Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 4

Dictees Thema 4 Winkels

TAALCOMPLEET A2

4.1 Mijn werkdag


1. Theo staat op werkdagen om 7.00 uur op.
2. Zijn vrouw Anja slaapt nog.
3. Hij trekt een pak en een overhemd aan.
4. Vandaag kan hij zijn sokken nergens vinden.
5. Hij maakt zijn vrouw daarom wakker.
6. Ik heb een probleem: Mijn sokken zijn kwijt.
7. Anja wijst de plaats aan waar ze liggen.
8. Theo geeft haar een kus en gaat naar zijn werk.
9. Hij heeft om half negen een belangrijke vergadering.
10. Zijn baas wil dat hij op tijd is.

4.2 Morgen moet ik werken. – Daarom moet ik vroeg opstaan.


1. Carola heeft een mooi beroep.
2. Sinds vorig jaar werkt ze in een winkel.
3. Meestal helpt ze klanten.
4. Soms hebben ze moeilijke vragen.
5. Maar zij kan ze vaak beantwoorden.
6. Vandaag wil een klant een kapotte fiets terugbrengen.
7. Hij heeft veel problemen met de fiets.
8. Helaas kan Carola de problemen niet oplossen.
9. Daarom vraagt ze hulp aan haar collega.
10. Waarschijnlijk kan hij de klant beter helpen.

4.3 Ik zoek een boek.


1. Adil doet een opleiding op niveau 4. 6. Nu meldt het systeem een fout.
2. Hij vindt het een geweldige studie. 7. Hij weet zeker dat Adil hem kan
3. Hij leert veel over de veiligheid van helpen.
computers. 8. Adil zegt dat hij direct zal komen.
4. Zijn broer vraagt hem om hulp. 9. Na een uur heeft hij het probleem
5. Hij heeft op een verkeerde knop opgelost.
gedrukt. 10. Bedankt voor de moeite!

TaalCompleet A2 – Dictees 1
4.4 Hij, het, ze
1. Dit boek is echt bijzonder. 6. Hij is vierhonderd meter hoog.
2. Het is van een bekende schrijver. 7. Op de berg lopen geiten.
3. Het gaat over een slimme vrouw. 8. Ze zijn zwart met wit.
4. Zij komt in allerlei culturen. 9. De vrouw draagt een warme jas.
5. Ze wil naar de top van een berg. 10. Hij heeft vierhonderd euro gekost.

4.6 Online bestellen


1. Isabel verwacht binnenkort een zoon.
2. Ze wil alvast online spullen bestellen.
3. Ze koopt een zachte borstel voor zijn haren.
4. En ze wil doekjes om het mondje schoon te maken.
5. Ze ziet ook een schaar om zijn nagels te knippen.
6. Stevige luiers heb je natuurlijk ook nodig.
7. En dit bakje is handig om eten te voeren.
8. Isabel zoekt ook een kast voor zijn kleren.
9. Een stevige, witte kast klinkt perfect.
10. Alle producten samen kosten meer dan honderd euro.

4.7 Ik heb een klacht.


1. Lars is niet tevreden over zijn bestelling.
2. Hij stuurt een e-mail met een klacht.
3. Hij heeft anderhalve week geleden een broek besteld.
4. Maar hij heeft nog niks ontvangen.
5. De winkel reageert gauw op zijn mail.
6. Ze bieden hun excuses aan voor de vertraging.
7. En ze beloven de broek onmiddellijk te sturen.
8. Lars krijgt ook een flesje wijn cadeau.
9. Twee dagen later wordt de broek geleverd.
10. Maar het is een grijze broek in plaats van een blauwe.

TaalCompleet A2 – Dictees 2
4.8 Uitleg over de kassa
1. Kun je me even helpen? 6. Ik tel het geld in de kluis.
2. Hoe werkt de kassa? 7. Hoe kan ik de la sluiten?
3. Hoe kan ik mij aanmelden? 8. Hij gaat vanzelf dicht, als je duwt.
4. Ik begrijp het. Bedankt voor je hulp. 9. Ik snap het. Bedankt voor de uitleg.
5. Waar ben je mee bezig? 10. Is dat pak nog vol of al bijna leeg?

4.9 Woorden met -uw, -ieuw, -eeuw, -auw of -ouw


1. Bent u getrouwd? 7. Ik wil een roze jurk kopen en mijn
2. Nee, ik ga 4 januari trouwen. man heeft een blauw pak.
3. Dat is groot nieuws! 8. We bouwen een nieuw huis.
4. Wie komen er op uw huwelijk? 9. Het is gelukkig gauw klaar.
5. Ik wil alle buurvrouwen uitnodigen. 10. Ik ben benieuwd hoe het eruitziet.
6. Misschien ligt er dan wel sneeuw!

4.10 Tim helpt mij. – Hij koopt een boek voor mij.
1. Het is vandaag groot feest bij ons. later komt.
2. We hebben cadeautjes voor elkaar 7. Ik beloof hem dat ik zijn cadeau niet
gekocht. pak.
3. Welk cadeau is voor mij? 8. Welk cadeau is voor mijn
4. Die groene doos is voor jou. schoonzus?
5. Zal ik je helpen om hem open te 9. Deze gele tas is voor haar.
maken? 10. Ik maak me zorgen om hen.
6. Mijn broer belt mij. Hij zegt dat hij

4.11 Het werkoverleg


1. Ik stel voor dat het overleg ook open zijn.
maximaal één uur duurt. 6. Ik ben het er niet mee eens.
2. Ik ben het ermee eens. 7. Ik krijg dan ruzie met mijn partner.
3. Sommige klanten klagen over de 8. Wat raar. Gaat hij dan schreeuwen?
openingstijden. 9. Misschien is er een andere
4. Ze willen dat de winkel niet alleen oplossing.
overdag open is. 10. Zullen we verdergaan met het
5. Ik stel voor dat we vrijdagavond volgende onderwerp?

TaalCompleet A2 – Dictees 3
4.12 Het ontbijt is klaar. – Olga zet het op tafel.
1. Wat vind je van mijn bank? 7. Ik heb het nog niet betaald, want
2. Is hij nieuw? Ik vind hem heel mooi. het is tweedehands.
3. Hij lijkt op de bank van mijn ouders. 8. Als het kapot is, breng ik het terug.
4. Ik heb ook nieuwe stoelen gekocht. 9. Ik heb mijn salaris nog niet gehad.
5. Heb je ze al gezien? Ze staan in de Wanneer krijg ik het?
keuken. 10. Aan het einde van de maand staat
6. En ik heb een tafeltje besteld. het op je rekening.

TaalCompleet A2 – Dictees 4

You might also like