Geschiedenis Samenvatting

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 6

13/10/2017

EXAMEN GESCHIEDENIS

1. HET HISTORISCHE REFERENTIEKADER: DE TIJD


A. Het westers verleden

De prehistorie ±8000vC-±3500vC ±8000vC: de


neolithische tijd
Oude Nabije Oosten ±3500vC- ±800vC ±3500vC: de
(stroomculturen) boekdrukkunst
Klassieke oudheid ±800vC-476 ±800vC: stichting van
Rome
Eerste Olympische
Spelen
Werken van Homerus
Middeleeuwen 476-1453 476: Val van het W-
Romeinse rijk
Nieuwe tijd 1453-1789 1453: Val van het O-
Romeinse rijk +
Constantinopel
Nieuwste tijd 1789-1945 1789: Franse revolutie
Eigen tijd 1945-NU 1945: Einde 2e
Wereldoorlog
Het begin en einde van een periode ligt rond de gebeurtenis die gevolgen gaat hebben
op politiek, sociaal en/of economisch vlak. (= scharnierdatum)

Enkele belangrijke datums en gebeurtenissen (algemene kennis):


570: geboorte van de profeet Mohammed
800: kroning van keizer Karel (Karel de Grote)
1066: slag bij Hastings (verovering van Engeland door de Normandië rs)
1450: uitvinding van de boekdrukkunst (Gutenbergbijbel)
1492: ontdekking van Amerika (Columbus)
1519: begin regering keizer Karel V (tot 1558)
1568: val van Antwerpen
1643: begin regering Lodewijk XIV (tot 1715)
1750: begin eerste industrië le revolutie
1776: Amerikaanse onafhankelijkheid
1789: Franse Revolutie
1804: begin regering keizer Napoleon (tot 1815)
1830: Belgische onafhankelijkheid
1865: afschaffing slavernij in de VS
6 augustus 1945: atoombom op Hiroshima
1989: val Berlijnse muur en instorting communisme
11 september 2001: aanslag op WTC-torens
Voor andere samenleving is de Westerse periodisering niet relevant.

B. De historische periodes in andere samenlevingen.

Vb. China (Opgedeeld volgens dynastieën)

De Chinese Oudheid 2100vC-221vC Xia; Shang; Zhou –dynastie


Het tijdperk van het 221vC-1911 Qin; Han-dynastie
keizerrijk …
Het tijdperk van de 1911-NU De (volks)republiek China
republiek

C. Tijdrekening

Als je gebeurtenissen probeert te situeren heb je een referentiepunt nodig, dit is in de


Westerse tijdrekening de geboorte van Christus (= referentiepunt).

Er zijn ook andere tijdrekeningen.

• Joodse jaarrekening (referentiepunt= schepping van aarde volgens de bijbel)


Jaar 0= 3751vC

• Islamitische jaarrekening (referentiepunt= profeet Mohamed vlucht van Mekka


naar Medina)
Jaar 0= 622

D. Het Ancien Régime


Het Ancien Régime verwijst naar de periode voor de Franse revolutie (1789), toen de
meeste landen in Europa bestuurd werden door absolutistische vorsten. Hierbij regeert
de vorst allen (despoot) of wordt die een beetje in zijn macht beperkt door een soort
parlement (beperkt depotisme). Het volk heeft geen inspraak.
In de 2e helft van de 18e eeuw was Frankrijk verzwakt door oorlogen en hadden ze veel
schulden. Het werd duidelijk dat het Ancien Régime geen goede manier van heersen
was. De adel verloor zijn macht en rijkdom (conservatief), maar de burgerij werd rijker
door handel en stond dus economisch sterk. De koning en adel moesten bij de burgerij
gaan aankloppen voor geld en toen kon de burgerij niet meer genegeerd worden. Ze
besloten voor eens en altijd komaf te maken met de adel en de vorsten. In 1789 brak de
Franse Revolutie uit.

Overal nam het belang van de burgerij toe en groeide het verzet tegen het absolutisme.
De Franse revolutie was niet het einde van het Ancien Régime, maar wel het begin van
het einde. Na de Eerste wereldoorlog kwam er een definitief einde aan de
alleenheerschappij en kwamen er overal min of meer democratische systemen.

2
E. De Nieuwste tijd en de Eigen tijd vergelijken
De Nieuwste tijd was een breuk met het Ancien Régime

• Globalisering, modernisering, democratisering, industrialisering ( begin proces


19e eeuw)

• Franse revolutie was breekpunt

• Industriële revolutie was breekpunt (technologie en wetenschap zorgde voor


welvaart)

GEVOLG: Landen concurreerde (niet enkel politiek, economisch maar ook


territoriaal)

De Nieuwste tijd was geen breekpunt met het Ancien Régime

• Liberalisme en secularisering zijn niet plots ontstaan (= resultaat van lange


processen, die van start gingen tijdens de renaissance)

→ In die zin is de Franse revolutie geen breuk, maar eerder een symptoom

• Wetenschap, het ontstaan van sterke staten en imperialisme ontstonden al tijden


de renaissance en het humanisme dus getuigd dit eerder van continuïteit van het
proces dan van verandering
De Nieuwste tijd was een breuklijn met de Eigen tijd

• Belangrijkste breuklijn: Tweede wereldoorlog

• Zorgde voor dramatische verandering: stop kolonisatie, brede internationale


samenwerking (VN, NATO), welvaartsstaten…

• Einde Tweede wereldoorlog= begin Koude oorlog en ontstaan bipolaire wereld


De Nieuwste tijd was geen breuklijn met de Eigen Tijd

• Veel naoorlogse evoluties waren al gestart van in de 19e eeuw en dus is de 2e


wereldoorlog niet echt een breekpunt.

• Democratisering, grondwetten en kiesrecht ontstonden al voor de Tweede


wereldoorlog

F. Begrippen in verband met tijd

Oorzaak en gevolg: een gebeurtenis neemt plaats en hierdoor doet zich een andere
gebeurtenis voor.
Het bord viel en is daardoor gebroken.
Een gebeurtenis kan gevolgen hebben op korte, middellange of lange termijn.
Continuïteit en verandering:
Een situatie verandert niet= continuïteit (vb. Zwitserland werd neutraal en bleef
neutraal sindsdien, ook tijdens oorlogen e.d.)
Een situatie verandert wel= verandering/discontinuïteit (vb. Het Britse rijk werd steeds
groter, maar later dan werd het ook steeds kleiner)

3
G. Overgangen samenlevingen, situering en kenmerken

Jager-verzamelaars naar Gemiddeld beginpunt: Jagers: Vroegste


Landbouwsamenleving ± 8000vC samenlevingsvorm,
(Mogelijk door Techno gericht op overleven,
ontdekking landbouw= Man en vrouw elk eigen taak,
neolithische revolutie) 1 leider,
Traditie is belangrijk
Landbouw: Kleine
nederzettingen worden
dorpen,
Voedseloverschot zorgt voor
bevolkingstoename,
Leven in dorpen vereist
bestuur,
Vrouwen hebben weinig
aanzien en geen inspraak

Landbouwsamenleving (Gevolg van de Industriële: economie wordt


naar Industriële Industriële revolutie gedreven door industrie,
samenleving 1780-1850) Afname sociale ongelijkheid
en ontstaan verzorgingsstaat,
Emancipatie vrouwen (jaren
60),
Democratisering onderwijs
na WO2

Industriële samenleving (Gevolg van de digitale Post- Industriële: economie


naar Post- industriële revolutie) gedreven door
samenleving dienstensector,
Kennismaatschappij,
Veel aandacht voor techno en
research en development,
Officiële gelijkheid man en
vrouw (in praktijk niet
altijd),
Nieuwe gezinsvormen,
Nieuwe kloof naast armoede:
digitale kloof

Ze kunnen elkaar opvolgen, maar ook naast elkaar voorkomen.

4
2. HET HISTORISCH REFERENTIEKADER: DE RUIMTE
A. Ruimtelijke begrippen
Centrum en periferie:
Centrum van een natie: waar de bestuurders zich bevinden.
• Luxueus vb. betere wegen e.d. (geven graag uit aan eigen comfort + tonen dat ze
geld hebben)
• Hoeft niet het midden van een natie te zijn
Periferie: alle gebieden rondom het centrum
• Hoe verder van het centrum hoe slechter het comfort vb. wegen
• Iedereen betaald belastingen, maar dat geld wordt vooral gebruikt in het
centrum= onvrede
Maritiem en continentaal:
Maritiem: handel over zee
• Goedkoper dan over land
• Zelfstandiger dan continentaal
• Als productie faalt hebben ze import om op terug te vallen
• Contact met andere gebieden (nieuws, kennis…)
• Portugal, Nederlanden, Italiaanse stadstaten
Continentaal: nadruk op productie
• Lastigere en duurdere import
• Productie faalt moeilijker om op import terug te vallen
Ruraal en stedelijk:
Ruraal: mensen op het platteland
• Conservatief, sociale controle (iedereen kent elkaar)
• Meerderheid mensen platteland
• Tijdens de industriële revolutie begonnen mensen naar de stad te trekken
Stedelijk: mensen in de stad
• Open- mind, minder sociale controle (kent niet iedereen)
• Nieuwe ideeën en vooruitstrevend
→ Groot verschil in denken, bestuur, mogelijkheid tot handel…
Lokaal, regionaal, nationaal, Europees, mondiaal:
• Lokaal: een klein gebied, gewoonlijk steden en gemeenten (eventueel provincie)

• Regionaal: een groter gebied, maar kleiner dan het hele land. Het is duidelijk
maar een deel van een land (een of meer provincies, een streek, een gewest,...)

• Nationaal: een volledig land

• Europees: Europa

• Mondiaal: de wereld

5
3. HET HISTORISCH REFENTIEKADER: DOMEINEN
A. Vier maatschappelijke domeinen
Het menselijke handelen wordt ingedeeld in vier domeinen, die sub-domeinen hebben.
Het sociaal domein:
• Hoe is de samenleving georganiseerd? Welke sociale groepen zijn er? Hoe groot
is de ongelijkheid tussen arm en rijk?

Het cultureel domein:


• Kunst
• Wetenschap
• Techniek
• Godsdienst
• Leefgewoonten

Het politiek domein:


• Politiek- territoriaal: alles wat met het grondgebied van een land, volk te maken
heeft
• Politiek-bestuurlijk: alles wat met het bestuur van een land, volk te maken heeft
(macht, beleid…)

Het economisch domein:

• Hoe verdienen mensen geld? Hoe komt het land aan geld? Welke jobs zijn er?

Liese Ossieur

You might also like