Professional Documents
Culture Documents
Geschiedenis Samenvatting
Geschiedenis Samenvatting
Geschiedenis Samenvatting
EXAMEN GESCHIEDENIS
C. Tijdrekening
Overal nam het belang van de burgerij toe en groeide het verzet tegen het absolutisme.
De Franse revolutie was niet het einde van het Ancien Régime, maar wel het begin van
het einde. Na de Eerste wereldoorlog kwam er een definitief einde aan de
alleenheerschappij en kwamen er overal min of meer democratische systemen.
2
E. De Nieuwste tijd en de Eigen tijd vergelijken
De Nieuwste tijd was een breuk met het Ancien Régime
→ In die zin is de Franse revolutie geen breuk, maar eerder een symptoom
Oorzaak en gevolg: een gebeurtenis neemt plaats en hierdoor doet zich een andere
gebeurtenis voor.
Het bord viel en is daardoor gebroken.
Een gebeurtenis kan gevolgen hebben op korte, middellange of lange termijn.
Continuïteit en verandering:
Een situatie verandert niet= continuïteit (vb. Zwitserland werd neutraal en bleef
neutraal sindsdien, ook tijdens oorlogen e.d.)
Een situatie verandert wel= verandering/discontinuïteit (vb. Het Britse rijk werd steeds
groter, maar later dan werd het ook steeds kleiner)
3
G. Overgangen samenlevingen, situering en kenmerken
4
2. HET HISTORISCH REFERENTIEKADER: DE RUIMTE
A. Ruimtelijke begrippen
Centrum en periferie:
Centrum van een natie: waar de bestuurders zich bevinden.
• Luxueus vb. betere wegen e.d. (geven graag uit aan eigen comfort + tonen dat ze
geld hebben)
• Hoeft niet het midden van een natie te zijn
Periferie: alle gebieden rondom het centrum
• Hoe verder van het centrum hoe slechter het comfort vb. wegen
• Iedereen betaald belastingen, maar dat geld wordt vooral gebruikt in het
centrum= onvrede
Maritiem en continentaal:
Maritiem: handel over zee
• Goedkoper dan over land
• Zelfstandiger dan continentaal
• Als productie faalt hebben ze import om op terug te vallen
• Contact met andere gebieden (nieuws, kennis…)
• Portugal, Nederlanden, Italiaanse stadstaten
Continentaal: nadruk op productie
• Lastigere en duurdere import
• Productie faalt moeilijker om op import terug te vallen
Ruraal en stedelijk:
Ruraal: mensen op het platteland
• Conservatief, sociale controle (iedereen kent elkaar)
• Meerderheid mensen platteland
• Tijdens de industriële revolutie begonnen mensen naar de stad te trekken
Stedelijk: mensen in de stad
• Open- mind, minder sociale controle (kent niet iedereen)
• Nieuwe ideeën en vooruitstrevend
→ Groot verschil in denken, bestuur, mogelijkheid tot handel…
Lokaal, regionaal, nationaal, Europees, mondiaal:
• Lokaal: een klein gebied, gewoonlijk steden en gemeenten (eventueel provincie)
• Regionaal: een groter gebied, maar kleiner dan het hele land. Het is duidelijk
maar een deel van een land (een of meer provincies, een streek, een gewest,...)
• Europees: Europa
• Mondiaal: de wereld
5
3. HET HISTORISCH REFENTIEKADER: DOMEINEN
A. Vier maatschappelijke domeinen
Het menselijke handelen wordt ingedeeld in vier domeinen, die sub-domeinen hebben.
Het sociaal domein:
• Hoe is de samenleving georganiseerd? Welke sociale groepen zijn er? Hoe groot
is de ongelijkheid tussen arm en rijk?
• Hoe verdienen mensen geld? Hoe komt het land aan geld? Welke jobs zijn er?
Liese Ossieur