BOEK Gewoon Anders

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 168

[gewoon]

anders
Luc Descamps

[gewoon]
anders

Abimo
Vanaf 15 jaar

© 2016, Luc Descamps


© 2016, Abimo Uitgeverij,
een uitgeefunit van Pelckmans Uitgeverij nv.
Maatschappelijke zetel: Pelckmans Uitgeverij nv,
Brasschaatsteenweg 308 – 2920 Kalmthout

Derde herziene druk: mei 2016

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag


worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook,
zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke
toestemming van de uitgever, behalve in geval van wettelijke
uitzondering. Informatie over kopieerrechten en de wetgeving
met betrekking tot de reproductie vindt u op www.reprobel.be.

All rights reserved. No part of this book may be reproduced,


stored or made public by any means whatsoever, whether
electronic or mechanical, without prior permission in writing
from the publisher.

Omslagbeeld: Marie Hochhaus


Vormgeving: www.intertext.be

d /2016/6699/39
isbn 978-94-6234-610-9
nur 285

www.abimo.be
Abimo Jeugd
Voor Inke Wuyts
(22 maart 1995 – 30 mei 2012)
Ik denk dat je van dit verhaal
zou gehouden hebben.
Slaap zacht.
PROLOOG

Ik ben iemand en ik ben ergens. Zoveel is zeker. Ik weet alleen


niet wie ik ben of waar ik ben. Dat maakt me niet ongelukkig,
alleen heel onzeker. Om me heen bevindt zich een hoge muur.
Hij geeft me niet het gevoel opgesloten te zitten, maar garan­
deert me dat ik veilig ben, wat er buiten ook gebeurt. Binnen
de muur is het mooi en vredig; daar ben ik. Tussen zachte gelui­
den en wollige vormen voel ik me goed. Daar is niets wat me
pijn kan doen. In de muur bevindt zich een kleine deur. Van
binnenuit kan ik die niet openen. Dat denk ik niet. Ik heb het
nooit geprobeerd. Daar zie ik ook geen reden toe. Buiten is het
druk, ontzettend druk. Lawaai overheerst en iedereen lijkt
elkaar opzij te willen duwen om eerst te zijn. Waar ze naartoe
willen weet ik niet, begrijp ik ook niet. Sommigen doen hun
best bij me binnen te komen. Ik denk dat ze het leuk vinden
binnen de veilige grenzen van mijn muur. Dan duwen ze tegen
de deur en proberen me aan te raken. Soms is dat fijn, maar
niet altijd. Meestal wil ik het liefst dat ze buiten blijven. Dan
doe ik de deur stevig op slot. Dat kan ik wel. Ik ben er zelfs goed
in. Maar na een tijdje komt het slot altijd vanzelf weer los. Ik
kan het niet helpen. Soms wenste ik dat niemand ooit nog de
deur zou openduwen. Dat zou rustig zijn.

7
1
‘Hé sufkop!’
‘Ja, we hebben het tegen jou, idioot! Kom eens hier.’
Samuel keek van onder de klep van zijn pet naar de
twee jongens die bij het hekje stonden, maar hij ver­
roerde zich niet. Bij mooi weer zat hij altijd op de drem­
pel en er was geen enkele reden om die plek te verlaten.
Het hekje was ver weg, en zelfs al zou hij begrijpen wat
de jongens hem vroegen, dan nog zou hij niet op hun
vraag ingaan. Samuel was liever alleen.
‘Laat hem, Kenny. Hij wil niet. Volgens mij snapt hij
niet eens wat we hem vragen.’
‘Zo dom kan niemand zijn.’
‘Ik zei je toch dat hij compleet geschift is.’
‘Als hij niet tot hier komt, ga ik wel naar hem toe.’
‘Dat durf je niet.’
‘Waarom niet? Hij zal niet bijten, hoor.’
‘Daar ben ik nog niet zo zeker van. Hij is echt gek.’
‘Hoe zit het nou, Michiel? Je troont me mee om naar
een gek te gaan kijken en alles wat hij doet is wat voor
zich uit zitten staren. Saai man. Wat zou hij doen als ik
zijn pet afpak?’
‘Zijn moeder is vast thuis.’

9
‘Nou en? Heeft ze een jachtgeweer misschien? Zit ze
achter het gordijn op de loer tot iemand haar idiote
zoon komt lastigvallen? Wat ben jij een broekschijter,
zeg.’
‘Hou je bek, Kenny.’
‘Moet ik bang zijn? Als ik jou zo hoor, lijk je wel elf
in plaats van veertien.’
‘Ik laat me niet beledigen, Kenny. Hou je mond of ik
sla op je gezicht.’
‘Wind je niet zo op, kerel. Kom, we gaan wat lol trap­
pen.’
Kenny wachtte niet op een reactie en sprong over het
hekje. Hij nam niet de moeite om het open te doen.
‘Verdomme, Kenny. Je bent gek’, siste Michiel, maar
hij volgde wel. Hij had geen zin om te blijven staan en
dan dagenlang te moeten horen dat hij een lafaard was.
Met stoere tred liep Kenny op Samuel af. Die liet zijn
hoofd zakken en staarde naar zijn voeten. Michiel
volgde zijn vriend op de hielen. Voor Samuel bleven ze
staan.
‘Zeg sufkop, ik had het wel tegen jou, hè. Heb je niet
geleerd te antwoorden als iemand iets tegen je zegt?’
Samuel bleef gespannen naar de grond staren. ‘Vol­
gens mij kan hij niet eens praten’, zei Michiel.
‘Hij kan toch wel eens opkijken als ik tegen hem
spreek. Of niet soms? Ik zal hem zijn malle pet eens
afpakken, dan moet hij wel reageren.’
Kenny griste met een snelle beweging de pet van
Samuels hoofd. Die keek geschrokken op en wilde de
pet terugpakken, maar Kenny deed een stap achteruit.
‘Kijk, waar is je mooie pet nu, idioot?’ lachte hij.

10
Hij zwaaide de pet voor Samuel heen en weer. Die
kwam overeind en graaide er vruchteloos naar, zonder
een voet van de drempel af te halen. De twee jongens
lachten om de stuntelige bewegingen van Samuel. Het
speeksel droop uit zijn mond en hij werd snel onrusti­
ger. Aanvankelijk produceerde hij alleen een soort ge­­
kreun, maar dat ging al snel over in een schreeuw van
machteloosheid. Zijn moeder kwam op het geluid af en
toen de jongens haar hoorden aankomen, maakten ze
zich snel uit de voeten.
‘Tot ziens, sufkop!’ riep Kenny en hij gooide de pet
in Samuels gezicht. In een paar passen was hij bij het
hekje en sprong er vlot over. Michiel had iets minder
geluk, want die bleef met zijn voet haken en viel pardoes
op zijn gezicht. Lachend hielp Kenny hem overeind en
de twee zetten het op een lopen.
‘Schoften!’ riep Samuels moeder.
Ze raapte de pet op en zette ze terug op Samuels
hoofd. Zijn gezicht was nat van speeksel en tranen, en
het snot droop uit zijn neus.
‘Hier is je pet, lieverd. De stoute jongens zijn weg,
hoor’, suste ze.
Zodra hij de vertrouwde pet weer op zijn hoofd voel­
­de, kalmeerde Samuel. Terwijl hij nog nasnikte, veegde
zijn moeder zijn gezicht schoon met een zakdoek.
‘Kom je niet liever mee naar binnen, lieverd?’ vroeg
ze.
Samuel reageerde niet op haar vraag en ging opnieuw
op de drempel zitten, met zijn gezicht in de zon. Hij
staarde naar het hekje en leek zich van haar aanwezig­
heid niet meer bewust.

11
Samuel

Eerst wist ik niet wat ze van plan waren. Ik begrijp niet alles
wat ze tegen me zeggen. Misschien komt dat omdat ik zelden
luister. Als ik niet wil dat mensen bij me binnenkomen, luister
ik liever niet. Wat ik niet hoor, hoef ik niet binnen te laten, dat
is het gemakkelijkste. Maar als ze dan zo dicht komen, moet ik
wel kijken en kan ik niet anders dan ze horen. Ik snapte echt
niet wat ze van me wilden, maar toen ze mijn pet afpakten
was ik meteen verloren. Mijn pet is alles voor mij. Soms denk
ik dat mijn pet mijn enige houvast is. Als ik ze op heb, weet ik
dat alles goed kan komen. Zonder pet is het alsof de grond onder
mijn voeten verdwijnt. Dan ben ik bang dat zelfs mijn muur
het gaat begeven. En zonder mijn muur ben ik nergens meer.
Dan is alles onveilig. Mijn moeder heeft me gered. Dat heeft ze
al vaker gedaan. Ze doet altijd haar best om goed voor me te
zijn, maar ik laat haar niet binnen. Ze mag me aanraken en
voor me zorgen, maar binnen mijn muur mag ze niet komen.
Daar mag alleen ik wonen.

12
2
‘Weet je wie ze zijn?’
Samuels vader luisterde onbewogen naar wat er was
gebeurd.
‘Nee,’ antwoordde zijn vrouw, ‘maar zo kan het toch
niet. Onze jongen heeft het zo al moeilijk genoeg. We
mogen dit toch niet laten gebeuren?’
‘En wat wil je dan dat ik doe?’ Zijn vader begon zich
nu toch een beetje op te winden. ‘Er zijn twee jongens
die Samuel gepest hebben, maar je weet niet wie ze zijn.
Moet ik misschien vrij nemen op het werk en een hele
dag naast hem op de drempel gaan zitten om te wach­
ten tot ze nog eens langs komen? Iedereen wordt al eens
gepest, hoor. Daar ga je niet van dood.’
‘Je weet niet hoe hij zich vanbinnen voelt’, antwoord­de
zijn moeder. ‘Jij hebt hem niet horen schreeuwen.’
‘Als je zo bezorgd bent, hou hem dan binnen. Daar
is hij veilig.’
‘Je weet best dat hij graag buiten zit als het mooi weer
is.’
‘Zeur er dan niet over, Roos. Je kunt hem niet blij­­
ven beschermen tegen alles en nog wat’, zei zijn vader
ge­ërgerd. Samuel zat op de grond aan de salontafel en

13
sorteerde lucifers. Hij haalde de kleine, houten stok­
jes een voor een uit het doosje en legde ze netjes naast
elkaar in een perfecte rij. Daarbij zorgde hij er nauw­
lettend voor dat geen enkel stokje ook maar een milli­
meter boven een ander uitstak. Wanneer hij de laatste
lucifer op het tafeltje had gelegd, stopte hij ze weer een
voor een in het doosje om daarna opnieuw te beginnen.
Soms kon hij daar uren mee bezig zijn. Het gekibbel
van zijn ouders leek hem niet uit zijn concentratie te
kunnen brengen.
Het doosje was net weer gevuld en Samuel stond op.
Hij liep naar de piano en tilde het deksel voorzichtig
op. Heel zacht raakte hij de toetsen aan, alsof hij ze wilde
strelen.
‘Verdorie, Samuel! Blijf daar af!’
De jongen kromp ineen onder de bulderende stem
van zijn vader en ging snel weer aan de salontafel zitten.
Hij nam het luciferdoosje in zijn handen en deed het
open en dicht, steeds opnieuw.
‘Verdorie, Chris. Was het nou nodig om zo tegen de
jongen te schreeuwen?’ vroeg zijn moeder.
‘Hij weet deksels goed dat hij met zijn tengels van
mijn piano moet afblijven. Ze is veel te duur om als
speelgoed te dienen voor een… een…’
Nu wond Roos zich op.
‘Zeg het maar, hoor. Welk woord zocht je, Chris?
Achterlijke? Gehandicapte? Of bedoelde je misschien
malloot, zoals die kerels van deze middag?’
‘Overdrijf nu niet, Roos. Je weet best dat ik het niet
zo bedoel.’
‘Weet je, daar ben ik nog niet zo zeker van. Soms lijk

14
jij te vergeten dat hij ook jouw zoon is. Schaam jij je
misschien omdat ik hem op de wereld heb gezet?’
‘Zo is het genoeg, Roos! Ik waarschuw je’, zei Chris.
Zijn stem klonk dreigend en Roos hield verder haar
mond. Ze stond op en liep naar de keuken, terwijl haar
man de krant nam.
De traan die langs Samuels wang rolde, viel geen van
beiden op.

15
Samuel

Het bonzen op de deur kan heel hard zijn. Dat gebeurt altijd
als ze roepen. Binnen mijn muur maak ik me dan zo klein
mogelijk en druk mijn handen tegen mijn oren om het bonzen
niet te horen. Ik wil niet dat iemand druk komt doen. Mijn
wereld is mijn domein en niemand mag de rust daar komen
verstoren. Als ik erin slaag het bonzen niet meer te horen, wordt
alles weer zoals het moet zijn: mooi en vredig. De lucifers hel­
pen me daarbij. Ze zijn allemaal precies even lang en passen
precies in het doosje. Als ik ze uit het doosje haal, vormen ze
een lange rij. Die rij kan niet in het doosje; daar is het veel te
klein voor. Maar als ik de stokjes een voor een pak en terugstop,
kunnen ze er allemaal in. Dat mislukt nooit. Ik begrijp niet
hoe het kan, maar het is wel zo. Het is prachtig hoe ze precies
dezelfde lengte hebben. Daardoor kunnen ze in vrede samen­
leven in dat kleine doosje. Geen enkele lucifer kan iets over de
andere zeggen, want ze zijn immers precies hetzelfde. Wat zou­
den ze moeten zeggen? Ik denk dat het daarbinnen heel stil is.
Even stil als in mijn hoofd.

16
Rani

De dozen staan netjes opgestapeld alsof ze ernaar hunkeren op


reis te gaan. Maar dit is geen reis. Van een reis kom je terug. Al
van bij het vertrek weet je dat het moment waarop je zult terug­
keren steeds dichterbij komt. Wat je ook doet om de reis langer
te laten duren, het haalt niets uit. En ook al kom je soms tegen
je zin terug, uiteindelijk ben je altijd blij weer thuis te zijn. Het
geeft je dat gevoel beschermd te zijn, veilig binnen de muren
van je gezellige woning. Nee, deze keer komen we niet terug.
De dozen gaan niet op reis en wij ook niet. We verhuizen. Mams
heeft de beslissing genomen en ik weet dat niets haar zal tegen­
houden. De verhuiswagen is al besteld. Ik was liever hier geble­
ven, wenste dat alles weer zou zijn als vroeger. Het was een
goed huis en ik was er al bij al gelukkig. Mijn leven zal nooit
meer hetzelfde zijn. De omgeving waarin ons nieuwe huis staat
is helemaal anders. Ik vraag me af waarom de onderste doos
meegaat. Hij zal een plaats uit het zicht krijgen, dat weet ik nu
al. Verloren moeite voor de verhuizers om ermee te sjouwen.
Misschien haalt mijn moeder hem er op het laatste ogenblik nog
van tussen. Maar ik denk het niet. Ze zal hem meenemen. Vast
wel.

17
3
Vol belangstelling keek Samuel naar de verhuizers. De
mannen in groene overals liepen af en aan met meube­
len en grote kartonnen dozen. Het geluid van de voet­
stappen in de grote vrachtwagen klonk holler naarmate
hij leger werd. De laatste weken was het stil geweest in
het naburige huis. De vorige huurders waren verhuisd
en het had een maand leeggestaan. Pas de laatste week
waren er dagelijks mannen in witte overals gekomen.
Die liepen ’s ochtends het huis in met grote emmers en
rollen papier en gingen pas ’s avonds weer weg.
De drukte van vandaag vond Samuel fantastisch. De
hele dag keek hij zijn ogen uit. De mannen gingen hele­
maal op in hun werk en sloegen geen acht op hem, maar
dat vond Samuel niet erg. Integendeel.

Samuel zat weer aan de salontafel. Hij keek even naar


de piano, maar nam toen zijn doosje lucifers en begon
aan zijn dagelijkse ritueel. De Nocturnes van Chopin vul­
den de huiskamer met hun zachte klanken, terwijl de
witblauwe cijfers van de cd-speler oplichtten en voort­
durend veranderden.

18
‘Onze nieuwe buren zien er sympathiek uit’, zei zijn
moeder.
‘Vind je?’ mompelde Chris van achter zijn krant. Het
was zijn vaste gewoonte om na het eten klassieke muziek
op te zetten en in zijn stoel bij het raam te gaan zitten.
Hij vouwde zijn krant dan zo open dat hij er helemaal
achter verborgen zat. Net als een kind dat een kamp
maakt om ongezien te genieten van zijn avontuurlijke
dagdromen. Chris vond het comfortabel om zich achter
zijn krant te verschuilen. Dat bespaarde hem de blikken
van zijn vrouw die soms zo doordringend konden zijn.
Hij hoefde dan ook niet te zien hoe Samuel de tijd ver­
dreef met zijn volstrekt nutteloze bezigheid.
‘Ik heb met de vrouw gesproken. Els heet ze. Ze
komen van het platteland, maar wilden liever in de stad
wonen. Gek hè, de meeste mensen doen het andersom.’
Haar man reageerde niet en las verder.
‘Ze woont alleen met haar dochter, Rani. Die moet
ongeveer dezelfde leeftijd hebben als Samuel, schat ik.
Ik vraag me af wat er met haar man is gebeurd. Zouden
ze gescheiden zijn? Of misschien is hij wel dood. Dat
moet toch erg zijn, hè? Ik durfde het niet te vragen. Als
ze er zelf niet over begint, wil ze er misschien niet over
praten?’
‘Hm.’
‘Misschien moeten we ze maar eens uitnodigen.’
Nu legde Chris zijn krant neer en keek zijn vrouw
aan. ‘Wat zeg je daar, Roos?’ vroeg hij.
‘Dat we ze misschien eens kunnen vragen. Niets spe­
ciaals hoor, gewoon om iets te drinken. Eventueel met
wat gebak of zo.’

19
‘Ben je nou helemaal gek geworden?’
‘Waarom, wat is daar nou zo verkeerd aan? Een beetje
gastvrijheid tegenover onze nieuwe buren kan toch geen
kwaad?’
‘Om de hele tijd over de jongen te praten, zeker? Het
is nog niet genoeg dat hij de godganse dag buiten zit.
Ze zullen hem nog genoeg zien.’
‘Begin je nu weer?’ antwoordde Roos geërgerd. ‘Wat
heeft hij je misdaan? Dat hij geboren is? Daar zit je zelf
wel voor een groot deel tussen, hoor. Of was je dat ver­
geten?’
‘Wil je nu beweren dat het mijn schuld is?’
‘Hij heeft zijn handicap van iemand. Het kunnen net
zo goed jouw genen geweest zijn als de mijne’, zei Roos.
‘Hij is niet perfect, oké. Moet ik hem daarom opsluiten
en andere mensen mijden? Dat zal hem niet beter
maken, hoor!’
‘Je zoekt het maar uit’, zei Chris. Hij stond op en liep
naar de deur.
‘Waar ga je naartoe?’
‘Ik ga wandelen’, beet hij haar toe. ‘En zorg dat hij
van die piano afblijft!’
Hij gooide de deur met een smak dicht en even later
daverde het huis opnieuw toen de voordeur dichtsloeg.
Samuel had zich de hele tijd geconcentreerd op zijn
lucifers en lette niet op de tranen en het snot die op de
salontafel drupten. Toen hij de deur hoorde dichtslaan,
kromp hij ineen.
Zijn moeder kreeg hem in de gaten en liep naar hem
toe.
‘Ach, lieverd’, zei ze, terwijl ze eerst zijn gezicht en

20
daarna het tafeltje schoonveegde. ‘Jij kan het ook niet
helpen, hè. Je hebt hier ook niet om gevraagd. Kom, huil
maar niet. Je vader bedoelt het allemaal niet zo, hoor.
Hij is gewoon wat overstuur.’
Als Samuel al enige troost putte uit haar liefkozin­
gen, liet hij dat niet merken. Met een niet-aflatende ijver
sorteerde hij zijn lucifers tot ze een perfecte rij vormden.
Zijn moeder wachtte geduldig tot hij de lucifers weer
in het doosje had gestopt en legde toen haar hand op
zijn rug.
‘Kom, Samuel. Tijd om te gaan slapen. We zullen je
eens gaan wassen.’

Het ritueel in de badkamer was altijd hetzelfde. Roos


vulde de lichtblauwe beker met water en keek toe hoe
haar zoon de dop van de tandpastatube schroefde, die
rechts naast de beker legde en met veel zorg de tand­
pasta op zijn blauwe tandenborstel uitkneep. Hij zorgde
ervoor dat alle haartjes van de borstel bedekt werden.
Hij legde de borstel voorzichtig links naast de beker
neer en schroefde de dop weer op de tube die op zijn
plaats in het kastje ging. En dan poetste Samuel zijn
tanden, terwijl zijn moeder zijn pyjama pakte en de
lakens van zijn bed terugsloeg. Daarna legde ze zijn was­
handje en handdoek klaar – altijd de bruine – en keek
toe hoe hij met veel zorg zijn gezicht, nek en hals waste.
‘Vergeet je oksels en je armen niet, jongen’, zei Roos.
Om de een of de andere onduidelijke reden waste hij
zich daar niet graag. Het had zijn moeder heel wat
moeite en eindeloos veel geduld gekost om hem zover
te krijgen dat hij zich op die plaatsen zelf waste. Met

21
tegenzin deed Samuel wat ze hem vroeg. Toen gaf hij
het washandje aan zijn moeder. Roos spoelde het uit
met lauw water, nam wat zeep en waste zijn rug met
zachte bewegingen. Samuel sloot dan altijd zijn ogen.
Dat was het enige intieme contact met zijn moeder waar
hij echt van kon genieten. Misschien was dat omdat het
ging over een plaats waar hij zelf niet bij kon.
‘Zo,’ zei ze toen ze daarmee klaar was, ‘en nu ga ik naar
beneden. Dan kun jij je broek uittrekken en je daar was­
sen. En wanneer ik terugkom heb jij je pyjama aan, oké?’
Sinds een jaar wilde Samuel niet meer dat zijn moe­
der zijn intieme plekken waste. Hij had ook geweigerd
dat zelf te doen zolang ze in de buurt was. Ze mocht
zelfs niet op dezelfde verdieping zijn. Het had heel lang
geduurd voor Roos een manier had gevonden om ervoor
te zorgen dat hij toch schoon was zonder een hele scène
te hoeven maken. Ze zorgde er zelfs voor dat ze altijd
op dezelfde manier aankondigde dat ze naar beneden
ging. Hij wilde zich veilig voelen. Dat was heel belang­
rijk voor Samuel. In zijn hoofd was hij nog altijd een
kind, maar zijn lichaam ontwikkelde zich net als dat
van elke andere tienerjongen. Dat maakte hem onzeker.
Hij wilde niet dat zijn moeder hem naakt zag. Roos wist
dat het weinig zin had daar tegenin te gaan en boven­
dien was het een ministapje naar meer zelfstandigheid
toe. Ze gaf hem tien minuten en dan kwam ze weer naar
boven. Samuel stond dan in pyjama in de deuropening.
‘Mooi gewassen, jongen?’ Het was altijd dezelfde
vraag die ze stelde. Zoals altijd keek Samuel haar aan
zonder te antwoorden. Hij liet zich bij de hand naar zijn
kamer brengen en liet zich door zijn moeder instoppen.

22
‘Droom zacht, lieve Samuel’, zei Roos. Ze gaf hem
een kus op zijn wang en liep de kamer uit. Ze liet een
zacht oranje lichtje branden. Dat had hij graag.

23
Samuel

Ik vraag niets. Ik hoef geen aandacht. De tranen komen zonder


dat ik er iets voor doe. Dan is het alsof heel mijn wereld nat
wordt. Dat vind ik heel onaangenaam, want dan is het nergens
meer veilig. Soms zou ik willen dat ik de deur voor hem kon
openzetten. Maar hij maakt zoveel drukte dat ik helemaal over­
stuur raak. Hij verlangt dat ik iemand anders ben. Maar hoe
kan ik zijn wie ik niet ben?
Telkens wanneer hij zo’n lawaai maakt, is het alsof mijn
hoofd ontploft. Zijn boze stem doet me vanbinnen beven en de
trilling blijft door me heen zinderen, lang nadat hij vertrokken
is. Ik denk dat hij liever heeft dat ik er niet ben, dus kruip ik
maar zo ver mogelijk achter de muur. Daar heeft hij het minst
last van me. Mijn moeder gaat nooit weg. Ze slaat ook nooit
met de deur. Met haar rustige stem brengt ze me naar boven,
altijd op dezelfde manier. Dat heb ik graag. Ik denk dat ze dat
weet.

24
Rani

Ik heb mijn buurjongen gezien. Best eng, zoals hij daar zit. Hij
kan echt naar me zitten staren en wanneer ik dan glimlach,
lacht hij helemaal niet terug. Soms zie ik een druppel snot aan
zijn neus hangen, maar dat lijkt hem niet te storen. Hij is niet
normaal. Het moet moeilijk zijn voor zijn ouders. Zijn moeder
lijkt me een fijne vrouw. Ze zegt altijd vriendelijk gedag. Zijn
vader heb ik nog niet gezien, tenzij een keertje toen hij met z’n
rug naar me toe stond. Hij leek gehaast. Waarschijnlijk te laat
voor zijn werk. Ik denk dat zijn moeder niet uit werken gaat.
Hoe zou ze ook kunnen met zo’n zoon? Wij hebben onze pro­
blemen, maar als ik mijn buurjongen zie, dan mogen wij van
geluk spreken. Zouden ze het kunnen zien als je kind gehandi­
capt is? Als het nog in de buik zit, bedoel ik. Als je vooraf weet
dat je kind zo zal zijn, wil je het toch niet? Je zult altijd voor
dat kind moeten blijven zorgen. Het zal nooit ophouden. Dat
zou ik niet aankunnen. Dan nog liever geen kinderen. Ik denk
dat ik het zou laten wegnemen. Vast wel.

25
4
De dagen gingen voorbij en Samuel genoot van het
mooie zomerweer. De vakantie was wel weer wat wen­
nen geweest. Normaal haalde de bus hem elke ochtend
op om naar school te gaan. Hij ging er niet speciaal
graag naartoe en vroeg zich soms af waarom hij daar
was, maar het stoorde hem niet. De vaste regelmaat deed
hem goed en hij wist dat de mensen hem daar met rust
lieten. Hij kon er de tijd perfect doden tussen zijn
muren, zonder zich bedreigd te voelen. Er werd wel eens
op de deur geklopt, maar als hij alleen wilde zijn, werd
dat gerespecteerd. Alleen als hij het wilde, liet hij de deur
open. Vooral als er muziek gespeeld werd, was hij meer
geneigd om dat te doen. De zachte klanken gaven hem
dan voldoende rust om anderen binnen te laten. Maar
Samuel liet de mensen van school nooit ver binnen en
nooit langer dan hij zelf kon verdragen.
Hij sorteerde er veel. Hij kreeg allerlei voorwerpen en
sorteerde die van groot naar klein, nooit andersom. Het
liefst had hij voorwerpen die precies even groot waren,
zoals zijn lucifers thuis, maar die kreeg hij hier niet. Het
leek wel alsof niets in de school precies even groot was.
Dat viel hem wel wat tegen. In de namiddag zette de

26
bus hem netjes thuis af en dan was er de vaste regelmaat
van eten, lucifers, vader met zijn krant en de mooie
muziek, en moeder die met hem meeging naar boven.
De volgende dag ging hij dan gewoon terug naar school.
Aan die vaste regelmaat kwam een einde bij het aan­
breken van de vakantie. Dan was er alleen thuis: zijn
lucifers en de drempel. Het duurde altijd even voordat
hij zich aan dat nieuwe ritme had aangepast.
Vanaf het ogenblik dat zijn vader ging werken, zat
hij op de drempel en hij ging pas naar binnen als zijn
vader weer thuiskwam. Niet dat hij op zijn vader wachtte,
hij miste hem niet, maar als hij thuiskwam brak er een
andere periode van de dag aan. Zo was het gewoon.
Samuel staarde urenlang voor zich uit en bewoog nau­
welijks. In zijn hoofd zat hij in zijn eigen wereld en hij
lette niet op wat er om hem heen gebeurde. Maar soms
kwam hij naar buiten en dan keek hij naar alles wat
bewoog. Van onder de klep van zijn pet zag hij de nieuwe
buren door de voortuin lopen. De vrouw kwam soms
met zijn moeder praten. Ze zei dan iets tegen Samuel,
maar reageren deed hij nooit. Hij keek snel weg en trok
zich weer veilig terug binnen de muren in zijn hoofd.
Dat deed hij ook als het meisje naar hem glimlachte.

27
Samuel

De nieuwe mensen kloppen op de deur. Ik zie ze wel en ik hoor


ze natuurlijk ook, maar ik doe niet open. Ik weet niet wat ze
hier komen doen of waarom ze hier zijn. Maar ze zijn nieuw
en dat is al reden genoeg om hen buiten te houden. Soms ben
ik nieuwsgierig en dan kijk ik naar ze, maar na een tijdje ben
ik altijd blij dat ik het weer helemaal stil kan maken. Ik maak
de muur dan ook heel klein, zo klein als de drempel waarop ik
zit. Een perfecte wereld, helemaal voor mij alleen.

28
Rani

Ik had gelijk. De onderste doos – ik ben hem zo blijven noemen


– is mee verhuisd en hij heeft een plekje in de kelder gekregen
waar hij nooit meer geopend zal worden. Misschien hoopt mams
stiekem dat de kelder ooit zal onderlopen en dat ze dan ver­
plicht zal zijn om het verrotte kartonnen omhulsel met alles
wat erin zit weg te gooien.
Paps is niet mee verhuisd. Die woont nu bij Patricia. Ik kan
hem niet vergeven wat hij mijn moeder heeft aangedaan. ‘Het
ligt niet aan jou, Els’, zei hij. Hij wist niet dat ik in de kamer
ernaast zat en alles kon horen. ‘Ik ben gewoon verliefd gewor­
den op iemand anders. Het is beter zo. We zaten op een dood
spoor, dat voelde je zelf toch ook wel.’ Ik wist niet wat ik hoorde:
hij verliet zijn eigen vrouw en kind voor een ander. Op een dood
spoor, het zal wel! Hoe moest ze hun relatie in hemelsnaam in
leven houden als hij bijna nooit thuis was? Er was altijd wel een
reden waarom hij later thuiskwam van kantoor. Achteraf bleek
die reden elke keer dezelfde: zijn secretaresse op de bank.
Patricia is zestien jaar jonger dan hij. Hoe haalt hij het in zijn
hoofd? Denkt hij echt dat ze nog verliefd op hem zal zijn als zij
vierenveertig is en hij zestig? Hij wordt verdorie nu al kaal.
Gelooft hij echt dat ze voor hem zal zorgen als hij tachtig is en
misschien in zijn broek plast? Volgens mij dumpt ze hem dan
zoals hij mams heeft laten vallen. Vast wel.
Hij liet me in de steek zoals sommige mensen hun hond ach­
terlaten wanneer ze met vakantie gaan: ze zetten het beest uit
de auto en rijden weg zonder om te kijken. Denk je dat hij mij
ook maar één keer heeft gevraagd wat ik ervan vond of hoe ik

29
me erbij voelde? Alsof ik weinig meer was dan een stuk meu­
bilair dat bij het huis hoorde dat hij achterliet. Ik heb gehuild.
Niet van verdriet, maar van woede en machteloosheid. Woede
omdat hij mams en mij dit aandeed, om de hufterigheid waar­
mee hij het vertikte op een serieuze manier afscheid te nemen.
Machteloosheid omdat ik hem niet kon doen inzien dat hij hier
thuishoort, bij zijn gezin. Machteloos omdat ik hem nooit heb
kunnen dwingen van mij te houden. In zijn ogen ben ik nooit
goed genoeg geweest. Mijn schoolresultaten waren veel te zwak
voor de dochter van een bankdirecteur. Ik probeerde wel, maar
op school wilde het maar niet lukken. Tot ik uiteindelijk in de
opleiding kantoor terechtkwam. Daar vond ik mijn draai en
sindsdien gaat het eigenlijk goed. Maar voor meneer de direc­
teur volstaat dat niet. Ik stel hem teleur. Soms vraag ik me af
of dat heeft meegespeeld in zijn beslissing om van ons weg te
gaan.

30
5
De zon scheen en Samuel zat op de drempel voor zich
uit te staren. Hij keek naar het bewegen van de bladeren.
De lichte zomerbries joeg een rilling door de kruin van
de boom die pal voor hun huis stond. Hier had hij geen
behoefte aan zijn lucifers. De voorbijrijdende auto’s lie­
ten een spoor achter in zijn hoofd. De rode in de eerste
plaats. Die vond Samuel het mooist. Ze waren kleiner
dan de auto’s met donkere kleuren en zoefden sneller
voorbij. Het verschil was klein, want bij geen enkele auto
kon je met de ogen knipperen en hem daarna nog altijd
zien. Daarvoor waren ze veel te vlug weer weg. Toch pro­
­beerde hij het. Misschien kwam er ooit een auto waarbij
hij kon knipperen voor hij verdween. Daarom moest hij
het blijven proberen. Op basis van het geluid van de
motor, probeerde Samuel de kleur van de auto te raden.
Dat lukte niet altijd, maar hij wist wel wanneer het een
kleine was. Dat hoorde hij. In de auto’s zaten mensen,
vaak alleen. Misschien voelden die zich net als hij het
best zonder iemand anders in hun domein. Bij de men­
sen die te voet voorbijkwamen, kon hij wel knipperen.
Meer dan eens zelfs. Zeker bij oude mensen kon je heel
veel knipperen. Die waren soms zo oud dat ze bijna ble­

31
ven staan. Ze bewogen ook zo langzaam. Ooit zou er
iemand blijven staan, gewoon stokstijf stil, om daarna
nooit meer te bewegen. Dan zou hij eindeloos met zijn
ogen kunnen knipperen zonder dat het beeld veran­
derde. De man met de brieventas zou het niet zijn. Die
stopte vaak, maar altijd maar heel even. Dan stak hij
een brief in de gleuf van de bus en liep weer verder. De
vrouw met het kleine kind aan de hand zou het ook niet
zijn. Die liet het kind op het muurtje lopen en op twee
passen van de brievenbus sprong het kind dan naar
beneden, altijd op precies dezelfde plaats. De vrouw zei
dan altijd ‘hopla’, nooit iets anders. De man met de
hond zou ook nooit blijven staan. De hond trok zo hard
aan de leiband dat de man er bijna achteraan holde. Bij
hem kon Samuel het minst vaak knipperen. De vrouw
met de witte hoed kon het misschien zijn. Zij had veel
tijd nodig om te passeren en Samuel knipperde dan vol
verwachting met zijn ogen, wachtend tot ze zou blijven
staan. Maar ook vandaag was ze voorbij gelopen. Straks,
voor hij weer naar binnen ging, zou ze weer langskomen,
maar dan in de andere richting. Misschien bleef ze dan
wel staan.
Uren bleef Samuel zo bezig en hij werd het nooit
moe.
De boom trok ook altijd zijn aandacht. Het was
zomer en dan was de kruin helemaal gevuld. Helemaal
groen, een mooie kleur. Samuel voelde de zachte bries
en probeerde het trillen van de bladeren te voelen. Hij
reikte naar de boom, liet zijn geest meevoeren op de
wind en meende heel even het ruisen van de bladeren
als een zachte trilling door zich heen te voelen gaan.

32
Dat vond hij heerlijk. Maar zijn geest werd van de boom
weggerukt. Iets anders trok zijn aandacht. Klanken.
Samuel kwam overeind en deed een paar stappen naar
voren. Toen draaide hij zich om en keek naar boven.
Het gezang kwam van bij de nieuwe buren. Een heldere
meisjesstem klonk uit het openstaande raam. De ril­
lingen die over zijn rug liepen verwarden Samuel, want
het was helemaal niet koud. Gebiologeerd staarde hij
naar de plaats waar de klanken vandaan kwamen. Het
raam op de eerste verdieping stond open en de mooie
stem liet zich niet tegenhouden door het vliegengaas.
Rani’s moeder kwam net thuis en zag Samuel kijken.
Ze liep het paadje op en bleef bij Samuel staan.
‘Hou je van muziek, Samuel? Dat is mijn dochter,
Rani.
Ze zingt mooi, vind je niet?’
Samuel reageerde niet en bleef naar boven staren. Els
wilde hem even over zijn rug wrijven, maar bedacht zich
toen en ging naar binnen.

33
Samuel

De deur is opengewaaid. Ik wist dat er wind was, want ik kon


hem horen ruisen door de bladeren, een heerlijk rustig geluid
dat zo zacht trilt. Maar de wind heeft nog nooit de deur geopend.
Het zijn de klanken. Ze klinken anders dan alle klanken die
ik ken. Geluid kan pijn doen, veel pijn zelfs, en dan trek ik me
zo ver mogelijk terug, zo ver dat ik zelfs de tranen niet meer
voel. Maar deze klanken zijn geen geluid. Ze trekken aan me
en vragen om achter de muur te komen. Dat vind ik niet erg,
want de klanken doen me goed, net als de wind die door de
bomen ruist.

34
Rani

Ik kan me niet voorstellen wat ik zou moeten zonder mijn


muziek. Zingen is mijn leven. Op moeilijke momenten trek ik
me eraan op en wanneer ik me vrolijk voel, zorgt het voor extra
zon in mijn leven. Voor mij heeft muziek een magische kracht
die alles beter maakt.
Paps heeft het altijd maar niks gevonden. Ik ga al naar de
muziekacademie vanaf mijn tiende, maar nooit heeft hij enige
interesse getoond. De keren dat hij kwam kijken toen ik optrad,
kan ik op één hand tellen. En dan nog kwam hij meestal te laat.
Met zingen bouw je geen toekomst op, zei hij steeds maar. Ik
vraag mij af of hij ooit heeft gehoord dat ik het echt wel goed
kan. En dat zeg ik niet alleen, hoor. Mijn leerkrachten op de
academie zijn vol lof over me. Ze vinden dat ik moet doorgaan
en dat er misschien wel een muzikale carrière voor me is weg­
gelegd. Waarom wil hij dat niet zien? Waarom wil hij nooit eens
komen luisteren als ik zing? Het enige dat hem interesseert, is
zijn verdomde geld en die giecheltrut van een Patricia.
Toen hij pas weg was, is hij me een paar keer komen halen
om het weekend door te brengen in zijn nieuwe appartement.
Een heel luxueuze flat, ingericht met de duurste spullen. Zijn
vriendinnetje kost hem vast meer dan mams en ik samen. Maar
ook daar leek ik weg te zinken tussen de meubels. Hij had nau­
welijks aandacht voor me, zodat ik me op de duur afvroeg
waarom ik nog naar hem toe ging. Ik had echt geen zin om toe
te kijken hoe hij verliefde blikken wierp naar zijn zestien jaar
jongere vriendin, terwijl die zich kirrend tegen hem aan vleide.
Kon ze daar niet mee wachten tot ik weg was? Toen ik mams

35
vertelde dat ik niet meer wilde gaan, begreep ze me gelukkig.
Ze heeft mijn vader erover gebeld en dat was dat. Hij heeft zich
niet eens verzet, niet eens geprobeerd me te overhalen om toch
nog te komen. Misschien heeft hij me daarmee nog het meest
pijn gedaan. Sindsdien probeer ik me voor te stellen dat ik geen
vader meer heb. Ik probeer te leven zoals Chloë van mijn klas.
Haar vader is verongelukt toen ze amper één was. Ze heeft geen
enkele herinnering aan hem.

36
6
Samuel zat op zijn vaste stek in de deuropening. Heel
on­­praktisch in volle zomer, want muggen en vliegen
hadden zo de vrije doorgang. Maar Samuel wilde ner­
gens anders zitten.
‘Wie speelt hier piano?’
Rani’s moeder nipte van de koffie.
‘Niemand eigenlijk’, antwoordde Roos. Ze had haar
nieuwe buurvrouw op de koffie gevraagd. Chris was uit
werken, dus was het de ideale gelegenheid om even ken­
nis te maken. Ze vond het jammer dat hij zich zo aso­
ciaal gedroeg, maar ze ging zich niet door hem laten
tegenhouden. Meer dan eens was het haar opgevallen
dat haar man op zulke momenten eigenlijk veel op zijn
zoon leek. Ogenschijnlijk gedroeg hij zich normaal,
maar als het eropaan kwam nieuwe mensen te leren
kennen, had hij altijd de neiging zich terug te trekken,
alsof hij zich slecht op zijn gemak voelde. Bij Samuel
was het overduidelijk. Iedereen kon zien dat hij geen
contact kon of wilde maken, maar bij Chris gebeurde
het allemaal veel subtieler. Toch vroeg ze zich af of het
mogelijk was dat Samuel zo was omdat hij de genen
van Chris had geërfd. Dat zou ze nooit met zoveel woor­

37
den durven te zeggen. Het was niet ondenkbaar dat
Chris dan de deur voorgoed achter zich dicht zou trek­
ken.
‘Niemand? Zonde’, zei Els. ’t Is een mooie piano.’
‘Eigenlijk is het een erfstuk. Chris’ vader was een
behoorlijk pianist. Hij speelde vaak op familiefeestjes
en dan luisterde iedereen. Toch is hij nooit naar de
muziekacademie geweest. Dat vond hij maar saai. Blijk­
baar had hij een aangeboren talent. Toen hij overleed,
kon Chris het niet over zijn hart krijgen om de piano
te verkopen. Sindsdien heeft hij een plaatsje in onze
woonkamer.’
‘En zelf speelt je man niet?’ vroeg Els.
‘Nee, het muzikale talent van zijn vader heeft hij
zeker niet geërfd. Hij verdraagt ook niet dat iemand de
piano aanraakt. Hij kan zich echt opwinden als Samuel
de klep wil opendoen.’
Els dronk weer van haar koffie. Ze bleef even in haar
kopje staren en begon toen over Samuel. ‘Gisteren zag
ik hem naar Rani staan luisteren’, zei ze.
‘Ze zingt prachtig’, zei Roos. ‘Ik hoor haar soms als
ik in de keuken bezig ben.’
Els nam het compliment glimlachend in ontvangst.
‘Hij lijkt wel van muziek te houden.’
‘Ik weet het niet’, antwoordde Roos. ‘Soms lijkt het
of hij er zenuwachtig van wordt. Vooral piano maakt
hem vaak erg nerveus.’
‘Hoezo?’ wilde Els weten.
‘Chris zet wel eens een klassieke cd op met piano-
muziek. Samuel kan dan soms zo naar de piano zitten
staren… En vaak begint hij dan te wemelen alsof hij met

38
zichzelf geen blijf weet. Bij de andere cd’s die Chris op­­
zet, heeft hij dat niet. Integendeel, soms lijkt hij er rus­
tig van te worden. Op zijn school beweren ze dat hij
ge­­makkelijker contact maakt als er muziek opstaat,
maar daar heb ik zelf nooit iets van gemerkt.’
‘Heb je hem er al op laten spelen?’
Els had net zo goed een bom in de kamer kunnen
gooien.
‘Ben je gek?’ Roos keek oprecht geschokt. ‘Nee, dat
wil ik Chris niet aandoen. Stel dat hij iets aan de piano
kapotmaakt. Ik mag er niet aan denken.’
Els pakte haar lepeltje en begon in haar koffie te roe­
ren.
Ze zei niets, maar je kon zien dat ze nadacht.

39
Samuel

Vreemd, de vrouw van hiernaast is in mijn huis. Zo hoort het


niet te zijn. Ieder hoort in zijn eigen huis te wonen, anders wordt
het ingewikkeld; het meisje zal ook in de war zijn. Ik heb haar
net gezien en ze ging naar binnen. Ze zal haar moeder niet
vinden. Natuurlijk niet. Die zit in mijn huis. Misschien maakt
dat haar onrustig. Dat kan best.

Rani

Hij maakt me een beetje nerveus. Hij kijkt me altijd aan alsof
hij iets van me wil, maar als ik hem toelach, reageert hij hele­
maal niet, alsof ik niet besta. Wat dat betreft zou hij een vriend
van mijn vader kunnen zijn. Ik passeerde hem net toen ik thuis­
kwam en hij staarde net als anders. Mams is niet thuis. Zou ze
om boodschappen zijn? Kan niet, we hadden afgesproken dat
vanavond samen te doen.

40
7
Rani liep het hele huis door – niet dat het zo groot was
– maar ze kon haar moeder niet vinden. Tot ze zich
ineens herinnerde dat mams had verteld dat ze op de
koffie werd gevraagd door de buurvrouw. Misschien
kon ze zelf ook even langsgaan? Dan kon ze meteen
kennismaken. Maar dan moest ze natuurlijk wel langs
die rare jongen. Moest ze hem aanspreken of gewoon
negeren, zoals hij bij haar deed? Hij gaf haar echt een
onbehaaglijk gevoel. Dat moest haar toch weer over­
komen om net naast zo iemand te komen wonen. Kon
hij niet gewoon een leuke jongen van haar eigen leeftijd
zijn? Dat was waarschijnlijk weer te veel gevraagd. De
laatste tijd leek er in haar leven voor ‘leuk’ niet veel
plaats te zijn. Nou ja, hij zou haar vast niet bijten.

‘Hoi, ik ben Rani.’


Breed glimlachend stond het meisje voor Samuel.
Die reageerde niet op haar uitgestoken hand, maar keek
haar belangstellend aan. Ze was middelgroot, een meter
achtenzestig en had lang, bijna zwart haar. Haar licht­
blauwe ogen staken fel af tegen haar donkere haar. Ze
droeg een kaki short en haar geel T-shirt hing los om

41
haar lichaam. In haar linkerwang accentueerde een kuil­
tje haar glimlach. Ze trok haar hand terug toen Samuel
niet reageerde, maar ze leek niet uit haar lood geslagen.
‘Is mijn moeder hier misschien?’ vroeg ze.
Weer antwoordde de jongen niet. Hij bleef haar ge­­
woon aanstaren.
‘Hallo, is daar iemand?’
Roos had een stem gehoord en kwam de gang in.
‘Ha, jij bent Rani, is het niet? Kom gerust binnen
meisje, je moeder is hier ook.’
‘Dag mevrouw’, zei Rani. Ze schudde hartelijk Roos’
hand en was blij dat die wel reageerde op haar begroe­
ting.
‘Noem me toch Roos, mevrouw klinkt zo oud, vind
je niet?’ lachte Roos. ‘We waren net gezellig koffie aan
het drinken, je moeder en ik. Jij ook een kopje?’ vroeg
ze terwijl ze haar voorging naar de keuken. ‘Of heb je
liever iets fris?’
Samuel schoof helemaal naar de deurstijl toen het
meisje langs hem heen liep.

‘Ik hoorde je deze week een paar keer zingen. Je zingt


echt prachtig, Rani’, zei Roos. ‘Wil je later iets doen met
je stem?’
Rani lachte even naar haar moeder voor ze ant­­woord­
­de. ‘Dat is mijn grootste wens, mevrouw… eh, ik bedoel
Roos’, verbeterde ze zichzelf lachend. ‘Ik zou niets liever
willen dan met zingen mijn kost te verdienen.’
‘Maar eerst je diploma, hè liefje’, zei haar moeder
snel. ‘Natuurlijk, mams’, lachte Rani. ‘Maak je maar
geen zorgen.’

42
‘Ach, jonge mensen moeten dromen hebben, vind je
ook niet, Els?’ zei Roos. ‘En als je talenten hebt, moet
je die gebruiken.’
Els glimlachte en knikte instemmend: ‘Daar ben ik
het helemaal mee eens.’
‘Wat is er mis met je zoon, Roos?’ vroeg Rani ineens.
‘Rani, alsjeblieft!’ zei Els. Maar nog voor ze een veront­
schuldiging kon uiten, kwam Roos tussenbeide.
‘Nee, het is niet erg, Els’, zei ze. ‘Het is geen geheim
dat er iets mis is met Samuel. Iedereen kan zien dat hij
niet is als andere kinderen.’
‘Maar je had toch wat meer tactvol kunnen zijn,
Rani’, zei Els vermanend.
‘Het spijt me’, zei Rani. ‘Ik bedoelde er helemaal niets
mee.’
‘Alsjeblieft, Rani, ga je nou niet zitten verontschuldi­
gen.
Ik vind het helemaal niet erg om erover te praten.
Het is veel erger als mensen net doen alsof er helemaal
niets aan de hand is, maar wel zo snel mogelijk weg­
kijken of over iets anders beginnen. Samuel is mijn zoon
en ik hou erg veel van hem. Ik zou niet weten waarom
ik mij zou moeten schamen over hoe hij is.’
Rani glimlachte zenuwachtig en Els roerde wat al te
driftig in haar kopje, waardoor ze wat koffie over de
rand morste. Het was Roos zelf die de stilte doorbrak.
‘Samuel heeft autisme.’ Ze pauzeerde even alsof ze
naar de juiste woorden zocht om haar zoon geen onrecht
aan te doen. ‘Aanvankelijk leek Samuel een heel normaal
kind. Hij was gezond en hij at goed. Lachen deed hij
niet zo vaak, maar daar maakten we ons geen zorgen

43
over. Er hoeft toch niets met je aan de hand te zijn omdat
je wat minder lacht, toch?’ Ze keek naar Els’ lege kopje
en schonk zonder het te vragen nog eens bij. ‘Hij ging
al naar de kleuterschool toen we in de gaten kregen dat
er iets mis was. De kleuterleidster sprak ons erover aan.
Samuel trok zich vaak terug in een hoekje van de klas
en hield zich alleen bezig. Het leek wel of de andere kin­
deren hem niet interesseerden. Soms durfde hij al eens
uithalen naar een kind dat te dicht bij hem in de buurt
kwam. Dan sloeg hij er met zijn vlakke hand naar. Dat
vonden de andere moeders natuurlijk niet fijn. Geluk­
kig nam zijn kleuterjuf het voor hem op, toen een aan­
tal moeders over zijn gedrag kwamen klagen. Maar we
beseften natuurlijk wel dat Samuel niet helemaal nor­
maal reageerde. Toen al hebben we hem een eerste keer
laten testen en de diagnose luidde dat hij autistisch was.
We hebben toch geprobeerd hem in het gewone onder­
wijs te laten starten, maar algauw bleek dat een foute
keuze. Na een tijdje werd de situatie onhoudbaar. Hij
slaagde er niet in te leren schrijven en hij werd veel
gepest.
Niet dat hij daar thuis iets van liet merken, hoor. Het
was zijn juf die het ons vertelde. Na enkele maanden
hebben we dan beslist om hem naar een aangepaste
school te sturen. Maar het werd er niet beter op, inte­
gendeel. Een half jaar later stopte hij met spreken.
Zomaar, van de ene dag op de andere. Zonder aanwijs­
bare reden hield hij ineens zijn mond, alsof hij niets
meer wilde te maken hebben met de wereld om zich
heen. Vreselijk was dat. Ik heb lang gehoopt dat het
maar een fase was, dat het wel weer voorbij zou gaan,

44
maar ik heb er me intussen bij neergelegd dat hij wel­
licht nooit meer zal spreken. Vaak zie ik hem daar zitten
en dan vraag ik me af wat er in zijn hoofd omgaat.’
Roos nipte van haar koffie en bleef even voor zich
uit staren. Els zei niets en Rani keek gegeneerd naar het
gebloemde tafelkleed. Ze had het gevoel dat ze een
indringer was in het privéleven van Roos en ze had er
al spijt van dat ze iets had gevraagd.
‘Chris heeft het er heel moeilijk mee. Hij kan het
maar niet aanvaarden en hij schaamt zich voor zijn
zoon. Alsof hij zelf heeft gefaald door een autistisch
kind te verwekken… Onzin natuurlijk. Je hoort mij niet
zeggen dat ik het niet erg vind, hoor. Maar Samuel is
mijn kind en ik hou zielsveel van hem. Voor niets ter
wereld zou ik hem afstaan.’
Ze nipte weer van haar koffie en zette haar kopje
zorgvuldig in het midden van het schoteltje.
‘Maar wat zit ik hier nou toch te zeuren’, lachte ze.
‘Helemaal niet, Roos’, zei Els snel.
‘Toch wel, dat zijn toch geen verhalen voor jonge
meisjes. Hoe oud ben je trouwens, Rani?’ vroeg Roos.
‘Zestien’, antwoordde Rani.
‘Over twee maanden wordt ze zeventien’, zei Els.
‘Dan ben je van hetzelfde jaar als Samuel’, zei Roos.
‘Wat een toeval.’

45
Rani

Hij is dus zo oud als ik. Maar gewoon kun je hem niet noemen.
Het verbaasde me met hoeveel liefde Roos over hem sprak. Ik
vraag me af hoe je dat doet, van zo iemand houden. Hij zit daar
maar, maakt geen enkel contact. Je kunt net zo goed tegen een
muur praten. Ik heb niet durven vragen hoe ze het doet, van
hem houden. Zou dat automatisch gaan omdat ze zijn moeder
is? Misschien toch niet, want als ik het goed heb begrepen, heeft
zijn vader er heel wat meer moeite mee. Die ziet zijn zoon
waarschijnlijk meer zoals hij is. Als Roos even nadenkt, moet
ze toch ook toegeven dat de jongen geen enkele toekomst heeft?
Wie zal er voor hem zorgen als zij er niet meer is? Hij zal tot
het eind van haar dagen een last voor haar zijn. Nee, dan kun
je er beter van bij het begin vanaf zijn. Korte pijn.

46
Samuel

Het meisje van de klanken was hier. Ik zag ze langslopen en


naar binnen gaan. Ik zat helemaal tussen de ritselende blade­
ren van de boom toen ze ineens voor me stond, alsof ze uit het
niets was verschenen. Ze keek in mijn ogen en zei iets. Ik weet
niet wat. Ik luisterde niet: mijn oren zaten nog vol met het gerit­
sel van de bladeren. Het leek alsof ze iets van me wilde en ik
keek naar haar om uit te zoeken wat dat kon zijn. Maar toen
kwam mijn moeder en het meisje liep langs me heen naar bin­
nen. Zou ze de klanken binnen hebben achtergelaten?

47
8
Samuel liep het hele huis door. Hij liep de trap op en
kwam even later weer naar beneden. Hij draaide in de
keuken rond, ging naar de woonkamer, staarde naar de
piano en liep dan weer naar boven. Het duurde niet lang
voor hij weer beneden was en dezelfde toer deed.
‘Wat bezielt die jongen?’ vroeg Chris vanachter zijn
krant. ‘Hij maakt me helemaal nerveus met dat heen en
weer geloop.’
‘Ik weet het ook niet’, zei Roos. ‘Hij is enorm onrus­
tig, alsof hij naar iets op zoek is.’
‘Als het nou zijn verstand eens kon zijn’, zei Chris.
‘Ik zou het hem helpen zoeken.’
‘Chris!’ Roos’ stem klonk verbolgen. ‘Hoor je nu zelf
wat je zegt?’
‘Wat moet ik dan zeggen, Roos? Je ziet zelf dat hij
hier doelloos ronddoolt en je hebt er evenmin een idee
van wat hij aan het doen is. Die jongen leeft in zijn eigen
wereld.’
‘Daarom hoef je nog niet zo over hem te praten en
te doen alsof hij een idioot is’, fluisterde Roos.
‘Een klein beetje humor, mag dat misschien? Nu lach
ik er eens mee, is het weer niet goed’, mopperde Chris.

48
‘Je bent niet grappig en dat weet je best. Ik vind het
ook niet leuk dat Samuel zo is, maar ik doe mijn best
hem te aanvaarden zoals hij is. We hebben alles gepro­
beerd, maar we kunnen hem blijkbaar niet veranderen.
Waarom kun jij niet gewoon van hem houden zoals ik
dat doe?’
Chris legde zijn krant weg en keek zijn vrouw aan.
‘Ik heb het geprobeerd, Roos. God weet dat ik het heb
geprobeerd. Maar hoe moet je van iemand houden die
je niet eens ziet staan? Ik weet het niet, hoor. Ik weet het
echt niet.’
Hij pakte zijn krant weer op en deed alsof hij las.
Roos keek hem sprakeloos aan.

Chris had het inderdaad geprobeerd. Toen bleek dat


Roos zwanger was, had hij zich de koning te rijk gevoeld.
Ze hadden niet willen weten of het een jongen of een
meisje zou worden, want Roos vond dat je de natuur
zijn gang moest laten gaan. Vroeger wisten de mensen
dat ook niet, had ze gezegd. Stiekem had Chris op een
jongen gehoopt. Een jongen die mettertijd zijn naam
zou voortzetten, net zoals hij de naam van zijn vader
liet verder bestaan. Zijn wens was uitgekomen. Roos
was bevallen van een flinke jongen die blaakte van ge­­
zondheid. Trots als een pauw was Chris het nieuws aan
zijn ouders gaan melden. Een zoon!

De hemel was hen goed gezind. De kleine Samuel werd


algauw de trots van de familie en overal pronkte Chris
met zijn pasgeboren zoon. Opa had zelfs speciaal een
lied voor hem gecomponeerd. Toen hij het de eerste keer

49
speelde, had hij het draagwiegje met Samuel naast zich
gezet en hij had het lied gespeeld zonder één keer naar
de toetsen te kijken. De hele tijd hield hij de baby in het
oog. Samen met Roos had Chris vol trots en ontroering
geluisterd. Het was die dag dat hij zich had voorgeno­
men Samuel later naar de muziekacademie te sturen.
Zelf was hij daar nooit toe gekomen, maar hij was trots
op de gave van zijn vader en wilde dat zijn zoon die ook
zou ontwikkelen.
De ontnuchtering was pijnlijk geweest. Als de dag
van gisteren herinnerde hij zich dat de kleuterjuf hen
op gesprek had gevraagd. Samuel gedroeg zich niet als
de andere kinderen in de klas. Hij hield zich afzijdig en
leek soms niets te horen als er tegen hem gesproken
werd. Ze raadde hen aan een arts te raadplegen. Toen
volgde een ellenlange batterij van specialisten. Elke spe­
cialist leek wel over een andere test te beschikken waar­
aan hij Samuel wilde onderwerpen. Chris had het verdict
aangehoord alsof het om een doodvonnis ging. Samuel
had autisme. Zijn zoon had een ernstige graad van
autisme en hij zou het zijn leven lang moeilijk hebben
om contact te maken met anderen. Chris had gehuild.
Eerst van verdriet, daarna van machteloosheid en nog
later van woede. Hij had gehuild tot hij geen verdriet
meer kon voelen, alsof hij de allerlaatste traan uit zijn
ogen had geperst. En toen was dat gevoel in de plaats
gekomen: het gevoel dat hij geen zoon meer had. Het
kind waar hij zo trots op was geweest was verdwenen.
Zijn naam zou met hem uitsterven. Zijn geluk was niet
meer dan een broze droom gebleken.

50
Samuel

Ik heb overal gezocht. De klanken zijn er niet. Ze moet ze terug


hebben meegenomen. Ik ben dan maar terug naar mijn lucifers
gegaan. In het doosje zitten geen klanken, maar er is wel har­
monie. Dat is beter dan de spanning die ik altijd voel als hij in
de buurt is.

51
9
Rani’s stem had een invloed op Samuel. De verandering
kwam geleidelijk, maar ze was onmiskenbaar.
Wanneer Rani in haar kamer met open raam stond
te zingen, ging Samuel midden in de voortuin staan
luisteren, zijn blik onafgebroken op haar raam gericht.
Dan zag hij de voorbijrijdende auto’s en de voorbijgan­
gers niet meer. Samuel ging dan helemaal op in de klan­
ken en leek zich van niets anders meer bewust. Opmer­
kelijk was de heldere blik waarmee hij dan naar het raam
keek, helemaal anders dan dat starre, afwezige dat hij
al bijna zijn hele leven in zijn ogen had. Maar de revo­
lutie die vanbinnen plaatsvond, was voor niemand zicht­
baar. Zodra hij Rani’s stem hoorde, gooide hij de deuren
van zijn isolement wijd open in een poging zoveel moge­
lijk van de muziek te kunnen opslorpen. Het gaf hem
een gevoel van vrijheid en bezorgde hem een intense
vreugde. Met zijn geest reikte hij naar de klanken en hij
omarmde ze, alsof hij wilde dat ze nooit meer zouden
weggaan. Als Rani ophield met zingen, ging hij weer
naar zijn plekje op de drempel en staarde voor zich uit
alsof er niets was gebeurd.

52
Ook Roos had de verandering opgemerkt. Ze obser­
veerde hem wanneer hij stond te luisteren en vooral die
nieuwe blik in zijn ogen viel haar op. Ze vertelde het aan
Chris, toen die op een avond thuiskwam van kantoor.
Ze zaten nog wat na te praten na het avondmaal en
Samuel zat alweer op zijn vertrouwde plekje met zijn
lucifers te spelen. Chris luisterde met gefronste wenk­
brauwen en liep toen naar het tafeltje waar Samuel zat.
Hij ging onderzoekend voor zijn zoon staan en pro­
beerde zijn blik te vangen. Samuel leek zelfs niet te mer­
ken dat zijn vader voor hem stond. Chris schudde zijn
hoofd en draaide zich om naar zijn vrouw.
‘Je wil zo graag geloven dat hij beter wordt, dat je
jezelf wat op de mouw speldt, Roos’, zei hij. ‘Samuel zal
nooit beter worden. Dat weet je best.’
‘Nee, Chris, zie je dan niet dat er iets is veranderd?
Zijn ogen lijken minder dof. Alsof er net achter zijn
oog­ballen een gloed zit die naar buiten wil komen.’
Chris knielde nu voor Samuel. Hij knipte met zijn
vin­gers voor de ogen van de jongen en keek hem aan.
Heel even keek Samuel op, maar hij sloeg snel zijn ogen
weer neer.
‘Ik zeg het je nog eens, Roos. Je droomt’, zei Chris.
Zuchtend kwam hij overeind en ging aan de tafel zijn
krant zitten lezen.
Roos’ ogen schoten vol tranen, maar ze zweeg.

53
Samuel

Hij klopte weer op de deur. Duwde ertegen. Maar ik heb hem


niet binnengelaten. Hij was niet rustig en zou mijn wereld maar
verstoord hebben. Waarom duwt hij tegen de deur als hij eigen­
lijk toch niet binnen wil komen? Hij wil niet bij me zijn om
samen rustig te zijn. Dat kan ik voelen. Hij maakt me zelfs
bang, alsof hij voortdurend boos op me is. Maar ik weet niet
wat ik verkeerd doe. Ik begrijp hem niet. De dingen die hij zegt,
doen mijn moeder pijn. Dat merk ik aan de manier waarop
ze kijkt. Ik weet dat, want ik herken pijn. Soms zie ik haar tra­
nen. Dan zou ik willen zeggen dat ik ook tranen heb. Misschien
zou ze het fijn vinden begrepen te worden. Maar ik spreek niet.
Ik weet niet hoe het moet. Ik kan haar ook niet binnenlaten,
ook al weet ik dat ze dat graag wil. Maar ze zou me niet rustig
maken als ze binnenkwam. Ze wil te hard voor me zorgen.
Dan vult ze heel mijn wereld waardoor ik bijna niet meer kan
ademen. Daarom hou ik ook voor haar de deur dicht.
De klanken laat ik wel graag binnen. Zodra ik ze hoor, zet
ik de deur wijd open. Er zijn veel klanken, maar dit zijn de
mooiste, bij deze klanken voel ik me rustig.

54
Rani

Mijn buurjongen is echt de vreemdste kerel ooit. Ik heb nooit


iemand met autisme gekend en ik weet niet of ze allemaal zijn
zoals hij, maar hij is echt wel raar. Gisteren was ik in mijn
kamer aan het zingen. Toen ik naar buiten keek, zag ik hem.
Hij stond in het midden van de voortuin en staarde naar mijn
raam. Ik heb naar hem gewuifd, maar hij reageerde niet. Toen
ik klaar was met zingen bleef hij nog een paar tellen staan, net
alsof hij op een bisnummer wachtte. Daarna liep hij weg. Mis­
schien is hij gevoelig voor muziek. Zou kunnen.

55
10
Rani’s muziek had iets in gang gezet dat niet meer te
stoppen leek. Wanneer ze buitenkwam, keek Samuel
op, maar zodra ze hem aankeek en hem glimlachend
begroette, sloeg hij zijn ogen neer. Als ze dan verder liep,
keek hij haar na. Haar muziek bleef aan hem trekken,
zoog hem dichterbij als een vis die niet kan ontsnappen
aan een draaikolk. Telkens als ze zong, keek Samuel net
iets langer op, alsof de betovering elke keer een beetje
langer duurde. Haar stem bezat die muzikaliteit die hem
zo rustig maakte, ook als ze niet zong.
En toen gebeurde het.
Het was iets dat Samuel niet kon tegenhouden, ook
al deed hij het niet bewust: hij glimlachte. Op een dag
kwam Rani naar buiten en ze zag Samuel zitten. Ze was
vertrouwd met dat beeld van haar buurjongen op de
drempel en toonde hem haar stralende glimlach terwijl
ze ‘goeiemorgen’ zei. Haar stem klonk zo vrolijk, dat
het leek alsof ze het woord zong. Samuel keek op, zijn
mondhoeken gingen naar boven en in zijn ogen schit­
terde een korte flikkering. Toen wendde hij vlug zijn
blik af.
Maar de verandering was een feit. De eerste stap was

56
gezet en die was onomkeerbaar. Rani had de glimlach
op­­gemerkt en sindsdien zei ze nog nadrukkelijker
‘goeie­dag’. Samuel keek haar elke keer iets langer aan
en hij kon de glimlach niet tegenhouden. Hij begon op
haar te wachten, wist wanneer ze naar buiten zou komen
en zat dan klaar om haar begroeting met een lach te
beantwoorden. Het was een mooie ruil voor de klanken
waarmee hij zijn wereld kon vullen.

57
Rani

Het is ongelofelijk. Als ik Roos moet geloven is het voor Samuel


onmogelijk om contact te maken, maar hij lacht naar me. Ik
geef toe dat ik hem eerst wat eng vond, maar nadat Roos had
verteld wat er mis was met hem, heb ik hem altijd ‘goeiedag’
gezegd. Het was vervelend dat hij nooit iets terug zei, maar ik
vond dat ik hem niet mocht negeren omdat hij anders was. Ook
al merkte hij misschien niets van mijn begroeting, ik wist zeker
dat ik er Roos een plezier mee zou doen. En trouwens, hij was
een fan van me en tegen fans moet je vriendelijk zijn, ook al
doen ze wat vreemd ;-). En ineens gebeurde het! Ik deed gewoon
zoals altijd, maar hij glimlachte naar me. Ik zweer dat ik zijn
mondhoeken zag bewegen. Sinds die dag doet hij het altijd. We
hebben ons vast ritueeltje. Ik zeg ‘goeiedag’ en hij glimlacht. Er
verschijnen dan van die kleine lichtjes in zijn ogen. Eigenlijk
ben ik best trots, moet ik toegeven. Ik ben erin geslaagd hem te
doen glimlachen. Dat is niemand anders ooit gelukt.

58
Samuel

Bij haar is het makkelijk. Als ik haar stem nog maar hoor, gaat
de deur al open. Ze dwingt me niet, het klinkt ook niet dringend.
De klank is een uitnodiging om te komen kijken, om naar bui­
ten te komen zelfs. Maar dat doe ik niet, zover wil ik niet gaan.
Ik ben te bang om naar buiten te komen. Maar de deur open­
zetten als zij er is, vind ik fijn. Er gebeurt dan iets met mijn
gezicht. De hoeken van mijn mond trekken naar boven en ik
voel mijn ogen lichtjes samenknijpen. Het is een vreemd, maar
aangenaam gevoel. In mijn borst wordt het dan ook een klein
beetje warm. Ik denk dat ik haar wel zou binnenlaten.

59
11
Roos stond versteld van de veranderingen bij haar zoon.
Ze kon er niet bij dat hun nieuwe buurmeisje hem zo
deed ontdooien. Ze gaf alles wat ze had aan haar zoon,
al haar tijd, al haar liefde. Hoe vaak cijferde ze zichzelf
niet weg om hem alle aandacht te geven en te proberen
bij hem binnen te komen? En dit jonge meisje kreeg dat
voor elkaar zonder dat ze er iets voor hoefde te doen.
Het deed haar plezier te zien dat haar zoon contact
maakte, hoe gering het ook was. Maar aan de andere
kant voelde ze een stekende pijn, omdat zij dit zelf nooit
had kunnen bereiken. Het voelde aan alsof ze had
gefaald als moeder. Met Chris hoefde ze daarover niet
te praten. Hij zou het toch weer afdoen als onzin; hij
geloofde zelfs niet dat er iets veranderd was aan Samuel.
Het gekke was dat je ook niet veel van de verandering
merkte als Chris thuis was. Dan bleef Samuel zijn eigen,
gesloten zelf, alsof hij van zijn ouders niets wilde weten.
Het deed pijn, maar daar mocht ze niet bij blijven stil­
staan. Er gebeurde iets met haar zoon: dat was het
belangrijkste.

60
Toen Rani de volgende dag naar buiten kwam, gebeurde
er iets dat het gevoel van Roos bevestigde.
‘Goeiemorgen, Samuel!’ lachte Rani.
Zoals hij de laatste dagen altijd deed, schonk Samuel
haar een korte glimlach terug. Ze liep de voortuin uit
en keek in de brievenbus. Blijkbaar was de postbode
nog niet geweest. Toen ze overeind kwam, schrok ze
even. Samuel stond naast haar en keek haar recht in de
ogen.
‘Samuel, je deed me schrikken, joh’, lachte ze.
De jongen maakte geen geluid, maar om zijn mond­
hoeken tekende zich opnieuw een glimlach af. Zijn blik
stond vragend.
‘Wil je me iets zeggen, Samuel?’ vroeg ze.
Samuels blik gleed even naar de straatkant en toen
keek hij haar weer aan.
‘Wil je graag met me mee?’ probeerde Rani geduldig.
‘Ik ga even naar de bakker. Wil je mee?’
Roos kwam aangelopen.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze. ‘Heeft hij iets ge­­
daan?’
‘Helemaal niet, Roos’, antwoordde Rani. ‘Ineens
stond hij naast me. Ik denk dat hij graag met me mee
wil.’
De mond van Samuels moeder viel open van ver­
bazing. ‘Is hij zelf naar je toegekomen? Hij… normaal
loopt hij nooit tot aan de rand van de tuin. Dicht bij de
straat wordt hij nerveus.’
‘Ik heb hem heus niet gelokt, Roos’, zei Rani met een
fijne glimlach. ‘Ik keek in de brievenbus, en daar stond
hij. Hij keek me zo vragend aan dat ik dacht dat hij mis­

61
schien met me mee wou. Ik wilde net even naar de bak­
ker. Voor mij is het geen probleem, hoor’, voegde ze er
snel aan toe.
‘Ik eh…’ Roos keek van Samuel naar Rani en wist niet
goed wat te denken van deze situatie. Haar zoon zocht
nooit contact met mensen. Dit was volkomen nieuw.
Toen legde ze zacht haar hand op zijn wang en keek
hem in de ogen.
‘Wil je graag met Rani mee, lieverd?’ vroeg ze.
Zijn ogen glinsterden en hij toverde een flauwe glim­
lach op zijn gezicht.
‘Ik denk dat je gelijk hebt, Rani.’
‘En?’
‘Wat, en?’
‘Wel, mag hij?’
‘Oh, ik eh… Vind je het echt niet erg?’
‘Maar nee, Roos, helemaal niet. Trouwens, we zijn zo
weer terug.’
‘Ja, natuurlijk. Maar hij is nog nooit met iemand
anders gaan wandelen.’
‘Ik zal goed voor hem zorgen, hoor’, glimlachte Rani.
‘Daar twijfel ik niet aan. Goed dan. Als je zeker weet dat
je het niet erg vindt.’
‘Absoluut niet, Roos.’
Roos richtte zich nu tot haar zoon en zei: ‘Ga je mee
met Rani, Samuel?’
De jongen glimlachte breed en pakte de uitgestoken
hand van het meisje beet.
‘Maak je maar geen zorgen, Roos’, zei Rani. ‘Ik breng
hem heelhuids terug. Kom, Samuel, we gaan ervandoor.’
Samuel drukte zijn schouder helemaal tegen die van

62
Rani aan, alsof hij bang was van haar gescheiden te
raken. Roos keek hen na terwijl ze hand in hand de
straat uit liepen.

Samuel keek de hele tijd recht voor zich uit, alsof hij
bang was om ook maar iets af te wijken van de denk­
beeldige rechte lijn waarop hij liep. Hij gaf niet de indruk
te luisteren naar Rani, die voortdurend tegen hem liep
te praten. Het meisje maalde er niet om; ze had er ple­
zier in de jongen even te helpen ontsnappen uit zijn
dagelijkse omgeving en ze deed voortdurend haar best
zijn aandacht te vestigen op wat ze ook maar tegen­
kwamen op hun korte wandeling. Ook al reageerde hij
niet, hij zou haar wel horen, redeneerde ze en misschien
had hij wel graag dat ze tegen hem praatte. Toen ze de
bakkerswinkel binnengingen, voelde ze hem aarzelen.
Hij greep haar hand steviger vast en leek te aarzelen om
binnen te gaan.
‘Ik moet hier brood kopen, Samuel. Dat kan ik niet
als we buiten blijven. Ik wil je ook niet alleen laten, dus
moet je wel met me mee naar binnen. Het is er fijn, hoor.
Dat zul je zien. En het ruikt er heerlijk.’
De klank van Rani’s stem stelde hem gerust en
Samuel ging mee binnen. Hij schrok even van het felle
geluid van de winkelbel en kneep in Rani’s hand. Die
gaf hem een kort geruststellend kneepje terug en lachte
hem bemoedigend toe.
‘Dat belletje rinkelt altijd als de deur opengaat’, zei
ze. ‘Als ze achter zijn, weten ze dat er een klant binnen­
komt.’ Meer dan wat ze zei, was het de klank van haar
stem die hem geruststelde. Terwijl ze hun beurt afwacht­

63
ten, merkte ze op hoe hij gebiologeerd stond te kijken
naar een klein aardbeigebakje.
‘Dat ziet er lekker uit, hè? Lust je dat graag?’ vroeg
Rani. ‘Wil je er graag eentje?’
Samuel antwoordde uiteraard niet, maar liet alleen
zijn hoofd wat zakken, alsof hij verlegen was. Ze besloot
het te kopen en toen ze het bestelde, dacht ze hem even
zacht in haar hand te voelen knijpen, maar daar kon ze
zich net zo goed in vergist hebben.
Met zijn hand in de hare was het onmogelijk om te
betalen en ze wilde hem loslaten om haar portefeuille
te nemen. Het kostte haar moeite om zich uit zijn greep
los te maken en ze voelde hoe hij naast haar verstijfde.
‘Ik pak gewoon even mijn geld, Samuel. Ik ga niet
weg.
Maak je maar geen zorgen’, zei Rani.
Samuel staarde verkrampt naar de grond en ont­
spande pas een beetje toen ze hem weer bij de hand nam.

‘Vond je het leuk, Samuel?’ vroeg ze toen ze weer buiten


waren.
Ze voelde de verandering in hem. Hij leek nog meer
gesloten dan hij daarvoor was geweest.
‘Zie je, ik geef je graag een hand, maar voor sommige
dingen heb je nu eenmaal twee handen nodig, begrijp
je? Maar ik zou je nooit achterlaten, hoor, als je dat soms
dacht.’
Ze keek hem lachend aan, maar Samuel liep weer op
zijn denkbeeldige lijn en sloot zich op in zijn eigen
wereld.

64
Roos stond hen in de voortuin op te wachten, benieuwd
om te horen hoe haar zoon het er vanaf had gebracht.
Het was niet niks wat er nu gebeurde. Hij ging nooit
met iemand anders de tuin uit. Tijdens het schooljaar
liep ze met hem tot aan de stoep om hem op de bus te
zetten en als hij ’s avonds thuiskwam, liep de begeleid­
ster met hem mee tot aan de deur. Ze glimlachte toen
ze hen zag komen aanlopen. Hand in hand, Samuel
geconcentreerd voor zich uitkijkend en Rani voortdu­
rend pratend. Ze hadden het getroffen met hun nieuwe
buren.
‘Zo, hier zijn we al weer’, zei Rani.
Ze wilde Samuels hand loslaten, maar hij hield haar
stevig vast.
‘En, was het leuk?’ vroeg Roos nu ook.
Hij reageerde net zomin als hij daarvoor bij Rani had
gedaan, maar liep het smalle paadje af tot aan de deur,
terwijl hij Rani’s hand in de zijne klemde alsof ze zijn
enige houvast was. Pas toen ze bij de deur waren, liet hij
haar los. Hij ging onmiddellijk op de drempel zitten.
‘Hoe was het?’ wilde Roos weten.
‘Ik denk dat het wel meeviel’, antwoordde Rani. ‘Het
viel me wel op dat hij mijn hand vastklemde alsof hij
me nooit meer wilde loslaten.’
‘Ja, dat doet hij omdat hij heel onzeker wordt in een
nieuwe omgeving of in een situatie die hij niet kent.’
‘En toen ik hem even losliet om te betalen, had ik de
indruk dat hij bang werd.’
‘Dat zou best kunnen.’ Roos keek met een spijtige
blik naar haar zoon. ‘We weten zo weinig van wat er in
zijn hoofd omgaat. Waarschijnlijk is hij inderdaad heel

65
vaak bang. Alles wat nieuw of anders is verontrust hem.
Daarom verbaast het me zo dat hij uit eigen beweging
naar je toekwam en zelfs meeging. Voor zijn doen is dat
echt ongewoon, hoor.’
‘En hij heeft het geweldig gedaan’, lachte Rani.
Ze haalde een klein papieren zakje uit haar plastic
tas en hield het hem voor.
‘Hier, dat is voor jou, Samuel. Dat heb je wel verdiend,
vind ik, na zo’n wandeling.’
Samuels ogen schitterden toen hij het zakje herkende
waarin de bakkersvrouw het gebakje had ingepakt. Heel
even verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Hij pakte
het taartje er onmiddellijk uit en begon smakkend te
eten.
Lachend bedankte Roos hun buurmeisje. ‘Dat had
je echt niet moeten doen, Rani.’
‘Ach, het is maar een kleinigheid, Roos. Hij stond er
zo verlekkerd naar te kijken. Ik dacht dat hij er wel trek
in had.’
‘Dat is echt lief van je’, zei Roos. Ze kreeg zowaar de
indruk dat haar zoon gelukkig was.

66
Samuel

Als zij aanklopt is het anders. Niemand klopt op de deur zoals


zij dat doet. Zij heeft de stem van de klanken, dan gaat de deur
vanzelf open. Ze geeft me veiligheid wanneer ze haar hand door
de deur steekt en de mijne vastpakt. Zij is als de muur: bescher­
mend. Maar ze mag niet loslaten, ze mag de hand nooit los­
laten. Dan klapt de deur dicht en ben ik weer helemaal alleen.
Alleen zijn is niet goed op een plek die ik niet ken. Dan word
ik bang.
Het nieuwe meisje is Rani. Rani is klanken, Rani is een lach,
Rani is veilig.

67
Rani

Het was ongelofelijk. Hij is gewoon met me meegegaan. Zoals


hij naar me bleef kijken, kreeg ik ineens het gevoel dat hij met
me meewilde. Ik kon het maar proberen. En eerlijk gezegd is
het me bevallen. Met zijn hand in de mijne had ik het gevoel
belangrijk te zijn. Ik betekende echt iets voor hem: hij had me
nodig. Dat werd nog duidelijker toen we bij de bakker stonden
en ik wilde betalen. Het was echt erg om te voelen hoe hij hele­
maal verstijfde. Net alsof hij dacht dat hij ineens helemaal alleen
op de wereld was en nooit meer terug thuis zou kunnen komen.
Ik denk niet dat hij begrepen heeft waarom ik hem even losliet.
Waarschijnlijk was dat te moeilijk. Eigenlijk wil ik best meer
met hem gaan wandelen. Hij is veel minder ver weg dan ik eerst
dacht. Misschien is hij wel graag bij me.

68
12
De volgende dagen ging Samuel elke ochtend met Rani
mee naar de bakker. Ze hoefde niet aan te bellen, want
hij stond precies op tijd klaar. Eerst op de drempel, maar
later liep hij uit eigen beweging tot aan het hekje. Dan
toverde hij een glimlach op zijn gezicht wanneer ze hem
uitnodigend haar hand toestak. Rani deed haar best zijn
gelaatsuitdrukkingen te begrijpen. Het kon een glimlach
zijn, maar evengoed een manier van kijken waarmee hij
haar duidelijk maakte hoe hij zich voelde. Het pijnlijkste
vond ze wanneer zijn blik van levendig overging naar
oneindig. Ze wist dat hij zich dan opsloot in zijn eigen
wereldje en vaak brak ze zich dan het hoofd over wat ze
verkeerd had gezegd of gedaan. Ze probeerde hem zoveel
mogelijk een gevoel van veiligheid te geven, want ze
merkte op de een of andere manier dat hij dat van haar
verlangde. Ze kondigde nadrukkelijk aan wanneer ze
hem even wilde loslaten en legde uit waarom ze dat deed.
Ze wist niet of hij begreep wat ze zei, maar ze vond dat
hij recht had op een verklaring. Na een tijdje verstijfde
Samuel niet meer als ze zijn hand losliet om te betalen.
Hij wist dat ze zijn hand daarna weer zou vastpakken
en wachtte geduldig tot ze dat deed. Op haar eigen, spon­

69
tane manier creëerde Rani een heel nieuwe wereld voor
Samuel. Zijn kleine territorium dat zich tussen de drem­
pel en halfweg de voortuin bevond, was ineens veel gro­
ter geworden. Hij kwam op straat en nam op zijn eigen,
beperkte manier deel aan het dagelijkse leven door met
zijn buurmeisje naar de bakker te gaan.
Roos keek verrukt toe hoe haar zoon vorderingen
maakte en luisterde elke keer enthousiast toen Rani
ver­­­telde hoe hij het er vanaf had gebracht.
Alleen zijn vader was niet erg blij met de nieuwe situ­
atie.
‘We kennen die Rani toch helemaal niet?’ zei hij. ‘Net
zomin als we haar moeder kennen.’
‘Hoezo, we kennen hen niet? Het zijn toch onze
buren?’ zei Roos.
‘En dat is zowat het enige wat we over hen weten. Ik
snap niet dat jij Samuel zomaar toevertrouwt aan een
kind.’
‘Ze is bijna zeventien, Chris.’
‘Precies. Ze is nog een kind.’
‘Ze is erg volwassen voor haar leeftijd, Chris. Jij ziet
haar nooit, dus kun je er niet over oordelen.’
‘En een opleiding om met iemand als Samuel om te
gaan heeft ze al helemaal niet genoten’, hield Chris vol.
Hij leek niet van plan dat been los te laten.
‘Je hoeft geen opleiding te volgen om lief te zijn voor
iemand, Chris. Sommige mensen hebben dat gewoon
in zich. Ik zie hoe Samuel reageert als ze in de buurt is.
Ze maakt hem blij.’
‘En toch vind ik het geen goed idee. Wat als er iets
gebeurt?’

70
Roos opende haar mond, maar wist niet meteen wat
te antwoorden. Misschien had haar man daar wel een
punt, maar ze zag dat het contact met Rani Samuel
deugd deed. Was dat niet het belangrijkste?
‘En is het echt nodig dat ze met hem over straat
loopt? Wat wil ze bereiken? Dat iedereen haar zo gewel­
dig vindt omdat ze met een gehandicapte gaat wande­
len?’
‘Waarom moet je toch altijd op die manier over
Samuel spreken, Chris? Is hij niet in de eerste plaats
onze zoon? Soms lijkt het wel alsof je je schaamt over
Samuel, en dat je daarom altijd zo boos wordt als het
over hem gaat.’
Nu was het Chris’ beurt om niets te zeggen.
‘Voor mij is hij mijn zoon, Chris. Ik geef toe dat ik
ook liever had gehad dat hij meer was als andere kinde­
ren, maar daarom zie ik hem echt niet minder graag,
hoor. En wat anderen over hem denken kan ik me echt
niet aantrekken.’
Chris antwoordde niet. Wat moest hij zeggen? Dat
ze de spijker op de kop sloeg? Dat hij zich inderdaad
schaamde over zijn zoon? Daar zou hij niets mee op­­
schieten en hij zou zijn vrouw nog meer kwetsen. Soms
was het beter om gewoon te zwijgen, vond hij.

71
Rani

Ik heb de indruk dat hij me echt begint te vertrouwen. Hij slaat


niet meer in paniek als ik betaal bij de bakker. Ze kijken daar
ook niet meer op als ik met hem binnenkom. De bakkersvrouw
zegt altijd heel vriendelijk ‘goeiedag’ tegen Samuel, maar hij
lijkt haar zelfs niet te horen. Hij kijkt altijd heel geconcentreerd
naar de aardbeigebakjes, alsof die zijn houvast zijn in de win­
kel. Zolang er aardbeigebakjes liggen is hij veilig, zo lijkt het
wel.
Na die eerste keer heb ik er geen meer gekocht. Ten eerste
kan hij moeilijk elke dag taart eten, dat is gewoon niet gezond.
En ten tweede zou ik dan zelf het gevoel hebben alsof ik een
hond uitlaat en hem beloon met een snoepje als hij braaf is.
Samuel is veel meer dan dat, ook al zullen veel mensen dat niet
zien. Ik ben blij dat hij die dag naast me is komen staan. Daar­
door heb ik de kans gekregen om mijn mening te herzien. Ik
begrijp nu hoe Roos van hem kan houden. Hij is geen minder­
waardige mens of zo. Hij is gewoon anders.

72
Samuel

Het is leuk om met Rani naar de bakker te gaan. Het geluid


van de bel doet pijn in mijn hoofd, maar het is maar kort. De
warmte van haar hand stroomt door mijn lichaam en de klank
van haar stem geeft me het gevoel thuis te zijn. Dat is heel
vreemd: bij haar kan ik thuis zijn zonder thuis te zijn.

73
13
‘Vind je het goed dat ik Samuel meeneem om wat te
wandelen?’
‘Goh, daar overval je me nu mee, Rani. Waar wil je
naartoe?’ vroeg Roos.
‘Ik wilde naar het park lopen. Ik heb wat oud brood
om aan de vissen en de eenden te voeren. Ik dacht dat
hij dat misschien wel leuk zou vinden.’
‘Ik weet het niet, Rani’, zei Roos weifelend. ‘Ik denk
niet dat zijn vader dat graag zou hebben. Je moet je
trouwens niet zo opofferen voor hem. Hij zit best graag
op de drempel, hoor.’
Terwijl ze dat zei, keek ze even om naar haar zoon die
achter haar op de drempel voor zich uit zat te staren. Uit
niets bleek dat hij begreep dat ze het over hem hadden.
‘O, maar ik doe het graag, hoor. Eigenlijk vind ik hem
echt wel een lieve jongen’, zei Rani en ze glimlachte even
naar Samuel.
De jongen bleef onverstoorbaar naar het hek staren.
Roos keek even van haar zoon naar het meisje en
richtte zich toen tot Samuel.
‘Zou je graag met Rani naar het park gaan, jongen?’
vroeg ze terwijl ze voor hem neerhurkte.

74
Ook al zat ze pal voor hem, hij bleef in de verte sta­
ren alsof hij dwars door haar heen kon kijken.
Toen Roos weer overeind kwam, keek ze Rani spijtig
aan. ‘Je ziet dat hij helemaal niet reageert, Rani. Mis­
schien wil hij helemaal niet’, zei ze.
‘Mag ik even?’ vroeg Rani.
Zonder op een antwoord te wachten, hurkte ze op
haar beurt voor Samuel.
‘Ik heb zin om wat te wandelen, Samuel’, zei ze zacht.
‘En ik zou het leuk vinden als je met me meeging. Wil
je met me mee?’
Aanvankelijk bleef Samuel gewoon voor zich uit sta­
ren, net zoals hij bij zijn moeder had gedaan. Maar toen
leek hij ineens door te hebben dat er iemand voor hem
zat en tegen hem sprak. Hij keek Rani aan en ze meende
even een verandering in zijn ogen te zien, een bijna on­­
merkbare flits, alsof hij haar nu pas herkende. Toen
kwam hij resoluut overeind en greep haar hand. Glim­
lachend kneep Rani er even in.
‘Nou, dat lijkt me duidelijk genoeg’, zei Roos terwijl
ze haar best deed om haar teleurstelling te verbergen.
Het deed haar pijn dat hij niet op haar had gereageerd
en wel op hun buurmeisje. Nou ja, hij reageerde, en dat
was al heel wat.

Rani begon Samuel al wat te kennen en vond het hele­


maal niet vreemd dat hij af en toe haar hand zowat fijn­
kneep. Verstandelijk was hij nog een kind, maar zijn
lichaam bezat de kracht van een jongeman en als hij zo
hard kneep, deed hij haar pijn. Het viel haar op dat hij
dat telkens deed als ze een hoek om liepen, alsof het

75
betreden van een nieuwe straat elke keer een overwin­
ning voor hem was. Toen ze de brede poort naar het
park doorliepen, had ze de indruk dat hij zich een beetje
ontspande. De poort werkte als een barrière die de druk­
­te van de stad buitensloot en ze genoten van de rust die
het park bood. Rani wees Samuel op de bomen en de
bloe­­men in de perkjes, maar de jongen was te geconcen­
treerd op het brede pad waar ze over liepen om te kun­
nen opkijken.
In het midden van het park lag een vijver met een
houten brug erover. Rani wilde de brug op lopen, maar
Samuel bleef ineens staan. Hij klemde haar hand vast
als in een bankschroef.
‘Wat scheelt er, Samuel?’ vroeg Rani. ‘Wil je niet over
de brug? Ik weet nochtans een mooi plekje aan de andere
kant, hoor.’
Samuel kneep nog wat harder en Rani voelde dat het
geen zin had om aan te dringen. Om de een of andere
reden wilde hij de brug niet over en ze voelde er niets
voor om hem onrustig te maken. Ze betwijfelde trou­
wens of ze er hoe dan ook in zou slagen om hem tegen
zijn zin de brug over te krijgen. Samuel was veel te sterk
voor haar.
‘Niet erg, hoor. Dan geven we de eendjes wel te eten
vanop deze oever’, glimlachte ze en ze liep over het gras
naar de rand van de vijver.
Op zo’n meter afstand van het water bleef Samuel
opnieuw staan. Rani voelde hem verstijven en keek hem
aan. Aan zijn kaken zag ze dat hij zijn tanden stijf opeen
geklemd hield.
‘Ben je bang van het water, Samuel?’

76
Samuel reageerde niet, maar staarde intens naar zijn
voeten. Het meisje probeerde zachtjes aan zijn hand te
trekken, maar hij verroerde geen vin.
‘Kijk, ik wil gewoon wat brood gooien voor de eend­
jes’, zei Rani.
Ze maakte zich los uit zijn greep en merkte dat hij
nog meer verstijfde, net zoals die eerste keer bij de bak­
ker.
‘Je hoeft niet bang te zijn, Samuel. Ik loop niet weg,
hoor’, zei ze zacht.
Uit haar schoudertas haalde ze een verkreukelde
broodzak met gedroogde broodkorsten. De eenden
merk­ten de beweging meteen op en kwamen snaterend
dichterbij zwemmen. Lachend gooide Rani de korsten
in het water en keek hoe de beestjes zich verdrongen
om een stukje te pakken te krijgen. Ze nam een tweede
handvol en gooide die ook in het water, terwijl ze naar
Samuel keek. Die reageerde helemaal niet en bleef naar
zijn voeten staren. Rani besloot iets te proberen. Ze nam
weer wat brood en gooide het op de rand van de oever.
De eenden haastten zich opgewonden snaterend uit het
water om het lekkers te verorberen. Schuddend met de
pluimen van hun waggelende achterste bleven ze op dat
plekje staan ronddraaien tot Rani nog wat zou gooien.
Dat deed ze, maar weer iets verder van het water. De
een­den kwamen dichterbij, duidelijk niet van plan om
iets aan hun neus voorbij te laten gaan. Elke keer gooide
Rani het brood iets minder ver tot ze de korsten uitein­
delijk pal voor Samuels voeten gooide. De eenden waren
absoluut niet mensenschuw en stoorden zich er niet
aan dat ze hun eten naast die tweevoeter moesten komen

77
halen. Nauwlettend hield Rani Samuel in het oog. Nu
moest hij de dieren wel opmerken; ze zaten zowat op
zijn voeten. Zijn blik verplaatste zich van zijn schoenen
naar de eenden en ze zag hoe de spieren in zijn kaken
zich langzaam ontspanden. Zelf deed ze voorzichtig een
stap naar voren, maar hij leek het niet op te merken. Ze
haalde nog wat brood uit de zak en stak onder luid pro­
test van de eenden haar geopende hand naar hem uit.
Samuel keek haar aan met een uitdrukkingloos gezicht.
Aarzelend stak hij zijn hand uit en pakte het brood uit
haar handpalm. Alsof hij ze bestudeerde, keek hij een
tijdlang naar de korstjes en hij leek zich niet meer bewust
van de luid snaterende beesten aan zijn voeten. Toen
opende hij zijn hand en liet het voedsel vallen. Toen de
eenden even zwegen om het brood van het gras te pik­
ken, verscheen er een glimlach op zijn gezicht.

78
Samuel

Ik moet me concentreren op het pad. Altijd rechtdoor lopen is


veilig. Soms verandert ze van richting. Dan klamp ik me vast
om niet verloren te lopen en mijn wereld te verliezen. Grond
moet vast zijn. Anders zink je. Ze wil me over het water laten
lopen. Maar water is nat. In mijn wereld is alles droog. Droog
is veiliger. Dan kun je niet zinken.
De dieren zijn raar, ze zijn heel druk en maken veel lawaai.
Het zijn geen mooie klanken, absoluut geen mooie klanken.
Maar zij vindt ze leuk. Ik denk dat ik niet bang hoef te zijn.

79
Rani

Het was een bijzondere ervaring in het park vandaag. Beetje


bij beetje leer ik Samuel beter kennen. Eigenlijk zit hij heel
eenvoudig in elkaar. Hij wil zich alleen maar veilig voelen. Op
de een of andere manier kan ik hem dat gevoel geven en daar
ben ik blij om. En zelfs een beetje trots. Hij lijkt wel voor alles
bang te zijn. Als hij kon, zou hij in me kruipen, zo dicht drukt
hij zich tegen me aan als we op straat lopen. Ik zou graag weten
wat er in dat hoofd van hem omgaat. Hij moet toch kunnen
denken? Natuurlijk kan hij denken. Hij denkt gewoon anders
dan de meeste mensen. Eigenlijk maakt dat hem wel speciaal.
Ik heb aan Roos gezegd dat ik vaker met hem wil gaan wan­
delen. Dat vond ze meteen goed. Ik kan me voorstellen dat ze
heel blij is dat er iemand zich met haar zoon bezighoudt. Voor
haar is het een moment van rust.

80
14
‘Roos, waar zat je toch met je gedachten?’ zei Chris boos.
Hij wond zich verschrikkelijk op over het feit dat ze
hun zoon had toevertrouwd aan het buurmeisje. Niet
alleen was het park veel te ver van huis, maar ze hadden
ook nog eens een drukke straat moeten oversteken. Er
had van alles kunnen gebeuren.
‘Maar er is toch niets gebeurd, Chris. Trouwens, je
had zijn gezicht moeten zien. Hij straalde toen hij terug­
kwam.’
‘Gelukkig maar dat er niets is gebeurd! Dat had er
nog moeten bijkomen. En als die wandeling hem zo
gelukkig heeft gemaakt, hoe komt het dan dat ik niets
zie dat ik anders niet zie? Het is nog altijd hetzelfde
beeld zonder klank, hoor.’
Terwijl hij dat zei, keek hij naar Samuel die op zijn
vertrouwde plekje bij de salontafel zat en in opperste
concentratie zijn lucifers sorteerde.
‘Verwondert het jou dat hij er niet gelukkig uitziet?
Verbaast het jou dat hij niet lacht?’ antwoordde Roos
opgewonden. ‘Zou jij lachen als er op een paar meter
van jou iemand ruzie zat te maken? Als jij in de buurt
bent, is de jongen altijd extra gespannen.’

81
‘Nu nog mooier!’ brieste Chris. ‘Nu heb ik het nog
gedaan! Daar komt het tenslotte elke keer op neer, is
het niet? Misschien moest ik maar beter bij je weggaan,
dan wordt hij misschien zelfs normaal.’
Met een bruusk gebaar schoof hij zijn stoel achteruit
en stevende de kamer uit.
‘Chris, doe niet zo! Je weet dat ik het zo niet bedoel.’
‘Ik ga wandelen. Dan heeft hij tenminste even geen
last van mij! En zorg dat hij met zijn tengels van mijn
piano afblijft!’ brieste hij.
De deur vloog met een klap achter hem dicht en even
later knalde hij ook de voordeur dicht.
Roos legde haar hoofd in haar handen en begon
zacht­jes te snikken. Daardoor merkte ze de traan niet
die langs Samuels wang naar beneden rolde.

Chris was helemaal in de war. Hij was niet blij met de


situatie waarin ze als gezin waren terechtgekomen, maar
hij was er tenminste aan gewend geraakt. Nu zette Roos
heel de boel op zijn kop door te beweren dat Samuel
aan het veranderen was. Hij had er jaren over gedaan
om te aanvaarden dat de jongen nooit meer beter zou
worden en hij was er vast van overtuigd dat het ook zo
was. Roos liet zich het hoofd op hol brengen. Waarom
moest dat buurmeisje zich zo nodig met Samuel be­­
moeien? Kon ze hen niet gewoon met rust laten, zodat
ze hun eigen leven konden leiden? De opwinding die ze
veroorzaakte was meer dan Chris kon verdragen.

Ondanks de scène van de vorige avond liet Roos haar


zoon opnieuw gaan toen Rani vroeg of hij mee naar het

82
park mocht. Ze besloot er niets van te zeggen tegen haar
man. Ze wilde gewoon genieten van het feit dat haar
zoon zich gelukkig voelde en Chris de kans niet geven
haar dat gevoel af te pakken. Hij moest wel stekeblind
zijn om de verandering in hun zoon niet op te merken.
Steeds vaker speelde er een zachte glimlach om zijn lip­
pen en telkens wanneer hij Rani zag, keek hij haar vol
verwachting aan. Voor het eerst in zijn leven zag ze hem
iets doen waartoe ze hem nooit in staat had geacht: hij
sloot vriendschap. Toen ze hem met Rani de straat zag
uitlopen, keek ze naar de blauwe lucht en dankte de
hemel voor haar nieuwe buurmeisje.
Het uitstapje naar het park werd een dagelijks ri­tueel.
De vakantieperiode kreeg hierdoor een invulling met
een regelmaat die Samuel goed deed. Rani leek echt een
gave te hebben om met hem om te gaan. Ze benaderde
hem met dezelfde zachtheid en het eindeloze geduld
als waarmee je een baby behandelt. Nooit forceerde ze
hem, maar geregeld deed ze iets waardoor de jongen een
belangrijke stap vooruit zette. Niet dat die dingen de
gemiddelde mens zouden opvallen, maar Roos stelde
het verheugd vast.

Op een dag zag ze haar zoon en Rani bij het hekje staan,
klaar om te vertrekken. Rani had de broodzak vast – dat
hoorde bij hun vaste ritueel – maar ze talmde bij het
openen van het hekje. Roos vroeg zich af waarom. Ze
zag Rani glimlachend op Samuel inspreken. Toen stak
Samuel zijn hand uit en pakte de broodzak aan. Rani
pakte zijn andere hand en opende het hekje. Het waren
kleine dingen waarmee ze Samuel stap voor stap wat
verantwoordelijkheid leerde nemen.
83
‘Soms vraag ik me af wie het moeilijker heeft, Samuel’,
zei Rani onderweg naar het park, ‘jij of ik.’
Samuel keek nauwlettend naar de stoeptegels die
onder hem voorbijgleden. Rani wist niet of hij luisterde
en nog minder of hij haar begreep. Maar dat kon haar
niet schelen. Ze had behoefte om te praten.
‘Ik bedoel, jij leeft in je eigen wereldje en je lijkt niet
te tobben over dingen die tegenzitten. Je leven lijkt zo
eenvoudig. Je kijkt naar buiten en luistert naar de vogels
die in de boom in je voortuin zitten te fluiten, of je luis­
tert naar mij als ik zing. We gaan samen wandelen en
thuis is het alle dagen hetzelfde. Maar dat vind je niet
erg, want zo heb je het graag. Bij mij is heel mijn leven
op zijn kop gezet. Mijn vader heeft me zijn rug toege­
keerd. Kun je dat begrijpen, Samuel? Stel je voor dat je
vader op een dag zegt dat hij niet meer bij jullie wil
wonen. Dat zou toch vreselijk zijn? Mijn vader heeft dat
gedaan. Hij heeft mijn moeder bedrogen met een ander
en is ervandoor gegaan, de hufter. Daarom zijn mijn
moeder en ik moeten verhuizen. Dat was dus wel het
huis waar ik opgegroeid ben, hè. Ik vond het vreselijk
daar weg te moeten. Ik was zo boos dat ik hem wel had
kunnen slaan. Daar heb ik later vaak spijt over gehad:
dat ik dat niet heb gedaan. Hij heeft nooit een hoge pet
van me opgehad, hoor. Ik was te min voor hem, op
school was ik veel te zwak. Ik denk dat hij liever een
slimme dochter had gehad, of beter nog, een verstan­
dige zoon. Geloof me, Samuel, zo’n vader is eigenlijk de
naam “vader” niet waard. Intussen heb ik me wel ver­
zoend met de situatie: het huis waarin we nu wonen valt
best mee en ik kan supergoed opschieten met mijn moe­
der. Bovendien hebben we leuke buren.’
84
Rani glimlachte naar Samuel en keep hem zachtjes
in zijn hand. Ze zweeg een tijdje voor ze weer verder
ging. ‘Ik probeer nu te doen of ik geen vader heb. Dat
vind ik makkelijker. Als hij er nooit is geweest en als ik
nooit van hem heb gehouden, kan ik hem ook niet mis­
sen, snap je? Maar ach, wat loop ik hier toch te zeuren?
Dat zijn problemen waar jij je toch niet mee bezighoudt.’
Ze liepen door de poort het park in en Samuel ver­
snelde zijn pas een beetje. Hij was gehecht geraakt aan
het ritueel om de eenden te voederen.

85
Rani

Vandaag heb ik mijn hart gelucht. Ik vraag me af of ik Samuel


niet gebruikt heb. Ik praatte maar door over mijn vader, zon­
der me af te vragen of hij dat wel leuk vond. Nou ja, hij begreep
er hoogstwaarschijnlijk toch niets van. Dat soort problemen
hoeft Samuel zich natuurlijk niet aan te trekken. Maar ook al
was het gesprek eenrichtingsverkeer, toch heeft het me deugd
gedaan. Toen we terugkwamen van het park, ben ik naar de
kelder gegaan en heb ik de onderste doos van onder de stapel
gepakt. Zittend op mijn knieën heb ik de inhoud bekeken. Een
heleboel foto’s van mijn vader, inclusief het album met de huwe­
lijksplaatjes. Ze waren allebei zo jong en ze leken heel verliefd,
tenminste als ik de blikken op de foto’s mag geloven. Zijn ogen
beloofden echt een leven vol romantiek. Die romantiek is hij
dan uiteindelijk wel bij een ander gaan zoeken. Ik kan wel
begrijpen dat mijn moeder die foto’s nooit meer wil zien. Ik
eigenlijk ook niet. Ik heb alles netjes terug ingepakt en de doos
heb ik weer onder de stapel gezet. Daar mag hij voor mijn part
rustig vergeten worden. Ik weet zeker dat ik hem nooit meer
zal opendoen.

86
Samuel

Ze praatte veel tegen me. Het was zelfs moeilijk om mijn aan­
dacht bij de geluiden van de voorbijrijdende auto’s te houden.
Ik heb niet geluisterd, want het waren zeker geen blije woorden,
dat kon ik voelen. Het waren woorden vol pijn. Ik was blij om
weer bij de dieren te zijn. Hun geluiden klonken heel vertrouwd,
opgewonden, maar zo zijn ze, het is hun natuur. Dat vind ik
niet erg.

87
15
Maar de zon bleef niet schijnen. Een typisch Belgisch
regenweertje maakte een einde aan de tochtjes naar de
eenden. Samuel werd gedwongen binnen te blijven en
kon zelfs niet op zijn geliefde plekje op de drempel zit­
ten. Dus zat hij al van ’s morgens aan de salontafel en
sorteerde lucifers. Tussendoor keek hij naar zijn favo­
riete film. Fantasia van Disney had hij al ontelbare keren
gezien, maar hij kon er niet genoeg van krijgen. De mu­­
ziek maakte hem helemaal blij. Het regende vijf dagen
aan één stuk door en Rani kwam niet één keer langs. Ze
was natuurlijk niets verplicht, dacht Roos. Het meisje
had haar eigen leven. Samuel leek haar trouwens ver­
geten, want hij keek niet één keer door het venster naar
buiten.
Maar de zesde dag was Samuel niet te houden. De
zon scheen en verdrong de druilerige regendagen alsof
ze er nooit waren geweest. Meteen na het ontbijt stond
hij al te trappelen om op de drempel te kunnen zitten.
Met de zon op zijn gezicht staarde hij naar het hek,
geduldig wachtend op wat de dag zou brengen. Enkele
minuten voor het tijdstip waarop ze gewoonlijk naar
het park vertrokken, liep hij naar het hek. Toen Rani

88
buiten kwam, gleed er een glimlach van herkenning over
zijn gezicht.
‘Hallo, Samuel’, zei het meisje opgewekt.
Samuel had nog nooit geantwoord en deed dat ook
nu niet, maar zijn blik zei meer dan duizend woorden.
Hij keek verwonderd toen hij geen broodzak in haar
hand zag.
‘Sorry, Samuel, vandaag kan ik niet met je naar het
park.’ Niet begrijpend keek Samuel haar aan.
‘Ik heb een andere afspraak.’
Zijn verwarde blik vertelde haar dat hij niet begreep
waar ze het over had. Ze nam hem bij de hand en wilde
hem weer naar zijn huis leiden, maar Samuel bleef staan
alsof zijn voeten wortel hadden geschoten.
‘Ga je met me mee, Samuel?’ vroeg ze. ‘Dan kom ik
even naast je zitten op de drempel.’
Ze kneep zachtjes in zijn hand en zijn houding werd
iets minder star.
‘Kom,’ zei ze, ‘ik wil je iets vertellen.’
Ze trok voorzichtig aan zijn arm en Samuel volgde
haar. Bij de drempel liet hij haar hand los en ging zit­
ten. Onmiddellijk staarde hij voor zich uit en uit niets
bleek dat hij zich nog bewust was van haar aanwezig­
heid. Rani sloeg haar ogen neer en zuchtte even voor ze
naast hem ging zitten. Ze legde haar hand op zijn knie.
‘Het zal wel moeilijk zijn om het te begrijpen, maar
ik wil je toch uitleggen wat er is gebeurd. Ik heb een
nieuwe vriend, Samuel. Jij blijft ook mijn vriend, hoor,
maar deze jongen is heel speciaal voor mij.’
Zuchtend zocht ze naar de juiste woorden voor ze
verderging.

89
‘Ik ben verliefd, Samuel. Hij heet Nick, ik heb hem
ontmoet in het jeugdhuis en… nu ja, ik vind hem lief.
We hebben afgesproken om vandaag iets leuks te gaan
doen en dus heb ik nu geen tijd om met jou naar het
park te gaan. Maar ik beloof je dat we morgen gaan,
oké?’
Samuel bleef strak voor zich uitkijken en met een
spijtig gezicht gaf Rani hem een kneepje in zijn knie.
Ze voelde hoe hij zich helemaal in zichzelf terugtrok en
een enorm schuldgevoel maakte zich van haar meester.
Het meisje stond op en liep naar het hek, de straat
op. Toen ze omkeek, kon ze niet zeggen of Samuel nu
naar haar of door haar heen keek.

Roos was net in de gang en had achter de deur staan


luisteren. Ze stelde zich de pijn voor die haar zoon nu
moest voelen. Dat hij Rani op de regenachtige dagen
was vergeten, was blijkbaar helemaal niet zo. Hij rekende
op de wandelingen met zijn buurmeisje. Ze was bang
dat hij zich weer helemaal in zichzelf zou gaan terug­
trekken, maar natuurlijk kon ze niet verlangen van een
meisje van zeventien dat die haar leven zou richten op
haar gehandicapte buurjongen. Er rolde een warme
traan over haar wang toen ze in de keuken weer aan het
werk toog.

90
Samuel

Ik zit achter de muur en ik heb de deur goed dichtgedaan. Het


was een vergissing om haar binnen te laten. Door haar leek
mijn wereld groter te worden, veiliger ook. Maar ik kan niet
op haar rekenen. Ze spreekt tegen me en raakt me aan; haar
energie belooft veiligheid. Maar ze verstoort die energie en ik
ben alleen. Dat heeft zij gedaan. Ik was klaar. Ik heb geduldig
gewacht tot de wereld weer droog was, veilig om naar buiten te
gaan. Dan moeten we wandelen, met het brood. De drukke
dieren wachten, dat moet zij toch ook weten? Haar mond heeft
nog bewogen, maar ik heb niets gehoord. De deur was al dicht.
Misschien kan ik stenen vinden om de deur te vervangen. Dan
zou de muur voor altijd dicht blijven. Dat zou goed zijn.

91
Rani

Ik denk dat ik hem heb gekwetst. Zijn uitdrukking veranderde


niet, maar ik kon zijn teleurstelling omdat ik niet met hem
naar het park ging gewoon voelen. Ik voel me wel wat schuldig,
maar ik heb tenslotte ook mijn eigen leven. En ik kan het niet
helpen dat dat nu vooral op Nick gericht is. Ik had hem al een
paar keer gezien in het jeugdhuis. Hij is gewoon te knap om
niet op te vallen. Toen hij naar me toe kwam, begon ik bijna te
hyperventileren. Er waren massa’s meisjes, maar hij pikte mij
eruit! Hij zei niets, maar kwam vlak voor me staan en knip­
oogde. Ik lachte naar hem en voor ik besefte wat er gebeurde,
kusten we elkaar. Ik had nog nooit zo’n heerlijk gevoel gehad.
Hij kust als een god!
Vanmiddag hebben we het heerlijk gehad samen. We zijn
naar de bioscoop gegaan en nestelden ons op de laatste rij, ik
met mijn hoofd op zijn schouder. Ik voel zijn arm nog om me
heen. Toen hij verder wilde gaan en zijn hand onder mijn T-shirt
schoof, heb ik hem van me afgeduwd. Nou ja, geduwd. Ik heb
gezegd dat ik er nog niet klaar voor was. Hij keek wel even
vreemd, alsof hij die reactie helemaal niet had verwacht, maar
hij nam zijn hand toch weg. Ik hoop maar dat hij het niet te erg
vond. Niet dat ik niet met hem zou willen. Als hij me aanraakt,
tintelt heel mijn lichaam en ik verlang er eigenlijk naar me
helemaal aan hem te geven, maar het is nog te vroeg. Ik ken
hem helemaal nog niet. Zoiets moet groeien. Hoe langer we het
uitstellen, hoe specialer het zal zijn.
Morgen ga ik weer met Samuel naar het park.

92
16
Rani hield zich aan de afspraak en kwam naar buiten
met de broodzak in haar hand. Maar Samuel stond niet
bij het hekje. Hij zat op de drempel en staarde voor zich
uit.
‘Hallo, Samuel,’ zei Rani, ‘ga je mee naar het park?
Dan voeren we de eendjes.’
Samuel reageerde niet en bleef voor zich uitstaren.
Maar Rani liet zich niet uit het lood slaan.
‘Ik weet dat je boos bent, Samuel. En ik begrijp het.
Maar soms lopen de dingen anders dan we hadden
gedacht. En weet je, ik had je beloofd dat we vandaag
naar het park zouden gaan en ik ben er. Ik wacht tot je
zover bent en dan kunnen we vertrekken. Wil jij de
brood­zak dragen?’
Ze wilde de zak in zijn handen duwen, maar hij
maakte geen aanstalten om hem aan te pakken.
‘De eendjes zullen verward zijn als ik alleen kom. Ik
denk dat ze je graag hebben’, zei Rani. ‘Volgens mij vin­
den ze het leuk dat jij hen te eten geeft.’
Samuel maakte zijn blik los van de boom waar hij
naar had zitten staren en keek naar de broodzak. Heel
even maakte hij oogcontact, maar hij sloeg zijn ogen

93
vrijwel onmiddellijk weer neer. Aarzelend pakte hij de
zak uit haar hand.
‘Weet je, Samuel? Vaak zul je me niet begrijpen, maar
ik wil echt je vriendin zijn, hoor. Ik wil je echt geen pijn
doen.’
Ze stak haar hand uit en Samuel reageerde op het
gebaar. Hij pakte haar hand vast en kwam overeind.

Toen ze de brede laan van het park opliepen, kwam een


jongen breed glimlachend hun richting uit.
‘Nick!’ riep Rani.
Ze liet Samuels hand los en rende op haar vriendje
af. Ze vloog hem om de hals en kuste hem lang op de
mond. Samuel bleef stokstijf staan op de plaats waar ze
zijn hand had losgelaten. Hij staarde naar zijn voeten.
Ze nam haar vriendje bij de hand en liep naar Samuel.
‘Dit is Nick, Samuel’, zei ze. ‘Je weet wel, mijn vriendje
over wie ik je heb verteld.’
Samuel hield zijn hoofd wat gebogen en bleef naar
de grond staren, alsof hij haar niet had gehoord.
‘Let maar niet op hem, Nick’, zei Rani. ‘Samuel is
nogal verlegen.’
‘Verlegen? Knettergek, zul je bedoelen. Ik heb over
hem gehoord.’
‘Dat moet je niet zeggen, Nick’, protesteerde Rani.
‘Hij is heus wel lief.’
‘Nou ja, als jij het zegt’, lachte de jongen met onmis­
kenbare minachting. ‘Ik snap niet wat jij eraan vindt
om met hem te gaan wandelen.’
‘Kom, Samuel’, zei Rani terwijl ze hem weer bij de
hand nam. ‘We gaan naar de vijver.’

94
Pas toen hij haar warme hand voelde, durfde Samuel
zich weer te verroeren, maar hij bleef naar beneden kij­
ken. De aanwezigheid van de andere jongen bracht hem
duidelijk van zijn stuk.

Rani bracht Samuel tot bij de vijver. Ze wist intussen


perfect hoe ver hij van de rand moest blijven om zich
veilig te voelen. De eenden hadden de broodzak al lang
in de gaten en kwamen snaterend aangewaggeld. Rani
liet het voederen aan Samuel over en ging even verderop
met Nick op het gras zitten. De twee hadden alleen maar
aandacht voor elkaar en Rani merkte niet dat Samuel
roerloos naar zijn voeten bleef staren, de broodzak onge­
opend in zijn hand. Hij merkte zelfs de eenden niet op
die zich vol verwachting om hem heen verdrongen, ver­
bolgen snaterend omdat hij de broodzak maar niet
opende. Uiteindelijk liet hij de zak uit zijn handen val­
len en schonk geen aandacht aan de eenden die wild in
het papier begonnen te happen.
‘Samuel, wat doe je nou?’
Rani kwam overeind en liep op hem af. De jongen
stond helemaal verkrampt tussen de eenden. De brood­
zak was helemaal aan stukken gescheurd en rond zijn
voeten was het een drukte van jewelste. De eenden hap­
ten gulzig in de hele sneden brood en probeerden stuk­
ken van elkaar af te pakken.
‘Heb je de zak laten vallen? Wat jammer nou’, zei
Rani terwijl ze het verscheurde papier opraapte.
Toen keerde ze zich om naar haar vriend: ‘Ik denk
dat ik hem maar beter naar huis breng. Hij is helemaal
overstuur.’

95
‘Hoezo? We zijn hier pas’, antwoordde Nick.
‘Het spijt me, Nick. Ik had hem niet alleen moeten
laten bij het water, denk ik. Misschien dacht hij wel dat
ik hem had verlaten.’
‘En mij wil je dan wel doodleuk laten staan. Is het
dat wat je bedoelt?’
‘Kom, Nick. Je begrijpt het heus wel.’
‘Nee, ik begrijp het helemaal niet. Hij staat daar toch
maar gewoon wat te staan tussen die stomme eenden?
Hij doet toch niets verkeerd?’
‘Hij is helemaal verkrampt, Nick. Ik voel het.’
‘Ach wat. Hij is gewoon een idioot.’
‘Nick, spreek niet zo over hem!’
‘En waarom niet? Het is gewoon de waarheid. Die
jongen is nog te stom om een broodzak in zijn hand te
houden.’
‘Hou op!’
‘En weet je, Rani? Als die idioot voor jou belangrijker
is dan ik, dan hoeft het al niet meer voor mij.’
‘Maar Nick…’ stamelde Rani.
‘Ik wil dat je kiest. Nu!’
‘Dat is niet eerlijk, Nick. Ik kan hem niet zomaar aan
zijn lot overlaten.’
‘Goed, jij je zin’, zei Nick en met grote passen beende
hij weg.
Moeizaam onderdrukte Rani een snik toen ze haar
vriendje langs het wandelpad zag weglopen. Ze had een
paar passen naar voren gedaan en zag dat Samuel weer
met zijn hoofd gebogen stond. Ze veegde haar tranen
weg en liep naar hem toe. Zijn rug voelde heel gespan­
nen aan en ze pakte voorzichtig zijn hand vast.

96
‘Kom Samuel,’ zei ze, terwijl ze de krop in haar keel
probeerde weg te slikken, ‘we gaan naar huis.’

97
Samuel

Ze heeft me weer alleen gelaten. Het was wel minder lang deze
keer en ze kwam terug. Maar de jongen maakte me bang. Hij
bracht helemaal geen rust mee. Zijn spanning mag helemaal
niet in mijn wereld komen. Dat wil ik niet. Ik moet voorzichtig
zijn met de deur. Heel voorzichtig. Het is beter niemand te ver­
trouwen.

Rani

De hufter! Hoe kon hij me dat vragen? Alsof ik een keuze had.
Natuurlijk kon ik Samuel niet aan zijn lot overlaten en dat
wist hij best. Was hij boos omdat hij gisteren niet aan mijn bor­
sten mocht komen? Als ik maar zoveel voor hem beteken, hoeft
het voor mij niet meer. Iemand die zo spreekt over Samuel ver­
dient mijn liefde niet. Hij verdient zelfs niet dat ik hem nog
aankijk. Dat hij zich maar een sletje zoekt die alles doet wat
hij wil. Maar niet met mij! En ik dacht nog wel dat hij lief was,
de smeerlap! Ik ben blij dat we hem vandaag zijn tegengeko­
men. Dan heb ik tenminste meteen gezien wat voor een zielig
mannetje hij is. Hoe heb ik me zo in hem kunnen vergissen? Ik
haat hem!

98
17
‘Als je liever alleen bent, zeg je het maar, hoor’, zei Roos.
Ze had van Rani’s moeder vernomen wat er was
gebeurd en had met het meisje te doen. Nadat ze Samuel
had thuisgebracht, was ze naar haar kamer gelopen en
daar had ze een uur zitten snikken met de deur op slot.
Ze had haar moeder niet willen binnenlaten. Na een uur
was ze naar beneden gekomen, haar ogen nog rood van
het huilen en ze had gezegd dat het voorbij was. Als
Nick niet kon begrijpen dat Samuel een jongen was die
net als iedereen wat warmte en vriendschap nodig had,
dan had ze zich sterk in hem vergist en was hij haar niet
waard. Daarmee had ze de zaak afgedaan en ze wilde
zelfs niet meer over hem praten.
‘Nee heus,’ antwoordde Rani, ‘ik doe het graag. Trou­
wens, ik heb wat goed te maken nadat ik hem gisteren
zo alleen heb laten staan.’
‘Wees niet te streng voor jezelf, Rani. Ik vind het heel
lief wat je allemaal voor Samuel doet, maar je mag je
echt niet verantwoordelijk gaan voelen, begrijp je?’
‘Weet je, Roos? Eigenlijk heb ik hem gewoon graag
bij me. Hij geeft me rust. En dat kan ik nu best gebrui­
ken.’

99
Ze glimlachte dapper en nam Samuel bij de hand.
Ze gaf hem een broodzak en stelde opgelucht vast dat
hij die aanpakte, alsof er de vorige dag niets was gebeurd.
‘Binnen een uurtje of wat zijn we er weer’, zei ze met
een stem die gemaakt opgewekt klonk.

Wat Rani tegen Roos had gezegd klopte: op de een of


andere manier bracht Samuel rust in haar leven. Hij gaf
haar het gevoel dat ze belangrijk was, dat ze veel meer
waard was dan haar vader dacht. Nick was een vergis­
sing geweest, een zware vergissing. Gelukkig had ze dat
snel ingezien. Ze was blij dat ze weer met Samuel naar
het park liep. Niemand zou haar nog kleinkrijgen.

Samuel was tevreden. Rani kende hem al goed genoeg


om uit zijn lichaamstaal te kunnen opmaken hoe hij
zich voelde. Zijn ogen stonden levendig terwijl hij toe­
keek hoe de eenden vochten om de stukjes brood die
hij hen toewierp. Om zijn mondhoeken tekende zich
een flauwe glimlach af. Met een zucht liet ze haar hoofd
tegen zijn schouder rusten. Wie was er nu de pechvogel,
vroeg ze zich af. Samuel, omdat hij geboren was met
een onherstelbare mentale afwijking? Was hij daardoor
ongelukkiger dan een doorsnee persoon? Hij leek zich
in ieder geval geen kopzorgen te maken. Wanneer iets
hem tegenstond, reageerde hij onmiddellijk, maar ver­
geten deed hij even snel. Zo leek het toch. Zelf zat ze
daarentegen nog steeds met een knoop in haar maag.
De manier waarop Nick zich tegen Samuel had gedra­
gen, kon ze maar niet van zich af zetten. Dat ze geen
relatie meer hadden was één ding en op de keper

100
be­schouwd zelfs een goede zaak. Maar hoe kon ze zich
zo in hem vergist hebben? Hoe kon ze verliefd worden
op iemand die Samuel voor een idioot uitschold? De
gedachten bleven maar door haar hoofd malen. Nee,
misschien was Samuel al bij al nog zo slecht niet af. Hij
ging altijd gewoon verder, wat er ook gebeurde. Eigen­
lijk kon ze best nog iets van hem leren.

‘Wat nu? Ga je uithuilen bij dat idiote vriendje van je?’


Rani schrok op en voelde tegelijkertijd een kleine
schok door het lichaam van Samuel gaan. Achter hen
stonden Nick en twee van zijn vrienden. Rani had hen
al eens gezien en had het niet zo op hen begrepen.
‘Kijk, dat is nu die idioot waar ze mee optrekt. Vindt
ze blijkbaar interessanter dan een echte kerel als ik’, zei
Nick.
‘Misschien houdt ze niet van echte mannen’, smaalde
een van de jongens naast hem.
‘Of anders is ze een pot’, grinnikte de andere.
‘Nee, daarvoor kuste ze me te graag, is het niet, Rani?’
spotte Nick. ‘En nu ik het heb uitgemaakt, probeert ze
het bij die idioot.’
‘Dan zou ze wel eens met haar bek vol kwijl kunnen
zitten’, lachte de eerste, waarop de andere begon te scha­
teren.
‘Misschien moet ik je nog maar eens laten voelen hoe
een echte man kust’, zei Nick en hij liep op haar af.
‘Laat me met rust, Nick’, zei Rani, maar ze kon de
onzekerheid in haar stem niet verdoezelen.
‘Nou, nou. Ik had je wel de bons gegeven, hè’, zei
Nick. ‘En daar ben ik blij om ook’, antwoordde Rani.

101
‘Tss, tss... En ik beslis nu dat je mij gaat kussen.’
Nick ging pal voor haar staan. Samuel hield zijn blik
strak op het gras gericht en verroerde geen vin.
‘Loop naar de hel, Nick. Ik moet je niet meer.’
‘Hm, weerspannig, hè? Daar hou ik wel van’, lachte
Nick en hij streek met zijn hand langs haar haren.
Woedend sloeg Rani zijn hand weg, maar in een snelle
beweging pakte hij haar hand en draaide hem om zodat
ze een kreet van pijn slaakte.
‘Laat me los!’ gilde ze.
‘Roep maar, liefje. Gil maar. Wie zal je helpen, denk
je? Je idiote vriendje hier? Kijk hem staren naar de grond.
Volgens mij wil hij graag regenwormen vangen. Nee,
schatje. Je bent helemaal alleen en je gaat mij kussen…
om te beginnen in ieder geval’, liet hij er dreigend op
volgen.
Hij gaf nog een extra draai aan haar hand, waardoor
ze met haar hele lichaam meedraaide en opnieuw een
gil slaakte. Toen greep hij haar haren beet en trok haar
hoofd met een venijnige ruk naar zich toe. Haar ge­­
schreeuw werd gesmoord tot een verstikt gemompel
toen hij ruw zijn lippen op haar mond drukte. Rani
hoorde zijn vrienden lachen en voelde zich vernederd
tot in het diepst van haar ziel, terwijl hij met geweld zijn
tong in haar mond perste.
De schreeuw had niets menselijks. Alles gebeurde blik­
semsnel. Nick werd van Rani weggerukt en ze zag hoe
Samuel hem bij de keel greep. Samuels ogen waren wijd
opengesperd als van een roofdier dat in volle razernij zijn
prooi bespringt. Nick opende zijn mond om te schreeu­
wen, maar hij bracht alleen een verstikt gerochel uit.

102
‘Nee, Samuel. Niet doen!’ gilde Rani.
De vrienden van Nick kwamen in beweging en wil­
den hun kameraad helpen, maar Samuels woeste gebrul
deed hen terugdeinzen. Toen liet Samuel Nicks keel los
en gaf hem met beide handen een geweldige duw tegen
zijn borst. Nick wankelde achteruit en viel met een ge­­
weldige plons in het water. Samuel draaide zich om keek
zwaar hijgend naar de twee jongens die hem angstig
aan­staarden alsof hij een of ander monster was. De twee
staken tegelijkertijd hun handen afwerend voor zich uit
en deden voorzichtig een paar passen achteruit. Achter
Samuels rug kroop Nick proestend uit het water. Hij
maakte zich zo snel hij kon uit de voeten. Pas toen hij
op een veilige afstand was, bleef hij staan.
‘Een gevaarlijke gek is hij, dat idiote vriendje van je.
Ze moesten hem opsluiten. En jou erbij!’
Hij schreeuwde nog een paar scheldwoorden die Rani
niet kon verstaan en droop toen samen met zijn vrien­
den af. Samuel sloeg al lang geen acht meer op hen en
staarde rillend over zijn hele lichaam naar zijn voeten.
Voorzichtig kwam Rani dichterbij en ze legde haar
hand op zijn arm, bang om hem met een bruuske bewe­
ging op te schrikken. Met haar zakdoek veegde ze het
snot en het slijm van zijn neus en kin en keek bezorgd
naar de hevig trillende jongen. Toen ze er zeker van was
dat hij niet opnieuw zou uitbarsten, sloeg ze haar armen
om hem heen en troostte hem met de warmte van haar
lichaam. Ze kon niet verhinderen dat ze zelf begon te
snikken.

103
Samuel

Ik ben helemaal buiten geweest, voorbij de muur. Ik had gelijk.


Ik heb altijd gelijk gehad. De wereld buiten is gevaarlijk, onrus­
tig. De energie van de jongen ook. Hij dwong me om buiten te
komen. Binnen mijn muren heb ik controle, daarbuiten is er
alleen de kracht, verwoestend, oncontroleerbaar. Ik wil nooit
meer naar buiten. Haar heb ik wel binnengelaten. Ze had rust
nodig. Ze heeft zich gevoed in mijn wereld. Ik heb het toegela­
ten. Samen zijn we door de deur gegaan. Nu is de rust terug­
gekeerd. Ik zit weer binnen, ik ben weer thuis. Alleen zijn is
goed… veilig.

104
Rani

Het was vreselijk. Ik had het helemaal niet zien aankomen.


Wat moest Nick ook in het park? Waarschijnlijk was hij naar
me op zoek en had hij een vermoeden dat ik daar wel zou zijn
met Samuel. Kon hij me niet gewoon met rust laten? Eerst dacht
ik dat hij me alleen maar wat wilde jennen. Ik heb zoveel moge­
lijk geprobeerd te negeren wat hij allemaal tegen me zei. Ik
wilde rustig blijven om Samuel niet van streek te maken. Maar
dan moest die ranzige smeerlap me zo nodig kussen. Ik walg
nog als ik eraan denk dat ik hem dat ooit vrijwillig heb laten
doen. Ik kon hem niet de baas: hij was veel te sterk voor mij. Ik
heb Samuel nog nooit zo gezien. Hij leek wel iemand anders
en hij maakte me echt bang. Ik was bang dat hij Nick zou wur­
gen. Hij had het gekund als hij dat had gewild. Vast wel. Nick
heeft in ieder geval de schrik van zijn leven gepakt, dat is een
troost. Als een bange haas ging hij ervandoor en die vriendjes
van hem waren al niet veel moediger. Maar die arme Samuel.
Hij begreep waarschijnlijk zelf niet wat hem overkwam. Hij
beefde als een rietstengel. Zou hij geweten hebben dat hij zo
sterk is? Ik heb hem minutenlang moeten vasthouden tot het
beven afnam. Op de terugweg heb ik niets meer gezegd. Ik was
bang dat ik in huilen zou uitbarsten.
Toen we thuiskwamen, ging hij meteen op de drempel zit­
ten, alsof het een dag was als alle andere. Ik heb niets aan Roos
gezegd. Ik durf niet. Wie weet zou ze me Samuel niet meer
laten meenemen naar het park. Dat zou ik zo erg vinden. Voor
hem.

105
18
Vreemd genoeg leek het incident op Samuel geen blij­
vende indruk te hebben gemaakt. Niet zichtbaar ten­
minste. Thuis verviel hij meteen weer in zijn oude ge­­
woontes en aan niets was te merken dat er iets was ge­­
beurd. Hij sorteerde zijn lucifers, zat op de drempel en
ging met Rani mee naar het park. Zelfs de plaats waar
het gevecht had plaatsgevonden leek hem niet te deren.
Samuel was Samuel, en niets of niemand leek daar iets
aan te kunnen veranderen.
Het einde van de vakantie betekende een ommezwaai
in het levensritme en de gewoontes. De dagelijkse rou­
tine werd nu opnieuw bepaald door de bus die elke och­
tend voor het huis stopte om Samuel op te pikken.
Samen met zijn moeder wachtte Samuel dan bij het
hekje tot de begeleidster uitstapte om hem op de bus
te helpen. Nooit keek hij om, maar elke keer bleef Roos
zwaaien tot de bus om de hoek verdween. Sommige
vaste rituelen wil niemand verbreken.
Op school had Samuel zijn bezigheid. De begeleiders
zochten met eindeloos geduld naar nieuwe dingen waar­
mee ze zijn aandacht konden trekken. Van een opleiding
tot echt zelfstandig werk was geen sprake. Samuel leek

106
niet in staat om een verantwoordelijkheid van beteke­
nis op te nemen. Daarvoor zou hij in de eerste plaats
moeten communiceren en dat was precies waar het van
bij het begin al misliep. Zijn begeleiders luisterden met
veel interesse naar Roos, toen ze vertelde wat er tijdens
de vakantie was gebeurd. Ze waren ervan overtuigd dat
de zang van het buurmeisje een sleutelrol speelde in de
verandering en namen zich voor om bij Samuel nog
meer met muziek te werken. Mogelijk zouden ze er in
kun­nen slagen om via de muziek en zijn gedrevenheid
om alles te sorteren iets te kunnen vinden waarmee hij
zich later nuttig zou kunnen maken. Als hij een een­
vou­dige taak zou kunnen uitvoeren binnen een groter
productiegeheel, dan zou hij minder geïsoleerd zijn.
Maar voorlopig leefde hij in zijn eigen wereld en daar
had werken geen enkele zin.
Door de dagelijkse schoolroutine vielen de uitstapjes
naar de bakker weg en de wandelingen naar het park
gebeurden lang niet meer alle dagen. Rani moest ook
weer naar school en haar zanglessen op de academie
waren opnieuw gestart, dus had ze lang niet zoveel tijd
meer. Maar Samuel leek er zich niet druk om te maken,
alsof hij besefte dat het nieuwe ritme betekende dat alles
moest veranderen. De weken gingen voorbij en Samuel
had rust gevonden in de nieuwe routine.

‘Als je denkt dat hij jou niet zal storen, mag het. Ik zie
dat het hem goed doet om met jou op te trekken’, zei
Roos met een brede glimlach.
Rani had net voorgesteld om Samuel mee te nemen
naar de muziekschool. Ze ging naar de zangles en dacht

107
dat hij het wel leuk zou vinden om naar haar te luiste­
ren. Het parkincident, zoals zij het was gaan noemen,
was helemaal achter de rug en het leven ging zijn gewone
gangetje. Nick en zijn vrienden hadden hen sindsdien
niet meer lastiggevallen en de zon leek de regen naar
verre oorden te hebben verbannen. De zomer leek zich
nog lang niet gewonnen te geven en wilde geen plaats
maken voor de herfst.
‘Wil je me graag horen zingen, Samuel?’ vroeg Rani.
De jongen keek haar niet rechtstreeks aan, maar je
kon duidelijk zien dat zijn aandacht verscherpte als hij
haar stem hoorde. Het leek of hij de woorden eerst tot
zich moest laten doordringen en toen kwam hij over­
eind. Zonder iets te zeggen en met zijn blik strak op het
hekje gericht stak hij zijn hand naar haar uit.
Voor de zoveelste keer vroeg Roos zich af waar ze
deze engel aan had verdiend.

108
Rani

Ik neem Samuel mee naar de muziekschool. Het is duidelijk


dat hij me graag hoort zingen. Ik weet wel zeker dat hij heel
rustig zal toekijken. Zo komt hij ook eens ergens anders. Mis­
schien doet de muziek hem wel deugd.

Samuel

Haar stem is eerlijk en haar hand nodigt me uit. Ik ga met haar


mee.

109
19
Samuel zat met zijn knieën tegen elkaar gedrukt op het
bankje tegen de muur. Rani had hem gevraagd daar te
blijven zitten en dat was precies wat hij deed. Hij ver­
roerde zich helemaal niet. Onafgebroken keek hij naar
dezelfde tegel van de blinkende vloer, terwijl Rani zong
naast de prachtige vleugelpiano. Ze oefende voor haar
openbare examen. Daar zou ze als onderdeel van een
grote opvoering door alle studenten van de muziek­
academie en voor het keurende oog van een vakjury het
Ave Maria van Schubert zingen. Het was een opgelegd
stuk en hoewel ze meer van moderne muziek hield, was
ze dol op het lied. Nauwgezet volgde ze de richtlijnen
van haar leraar die haar hier en daar bijstuurde, terwijl
hij haar begeleidde op de vleugel. Ze ging zo op in de
muziek dat ze vergat dat Samuel in dezelfde kamer zat.
Die staarde bewegingloos naar de vloer, alsof hij zich
niet bewust was van de wereld om zich heen. In werke­
lijkheid luisterde hij heel geconcentreerd en zoog de
klanken letterlijk naar binnen.
Pas toen Rani klaar was, keek Samuel op. Niet naar
haar, maar naar de piano. Hij keek naar het instru­
ment alsof hij de klanken nog steeds kon horen. Toen

110
de leraar de klep van de piano sloot, sloeg hij zijn ogen
weer neer.
‘Vond je het mooi?’ vroeg Rani.
Ze liepen hand in hand naar huis en ze keek of ze
enige reactie kon opvangen. Maar Samuel keek strak
voor zich uit en zoals meestal het geval was, verried zijn
gezicht zelfs niet of hij de vraag wel had gehoord.
‘Weet je, Samuel,’ ging Rani verder, ‘soms zou ik toch
zo graag weten wat er allemaal in dat hoofd van jou
omgaat.’
Ze zweeg even voor ze in zijn hand kneep.
‘Maar ik hou van je zoals je bent, hoor’, zei ze zacht.

111
Samuel

De deur ging vanzelf open en ik heb geen moment getwijfeld


om het te laten gebeuren. De klanken golfden door mijn wereld
en maakten de bodem veel zachter dan anders. De klanken
doen iets met me: ze trillen nog na, lang nadat ik ze niet meer
kan horen. Dat is een goed gevoel.

Rani

Samuel heeft niet gereageerd. Ik had gehoopt dat de muziek


misschien iets in hem zou losmaken. Dat er diep in hem een
poort zou opengaan. Naïef van me natuurlijk. Alsof ik met één
lied zou slagen in iets waar geen enkele dokter tot nu toe greep
op kreeg. Hij zat wel muisstil te luisteren. Volgens mij heeft hij
zich zelfs niet verroerd. Ik hoop dat het een teken is dat hij er
toch op de een of ander manier van heeft genoten. Ik zal het
snel weten. Als hij de volgende keer niet mee wil, zal dat dui­
delijk genoeg zijn.

112
20
’s Avonds zat Samuel weer op zijn vertrouwde plaatsje
bij de salontafel. De lucifers lagen in het ongeopende
doosje voor hem, maar deze keer leek hij helemaal geen
zin te hebben ze te sorteren. Hij staarde gebiologeerd
naar de piano.
‘Heb je gezien hoe hij naar die piano zit te gapen?’
zei zijn vader.
‘Ach wat, hij doet er toch geen kwaad mee?’ ant­
woordde Roos.
‘Als hij het maar niet in zijn hoofd haalt er met zijn
tengels aan te zitten’, bromde Chris.
‘Ik geloof nooit dat hij dat zou durven met jou in de
buurt’, zei Roos giftig. ‘Als hij er nu ook al niet meer
naar mag kijken… En trouwens, de jongen heeft handen,
geen tengels.’
Chris mompelde nog iets onverstaanbaars en ver­
diepte zich in zijn krant. Toen Roos weer naar haar zoon
keek, zat die geconcentreerd zijn lucifers te sorteren. De
piano leek hij vergeten.

113
Samuel

Ik huiver van de blik waarmee hij naar me kijkt. Daarmee


ramt hij op de deur, zodat ik verplicht ben die stevig op slot te
doen. Ik kan hem niet binnenlaten; het is te gevaarlijk. Ik mag
niet meer naar de piano kijken. Hij wil het niet. Maar ik wil
zo graag weten of daar dezelfde klanken in wonen.

Rani

Ik ben blij. Samuel is opnieuw meegegaan naar de les. Blijk­


baar doet het hem deugd te komen luisteren. Waarschijnlijk
vindt hij het leuk dat ik altijd hetzelfde zing. Roos zegt dat hij
houdt van een vaste regelmaat, van structuur in zijn leven. Als
ik altijd het Ave Maria zing, weet hij precies wat hij kan ver­
wachten. Ik merk wel dat hij rustig is in de academie. We zijn
er nu genoeg geweest, zodat het voor hem een vertrouwde omge­
ving is.
Nick hebben we gelukkig niet meer gezien. Hopelijk kom
ik hem of zijn vrienden nooit meer tegen. Ik beklaag het meisje
dat hij nu weer zal verleiden. Want verleiden kan hij. Ik ben
er zelf ook ingetrapt.

114
21
Samuel leek het best naar zijn zin te hebben met het
nieuwe ritueel. Op het eerste gezicht was er niets aan
hem veranderd. Met het aanhoudend mooie weer zat
hij na schooltijd op zijn vertrouwde plekje op de drem­
pel, maar als je hem goed observeerde, kon je zien dat
hij meer gespannen was dan anders. Niet gestresseerd,
maar eerder verwachtingsvol. Wanneer Rani naar buiten
kwam voor haar zangles, veerde hij overeind om mee te
gaan. Ze had haar les elke dag precies om kwart over
vier en Samuel had geen klok nodig om te weten wan­
neer het tijd was om te vertrekken. Aangezien het con­
cert naderde, had ze nu elke dag repetitie. Dat vond
Samuel fijn, regelmaat. Altijd zat hij op hetzelfde bankje
en elke keer staarde hij de hele les lang naar de prachtig
glimmende vleugelpiano. Tot het ogenblik waarop de
leraar de laatste noot had gespeeld en de klep dichtging,
dan keerde hij weer in zichzelf en zocht alleen contact
met de vloertegels voor zich. Maar vandaag zou de regel­
maat doorbroken worden…
‘Samuel, blijf jij hier even wachten? Ik moet boven
even een formulier invullen. Ik ben zo weer terug, hoor’,
zei Rani. ‘Of ga je liever mee?’

115
Ze bleef even voor hem staan, maar hij bleef naar de
grond staren alsof hij haar niet had gehoord.
‘Nou, goed dan. Tot zo’, zei Rani en ze verliet het
lokaal. Samuel bleef alleen achter en verroerde zich niet.
Rani’s voetstappen klonken hol in de hal en verstomden
toen ze de trap opging. In het kleine muzieklokaal was
het muisstil. Na een tijdje bewoog Samuel zijn rechter­
voet. Hij keek hoe de glimmende tip van zijn zwarte
schoen van links naar rechts en weer terug bewoog, alsof
het iemand anders was die zijn voet bewoog. In de hal
bleef het stil, Rani was er niet. Samuel richtte zijn hoofd
op en keek naar de piano. Het enorme instrument was
glimmend zwart, net als de punt van zijn schoen, en
oefende een enorme aantrekkingskracht op hem uit.
Samuel keek om zich heen, maar het lokaal bleef
leeg. Zo bleef hij nog even zitten, maar na verloop van
tijd roerde er zich iets diep binnen in hem. Eerst pro­
beerde hij de neiging te onderdrukken, maar de impuls
werd te sterk en hij kwam overeind. Onzeker schuifelde
hij naar de piano. Zijn voeten schoven over de grond
alsof hij bang was dat zijn voetstappen lawaai zouden
maken. Beetje bij beetje kwamen het zwart van de schoe­
nen en het zwart van de piano dichter bij elkaar, tot hij
uiteindelijk naast het instrument stond. Bijna teder
streel­de hij het glimmende hout alsof het deel uitmaakte
van een levend wezen. Voorzichtig ging hij op het kleine
bankje zitten. Het hout glom zo hard dat hij zichzelf
kon zien zoals in een spiegel. Aarzelend, met zijn hoofd
een beetje tussen zijn schouders getrokken, stak hij zijn
handen uit naar de klep. Hij raakte hem aan en wachtte
even alsof hij verwachtte om elk moment een boze

116
schreeuw te horen. Toen het stil bleef, durfde hij de klep
te openen.
En daar waren ze, pal voor hem en dichterbij dan hij
ze ooit had gezien: witte en zwarte toetsen, perfect ge­­
rangschikt, stuk voor stuk dragers van één unieke klank.
Zijn hand aarzelde toen hij met zijn pink op de meest
rechtse toets drukte. Een zacht pingelend geluid bereikte
zijn oor. Een voorzichtige glimlach tekende zich af om
zijn mondhoeken. Hij deed hetzelfde aan de andere kant
en schrok even toen de lage noot door zijn lichaam
vibreerde. Toen legde hij zijn beide handen op het kla­
vier, heel zacht, zonder een toets in te drukken en in
gedachten hoorde hij het Ave Maria dat Rani’s leraar
had gespeeld. De melodie, die hij nu al dagen achter
elkaar had gehoord klonk feilloos, noot voor noot in
zijn hoofd. En toen bewogen zijn vingers. Aarzelend
zochten ze naar de juiste toetsen. Elke toets kwam over­
een met een van de tonen die hij nu al dagenlang in zijn
hoofd hoorde. Hij moest gewoon de juiste toets op het
juiste moment indrukken. En hoewel het moeizaam
ging, stroomde de melodie vanuit zijn hoofd naar zijn
handen en bereikte via de kast van de vleugelpiano de
vrijheid. De klanken streelden zijn gelaat en maakten
zijn lichaam soepel. Ze vulden de hele kamer en stroom­
den toen door de deur en het geopende raam de wereld
in, te vol van leven om zich te laten opsluiten.
Met open mond stond Rani in de deuropening. Haar
leraar was naast haar komen staan en ook hij kon zijn
ogen en oren nauwelijks geloven. Die jongen met zijn
petje die nu met de rug naar hen toe zat te spelen, bezat
een uitzonderlijk talent.

117
Rani

Er is een wonder gebeurd. Een ander woord kan ik er niet voor


bedenken. Ik ging even naar het secretariaat om formulieren
voor het examen in te vullen. Samuel gaf niet de indruk mee
te willen en omdat hij altijd zo rustig is in het muzieklokaal,
besloot ik hem daar even te laten. Ik zou niet lang wegblijven.
Dat heb ik ook niet gedaan. Maar toen ik terugkwam, kon ik
mijn eigen ogen niet geloven. Samuel was van zijn stoel geko­
men en zat aan de piano… en hij speelde! Hij speelde het Ave
Maria! Mijn leraar kwam erbij staan en net als ik stond hij
met open mond te staren naar wat zich voor onze ogen afspeelde.
Dit was gewoon onmogelijk! Hoe kon Samuel dat lied nu in
hemelsnaam spelen als hij nog nooit een piano had aangeraakt?
Roos begon te huilen toen ik het haar vertelde en ze keek me
sprakeloos aan toen ik zei wat ik van plan was.

118
Samuel

Ik heb het gedaan. De zwarte piano riep me, veel harder nog
dan de piano thuis. De kleur van deze is veel mooier, ze blinkt.
Ik durfde eerst niet. Ik was bang dat iemand op me zou roepen.
Dat gebeurt altijd als ik de piano wil aanraken. Maar bij een
zwarte niet. Dat weet ik nu. Een toets aanraken is heel speciaal.
Ze zijn hard en tegelijkertijd heel zacht. Mijn vingers glijden
over het gladde oppervlak. Het is gemakkelijk om ze te strelen.
En de klanken zijn heel mooi. Ze komen wanneer je ze roept
en dat roepen is eenvoudig: gewoon duwen. Hoe harder ik de
toetsen indruk, hoe luider de klank. Rani was niet boos: ze
lachte. Ik denk dat ik haar blij maakte. De man bij haar keek
heel vreemd, maar ook hij was niet boos. Ik ben blij dat ik de
piano mocht aanraken. Ik heb me nog nooit zo rustig gevoeld.

119
22
‘Besef je wel waar je aan begint, Rani?’
Haar zangleraar keek haar met grote ogen aan, alsof
hij moeite had te geloven dat ze het echt meende.
‘Ik denk het wel’, antwoordde Rani. ‘Ik weet dat het
een vreemde vraag is, maar ik wil het graag doen voor
hem. Zijn hele leven al is er niemand die in hem gelooft.
Iedereen die hem kent, denkt dat hij voor niets deugt.
Er wordt wel voor hem gezorgd, maar meer dan dat is
het eigenlijk niet. Kunt u zich voorstellen hoe het moet
zijn voor hem om iets te mogen doen dat hem een grote
verantwoordelijkheid geeft? Dat heeft hij nog nooit
meegemaakt.’
‘Maar als hij faalt, is ook meteen je examen om zeep,
Rani. Dat weet je toch?’
Rani keek haar leraar aan. Ze besefte dat hij gelijk
had, maar ze voelde zich tegelijkertijd heel zeker van
haar stuk. Door Samuel te zien spelen was ze op het
idee gekomen om hem de begeleiding te laten spelen
op haar examen. Op die manier gaf ze hem misschien
het mooiste geschenk dat hij ooit zou kunnen krijgen.
‘Ik weet het, maar als hij het goed doet, zal hij voor
de rest van zijn leven weten dat hij wél iets waard is. Die

120
kans wil ik hem niet ontnemen. En ja, ik besef dat mijn
examen een flop wordt als hij mislukt, maar ik geloof
in hem. Ik wil gewoon in hem geloven. U hebt zelf
gezegd dat hij heel mooi kan spelen.’
‘Dat is ook zo. Dat zal ik zeker niet ontkennen. Maar
je kunt ook niet ontkennen dat hij anders is. Ik vrees
vooral dat hij onvoorspelbaar is. Wat als hij helemaal
verkeerd reageert? Wat als hij niet tegen publiek kan?
Heb je daarover nagedacht?’
‘Ik dacht zo: als ik nu eens een paar repetities met
hem probeer. Als het mislukt, kunnen we toch nog altijd
van het idee afzien? Ik wil dit echt heel graag proberen.’
Haar leraar keek nadenkend naar de piano, alsof het
instrument hem goede raad kon geven.
‘Als je het echt wil, ben ik bereid je daarin te steunen,
Rani. Ik zal je keuze verdedigen bij de directie.’
‘Is het dan niet voldoende dat u akkoord gaat?’
‘In principe niet, nee. Zijn moeten hun akkoord
geven. Maar als ik zeg dat ik erachter sta, zal dat wel
meevallen, hoor.’ Rani schonk haar leraar een brede
glimlach. ‘Dank u,’ zei ze, ‘ik zal u niet teleurstellen.’
Haar leraar had ze al overtuigd. Nu moest ze Samuel
nog zover krijgen dat hij voor haar wilde spelen. Ze
hoopte echt dat het haar zou lukken, voor hem. Natuur­
lijk moest ze het ook eerst aan Roos vragen. Maar
waarom zou die weigeren?

121
23
‘En ik zeg dat het waanzin is!’
‘Maar Chris, besef je wel wat er gebeurt? Die man
zegt dat onze zoon piano kan spelen.’
‘En dat hij zo goed is dat hij ons buurmeisje mag
begeleiden op haar openbaar examen. Ben je wel goed
bij je hoofd, Roos? Besef je wel dat je ons kind belache­
lijk zult maken voor een hele zaal? Alsof hij een of andere
freak is die je gaat tentoonstellen. Kijk, mensen, een
pianospelende idioot! Is dat niet geweldig? Echt, Roos,
dat kun je toch niet menen!’
‘Ik kan niet geloven dat ik dit nu hoor, Chris. Het is
verdomme je eigen zoon waarover je spreekt! Er gebeurt
iets ongelofelijks en al wat jij kunt doen, is je zorgen
maken over wat de mensen zullen denken! Wel Chris,
ik zal je eens wat zeggen: Rani zegt dat hij heel mooi
speelt en ik geloof haar. Dat meisje heeft al meer voor
Samuel gedaan dan alle therapeuten die hem al behan­
deld hebben samen.’
‘Dat hij het dan bewijst!’ Chris liep rood aan en stond
in een wip bij de piano. Hij opende de klep en keek uit­
dagend naar Samuel die met zijn lucifers bezig was. Het
lawaai dat zijn ouders maakten, leek hem niet uit zijn
concentratie te kunnen brengen.
122
‘Speel dan, Samuel. Je moeder zegt dat er een mirakel
is gebeurd. Kom, jongen, speel!’
‘Laat hem met rust, Chris’, siste Roos. ‘Drijf het niet
te ver. Ik waarschuw je.’
‘Ik doe toch niets verkeerd? Jij zegt dat hij piano kan
spelen en ik zeg dat hij het mag laten zien. Waarom
blijft hij dan zitten bij die stomme lucifers? Omdat hij
het niet kan, natuurlijk!’
‘Is het al bij je opgekomen dat hij misschien niet
durft? Je hebt hem altijd verboden die piano aan te raken
en nu zou hij erop moeten spelen. Denk toch eens na!’
‘Ach, jij met je onzin ook altijd’, zei Chris en hij klapte
de klep weer dicht.
Met grote passen verliet hij de kamer en een tel later
daverde het hele huis van de klap waarmee hij de voor­
deur had dichtgeslagen. Roos kwam overeind en liep
naar haar zoon toe. Ze ging naast hem op de grond zit­
ten en legde haar hoofd op zijn schouder.
‘Ach, lieve Samuel. Let maar niet op hem. Hij heeft
het gewoon moeilijk met zichzelf.’
Samuel reageerde niet en maakte zijn volle lucifer­
doosje weer leeg. Alsof zijn moeder er niet was, ging hij
weer aan de slag.

123
Samuel

De storm beukt als een razende tegen de deur, maar ik doe niet
open. Als ik dit geweld binnenlaat, staat heel mijn wereld op
zijn kop. Ik trek me zover mogelijk terug en probeer niet te
luisteren. Die bruine piano mag ik niet aanraken, zelfs al vraagt
hij het. Hij maakt alle klanken al dood nog voor ze zijn gebo­
ren. Zo kan ik geen rust vinden. Ik ga op zoek naar de klanken
van de zwarte piano die ik ergens diep vanbinnen heb opgesla­
gen. Als ik ze me kan herinneren, kan ik ze sterker maken.
Dan hoef ik de storm niet meer te horen.

124
Rani

Ik weet niet of het een goed idee is, maar ik weet heel zeker dat
ik het moet doen. Zijn hele leven al is Samuel de jongen die niets
kan, een vergissing van de natuur. Ik moet toegeven dat ik ook
zo over hem dacht toen ik hem de eerste keer zag. Zijn eigen
vader is ervan overtuigd dat hij voor niets deugt en dat is iets
wat ik maar al te goed herken. Als ik hem door dit te doen de
kans kan geven om uit zijn isolement te komen, ook al is het
maar voor even, dan mag ik hem dat niet ontnemen. Met elke
noot die hij speelt, ontroert hij me. Als hij dat bij mij veroor­
zaakt, kan hij dat ook bij een groter publiek. Ik vraag me af of
hij zal beseffen dat er veel volk in de zaal zit. Misschien merkt
hij het niet eens. Dat hoeft ook niet. We zullen met zijn tweeën
zijn, hij en ik.

125
24
Samuel zat stil op het bankje voor de piano. De klep
stond open en de witte en zwarte toetsen lonkten. Ze
leken te smeken om aangeraakt te worden. Samuel keek
naar zijn handen in zijn schoot. Zijn voeten kon hij niet
zien. Die waren aan het zicht onttrokken door het grote
instrument voor hem. De muziekleraar zat op de stoel
waarop Samuel gewoonlijk zat. Naast hem zat Roos op
haar nagels te bijten.
‘Weet u zeker dat het een goed idee is?’ fluisterde ze.
‘Ik was zo verrast door zijn talent. Als die jongen echt
nog nooit heeft gespeeld, dan is hij fenomenaal. Om dit
stuk na te spelen uit het hoofd, zonder ooit een noot
mu­­ziek te hebben gelezen of zonder ooit een piano te
heb­ben aangeraakt, dat is weinigen gegeven.’
‘Maar waarom wilt u dat hij Rani begeleidt? Het is
haar examen.’
‘Dat is niet mijn idee, mevrouw’, zei de leraar. ‘Het
voorstel kwam van Rani zelf. Ik twijfel er niet aan dat
hij het kan, maar gezien zijn… toestand…’ De leraar aar­
zelde even, ‘…vraag ik me af of hij de druk zal aankun­
nen om te spelen voor een publiek. Maar Rani is vast­
beraden, dus wie ben ik om tegen haar in te gaan?’

126
Roos beet een los stukje van haar nagel en speelde
ermee tussen haar tanden.

Rani ging naast Samuel op een hoek van het bankje zit­
ten. ‘Samuel, je mama is hier om naar je te luisteren. Ik
heb haar verteld hoe mooi je kunt spelen. Wil je mijn
liedje nog eens voor me spelen? Dan zing ik voor je.’
Samuel bewoog niet. Zijn handen bleven werkloos
in zijn schoot liggen.
‘Wil je hier echt mee doorgaan, Rani?’ vroeg haar
leraar. ‘Het is nog maar een paar dagen tot je examen.
Ik weet dat je het kunt, maar als je begeleiding faalt, ligt
je lied in het water… en je examen.’
‘Ik weet het. Het lukt hem wel.’ Ze richtte zich weer
tot Samuel. ‘Ik weet dat je het kunt, Samuel. Speel alsje­
blieft voor mij.’
Ze pakte zijn handen en bracht ze naar het klavier.
Samuel stribbelde niet tegen. Zijn handen zweefden net
boven de toetsen. Rani kwam overeind en ging achter
hem staan. Ze boog zich voorover en zong de eerste no­­
ten van het lied zachtjes in zijn oor. Toen stapte ze opzij
en ging naast de piano staan. Ze keek naar Samuel, maar
die keek niet terug. Gebiologeerd staarde hij naar zijn
handen, alsof hij wachtte tot ze uit zichzelf in beweging
zouden komen.
Roos keek gespannen toe. Ze kon nauwelijks geloven
wat Rani met haar zoon deed. Op nauwelijks twee maan­
den tijd had ze Samuel zien openbloeien. Hij had een
soort van relatie met Rani ontwikkeld, iets waar nie­
mand hem toe in staat achtte, zelfs de artsen en thera­
peuten niet. En ze hadden er in de afgelopen jaren heel

127
wat bezocht. En nu zou hij piano kunnen spelen? Het
was allemaal te mooi om waar te zijn.

En toen klonk de eerste noot. Samuels handen bewogen


bijna sierlijk over de toetsen. Rani lachte naar hem, maar
hij keek niet op. Hij ging volledig op in het eeuwenoude
lied. Roos’ ogen vulden zich met tranen van ontroering.
Haar zoon speelde piano! En het klonk zo mooi. Op
het juiste moment viel Rani in en de klank van haar
stem vermengde zich met de pianomuziek. De leraar
knikte tevreden.

128
Samuel

De wereld verandert, niet enkel om me heen, maar ook bin­


nenin. De klanken zijn helend, ze brengen zo’n rust. En ik kan
ze zelf creëren. Op de klanken kan Rani helemaal binnen­
komen. Ze is dan bij me en verstoort mijn wereld niet. We bou­
wen samen. Ik ben gelukkig.

Rani

Hij heeft het gedaan! Samuel heeft voor me gespeeld. Eerst moest
ik hem echt overhalen om te spelen. Het leek wel of hij niet
durfde. Maar toen hij eindelijk begon te spelen, was het pure
magie. Het kostte me geen enkele moeite om hem te volgen. Ik
weet zeker dat we er samen een prachtige voorstelling van zul­
len maken, hij en ik. Roos en mijn leraar waren erbij. Ze heb­
ben gezien dat ik gelijk had. Hij kan het!

129
25
‘Het is een wonder, Chris. Een echt mirakel.’
De ogen van Roos werden opnieuw vochtig toen ze
beschreef waar ze die middag getuige van was geweest.
Chris keek haar wantrouwend aan. Hij kon nog altijd
niet geloven dat zijn zoon, die zijn dagen doorbracht
met zitten op de drempel of spelen met lucifers ineens
een muzikaal talent zou bezitten.
‘Het zijn vast de genen van je vader die hij heeft mee­
gekregen. Je zei toch dat hij ook altijd zonder partituur
speelde?’
‘Maar mijn vader was wel normaal.’
‘Ik wou dat je die dingen niet zei over je zoon, Chris.
Je moest trots zijn.’
‘Sorry, Roos. In die zestien jaar heb ik nog maar wei­
nig van hem gezien om trots op te zijn. Zie hem daar
zitten met zijn lucifers. Ik kan me echt niet voorstellen
dat hij een nieuw muzikaal wonder is. Het spijt me.’
Roos keek haar man met ongeloof aan. Ze kon niet
begrijpen hoe hij zich zo halsstarrig vastklampte aan
het idee dat Samuel niets waard was, hoe hij zelfs geen
opening liet om ook maar de geringste kwaliteit van de
jongen te zien. Haar stem klonk dof en vermoeid toen
ze antwoordde.
130
‘Wel, mij spijt het dat je niet alleen niet in je zoon
gelooft, maar dat je ook mij niet gelooft. Ik heb het met
mijn eigen ogen gezien, met mijn eigen oren gehoord,
en nog neem je het niet van me aan. Dan moet je zelf
maar komen kijken naar het examen van Rani. Het is
openbaar: iedereen mag komen luisteren.’
Chris reageerde niet.
Hij kon zich niet voorstellen dat hij zou gaan. Die
vernedering zou hij niet aankunnen. Hij besefte wel dat
hij het niet kon verbieden. Door dat te doen zou hij
misschien wel zijn huwelijk op het spel zetten en dat
risico wilde hij niet nemen. Wat hij niet kon begrijpen
was waarom die leraar het spel meespeelde. Hij moest
toch inzien dat Samuel niet in staat was om zoiets te
doen? Waarom verzette hij zich niet tegen dit geschifte
idee? De letters van de krant dansten voor zijn ogen en
werden wazig door de tranen die zich een weg naar bui­
ten vochten. Hij wist niet meer wat hij kon doen om
zijn zoon en zichzelf te beschermen.

131
Rani

Ik moet toegeven dat ik zenuwachtig word. Hoe dichterbij de


dag van het examen komt, hoe meer mijn zenuwen me parten
spelen. Samuel doet het nochtans goed. De aarzeling die eerst
nog in zijn spel te horen was, is helemaal verdwenen. Hij voelt
me perfect aan en voor mij begeleidt hij me net zo goed als mijn
leraar. Het belangrijkste is nu dat ik mijn kalmte bewaar. Ik
mag mijn zenuwen niet overdragen op hem.

132
26
In het dagelijkse leven was er weinig verandering merk­
baar. Samuel werd wakker en maakte zich volgens een
vast ritueel klaar om naar school te gaan: wassen, aan­
kleden, ontbijten – een bord cornflakes met halfvolle
melk, een boterham met aardbeienconfituur en een glas
sinaasappelsap met een rietje – schoenen aan, dubbele
knoop in de veters, jas aan – de bruine, altijd de bruine
– en bij het hekje wachten op de schoolbus, samen met
zijn moeder. Na schooltijd in de keuken een suiker­wafel
met een glas koude chocolademelk – weer met een rietje
– en daarna vatte hij post op de drempel en wachtte
zwijgend tot het tijd was om te vertrekken. Dan liep hij
hand in hand met Rani naar de muziekacademie en
samen oefenden ze voor het examen. De grote dag kwam
snel dichterbij en Rani’s leraar was opgetogen. Aanvan­
kelijk was hij wat ongerust geweest, maar gaandeweg
straalde het vertrouwen dat Rani in Samuel stelde op
hem over. Er stond iets bijzonders te gebeuren, zoveel
was zeker.

‘Ik heb zin om iets te drinken, Samuel’, zei Rani toen ze


de academie uitkwamen. ‘Ga je met me mee?’

133
Rani wist dat Samuel van regelmaat hield en dat hij
graag recht naar huis ging, maar ze was trots op de vor­
deringen die hij al had gemaakt en ze wilde proberen
of ze weer een stapje verder konden gaan. Iets drinken
in een cafeetje had hij nog nooit gedaan. Misschien vond
hij dat wel leuk. Het café lag op de weg naar huis en ze
kwamen er elke dag voorbij. Rani ging er weleens iets
drinken met vriendinnen. De eigenaar kende haar.
Natuurlijk antwoordde Samuel niet. Hij gaf geen
enkele reactie, maar dat deed hij nooit als ze hem iets
vroeg of vertelde. Behalve als het iets was dat tot de vaste
rituelen behoorde, dan glimlachte hij soms of er ver­
scheen een flikkering in zijn ogen. Rani twijfelde maar
even; ze kon het altijd proberen, vond ze. Als het te moei­
lijk voor hem was, konden ze meteen naar huis gaan.

Het kneepje in haar hand was een vast ritueel geworden


als ze iets deden dat Samuel niet gewend was. Daar keek
Rani al niet meer van op. Hij kneep ook niet meer zo
hard als hij in het begin had gedaan, en dat vond Rani
al een hele vooruitgang. Hij vertrouwde haar steeds
meer.
Rani troonde Samuel mee naar een tafeltje bij het
raam. Zo kon hij naar buiten kijken naar het vertrouwde
beeld van de straat. Pas toen hij neerzat, liet hij haar
hand los. De cafébaas kwam naar hun tafeltje.
‘Dag Rani.’
‘Ha, dag Ronny.’
‘Nieuw vriendje meegebracht?’
Rani glimlachte. ‘Dit is Samuel. Hij is mijn buurjon­
gen.’

134
‘Dag Samuel.’
Samuel keek strak naar de tafel en reageerde niet op
de begroeting. Ronny deed of hij niets merkte en vroeg
wat ze wilden drinken.
‘Doe voor mij maar een cola en voor Samuel een
choco­melk met een rietje.’
‘Komt eraan, Rani.’ Ronny liep terug naar de bar.
‘Ronny is een fijne man, hoor. Ik kom hier wel vaker.
Hij is altijd heel vriendelijk. Ik weet zeker dat je hem
leuk zult vinden.’
Samuel keek niet op. Hij voelde zich duidelijk niet
op zijn gemak, maar het feit dat hij hier met haar zat,
voelde Rani aan als een overwinning.
‘Ziezo,’ zei Ronny toen hij terug was, ‘een cola en een
chocomelk met rietje.’ Hij keek even naar Samuel en
vroeg toen. ‘Zorg je voor hem?’
‘We gaan geregeld wandelen’, antwoordde Rani. ‘We
kunnen het goed met elkaar vinden, hè Samuel? En
onlangs ontdekte ik dat hij prachtig piano kan spelen.’
‘Leuk’, zei Ronny. ‘Geniet van jullie drankje.’ Hij liep
naar een ander tafeltje om zijn klanten te bedienen.
‘Zie je wel dat hij een aardige man is? Hier, drink
maar even van je chocomelk. Een cadeautje omdat je zo
mooi voor me hebt gespeeld.’
Rani schoof het flesje tot vlak bij Samuel. Hij bracht
zijn mond dichterbij en sloot zijn lippen om het rietje,
zonder het flesje aan te raken. Zo dronk hij het liefst.

Rani’s maag leek zich in een knoop te wringen toen ze


hen langs zag lopen. Daar was ze helemaal niet op voor­
bereid. Nick en de twee vrienden die eerder in het park

135
bij hem waren, liepen naar de deur en kwamen binnen.
Ze liepen recht naar de bar en gingen op een kruk zit­
ten. Ze bestelden drie biertjes. Nog voor Ronny het bier
had getapt, stootte een van de jongens Nick aan en wees
naar het tafeltje waar Rani en Samuel zaten.
‘Het zal toch niet waar zijn’, zei Nick luider dan nodig
was. Hij kwam van zijn barkruk af en liep naar de tafel.
‘Heb je nu officieel iets met die mongool?’
Rani negeerde hem en keek naar buiten.
‘Ach, spreek je niet meer tegen mij? Ben ik misschien
te normaal?’
Zijn vrienden kwamen erbij staan en lachten om zijn
grap. ‘Het moet wel dik aan zijn tussen die twee als ze
zelfs samen iets gaan drinken. Een romantisch onder­
onsje zo met zijn tweetjes. Gezellig’, zei hij smalend.
Rani keek hem aan met haar meest hatelijke blik.
‘Waarom laat je ons niet gewoon met rust, Nick. Het is
uit tussen ons en daarmee is alles gezegd. Het was toch
nooit iets geworden.’
‘Ach, ze kan toch nog spreken. Ik dacht al dat je dat
niet meer kon omdat je te veel in zijn muil had geroerd.’
‘Ik walg van je, Nick’, zei Rani. ‘Ik kan me zelfs niet
meer voorstellen wat ik ooit in jou heb gezien.’
‘Jij walgt van mij? Wat moeten wij dan denken over
jou? Hebben ze daar een speciale naam voor, jongens?
Voor een hoer die het met gehandicapten doet? Hij kan
je in ieder geval nooit vertellen dat je het niet goed doet,
dat voordeel heb je wel.’
Zijn vrienden lachten luid.
‘Nick, ik waarschuw je’, siste Rani.
‘Wat ga je doen? Ga je je dolle hond weer op me los­

136
laten? Vergeet niet dat het verrassingseffect weg is. Je
vriendje zou er wel eens heel bekaaid van af kunnen
komen. Het zou jammer zijn als we zijn achterlijke
smoeltje zouden moeten bijwerken.’
‘Problemen, Rani?’ Ronny kwam erbij staan.
‘Nee hoor’, zei Nick glimlachend. ‘We waren gewoon
gezellig wat aan het praten.’
‘Zo gezellig leek het me anders niet’, zei Ronny. ‘Ik
hou er niet van als iemand mijn klant hoer of achterlijk
noemt.’ Zijn blik stond dreigend en met zijn brede borst­
kas en gespierde armen gaf hij de drie jongens een niet
mis te verstane boodschap.
‘Jullie biertjes staan op jullie te wachten aan de bar,
maar die neem ik zo meteen weer weg. Bij nader inzien
heb ik jullie liever niet in mijn café.’
‘Je kunt zomaar geen klanten weigeren’, probeerde
Nick zich nog een houding te geven.
Ronny deed een stapje dichterbij. ‘Je zou ervan ver­
steld staan hoe vlug ik jou eruit heb geflikkerd. Je kunt
kiezen: of op twee benen, of in duikvlucht met een mooie
buiklanding op de stoep. En die twee pannenkoeken van
vriendjes stuur ik wel achter je aan.’
Nick slikte even en liep met achterwaartse stappen
naar de deur. Zijn vrienden waren al weg.
‘En ik weet wie jullie zijn!’ waarschuwde Ronny hen.
‘Als Rani of Samuel hier ook maar iets overkomt, weet
ik jullie te vinden.’
De drie maakten zich uit de voeten en staken de
straat over. Geen van hen keek achterom.
‘Etterbakjes’, mompelde Ronny. ‘Gaat het wel een
beetje?’

137
‘Ja, bedankt. Ze vielen ons de vorige keer in het park
ook al lastig’, zei Rani. Ze keek bezorgd naar Samuel
die de hele tijd naar het tafelblad had zitten staren en
nog altijd niet bewoog. ‘Ik hoop dat ze ons nu met rust
laten.’
‘Daar zou ik me niet te veel zorgen over maken. Heb
je hun gezichten gezien? Buiten wat stoerdoenerij zat
er echt niet veel in, hoor. Ik herken gevaarlijke kerels als
ik ze zie en dit zijn eerlijk gezegd maar postkaarten,
hoor. Een postzegel erop en ze gaan zo door de gleuf
van de brievenbus’, lachte Ronny.
‘In ieder geval bedankt om ons te redden, Ronny.’
‘Graag gedaan, meisje. Dat is in de service inbegre­
pen.’
Met een brede glimlach draaide Ronny zich om. Aan
de toog pakte hij de drie onaangeroerde pilsjes weg.

138
Samuel

Ik ben ver weggekropen. De energie die aanklopt, wil me weer


naar buiten lokken, net als toen. Dan zal de woede weer door
me stromen en die kan ik niet controleren. De onbekende om­­
geving is weg en ik zit veilig achter mijn muur. Die mag nooit
verdwijnen, nooit.

139
27
‘Het spijt me, Samuel. We hadden recht naar huis moe­
ten gaan.’
Rani had er spijt van dat ze Samuel mee naar het café
had genomen. Samuel kneep harder in haar hand dan
hij gewoonlijk deed. Hij liep met gebogen hoofd en
maakte zacht mompelende geluiden zonder betekenis.
Rani zag dat hij helemaal van streek was. Hij had zelfs
zijn chocomelk niet willen opdrinken.
‘Maar weet je, die kerels sporen niet. Echt waar. Nick
denkt dat hij de man is, maar in werkelijkheid is hij een
zielig ventje. Jij bent meer man dan hij, Samuel. Neem
dat maar van me aan. Hij kan het gewoon niet verkrop­
pen dat hij die dag door jou in het water is geduwd. Je
hebt hem vernederd voor de ogen van zijn vrienden. Net
goed. Laten we hem en zijn vriendjes gewoon vergeten.
Nog twee dagen en dan treden we samen op. Ik zal voor
je zingen en dan kun jij voor me op de piano spelen,
goed?’
Rani begon zachtjes het Ave Maria te neuriën en
merkte al na enkele seconden hoe Samuel zijn greep
verslapte. Hij bleef naar beneden kijken en concen­
treerde zich op de denkbeeldige lijn waarop hij liep,

140
maar Rani wist dat hij zich ontspande. Tegen de tijd dat
ze het hekje bereikten, zou hij het hele voorval alweer
zijn vergeten.

Roos stond al in de deuropening te wachten. ‘Jullie zijn


laat. Ik was al ongerust.’
‘Het spijt me, Roos’, zei Rani. ‘Het is mijn schuld. Ik
wilde Samuel trakteren op een chocomelk omdat hij zo
mooi had gespeeld. We zijn gestopt in een cafeetje.’
‘Een café? Dat meen je niet. En wilde hij mee naar
binnen?’
Rani knikte alleen. Ze had de moed niet om te ver­
tellen wat er gebeurd was en ze wilde Roos ook niet
onnodig ongerust maken.
‘Je bent fantastisch, Rani. Wist je dat? Jij bereikt meer
met Samuel dan wie ook.’
Rani glimlachte en trok haar schouders op. ‘Dan ga
ik maar. Dag Samuel.’
Samuel zat alweer op de drempel en keek voor zich
uit. Hij reageerde niet op haar begroeting, maar dat had
Rani ook niet verwacht.
‘Bedankt, Rani’, zei Roos nog toen Rani haar huis
binnenging. ‘Bedankt voor alles’, herhaalde ze zacht. Ze
streek Samuel door de haren. ‘Jij boft toch maar met
zo’n lieve vriendin.’

141
Rani

Ik voel me schuldig. Keer op keer slaag ik erin Samuel in moei­


lijkheden te brengen. Alsof zijn leven nog niet moeilijk genoeg
is. Wat wilde ik bewijzen door hem mee op café te nemen? Dat
hij bij mij in goede handen is? Dat ik dingen bereik? Ik zadel
hem elke keer op met een nieuw trauma. Hij lijkt het telkens
vlug te vergeten, maar of dat echt zo is, daar heb ik het raden
naar. En overmorgen het examen. Voor wie doe ik het eigen­
lijk? Is het echt voor hem of is het vanuit een misplaatst gevoel
van trots dat ik wil pronken met wat hij kan? Wat als hij echt
dichtklapt in die zaal vol toeschouwers? Ik mag er niet aan
denken dat hij onzeker of bang wordt. Misschien trekt hij zich
dan nog dieper in zichzelf terug. Ik moet hierover nadenken…

Ik zet mijn plan door. Als ik het niet doe, geef ik zijn vader
gelijk. En de mijne ook. We kunnen het, Samuel. Dat zul je
zien. En iedereen zal zich schamen omdat ze hebben durven
denken dat jij niks kunt… dat wij niks kunnen.

142
28
‘Kijk, Samuel. Hier mag jij pianospelen’, zei Rani op­­
gewekt.
Ze stonden in de grote zaal van de muziekacademie.
Er stonden tweehonderdvijftig met fluweel beklede
stoe­len en het podium rees hoog voor hen op. Rani nam
Samuel bij de hand en leidde hem het trapje aan de zij­
kant op. De plankenvloer gaf lichtjes mee onder hun
voeten. Rani haalde diep adem.
‘Hier ga ik zingen, Samuel. En daar zullen alle men­
sen zitten om naar ons te luisteren. Ik ben zo blij dat jij
voor mij gaat spelen. Het zal geweldig zijn. Je zult het
zien’, zei ze en met twee handen pakte ze zijn arm stevig
vast.
‘Kijk,’ zei ze, terwijl ze hem meetroonde naar de zij­
kant van het podium, ‘hier zal je mooie piano staan en
dan kun jij voor me spelen. Wil je dat voor me doen?’
De jongen antwoordde niet en bleef maar naar de
plankenvloer staren. Al dagen na elkaar had hij haar
begeleid terwijl ze het Ave Maria zong. Hij speelde niet
alleen feilloos, maar wist op de een of andere manier in
elke noot een emotie te leggen, alsof hij al jaren niets
anders had gedaan. Rani’s leraar was stomverbaasd en

143
had zijn collega’s al uitgenodigd om tijdens een repeti­
tie naar de jongen te komen luisteren. Allemaal waren
ze het erover eens dat hij uitzonderlijk goed speelde.
Toch bleef de volle zaal een risico. Wat als hij zou blok­
keren bij het zien van zoveel mensen? Maar Rani had
haar beslissing genomen. Ze was zo onder de indruk
van wat haar vriend kon. Voor het eerst in zijn leven zou
Samuel de kans krijgen om te laten zien dat hij een
talent bezat, en dat zou ze hem niet afnemen. Dat zijn
vader ertegen was, was zijn probleem, vond ze.
‘Ik geloof in jou, Samuel’, zei ze glimlachend terwijl
ze een hand tegen zijn wang legde. Samuel trok niet
weg. ‘Overmorgen is het zover en dan zal iedereen weten
wat je kunt. We laten iedereen zien dat je veel meer kan
dan ze denken.’

144
Samuel

De zaal is groot, heel groot. Er zijn heel veel stoelen, maar geen
mensen. Dat vind ik goed. Veel mensen zijn druk en dan moet
ik terug achter mijn muur, met de deur stevig op slot. Ik ben
liever in de kleine kamer, die met de piano. Daar voel ik me
goed.

Rani

Vandaag ben ik met Samuel naar de concertzaal gaan kijken.


Ik had de indruk dat hij zich niet helemaal op zijn gemak voelde.
Ik had minder contact met hem dan anders. Gelukkig hebben
we nog een generale repetitie. Misschien had ik moeten vragen
om al eerder in de grote zaal te oefenen. Samuel zal zich moe­
ten aanpassen.

145
29
De laatste repetitie vond plaats in de grote zaal. Aarze­
lend betrad Samuel het podium en liet zich door Rani
naar de piano leiden. Hij zat kaarsrecht op het bankje
en staarde naar de klep die het klavier afsloot. Rani had
geprobeerd zijn pet af te nemen, maar hij was zo onrus­
tig geworden dat ze had besloten dat hij hem maar op
moest houden. Gelukkig had haar leraar geen bezwaar.
Het was geen gezicht, maar de hele situatie was dan ook
uitzonderlijk, vond hij. Hij zou het wel uitleggen aan
de directie. ‘Ben je er klaar voor, Samuel?’ vroeg Rani.
Samuel reageerde niet en bleef naar de klep staren.
‘Zal ik de piano voor je openen?’ vroeg Rani gedul­
dig. Ze klapte het klavier open en bracht Samuels han­
den naar de toetsen. Ze ging achter hem staan, zong
zachtjes een paar noten in zijn oor en ging dan opzij
staan.
Samuel raakte de toetsen aan en schrok van de klank.
Hij trok meteen zijn handen terug. De tonen leken weg
te drijven in de immens grote zaal en even was hij bang
dat ze zo ver zouden wegglijden dat hij ze nooit meer
zou terugvinden. Zijn handen lagen bewegingloos in
zijn schoot. Toen de klanken uiteindelijk langs de mu­­

146
ren weer terugkwamen, was hij gerustgesteld. Hij legde
zijn vingers weer op de toetsen en speelde verder. Aan­
vankelijk klonk de muziek aarzelend. Hij speelde hele­
maal niet zoals hij dat de laatste dagen had gedaan, en
heel even maakte Rani zich zorgen. Maar toen ze begon
te zingen, werd zijn greep op de noten vaster, en algauw
weefde hij een tapijt van klan­ken waarop haar stem werd
meegevoerd. De meisjesstem verstrengelde zich met de
melodie die Samuel creëerde. Iedereen die ernaar luis­
terde, werd getroffen door de magie van het samenspel.
Het applaus klonk sober. Haar leraar zat op de vijfde
rij en klapte in zijn handen.
‘Mooi, Rani. Het was prachtig. Goed gespeeld, Sa­­
muel.
Jullie gaan het geweldig doen.’

147
Samuel

De klanken hebben een nieuwe vorm gekregen. Ze zwellen


aan, rollen weg en komen dan teruggeslopen. De klanken zijn
niet bang: ze gaan heel ver weg, veel verder dan ik durf. En als
ze terugkomen zijn ze niet gehavend. Ze zijn intact, even zui­
ver als toen ze vertrokken, maar rijker, voller…

Rani

De laatste repetitie zit erop. Ik had de indruk dat Samuel zich


inderdaad moest aanpassen aan de zaal. Hij is het kleine
muziek­lokaal gewend en alles klinkt ook anders in die grote,
lege zaal. Maar zijn aarzeling verdween al snel en hij heeft
misschien nog mooier gespeeld dan anders. Ik ben er rotsvast
van overtuigd dat hij het geweldig zal doen. Ik hoop alleen maar
dat ik zelf mijn zenuwen onder controle zal kunnen houden.
Toen ik me even voorstelde dat alle stoelen bezet zullen zijn,
greep de angst me naar de keel. Misschien ben ik van ons beiden
nog wel de grootste risicofactor.

148
30
‘Ha Roos, kom toch binnen.’
‘Als ik jullie niet stoor?’
‘Natuurlijk niet,’ zei Els, ‘je bent altijd welkom. Zin
in een kopje thee? Ik heb net water opgezet. Koffie kan
ook, hoor.’
‘Thee is prima, dank je. Maar ik blijf maar even, hoor.’
‘Kom er maar gezellig bij zitten. Waar is Samuel?’
‘Die slaapt al. En Chris kijkt tv’, voegde ze eraan toe.
‘Ik kwam eigenlijk iets brengen voor Rani.’
‘Ik roep haar wel even. Ze zou toch thee komen drin­
ken.
Ga toch zitten, Roos. Ik ben zo bij je.’
Els liep naar de trap. ‘Rani! Er is iemand voor je!’
Even later kwam Rani de woonkamer binnen. ‘Hallo
Roos’, zei ze.
‘Dag Rani. Ik wilde je nog even komen gelukwensen
voor morgen. Ik heb iets voor je meegebracht.’
Roos stak haar een pakje toe.
‘Dat is lief van je. Bedankt. Maar dat hoefde je echt
niet te doen, hoor.’
‘Ik ben zo blij met alles wat je voor Samuel doet. Je
betekent echt heel veel voor hem, weet je? Dit kleine
cadeautje was wel het minste wat ik kon doen.’
149
Rani maakte het papier los en pakte er een kussen
uit.
Bovenop was een solsleutel geborduurd. ‘O, wat
leuk’, zei Rani.
‘Ik heb het zelf gemaakt’, zei Roos.
‘Bedankt, Roos’, zei Rani en ze gaf haar een zoen.
‘Dat leg ik op mijn bed.’
‘Ik hoop dat het je geluk brengt, morgen.’
‘Vast wel’, zei Rani. ‘Volgens mij zal Samuel me geluk
brengen.’
‘Laten we dan maar toosten op het succes’, lachte
Els. ‘Koekje?’

150
Rani

Roos is zo in de wolken door wat er met Samuel gebeurt dat ik


het bijna gênant vind. Natuurlijk vindt er in haar leven nu een
revolutie plaats en dat begrijp ik ook wel, maar ik wenste dat
ze me niet altijd zou bedanken. Alsof ik een of andere therapeut
ben. Ik ben alleen maar mezelf en het klikt gewoon tussen mij
en Samuel. Daar doe ik heus niet speciaal moeite voor. Het
gebeurt gewoon.

Nu begin ik echt wel te stressen. Ik heb mijn jurk gepast en
mams zei dat hij me beeldig staat. Ik vind vooral dat mijn benen
er op een twijgachtige manier onder uitsteken. Onzin, zei
mams. Ze vindt dat ik er geweldig uitzie, een echte diva! Dat
helpt echt niet om me minder zenuwachtig te voelen, hoor. Ik
zou liever gewoon in spijkerbroek en T-shirt zingen, maar dat
kan natuurlijk niet. Ik hoop echt dat ik het goed zal doen.

151
31
‘Kijk toch eens! Je ziet er stralend uit!’
Bewonderend draaide Roos om haar zoon heen. Ze
had hem nieuwe kleren gekocht. Een zwarte broek en
een wit hemd met daarover een mouwloos zwart vestje.
Hij zag er gewoon geweldig uit, vond ze. Ook zij had
geprobeerd hem te overtuigen zijn pet voor één keertje
niet op te zetten, maar daar had hij duidelijk geen oren
naar. Integendeel, in de nieuwe kleren had hij zich heel
onwennig gevoeld en hij was duidelijk zenuwachtig
geworden. Pas toen hij zijn pet op zijn hoofd had, leek
hij min of meer vrede te nemen met zijn nieuwe outfit.
Het hoofddeksel paste totaal niet bij de mooie kleren,
maar Roos was er niet minder trots om. Voor haar was
dit een feestdag. Al zijn hele leven hadden mensen
Samuel aangestaard alsof hij een of ander mismaakt
wezen was. Een vergissing van de natuur… En nu kreeg
hij eindelijk de kans om te tonen dat hij iets kon. Rani
had haar verzekerd dat hij alsmaar beter werd en Roos
had geen enkele reden om aan haar woorden te twijfelen.
De enige schaduw die over deze dag hing, was Chris die
weigerde mee te komen. Hij wilde er niet bij zijn wan­
neer zijn zoon belachelijk werd gemaakt, had hij gezegd.

152
Rani liep bloednerveus heen en weer in de kleine kleed­
kamer. Samuel zat roerloos op een stoel en staarde naar
de toppen van zijn blinkende, zwarte schoenen. Al drie
keer had Rani hem gevraagd of hij zich goed voelde,
hoewel ze best wist dat hij niet zou antwoorden. Het
was alsof ze zichzelf ervan wilde overtuigen dat het geen
stommiteit was geweest om Samuel als begeleider te
kiezen. Tot een uur geleden nog was ze heel zeker van
haar stuk geweest, maar nu begon ze toch te twijfelen.
Wat als hij blokkeerde en niet wilde spelen? Ze werd
boos op zichzelf omdat die vraag altijd opnieuw door
haar hoofd spookte. Maar ze kon het niet helpen. Ze
hadden immers niet één keer voor een publiek gerepe­
teerd.
Ze schrok op toen er op de deur werd geklopt. Het
gezicht van haar leraar verscheen.
‘Het is tijd, Rani.’
Ze nam Samuel bij de hand en die volgde haar gedwee
door de smalle gang naar het podium. Tussen de zwarte
gordijnen bleven ze wachten, terwijl de presentator Rani
aankondigde. De zenuwen gierden door haar keel. Ze
keek nog eens naar Samuel, maar die had in het donker
alleen maar aandacht voor de bijna onzichtbare vloer.

Klamme handen, paniek wegslikken, applaus… Tijd om


het podium op te lopen!
Het applaus verstomde toen ze hand in hand het
podium betraden. Rani leidde Samuel naar de piano en
wachtte even tot hij ging zitten. De klep stond al open
en de toetsen blonken uitnodigend in het schijnsel van
de spots. Rani kneep hem nog even zacht in de schou­

153
der en ging toen naar haar plaats bij de microfoon. Ze
was gevangen in het spotlicht en keek in de zaal. Het
enige wat ze zag, was een zwart gat. Hier en daar verried
een zenuwachtig gekuch dat de stoelen bezet waren. De
spots verspreidden een enorme hitte. Haar hart bonsde
in haar keel en ze ademde een paar keer geconcentreerd
via haar buik in en uit om haar lichaam onder controle
te krijgen. Ze wachtte op de eerste noten van Samuel.
Samuel zat roerloos op het bankje en staarde naar
de toetsen. Zijn armen hingen slap naast zijn lichaam.
Hij was hier al eens geweest, maar toch was de omgeving
vreemd voor hem. Hij zat in het licht, maar daarbuiten
was het donker. Hij hoefde niet op te kijken om dat te
weten. Rani was weg. Hij was alleen. Helemaal alleen.

Gespannen keek Roos toe hoe haar zoon het podium


betrad. Ze beet op haar lip en bad dat alles goed zou
gaan. Ze hoorde het publiek verstommen en zag hier
en daar iemand fluisterend naar zijn buur neigen. Roos
wist dat ze de vreemde houding van haar zoon hadden
opgemerkt. Ze zag Samuel zitten met zijn armen naast
zijn lichaam. Hij durft niet, schoot het door haar heen.
De paniek was van het gezicht van de arme Rani af te
lezen. God, laat hem spelen, dacht Roos vertwijfeld.
Steeds meer mensen begonnen te fluisteren.

Rani keek achterom en zag ontzet dat Samuels armen


nog altijd slap naast zijn lichaam hingen. De ogen van
de jury waren op haar gericht, wist ze. Nog even en ze
zouden haar vragen het podium te verlaten. Even aar­
zelde ze en toen nam ze een beslissing. Ze liep naar

154
Samuel en hurkte naast hem neer. Ze streelde over zijn
wang en keek hem aan. Het duurde een eeuwigheid voor
hij zijn ogen opsloeg en haar aankeek. Zijn blik was één
en al onzekerheid.
‘Het is goed, Samuel. Ik ben bij je’, fluisterde Rani.
‘Wil je voor me spelen? Dan zal ik voor je zingen.’
Samuel bleef haar aankijken en toen vormde zich
een traan in zijn ogen. Met de punt van haar sjaaltje
veegde Rani hem weg.
‘Ik hou van je, Samuel’, zei ze en ze gaf hem een zoen
op zijn wang. Ze kwam overeind en boog zich naar hem
tot haar mond vlak naast zijn oor was. Zachtjes, zodat
alleen hij het kon horen, zong ze de eerste maten van
het lied. Toen draaide ze zich om en liep weer naar haar
plaats.
Samuel keek naar het klavier en bracht zijn handen
naar de toetsen. Het lied klonk in zijn hoofd en vroeg
aan zijn handen om gespeeld te worden. Hij sloeg de
eerste noot aan en opende zo de poort voor het lied.
Zijn vingers gleden over de toetsen en plots leek alle
onzekerheid verdwenen. De noten zochten zich een weg
over het podium, versmolten met elkaar en waaierden
uit over het publiek, dat meteen stil werd.
Rani glimlachte naar hem, maar hij keek niet naar
haar. Hij had enkel oog voor het klavier voor hem. Rani
ademde diep in en begon te zingen. Haar stem haakte
zich vast in de noten en samen voerden ze een eeuwen­
oude dans uit. Terwijl ze zong, voelde ze hoe pure magie
het podium vulde.

155
Roos veegde haar tranen weg. Rani zong wondermooi,
maar wat haar zoon deed, was onbeschrijfelijk. In zijn
hele leven had hij nauwelijks iemand aangekeken en nu
raakte hij een zaal vol mensen in hun hart. Het fluiste­
ren om haar heen was verstomd en iedereen luisterde
vol bewondering.
Achter in de zaal stond een man tegen de muur. Zijn
ergernis en schaamte verdwenen toen de eerste vol­
maakte noten uit de piano weerklonken. Ze deden hem
denken aan zijn vader, en hij herinnerde zich hoe hij
zich had geschaamd toen hij zijn vader moest vertellen
dat hij een gehandicapte zoon had. Nu wenste hij dat
de man nog leefde. Dan had hij kunnen zien dat zijn
kleinzoon wel deugde. Opnieuw zochten de tranen zich
een weg naar buiten, maar nu deed hij niets om ze tegen
te houden.

156
32
‘Chris?’
Roos was verbaasd toen ze haar man bij de uitgang
zag staan.
‘Je bent gekomen…’
Hij glimlachte en keek haar aan.
‘Je hebt ook gehuild’, zei hij en gaf haar een zoen.
‘Kom, dan gaan we iets drinken.’

In de foyer stonden ze zwijgend naast elkaar. Voor het


eerst sinds lang hadden ze geen woorden nodig om
elkaar te begrijpen. In het geroezemoes om hen heen
ving Chris een flard van een gesprek op.
‘Prachtig, vond je niet?’
‘Absoluut. Jammer toch, hè. Zo’n talent en dan zo…
ik bedoel…’
‘Precies wat je zegt. Het moet echt verschrikkelijk
zijn als je zo’n kind hebt. Ik zou het vreselijk vinden.
Dat moet toch je hele leven verwoesten, niet?’
Chris draaide zich om naar de twee dames die het
gesprek voerden.
‘Die pianist is mijn zoon’, zei hij. ‘En ik ben enorm
trots op hem.’

157
De twee dames keken hem verbouwereerd en be­­
schaamd aan. Toen pakte hij zijn vrouw bij de hand en
ze gingen wat verder staan. Roos glimlachte gelukkig
en gaf hem een zoen.

Ook Rani glimlachte. Ze zat in de kleedkamer tegenover


Samuel. Ze waren overladen met felicitaties en haar
leraar had haar verzekerd dat de jury onder de indruk
was. Maar wat haar vooral gelukkig maakte, was dat
Samuel haar aankeek. In zijn ogen blonk een flikkering
die ze nog niet eerder had gezien. Ze leken te lachen.

158
Rani

Het is ons gelukt. Het was fantastisch. Samen hebben we de


zaal betoverd en de jury was onder de indruk. Ik ben zo geluk­
kig! Zelfs Chris, Samuels vader, is komen kijken en hij vond
het goed. Dat doet me meer plezier dan wanneer mijn eigen
vader zou zijn gekomen.

Samuel

Deze keer waren we niet alleen. De zaal leek nog groter en nu


zat ze vol mensen, veel mensen. Maar ze waren rustig, de klan­
ken hebben ook hen rustig gemaakt. Zo is het niet moeilijk om
met anderen samen te zijn. Hij was er ook; hij is naar me toe­
gekomen en heeft op mijn deur geklopt. Zo zacht dat ik helemaal
in de war was. Ik had bijna opengedaan.

159
33
Rani en haar moeder zaten met Roos en Chris aan tafel.
Om het mooie optreden te vieren had Roos hen uitge­
nodigd om bij hen te komen eten. Na het eten ging
Samuel meteen naar de salontafel en pakte zijn doosje
met lucifers. Hij deed het open en legde de stokjes een
voor een netjes naast elkaar. Chris keek naar zijn zoon
en besliste dat het tijd werd om ook een stap te zetten.
Vandaag zou hij zijn krant niet lezen. Hij kwam over­
eind en liep naar Samuel toe.
‘Ik weet iets veel leukers voor je, Samuel’, zei Chris.
Hij wilde zijn zoon bij de hand pakken, maar bedacht
zich. In plaats daarvan stapte hij naar de piano en open­
­de de klep. Hij hurkte neer, zodat zijn gezicht zich op
de­­zelfde hoogte als dat van Samuel bevond. Chris slikte
een krop weg voor hij sprak.
‘Wil je voor ons spelen, Samuel? Dat zou ik graag
hebben.’

Hij klopt aan. Voor de tweede keer bonst hij niet op de deur,
maar hij klopt aan, zachtjes. Ik zet de deur open, op een kier…

160
EPILOOG

Samuel

Ik heb een manier gevonden om de deur van binnenuit te ope­


nen. Ik denk aan muziek en laat die uit mijn vingers stromen.
Terwijl ik dat doe, zwaait de deur langzaam open en kan ik
naar buiten kijken. De mensen die ik dan zie zijn vriendelijk
en heel rustig. Dat heb ik graag. Meestal gaat de deur snel terug
dicht als de muziek stopt. Maar dat vind ik niet erg. Ik heb veel
rust nodig, want drukte verwart me en dan weet ik niet meer
wie ik ben of waar ik ben. Achter mijn muur kan ik dan op
adem komen. Dan wacht ik gewoon tot de muziek opnieuw
komt.

161
NAWOORD
VAN DE AUTEUR

We zijn met meer dan zeven miljard mensen op deze


aardbol. Een indrukwekkend aantal. Maar nog indruk­
wekkender is het feit dat iedereen uniek is. Tussen die
zeven miljard mensen vind je er geen twee die in alle
opzichten identiek zijn aan elkaar. Sommige verschil­
len nemen we als vanzelfsprekend aan, of vinden we
zelfs mooi of interessant. Bij andere verschillen halen
we onze neus op en dan staan we al snel met ons oor­
deel klaar. Dat is wat mensen met autisme dagelijks
meemaken. Ze gedragen zich anders, hebben soms een
vreemde blik in hun ogen en hebben vreemde gewoon­
tes. Veel mensen vinden hen niet aangepast aan onze
samenleving en nemen dan het woord ‘abnormaal’ in
de mond. Maar zijn ze abnormaal, gewoon omdat hun
geest niet werkt als die van de gemiddelde mens? Noe­
men we iemand abnormaal omdat hij graag leest? Vin­
den we iemand anders abnormaal omdat hij liever com­
putergames speelt? Nee toch? Waarom hebben we het
dan zo moeilijk met mensen met autisme? Misschien

163
gewoon omdat we ze niet begrijpen. We weten niet goed
hoe ze denken of zullen reageren en daarom krijgen we
een heel oncomfortabel gevoel als we bij hen in de buurt
komen. Toch zijn het mensen zoals alle anderen en ze
hebben net als iedereen nood aan mensen om zich heen
die lief voor hen zijn en hen begrijpen. Allemaal hebben
ze hun eigen talent. Dat is zeker niet bij iedereen even
spectaculair als bij Samuel in dit verhaal. Mensen zoals
hij zijn grote uitzonderingen, maar ze bestaan wel. Maar
als we vooral kijken naar wat iemand wel kan in plaats
van ons te concentreren op wat hij niet kan, dan zijn we
al een hele stap verder om op een fijne manier met elkaar
te kunnen samenleven.

Luc Descamps

164
EEN BLIK
OP AUTISME

Binnen een beschermende muur die veiligheid en rust


biedt, kan een compleet andere wereld liggen. Mensen
met autisme verschuilen zich vaak in die wereld, en wat
er in hen omgaat is soms zeer moeilijk te vatten. Wie
leeft of werkt met mensen met autisme botst dan ook
vaak tegen die muur. Het is dan echter belangrijk om
verder te kijken dan wat het oog biedt, want die andere
wereld is minder verschillend dan we zouden denken.
Niets is ‘minder goed’ of ‘zwakker’ of ‘alleen maar el­­
lende’. Iemand met autisme als Samuel is in de eerste
plaats een jongen van zestien. Met eigen beperkingen,
maar vooral met unieke sterke punten. En ja, ook met
talenten.
Dat maakt het leven niet ineens eenvoudig. Ouders
proberen vanuit hun diepgewortelde liefde voor hun
kind door de muur heen te kijken, elk op hun op eigen
tempo en vanuit hun eigen perspectief. En dat zoiets
gaat met vallen en opstaan, met een lach en een traan,
is dagelijkse realiteit voor mensen die autisme ervaren

165
in hun huis en thuis. Maar er is steeds die ene constante:
de onvoorwaardelijke liefde voor je kind dat op zijn of
haar unieke manier in de wereld staat.
Onbegrip of onvermogen kan leiden tot de lastigste
situaties, vooroordelen of afkeurende blikken. Wie
anders is, valt wel eens uit de boot die door onze maat­
schappelijke wereld vaart. Mensen die een beperking als
onoverkomelijk zien, wonen bij iedereen in de straat,
gaan bij iedereen naar school en sporten in dezelfde
clubs als wij allemaal. Alleen moeten we ons soms afvra­
gen wie er dan eigenlijk ‘een beperking’ heeft.
Autisme vraagt een andere blik. Je hoeft heus geen
expert te zijn om samen een stap te zetten in de wereld
al kan een dosis kennis ook geen kwaad natuurlijk. Maar
zoals Rani laat zien, begint het begrip van autisme bij
een gezonde brok autismevriendelijkheid. Of eigenlijk:
mensvriendelijkheid. Wie dat soort vriendelijkheid kan
opbrengen, geeft niet enkel een goed gevoel aan iemand
met autisme, maar krijgt zelf ook warmte en genegen­
heid terug. Wie verder kijkt dan de uiterlijke muur van
autisme, ziet unieke mensen, elk met eigen sterktes. In
de zon. Op een deurdrempel.

Autisme Centraal (v d a )
(partner binnen Vijftact vzw)
www.autismecentraal.com
ook te volgen op twitter
Lees ook

You might also like