Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 8

CENTRAAL EXAMEN: GESCHIEDENIS

LEERSTOF CENTRAAL EXAMEN: Geschiedenis


 TIJDVAK 5: Kenmerkende Aspecten & Theorie
 TIJDVAK 6: Kenmerkende Aspecten & Theorie
 TIJDVAK 7: Kenmerkende Aspecten & Theorie
 TIJDVAK 8: Kenmerkende Aspecten & Theorie
 TIJDVAK 9: Kenmerkende Aspecten & Theorie
 TIJDVAK 10: Kenmerkende Aspecten & Theorie
 BRITSE RIJK, DUITSE RIJK, NEDERLAND TIJDENS WERELDOORLOGEN
KENMERKENDE ASPECTEN: TIJDVAK 5 [1500-1600]
TIJD VAN ONTDEKKERS & HERVORMERS: VROEGMODERNE TIJD

 HET BEGIN VAN DE EUROPESE EXPANSIE OVERZEE


 Tot 1452: specerijen worden naar Europa gebracht vanuit Azië via Byzantijnse Rijk (huidige Turkije).
1452: Ottomanen veroveren Byzantijnse Rijk. Europeanen konden niet meer langs Turkije voor de
specerijen uit Azië -> zochten zeeroute. Stimuleert nieuwe ontwikkelingen o.a. navigatie. Uiteindelijk
route om Afrika heen -> Portugal bouwt factorijen (handelskantoren) voor opslaan handelswaar.
 1492: Columbus wil kortere route naar Indië en vaart via de Atlantische Oceaan -> komt uit in
Amerika. Conquistadores nemen het land van Azteken en Inca’s over (kolonisatie), maar door ziektes
sterven de volkeren uit. Arbeidskrachten nodig: ontstaan (trans-Atlantische) slavernij.
 Karveel, Columbus, India, Amerika

 HET VERANDERENDE MENS- & WERELDBEELD DOOR DE RENAISSANCE


 Renaissance: herleving van de klassieke oudheid (in Italië vanaf de twaalfde eeuw). Hierdoor kwam
er meer aandacht voor het leven op aarde -> nieuw mens- en wereldbeeld: geen soberheid van de
kerk (memento mori, ‘gedenk te sterven’), maar genieten van het leven (carpe diem, ‘pluk de dag’);
God wordt minder belangrijk, maar is nog steeds erg belangrijk; meer aandacht voor individu en
zelfontplooiing: kunst (bestuderen anatomie voor realisme) en argumenten (in plaats van overnemen
kennis). Door kruistochten kwam meer kennis van de Grieken en de Romeinen (bewaard door
Arabieren) in Europa à dogma’s (= aangenomen kennis) wordt niet langer geaccepteerd -> ontstaan
wetenschappelijke methode.
 Kunstenaar, Individu, Observatie, Experiment

 DE HERNIEUWDE ORIËNTATIE OP DE OUDHEID


 Italiaanse steden (Florence, Pisa, Genua, Luca en Venetië) worden rijk door handel met
specerijenhandel. Door gebrek aan centraal bestuur geen burgers die (veel) belasting moeten
betalen. Hierdoor: veel rijkdom. Idealiseren eigen verleden: oriëntatie op Grieks-Romeinse Rijk.
Klassieke teksten bestudeerd door humanisten -> oudheid vormde basis voor kunst (schilderijen,
architectuur, beeldhouwwerken), literatuur en wetenschap (zie KA19).
 Humanisme, Namen uit Griek-Romeinse Tijd

 DE PROTESTANTSE REFORMATIE
 Bestudering klassieke oudheid -> bestudering oorspronkelijke Bijbelteksten (o.a. Oudgrieks). Door
onderzoek bleek dat de Latijnse vertaling fouten bevatte. Ook andere kritiek kerk: afwijking van de
leer van de Bijbel, zoals bleek uit corruptie, rijkdom, verkoop van geestelijke zaken en rol van
priester. Nieuwe beweging, reformatie, wil het christelijk geloof terugbrengen naar oorspronkelijke
vorm. Martin Luther en Johannes Calvijnwillen kerk hervormen, maar mislukt; de kerk is bang om
macht te verliezen. Uiteindelijk: splitsing (westelijk) christendom in twee stromingen: rooms-
katholicisme (wil kerk niet hervormen) en protestantisme (hervormde kerk).
 Luther, Calvijn, Vertaling van Bijbel, Aflaat

 HET CONFLICT IN DE NEDERLANDEN, EN STICHTING VAN EEN NEDERLANDSE STAAT


 Door erving krijgt een adellijke familie (de Habsburgers) de macht over de zeventien Nederlandse
gewesten (in huidig Nederland, België en Luxemburg). Karel V en zijn zoon Filips II probeerden de
Nederlanden te centraliseren d.m.v. Raad van State, Staten-Generaal etc. Verzet van drie
bevolkingsgroepen: edelen (willen hun macht niet verliezen door centralisatie), burgers (willen
stedelijke privileges niet verliezen), protestanten (willen niet vervolgd worden omdat ze niet katholiek
zijn)
 Willem van Oranje (man van adel) komt in opstand tegen centralisatie en vervolging protestanten.
Hertog van Alva vermoordt vele edelen → Nederlandse opstand (1568). Filips II komt in geldnood.
Noordelijke gewesten sluiten Unie van Utrecht (oproepen Filips II om te stoppen met oorlog);
zuidelijke gewesten sluiten Unie van Atrecht (sluiten zich aan bij Filips II). Noordelijke gewesten
maken daarna Plakkaat van Verlatinghe (1581; erkennen Filips II niet meer als landheer) ->
onafhankelijkheid. 1588: ontstaan Republiek der Verenigde Nederlanden. Ten slotte wordt de Vrede
van Münster (1648) gesloten: Spanje erkent de Republiek als onafhankelijk.
 Protestanten, Vrijheid van Religie, Opstand tegen Centralisatie, Vervolging van protestanten
KENMERKENDE ASPECTEN: TIJDVAK 6 [1600-1700]
TIJD VAN REGENTEN & VORSTEN: VROEGMODERNE TIJD

 BEGIN VAN EEN WERELDECONOMIE


 1602: oprichting VOC -> krijgt handelsmonopolie in Azië. Specerijen vervoerd naar Amsterdam om
daar verkocht te worden. Hierdoor ontstaat het handelskapitalisme: zoveel mogelijk winst maken
d.m.v. handel. In Amerika en Afrika WIC voor kolonies: verhandeling van Afrikanen (tot slaaf
gemaakten) voor geld.
 Driehoekshandel, Wereldeconomie, Plantage

 DE BLOEI IN STAATKUNDING, ECONOMISCH & CULTUREEL OPZICHT VAN DE NEDERLANDSE


REPUBLIEK
 De Republiek naar buiten toe eenheid, maar ieder gewest regeert zichzelf (= behouden van privileges;
zie KA22). Door grotendeelse afwezigheid feodale stelsel en adel: rijke burgers (regenten) besturen
gewesten. In Staten-Generaal: besluiten over een aantal centrale onderwerpen. Stadhouder:
benoeming regenten en opperbevelhebber leger. Raadpensionaris: contacten buitenland. Staten-
Generaal beslist alle buitenlandse politiek. Amsterdam groeide met dank aan de val van Antwerpen
en de gewetensvrijheid (= vrijheid van meningsuiting) die heerste. In combinatie met
(buiten-)Europese handel: veel welvaart
 VOC, Indonesië, Specerijen

 VORSTEN STREVEN NAAR ABSOLUTE MACHT


 Vorsten willen staat verder centraliseren: streven naar absolute (= onbeperkte) macht. Om dit te
rechtvaardigen, droit divin/goddelijk recht (= een vorst is alleen verantwoordelijkheid verschuldigd
aan God en niemand anders). Hiervoor moet macht edelen verder ingeperkt worden. Frankrijk
centraliseert o.l.v. Lodewijk XIV. Na een machtsstrijd wordt Engeland een constitutionele monarchie.
 Lodewijk XIV, De Zonnekoning, Paleis v/ Versailles, Droid Divin

 WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE
 Door ontstaan wetenschappelijke methode werden veel begin 1600 veel ontdekkingen gedaan =
wetenschappelijke revolutie. Verandering werkwijze: ratio, eigen waarnemingen/Empirisme,
observatie en experimenten. Gevolgen: betere kennis over het heelal, hulpmiddelen voor
wetenschappelijk onderzoek (microscoop etc.), ontstaan verlichting (uitleg van natuurverschijnselen
mogelijk zonder God -> bestaat God wel?)
 Wetenschapper (17e Eeuw), Experiment, Empirisme & Rationalisme
KENMERKENDE ASPECTEN TIJDVAK 7 [1700-1800]
TIJD VAN PRUIKEN & REVOLUTIES: VROEGMODERNE TIJD

 RATIONEEL OPTIMISME & “VERLICHT DENKEN” TOEGEPAST OP ALLE TERREINEN VAN DE


SAMENLEVING
 Wetenschappelijke revolutie: vertrouwen in het denken van mensen neemt toe -> Verlichting: kritisch
denken over godsdienst en maatschappij (sociale standen etc.). Filosofen nemen aan dat denken
leidt tot minder bijgeloof en rationelere keuzes -> betere samenleving (= rationeel optimisme). Minder
noodzaak voor religieuze verklaring -> opkomst van atheïsme & deïsme. Geloof in maakbaarheid
samenleving.
 Belangrijke denkers: Voltaire: godsdienstvrijheid, geen staatsreligie. Rousseau: volkssoevereiniteit
(= een volk bepaalt over het eigen lot en grondgebied) en beschermen grondrechten. Sociale
verhoudingen: Gelijkheid en vrijheid (door beschermen grondrechten + nattuurrechten). Smith: vrije
markteconomie (mensen maken rationele, economische keuzes; geen bemoeienis staat).
Montesquieu: trias politica (wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht gescheiden).
 John Locke (Verlichter), Diderot, Montesquieu, Grondwet, Gelijkheid, Rationeel Optimisme,
Natuurrechten

 VERLICHT ABSOLUTISME (ANCIEN REGIME + VERLICHTE-IDEOLOGIE)


 Door Verlichting -> kritiek op ancien régime (= standenmaatschappij waarin de vorst alle macht
heeft). Om voort te blijven bestaan, hervormden sommigen vorsten hun bestuur -> verlicht
absolutisme: de vorst heeft nog steeds alle macht, maar invoeren van bepaalde verlichtingsideeën
(bijv. godsdienstvrijheid, ophef van censuur, etc.) = “alles voor het volk, niets door het volk”. Pruisen
o.l.v. Frederik II: invoering verlicht absolutisme. Frankrijk o.l.v. Lodewijk XVI: vasthouden aan ancien
régime en absolutisme.
 Frederik de Grote, Catherina de Grote, Jozef II, Onderwijs, “In het belang van het volk”

 DE DEMOCRATISCHE REVOLUTIES MET ALS GEVOLG DISCUSSIES OVER DE MAATSCHAPPIJ


 Eerste democratische revolutie: Amerikaanse revolutie: Oneens met Britse regering.
Onafhankelijkheidsverklaring: geïnspireerd door verlichtingsidealen (o.a. Locke). Grondrechten,
zoals vrijheid, mensenrechten beschermd als grondrechten (Bill of Rights). Invoering trias politica
(scheiding wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht).
 Democratische revoluties in Europa: Franse revolutie. Veroorzaakt door hongersnood, ongelijkheid
tussen standen, gebrek aan snelle en efficiënte regeringsbesluiten -> bestorming van Bastille (1789)
en einde absolutisme Lodewijk XVI + invoering constitutionele monarchie. Grondrechten vastgelegd
in Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger. Interne onrust -> revolutie mislukt. Napoleon
grijpt macht en voert een dictatuur in.
 Grondwet, Radicalen, Jakobijnen (Hervormings-beweging)

 UITBOUW VAN DE EUROPESE OVERHEERDING, EN OPKOMST VAN ABOLITIONISME, TRANS-


ATLANTISCHE SLAVENHANDEL EN PLANTAGE-KOLONIËN
 Vanaf 1700: groei Europese expansie overzee (zie KA18). Groei trans-Atlantische slavenhandel: (i)
Afrikaanse bevolking tot slaaf gemaakt; (ii) vervoerd naar koloniën in Amerika (in het geval van de
Republiek: Suriname) om te werken op plantages (plantagekoloniën); (iii) opbrengst plantages
vervoerd en verhandeld in Europa. Door Verlichting en christelijke waarden: abolitionisme (=
stroming die strijdt tegen slavernij en slavenhandel) -> afschaffing slavernij in de 19e eeuw. Op
Curaçao (1795): Tula (tot slaaf gemaakte) gebruikt beide argumenten tegen Nederlandse
slavenhouders en komt in opstand -> wordt vermoord, opstand neergeslagen
 Plantage, Slavernij, Abolitionisme, Anti-Slavernij, Propoganda
KENMERKENDE ASPECTEN: TIJDVAK 8 [1800-1900]
TIJD VAN BURGERS & STOOMMACHINES: MODERNE TIJD

 DE INDUSTRIËLE REVOLUTIE DIE BASIS LEGDE VOOR DE INDUSTRIËLE SAMENLEVING


 Industriële revolutie: vanwege technologische vooruitgang en mechanisering van de productie ontstaat
massaproductie. Machines zorgen voor snelle en grootschalige productie. Oorzaken: meer winst, door
agrarische revolutie minder mensen nodig op het land. Overgang van agrarisch-stedelijke samenleving
naar industriële samenleving (= meeste mensen werken in de industrie en wonen in een stad). Sociale
gevolgen: einde standenmaatschappij, ontstaan klassenmaatschappij (= plaats in de maatschappij
bepaald door economische positie; meer geld = betere positie).
 Fabrieken, Industrie, Technologische Vooruitgang, Mechanisering

 VOORTSCHRIJDENDE DEMOCRATISERING
 Grootste gedeelte negentiende eeuw: censuskiesrecht (= kiesrecht op basis van betaalde belasting; alleen
rijke burgers konden dit betalen). Er was dus een parlementair stelsel (= een parlement maakt wetten),
maar géén democratie. Gedurende negentiende eeuw in Nederland: census steeds verder verlaagd. Twee
groepen willen verbreding kiesrecht: socialisten (algemeen kiesrecht, waardoor ook armen en arbeiders
konden stemmen; ingevoerd in 1917) en feministen (willen kiesrecht voor vrouwen; mogen in 1917 niet
stemmen, maar wel gekozen worden, vanaf 1919 algemeen vrouwenkiesrecht).
 Verkiezingen, Verkiezingscampagne

 OPKOMST VAN EMANCIPATIEBEWEGINGEN


 Groepen strijden voor rechten = emancipatiebewegingen. In Nederland drie belangrijke: (i) rechten voor
arbeiders: verbeteren leefomstandigheden en woningen (met politieke hulp van socialisten en
sociaaldemocraten); schoolstrijd: christenen (met name katholieken en orthodoxe protestanten) willen net
als openbare scholen geld van de overheid (met politieke hulp van de ARP, de eerste confessionele partij);
feminisme: verkrijgen van kiesrecht en andere rechten (zoals recht op onderwijs; belangrijk voorbeeld:
Aletta Jacobs)
 Socialisme, Arbeiders, Feminisme

 DISCUSSIES OVER “SOCIALE KWESTIES”


 Door ontstaan industriële maatschappij -> migratie naar de stad. Veel problemen in arbeiderswijken:
slechte huizen, ziekten, criminaliteit. Hierdoor: ontstaan sociale kwestie (= discussie over slechte woning-
en werkomstandigheden van arbeiders). Verschillende oplossingen mogelijk: particuliere liefdadigheid
voor armen, geen overheidsingrijpen (liberalen). Anderen radicaler: ingrijpen overheid -> afschaffen
kinderarbeid, verbeteren woonomgeving (socialisten); inperken kapitalisme (conservatieven,
confessionelen)
 Omschrijving Arbeiderswoningen & Werkomstandigheden

 DE MODERNE VORM VAN IMPERIALISME VERBONDEN MET INDUSTRIALISATIE


 Door industriële revolutie -> Europese landen veroveren van binnenlanden in plaats van alleen vestigen in
kunstgebieden. Geen handel met Afrika en Azië, maar totale overheersing van beide continenten (=
modern imperialisme). Hiervoor zijn er drie redenen: meer grondstoffen voor Europa; (ii) betere
communicatie met en vervoer tussen kolonisatoren en kolonie; (iii) idee dat Europa buitenlandse, niet-
witte volken moest ‘opvoeden’ en kerstenen (= combinatie van nationalisme en wit superioriteitsgevoel) ->
Azië veroverd, Afrika verdeeld in invloedssferen
 Indonesië, Grondstoffen, “White Men’s Burden” (Witte mensen controle over andere etniciteiten)

 DE OPKOMST VAN POLITIEK-MAATSCHAPPELIJKE STROMINGEN


 Liberalisme: volk bestaat uit individuen à individuele vrijheid, grondwet, geen bemoeizucht overheid
(maar wel discussie over ingrijpen sociale kwestie). In 1848 in Nederland (en andere Europese landen)
succes: grondwet van Thorbecke (= huidige Nederlandse grondwet) ingevoerd
 Nationalisme: volk bestaat uit één massa met dezelfde taal, geschiedenis en cultuur. Doel was het vormen
van een natiestaat. Eenheid volk > vrijheid individu. Zorgde in de negentiende eeuw voor eenwording
Italië (1870) en Duitsland (1871), maar ook spanningen in de twintigste eeuw (Servische nationalisten
willen onafhankelijk worden van Oostenrijk) –
 Socialisme: volk bevat grote groepen armen en arbeiders -> gelijkheid. Discussie tussen socialisten
(gelijkheid arbeiders en rijken door revolutie) en sociaaldemocraten (gelijkheid door democratische
hervormingen). Succes in 1917: algemeen mannenkiesrecht
 Conservatisme: volk bestaat uit verschillende groepen gelovigen. Adel, kerk en monarchie moet leiding
hebben. Ook moeten religieuze (bijzondere) scholen dezelfde rechten hebben als openbare scholen ->
bereikt in 1917 - Feminisme: wil algemeen vrouwenkiesrecht: bereikt in 1919
 Kenmerken van Politiek-Maatschappelijke Stromingen
KENMERKENDE ASPECTEN: TIJDVAK 9 [1900-1950]
TIJD VAN WERELDOORLOGEN: MODERNE TIJD

 HET VOEREN VAN TWEE WERELDOORLOGEN


 Eerste Wereldoorlog veel spanning in EU. Twee samenwerkings machtsblokken: Duitsland en Oostenrijk-
Hongarije (centraal) en FR, GB en Rusland (geallieerden). Door moord op kroonprins Servië en ondersteuning
van machtsblokken ontstaat WOI. Duitsland voert tweefrontenoorlog met loopgravenoorlog in het westen en in
het oosten tegen Rusland. Later vrede met Rusland in ruil voor grond. Opstand in Duitsland van arbeiders.
Verdrag van Versailles Duitsland schuldig, herstelbetalingen en zwak leger.
 Tweede Wereldoorlog Hitler wil macht over EU en GB voert appeasement politiek. Vanaf 1939 gaat Hitler landen
veroveren. Weer groepen: geallieerden (VS, GB en SU) en asmogendheden (Duitsland, Japan en Italië).
Duitsland kan SU niet verslaan en op D-Day landen geallieerden in Normandië, waarmee de geallieerden
winnen.
 Centraal vs Geallieerden, Geallieerden vs Asmogendheden

 DE CRISIS VAN HET WERELDKAPITALISME


 Na WOI crisis en werkloosheid, korte periode van welvaartsstijging waarna de koersen hard daalden en
opnieuw crisis en werkloosheid geleid tot wereldwijde recessie vanwege wereldeconomie. Oorzaken Grote
depressie: direct= de beurs, indirect= overproductie. Crisisbestrijding: liberalen zeggen economie laten gaan
(maar regering niet consequent), 1933 New Deal zegt stimuleren van uitgaven. Duitsland en SU weinig crisis
door voorbereiding oorlog en afstoten kapitalisme. (Beurskrach)
 Werkeloosheid, Korte welvaartstijging  Beurskrach

 HET IN PRAKTIJK BRENGEN VAN DE TOTALITAIRE IDEOLOGIEËN: COMMUNISME, FACISME &


NATIONAALSOCIALISME
 Communisme = SU (Lenin en Stalin), alle controle, totale gelijkheid, Grote Terreur, collectivisatie , klasseloze
maatschappij, tegen kapitalisme en censuur
 Facisme = Italië (Mussolini), geweld, Romeinen = voorbeeld, nationalistisch
 Nationaalsocialisme = Duitsland (Hitler), nationalistisch, geweld, rassenleer, alleenheerschappij, censuur en
zekere vrijheid voor individu. Overeenkomsten: leven, denken en voelen van bevolking beheersen = totalitaire
beweging . Democratie is zwakte. Alles in de naam van ideologie.
 Kenmerken van Communisme, Facisme en/of nationaalsocialisme

 DE ROL VAN MODERNE PROPAGANDA- EN COMMUNICATIEMIDDELEN EN VORMEN VAN


MASSAORGANISATIE
 Propaganda en massaorganisatie (vakbonden, jeugdorganisaties, Hitlerjugend) groter door betere
bereikbaarheid en terugdringen analfabetisme. Moderne communicatiemiddelen zorgen voor betere
verspreiding. Voornamelijk in het interbellum. Ook totalitaire bewegingen gebruiken propaganda: allemaal
zwart-wit.
 Vakbonden, Hitlerjeugd, Interbellum, Terugdringing van Analfabetisme

 VERWOESTINGEN OP NIET EERDER VERTOONDE SCHAAL DOOR MASSAVERNIETIGINGSWAPENS EN


BETROKKENHEID VAN DE BURGERBEVOLKING BIJ OORLOGVOERING
 1ste WO = Voor het eerst tanks, granaten, kanonnen, gifgas etc. zorgt voor massavernietiging. Legers bestaande
uit dienstplichtigen en nationalisten. Burgers leven vaak in bezetting en zijn de dupe van blokkades = veel
hongersnood.
 2de WO = veel bombardementen en hongersnood. Genocide op joden, communisten etc. En SU ook veel
werkkampen etc. Mannen in bezette gebieden, gedwongen om te werken in Duitse fabrieken
 Benoeming van (nieuw) massavernietigingswapens

 RACISME EN DISCRIMINATIE DIE LEIDDEN TOT GENOCIDE, IN HET BIJZONDER OP DE JODEN


 Holocaust is genocide op Joden. Racisme en discriminatie staan hierin centraal. Hitler heeft antisemitisme en
behandelden de Joden slecht (eerst regels tegen Joden, later concentratiekampen en genocide). Kristallnacht
worden Joden geplunderd en beroofd. Ook andere groeperingen behoorden tot de genocide.
 Genocide op Joden, Antisemitisme, Lebensraum, Wannsee-Conferentie

 DE DUITSE BEZETTING VAN NEDERLAND


 Na bombarderen Rotterdam geeft NL zich over en vlucht Wilhelmina naar GB. Seyss-Inquart neemt regering NL
over. Duitsers hielden zich lang stil, maar anti-Duitsland gevoelens worden sterker. Februaristaking, april-
meistaking en landelijke spoorwegstaking tegen Duitsers. 1944 Hongerwinter. Ook in NL jodenvervolging. En
de Duitsers die een civiel bestuur (= Burgelijke Autoriteit =/ Militaair) wilde instellen zodat ze van Nederland een
“Nazi-Provincie” voor Duitsland wilden maken, en zij hoog in rassenleer stonden
 Rotterdam Bombardementen, Wilhelmina vlucht naar GB, Februaristaking, Hongerwinter
KENMERKENDE ASPECTEN: TIJDVAK 10 [1950-NU]
TIJD VAN TELEVISIE & COMPUTER: MODERNE TIJD

 BLOKVORMING & (ATOOM-)WAPENWEDLOOP


 Na WOII: twee grote machtsblokken -> Verenigde Staten (kapitalistisch liberalisme) en Sovjet-Unie
(communisme). Beide streven naar grotere invloed. Veel landen kiezen een van beide kanten; andere
landen kiezen geen van beide kanten (neutrale landen, met name in ex-kolonies). Tijd van
spanningen en wapenwedloop (atoombommen), maar geen direct conflict VS en SU = Koude Oorlog.
Wel soms indirect conflict: Vietnamoorlog. Europa verdeeld door IJzeren Gordijn: grens tussen
communistisch oosten en kapitalistisch westen. Na val Berlijnse Muur (1989): einde Koude Oorlog.
 Wapenwedloop, Blokvorming, Kenmerken van een v/d twee machtsblokken

 DEKOLONISATIE
 In WOII: Aziatische kolonies (o.a. Vietnam en Indonesië) bezet door Japan. Na WOII: willen geen
bezetter meer, maar onafhankelijk zijn + machtspositie Europese landen verzwakt door WOII ->
aanzet tot dekolonisatie. Oorlog tussen kolonisator (resp. Frankrijk en Nederland) tegen kolonie
(resp. Vietnam en Indonesië). Koude Oorlog heeft invloed: VS steunt vaak kolonisator (als ze
kapitalistisch zijn), SU vaak kolonies (als ze communistisch worden). Na 1945: einde westerse
hegemonie. Vanaf 1960: dekolonisatie in Afrika.
 Hegonomie, Oorlogen tussen kolonisatoren, Dekolonisatie in Afrika

 EUROPESE EENWORDING
 Na WOII: Europese landen verwoest door: (i) crisis wereldkapitalisme (KA39), (ii) toenemend
nationalisme (KA36) en (iii) Koude oorlog (KA45). Samenwerking in Europese Gemeenschap van
Kolen en Staal: door industrie van landen in de gaten te houden, kon gecontroleerd worden of er
wapens gemaakt werden -> voorkomen oorlog. Vanaf jaren 50: steeds verdere politieke en
economische samenwerking (ontstaan EEG). 1992: oprichten Europese Unie (verdrag van
Maastricht). Vanaf 2004: uitbreiding naar voormalige Sovjet-landen.
 Samenwerking van Europese samenwerking, Oprichting Europese Unie (Verdrag van Maastricht)

 TOENEMENDE WESTERSE WELVAART EN SOCIAAL-CULTURELE VERANDERINGSPROCESSEN


 Na WOII: ontstaan verzorgingsstaat. Vanaf 1960: hogere lonen. Welvaart stijgt vanwege economische
groei -> consumptiemaatschappij. Welzijn en zekerheid leidt tot sociaal-culturele veranderingen met
toenemende individualisering (minder afhankelijkheid). Door welvaart en babyboom na 1945: grote
groep jongeren -> ontstaan jongerencultuur. Door welvaart + culturele veranderingen -> meer
jongeren hebben langer en hoger onderwijs. Hierdoor: kritische houding -> wegvallen geloof en
traditie (secularisatie) + protesten tegen Vietnamoorlog, opkomst feminisme (Dolle Mina, strijd voor
abortus) en emancipatie seksuele minderheden (oprichting COC en afschaffen hogere leeftijd
seksuele consent niet-heteroseksuelen).
 Wegvallen van geloof & traditie

 PLURIFORME/MULTICULTURELE SAMENLEVINGEN
 Vanaf 1950: ontstaan multiculturele samenleving door: (i) dekolonisatie (mensen verhuizen vanuit de
ex-kolonie naar de kolonisator), (ii) arbeidsmigratie (door groeien economie -> meer werknemers
nodig -> migratie vanuit Zuid-Europa, Noord-Afrika en Turkije) en (iii) oorlog (opname vluchtelingen).
Hierdoor + sociaal-culturele veranderingen (KA48): ontstaan pluriforme samenleving: mensen met
verschillende normen, waarden, gewoonten en leefstijlen hebben een gelijkwaardige plaats in de
samenleving. Soms spanningen tussen traditionele en nieuwe normen en waarden.
 Verschillende Sociaal-culturele veranderingen, Mensen met verschillende cultuurelementen,
Spanning tussen traditionele waarden en normen

You might also like