voor een terugtrekking tot “normaliteit”: periode van materieel
comfort, conformisme en conservatisme:

• Baby-Boom (c. 1945-1964): verhoging van geboortecijfers


o Minder kinderen gebaard gedurend de oorlog, cijfers stijgen enorm na de oorlog
• 1945-1973: economische welvaart: veel gezinnen kunnen met één loon leven

161
Koude Oorlog: de “traditionele familie”, een bescherming tegen de “rode bedreiging”

• Vader als kostwinner, moeder als huisvrouw met liefst één a twee kinderen à kernidee
beschermen

Door media en reclame: opkomst van het ideaal van de “huisvrouw”: een “moderne huisengel”
omringd door stofzuigers, wasmachines, koelkasten, enz

• Huisengel: toegewijd aan familie, goede huisvrouw

2.2. De tweede sekse (1949)


Simone de Beauvoir (1908-1986): Franse intellectueel, gezellin van Jean-Paul Sartre

Op welke vraag probeert De Beauvoir te antwoorden?

“Wat is een vrouw?”: moment dat zij aan haar boek begint te schrijven zijn theorieën over verschil
geslachten nt meer relevant of valide

• Mensheid wordt voornamelijk als mannelijk beschouwd: ze zijn vrouwen omdat ze geen
mannen zijn, ze zijn de anderen

Wat is het grootste maatschappelijk verschil tussen de geslachten, volgens haar?

• De man is de maat van de mensheid, de “Ene”, en de vrouw de incarnatie van de “Andere”

De Beauvoir maakt een vergelijking tussen vrouwen en andere onderdrukte groepen. Welke? Wat zijn
de verschillen tussen vrouwen en deze ”marginalen”?

• Joden, gekoloniseerde mensen, proletariërs, Afrikaans-Amerikanen delen een cultuur, een


verleden. Vrouwen zijn solidair met de mannen van hun eigen groep/cultuur
• Daarom nooit i/ staat geweest tot grootschalige revolutie

2.2.1. Simone De Beauvoir (1908-1986)


1949: publicatie van “De Tweede Sekse”: een mijlpaal in de geschiedenis van feminisme

“Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt tot vrouw gemaakt”

Man is de norm, standaard

Het geslacht is een sociale constructie

Zowel schandaal als bestseller, een van de eerste stappen in de tweede golf

162
2.2.2. Betty Friedan (1921-2006)
1963: publicatie van de “Feminine Mystique”: een groot deel van huisvrouwen is ongelukkig

• De “Feminine mystique” (het ideaal van de naoorlogse huisvrouw) verdrukt de emoties van
vrouwen
• Vrouwen hebben hun eigen ambities afgezworen
• Vrouwen zien hun frustraties als persoonlijk falen, niet als het gevolg van een structurele
ongelijkheid tussen geslachten, moeten eindeloos geduldig zijn
o Geen plek waar huisvrouwen met frustraties naartoe zijn à ze denken nt goed
aangepast aan familie, nt goed genoeg als huisvrouw >< terwijl het ligt aan ongelijkheid

2.3. Radicaal feminisme


Jaren 60: tijd van politieke spanningen: dekolonisatie, civil rights, terrorisme

Start van baby-boomers aan de universiteit: bewegingen van Nieuw Links: libertaire, pacifistische
beweging

• Strijden tegen conservatisme v/ouders, tegen traditionele familiepatroon

Radicaal feminisme: zien patriarchaat als de basisvorm van onderdrukking

• Oudste, meest elementaire vorm v/onderdrukking: alle vormen onderdrukken zijn gevolgen
v/patriarchale maatschappijstructuur
• ‘Mannen heersen over vrouwen, en klein deel mannen heersen over de wereld’
• Steken vrouwelijke accessoires in de fik: manier om vrouwen te onderdrukken

”Het persoonlijke is politiek”:

• Belang v/vrouwenrechten als een legitieme strijd


• Vrouweneisen (abortusrecht, contraceptie) zijn legitieme politieke strijden
• Levenskeuzes zijn politiek: wordt bewust de keuze om met vrouw te gaan leven
• Een finale uitdaging van de aparte sfeertheorie: het privéleven en het vrouwelijke lichaam
worden belangrijke politieke onderwerpen

2.4. Samenvatting: De Tweede Golf


De naoorlogse periode wordt door een achteruitgang van feminisme gekenmerkt:

• Toegang van vrouwen in het Westen naar het stemrecht


• Wil van een terugkeer naar “normaliteit”
• De kernfamilie als een “bescherming” tegen het “rode gevaar”

163
Betty Friedan en Simone de Beauvoir maken provocerende stellingen over de vrouwelijke toestand:

• Het geslacht is een sociale constructie, en vrouwen worden als de “absoluut andere”
beschouwd
• Veel naoorlogse, gegoede huisvrouwen voelen zich ontevreden, ongelukkig en
• onderdrukt binnen de maatschappelijke rol die voor hen wordt voorzien

De jaren ‘60 brengen een nieuwe vorm van feminisme

• Het beschouwt het patriarchaat als de “basisvorm van onderdrukking”


• “Het persoonlijke is politiek”: de privésfeer is een belangrijk onderwerp van politieke strijden
en debatten

2.5. Conclusie
De toegang van vrouwen tot nieuwe rechten gebeurt in verschillende “golven”: een zekere
achteruitgang en/of desinteresse volgt op periodes van intensiever vrouwenactivisme

Het sociale en/of biologische verschil tussen geslachten blijft een langdurig onderwerp van debatten.
De zogenaamde “vrouwelijke” deugd- en zorgzaamheid kan ook gebruikt worden om een meer actieve
rol voor vrouwen te verdedigen

Vrouwenactivisten moe(s)ten strijden om de stemmen en vraagstukken van vrouwen (controle over


hun lichamen, hun seksualiteit, gelijkheid in huwelijk enz) politiek legitiem te maken

164

You might also like