Professional Documents
Culture Documents
Slides Dag 1 RCC WiskundeBE-EBE-FE
Slides Dag 1 RCC WiskundeBE-EBE-FE
1
Inhoud
Dag 1
• Hoofdstuk 1
• Hoofdstuk 2
• Hoofdstuk 3
• Hoofdstuk 4
Dag 2
• Hoofdstuk 5
• Hoofdstuk 6
2
1.1 Inleiding tot functies met één variabele
• 𝑓(𝑥) = 𝑥: 𝑣𝑒𝑟𝑔𝑒𝑙𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔
• Nulpunt: oplossing van de vergelijking 𝑓(𝑥)=0, snijpunt met x-as: (𝑎,0)
• Snijpunt twee functies: 𝑓(𝑥)=𝑦(𝑥) in (𝑎,𝑏)
3
1.1 Inleiding tot functies met één variabele
4
1.2.1 Polynomiale functies
Constante functies
• 𝑦 𝑥 =𝑐
• 𝑐 = 𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡e
• Geen nulpunt als 𝑐 ≠ 0
Lineaire functies
• 𝑓 𝑥 = 𝑎𝑥 + 𝑏
∆𝑦
• 𝑅𝑖𝑐ℎ𝑡𝑖𝑛𝑔𝑠𝑐𝑜𝑒𝑓𝑓𝑖𝑐𝑖𝑒𝑛𝑡 = 𝑎 =
∆𝑥
• Niet-lineaire functie als 𝑎 = 0
• Helling: is gelijk aan
• een positieve helling als 𝑎 > 0
• Negatieve helling als 𝑎 < 0
5
1.2.1 Polynomiale functies
Kwadratische functies
• 𝑦 𝑥 = 𝑎𝑥 2 + 𝑏𝑥 + 𝑐
• Lineair als 𝑎 = 0; 𝑏 ≠ 0; constant als 𝑎 = 0;𝑏 = 0
• Parabool opent naar beneden wanneer 𝑎 < 0
• Parabool opent naar boven wanneer 𝑎 > 0
6
1.2.1 Polynomiale functies
7
1.2.1 Polynomiale functies
1. De grafiek van een lineaire functie 𝑦(𝑥)=𝑎𝑥+𝑏 gaat door de punten (2,4) en (3,9). Bepaal 𝑎 en 𝑏.
2. Bereken het(/de) nulpunt(en) van 𝑦 𝑥 = 4𝑥 2 + 2𝑥 + 1.
3. Bereken de snijpunten van 𝑦 𝑥 = 𝑥 2 + 4𝑥 + 3 en 𝑧 𝑥 = −𝑥 2 + 6
4. Gegeven zijn de functies :
1. 𝑓 𝑥 = 𝑥 2 + 4𝑥 + 3;
2. 𝑔 𝑥 = −𝑥 2 + 6
• Bepaal 𝑥 voor 𝑓(𝑥) ≥ 𝑔(𝑥)
5. Bereken de nulpunten van 𝑓 𝑥 = 𝑥 3 − 2𝑥 2 + 𝑥
8
1.2.2 Machtsfuncties
Machtsfuncties
• 𝑦 𝑥 = 𝑥𝑘
• 𝑥0 = 1
• 𝑥 𝑘 = 𝑥 ∗ 𝑥 ∗ … ∗ 𝑥 (k-keer)
1
• 𝑦 𝑥 = 𝑥 −𝑘 =
𝑥𝑘
• Als k > 0 grafiek gaat naar beneden
• Als k < 0 grafiek gaat omhoog
Eigenschappen
1. 𝑥 𝑚 ∗ 𝑥 𝑛 = 𝑥 𝑚+𝑛
𝑥𝑚
2. = 𝑥 𝑚−𝑛
𝑥𝑛
3. (𝑥 𝑚 )𝑛 = 𝑥 𝑚𝑛
4. 𝑥 𝑚 ∗ 𝑦 𝑚 = (𝑥 ∗ 𝑦)𝑚
𝑚
𝑛
5. 𝑦 𝑥 = 𝑥 𝑛 = 𝑥𝑚
𝑚
− 1
6. 𝑦 𝑥 = 𝑥 𝑛 = 𝑛
𝑥𝑚
9
1.2.2 Machtsfuncties
10
1.2.3 Exponentiële functies
Exponentiële functies
• 𝑦 𝑥 = 𝑎𝑘
• 𝑥0 = 1
• 𝑥 𝑘 = 𝑥 ∗ 𝑥 ∗ … ∗ 𝑥 (k-keer)
1
• 𝑦 𝑥 = 𝑥 −𝑘 =
𝑥𝑘
• Als k > 0 grafiek gaat naar beneden
• Als k < 0 grafiek gaat omhoog
11
1.2.3 Exponential functions
1. Los op 2𝑥 = 44𝑥+6
2. Bepaal het snijpunt van:
• 𝑦1 𝑥 = 3𝑥+2 en
• 𝑦2 𝑥 = 24 + 3𝑥
12
1.2.4 Logaritmische functies
• Logaritmische functies
• 𝑓 𝑥 = log 𝑎 (𝑥) of 𝑓 𝑥 = ln(𝑥) (natuurlijke logaritme)
• Domein altijd 𝑥 > 0
• Eigenschappen
1. log 𝑎 (𝑥) = log𝑎 (𝑦) → 𝑥 = 𝑦
2. log 𝑎 (𝑥𝑦) = log𝑎 (𝑥) + log 𝑎 (𝑦)
𝑥
3. log 𝑎 𝑦
= log 𝑎 (𝑥) − log 𝑎 (𝑦)
𝑦
4. log 𝑎 (𝑥 ) = y ∗ log𝑎 (𝑥)
5. log 𝑎 (1) = 0
6. 𝑥 = 𝑎log𝑎 (𝑥)
log 𝑥
7. log 𝑎 (𝑥) = log𝑏 𝑎
𝑏
13
1.2.4 Logaritmische functies
1
1. Bewijs log = −log(𝑥)
𝑥
2
2. Los op: log 3 𝑥 + 6 = 5 log 3 𝑥
3. Bepaal alle 𝑥 voor log36 (81) = log 6 𝑥
14
1.3.1 Break Even
15
1.3.1 Break Even
16
1.3.2 Marktevenwicht
• Vraagfunctie
• Een vraagfunctie laat zien hoe de hoeveelheid van een goed of dienst die consumenten bereid zijn te kopen
verandert als reactie op de prijs ervan.
1
• Voorbeeld: 𝑞𝑑 𝑝 = ,𝑝 > 0
𝑝
• Aanbodfunctie
• Een aanbodfunctie illustreert hoe de hoeveelheid goederen of diensten die producenten bereid zijn te leveren
verandert met de prijs ervan.
• Voorbeeld: 𝑞𝑠 𝑝 = 2𝑝 + 1 , 𝑝 ≥ 0
• Marktevenwicht
• Marktevenwicht is het punt waarop de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid, waardoor
de marktprijs en hoeveelheid voor een product worden bepaald.
17
1.3.2 Marktevenwicht
2. Bepaal de aanbodfunctie
3. Teken de functies
4. Bepaal het marktevenwicht.
18
2.1 Differentiequotiënt, afgeleiden en raaklijn
• Differentiequotiënt
𝑦 𝑥+∆𝑥 −𝑦(𝑥)
• =
∆𝑥
• Als ∆𝑥 → 0 krijg je = 𝑦’(𝑥)
• ∆𝑦 ≈ 𝑦 ′ 𝑥 ∗ ∆𝑥
∆𝑦
• ∆𝑥 ≈
𝑦′ 𝑥
𝑑 𝑑𝑦
• (Afgeleide) geschreven: 𝑦(𝑥) or (𝑥)
𝑑𝑥 𝑑𝑥
19
2.1 Differentiequotiënt, afgeleiden en raaklijn
• Afgeleiden
• De raaklijn: de raaklijn in de economie vertegenwoordigt de helling of mate van verandering van een curve op een
specifiek punt, en biedt inzicht in hoe de curve zich lokaal gedraagt.
• Regels afgeleide
• 𝑐 0
• 𝑋𝑘 𝑘𝑥 𝑘−1
• 𝑎𝑥 𝑎𝑥 ∗ ln(𝑎)
• 𝑒𝑥 𝑒𝑥
1
• 𝑎𝑙𝑜𝑔(𝑥)
𝑥𝑙𝑛(𝑎)
1
• ln(𝑥)
𝑥
20
2.2 Regels voor differentiatie
• Somregel:
• Als 𝑦(𝑥) = 𝑢(𝑥) + 𝑣(𝑥) 𝑦’(𝑥) = 𝑢’(𝑥) + 𝑣’(𝑥)
• Productregel:
• Als 𝑦(𝑥) = 𝑢(𝑥) ∗ 𝑣(𝑥) 𝑦’(𝑥) = 𝑢(𝑥) ∗ 𝑣’(𝑥) + 𝑢’(𝑥) ∗ 𝑣(𝑥)
• Quotiëntregel:
𝑢(𝑥) 𝑢′ 𝑥 ∗𝑣 𝑥 −𝑢 𝑥 ∗𝑣 ′ (𝑥)
• 𝑦 𝑥 = → 𝑦′ 𝑥 =
𝑣(𝑥) (𝑣 𝑥 )2
21
2.1 Differentiequotiënt, afgeleiden en raaklijn
1. De vraag naar wordt gegeven door 𝑞 𝑝 = −𝑝2 + 4𝑝 + 7. De gemiddelde stijging van de vraag in 𝑝 = 3 door een
1
verandering in ∆𝑝 is gelijk aan . Bepaal ∆𝑝 met het differentie quotiënt.
2
22
2.2 Regels voor differentiatie
• Differentiëren:
2𝑞 2 +3
1. 𝑙 𝑞 = 3𝑞+5
in q = 1
2. 𝑋 𝑦 = 𝑦 − 𝑦𝑙𝑛 𝑦
3. 𝑔 𝑢 = 𝑢2 𝑒 𝑢
23
2.3.1 Marginaliteit
• Marginaliteit
• Marginaliteit: extra
• In de economie wordt de afgeleide 𝑦’(𝑥) van een functie 𝑦(𝑥) de marginale verandering van de functie 𝑦(𝑥) genoemd.
• 𝐶(𝑥): kostenfunctie van de output 𝑥 van een productieproces; de afgeleide 𝐶’(𝑥) wordt de marginale kosten genoemd en
heet 𝑀𝐶(𝑥)
• 𝑅(𝑝): omzetfunctie van de prijs 𝑝; de afgeleide 𝑅’(𝑝) heet 𝑀𝑅(𝑝)
24
2.3.1 Marginaliteit
• Neem aan dat de vraag D naar een goed een lineaire functie 𝐷(𝑝)=𝑏−𝑎𝑝 van de prijs 𝑝 is.
1. Bepaal 𝑎 en 𝑏 zo dat de vraag bij een prijs van 0 euro 10 eenheden is, en bij een prijs van 1 euro 8 eenheden
2. Bepaal opnieuw 𝑎 en 𝑏 zodanig dat de vraag bij een prijs van 0 dubbeltjes (=0 euro) 10 eenheden is, en bij een prijs van 10
dubbeltjes (=1 euro) 8 eenheden is.
3. Bepaal de marginale vraag in item a) en b).
25
2.3.2 Elasticiteit
• Elasticiteit
• Elasticiteit is, net als marginaliteit, een instrument om veranderingen te meten.
𝑥
• 𝜀 = 𝑦′ 𝑥 ∗
𝑦 𝑥
• Voorbeeld
• Neem aan dat de vraag D naar een goed een functie is van de prijs 𝑝, gegeven door:
100
• 𝐷 𝑝 =
𝑝
100
• Since 𝐷′ 𝑝 = −
𝑝2
𝑥 100 𝑝
• 𝜀 = 𝑦′ 𝑥 ∗ =− ∗ 100 = −1
𝑦 𝑥 𝑝2
𝑝
• Voor elke prijs is de elasticiteit dus gelijk aan -1, dit impliceert dat de vraag ongeveer met 1 procent afneemt
als de prijs met 1 procent stijgt.
26
2.3.2 Elasticiteit
1 1
• Neem de vraagfunctie 𝐷 𝑝 = 1000 1 − 𝑝 + 𝑝2
2 16
1. Bereken de procentuele daling van de vraag als de prijs met één procent stijgt van 2,5 naar 2,525, zonder gebruik te
maken van de elasticiteit.
2. Bepaal de elasticiteit van de vraag in 𝑝 = 2.5.
3. Bereken bij benadering de procentuele daling van de vraag als de prijs met 1 procent stijgt van 2,5 naar 2,525, met behulp
van de eigenschap van elasticiteit.
4. Bereken bij benadering de procentuele stijging van de prijs 𝑝 = 2,5 zodat de vraag met één procent afneemt, met behulp
van de eigenschap van elasticiteit.
5. Neem de vraagfunctie 𝐷 𝑝 = 𝑎𝑝−𝑐 , waarbij 𝑎 > 0 en 𝑐 > 0. Bepaal de uitdrukking voor de elasticiteit van de
vraagfunctie voor elk prijsniveau 𝑝.
27
2.3.2 Snelheid productieproces
• Snelheid productieproces: je hebt een productiefunctie, de vraag is met welke snelheid de productie plaatsvind.
1. Beschouw de functie 𝐿 𝑡 = 3𝑡 𝑡, met 𝑡 de tijd in uren die het productieproces van bier beschrijft. Bepaal hoeveel liter
bier per uur wordt geproduceerd op tijdstip 𝑡 = 3.
28
2.4 Kettingregel
• Kettingregel
• Als 𝑦 𝑥 = 𝑢(𝑣 𝑥 ) 𝑦’(𝑥) = 𝑢’(𝑣(𝑥)) ∗ 𝑣’(𝑥)
29
2.4 Kettingregel
30
2.5 Omgekeerde functie (inverse)
• Inverse functie
• Als je 𝑦(𝑥(𝑦))=𝑦 𝑎𝑛𝑑 𝑥(𝑦(𝑥))=𝑥 hebt, dan wordt x(y) de inverse functie van y(x) genoemd
31
2.5 Omgekeerde functie (inverse)
9
• De functie 𝐹 𝐶 = 5 𝐶 + 32 verandert graden Celsius in graden Fahrenheit.
1. Bepaal de inverse functie 𝐶(𝐹) van de functie 𝐹(𝐶), die graden Fahrenheit omzet in graden Celsius.
2. Laat zien dat 𝐹(𝐶(𝐹))=𝐹 en 𝐶(𝐹(𝐶))=𝐶
32
2.6 Toepassingen
33
2.6 Toepassingen
1
• Neem de vraagfunctie 𝑋 𝑝 = 5 − 𝑝
2
1. Bepaal de inverse vraagfunctie 𝑝(𝑋) van 𝑋(𝑝).
2. Bepaal de elasticiteit 𝜀 𝑋 van de vraagfunctie 𝑋 𝑝
3. Bepaal de elasticiteit 𝜀 𝑝 van de inverse vraagfunctie 𝑝(𝑋)
1
4. Laat zien dat dit voor 𝑝 = 6 (en 𝑋(6) = 2) geldt 𝜀 𝑋 =
𝜀𝑝
34
3.1 Introductie van functies met 2 variabelen
• Graph
35
3.1 Introductie van functies met 2 variabelen
36
3.2 Functies met twee variabelen
• Polynomiale functies
• Constante functie: 𝑧 𝑥, 𝑦 = 𝑐
• Lineaire functie: 𝑧 𝑥, 𝑦 = 𝑎𝑥 + 𝑏𝑦 + 𝑐
• Kwadratische functie: 𝑧 𝑥, 𝑦 = 𝑎𝑥 2 + 𝑏𝑥𝑦 + 𝑐𝑦 2 + 𝑑𝑥 + 𝑒𝑦 + 𝑓
𝑎𝑥 𝑎𝑙𝑠 𝑎𝑥 ≤ 𝑏𝑦
• Min / Max 𝑧 𝑥, 𝑦 = min 𝑎𝑥, 𝑏𝑦 = ቊ
𝑏𝑦 𝑎𝑙𝑠 𝑎𝑥 > 𝑏𝑦
• Cobb-Douglas functie
• 𝑧 𝑥, 𝑦 = 𝑘𝑥 𝑎 𝑦1−𝑎
• Waarbij 𝑘 > 0, 0 ≤ 𝑎 ≤ 1 wordt een Cobb Douglas-functie genoemd
37
3.3 Niveaukrommen
• Niveaukrommen
• Als z(x,y) een functie is van twee variabelen, x en y, dan is de curve in een (x,y)-coördinatensysteem met zodanige punten dat de
x- en y-coördinaat aan de vergelijking 𝑧 𝑥, 𝑦 = 𝑘 voldoen
• Voorbeeld:
38
3.3 Niveaukrommen
1. Laat z 𝑧 𝑥1 , 𝑥2 = 𝑥12 𝑥2 , zijn met, (𝑥1 > 0, 𝑥2 > 0). Teken de niveaucurve met functionele waarde 2.
2. Bepaal de niveaukromme voor 4 ln 𝐿 + 2 ln 𝐾 = 10, (𝐿 > 0, 𝐾 > 0) door op te lossen voor 𝐾.
39
3.4.1 Nutsfuncties en indifferentiecurven
• Nutsfuncties
• Consument beschrijft voorkeur
• Voorkeuren boven verschillende goederenbundels stellen consumenten in staat keuzes te maken. Eén manier om deze
voorkeuren te beschrijven is met nutsfuncties.
• Als een consument moet kiezen tussen een bundel die bestaat uit een goede x en een goede y, kan het nut worden uitgedrukt
als 𝑈(𝑥,𝑦).
• Als een consument bundel 1 beter vindt dan 2→ 𝑈 𝑥1 , 𝑦1 > 𝑈(𝑥2 , 𝑦2 )
• Als er geen voorkeur is (indifferentie)→ 𝑈 𝑥1 , 𝑦1 = 𝑈(𝑥2 , 𝑦2 )
• Voorbeeld
40
3.4.1 Nutsfuncties en indifferentiecurven
• De relatie tussen de voorkeuren van een consument voor de goederen 𝑥 en 𝑦 worden gegeven door 𝑈 𝑥, 𝑦 = min{𝑥, 𝑦}
1. Bepaal vijf goederenbundels waarvan het nut gelijk is aan 10.
2. Teken niveaukrommen voor de nutswaarde van 2.
3. Wat is de optimale verhouding om de goederen te consumeren voor de consument?
41
3.4.2 Moderne portefeuilletheorie
• Moderne portefeuilletheorie
1
• 𝑢(𝜇, 𝜎) = 𝜇 − 𝛼𝜎 2
2
• 𝜇 = 𝑟𝑒𝑛𝑑𝑒𝑚𝑒𝑛𝑡 (verwacht)
• 𝜎 = 𝑏𝑖𝑗ℎ𝑜𝑟𝑒𝑛𝑑 𝑟𝑖𝑠𝑖𝑐𝑜 (𝑠𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑑𝑒𝑣𝑖𝑎𝑡𝑖𝑒) 𝜎 > 0
• 𝛼 = 𝑟𝑖𝑠𝑖𝑐𝑜 − 𝑎𝑣𝑒𝑟𝑠𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡:
• 𝛼≥0
• Hoe hoger de parameter, hoe hoger het risico dat wordt genomen
42
3.4.2 Moderne portefeuilletheorie
1 2
• Een investeerder heeft de nutsfunctie : 𝑈 𝜇, 𝜎 = 𝜇 − ∗ 𝜎
2
1. Bepaal 𝑎 zodanig dat de belegger onverschillig is tussen de twee portefeuilles : 𝑃1 𝜇, 𝜎 = 4,0.5 and 𝑃2 𝜇, 𝜎 =
5, 𝑎
2. Bepaal 𝑏 zodanig dat de belegger portefeuille 𝑃_1 verkiest boven 𝑃2 : 𝑃1 𝜇, 𝜎 = (4,0.5) and 𝑃3 𝜇, 𝜎 = (𝑏, 0.25)
43
4.1 Partiële afgeleiden
• Partiële afgeleiden
• Een partiële afgeleide wordt gebruikt als maatstaf voor de verandering van de functiewaarde als slechts één variabele verandert
terwijl de andere variabelen constant blijven
𝛿 𝛿𝑧
• De afgeleide van functie z(x,y) met betrekking tot y wordt aangegeven met → 𝑧y′ (x, y) of 𝛿𝑦 𝑧(𝑥, 𝑦) of 𝛿𝑦 𝑧(𝑥, 𝑦)
𝛿 𝛿𝑧
• De afgeleide van functie z(x,y) naar x wordt aangegeven met → 𝑧x′ (x, y) of 𝛿𝑥 𝑧(𝑥, 𝑦) of 𝛿𝑥 𝑧(𝑥, 𝑦)
44
4.1 Partiële afgeleiden
45
4.1 Partiële afgeleiden
46
4.1 Partiële afgeleiden
47
4.2.1 Partiële marginaliteit
• Partiële marginaliteit
• De partiële afgeleide 𝑧 ′ 𝑥(𝑥, 𝑦) wordt de partiële marginale verandering van z(x,y) ten opzichte van x genoemd
• De partiële afgeleide 𝑧 ′ 𝑦(𝑥, 𝑦) wordt de partiële marginale verandering van z(x,y) ten opzichte van y genoemd
48
4.2.1 Partiële marginaliteit
• We beschouwen een productieproces met de inputfactoren arbeid 𝐿 en kapitaal 𝐾 en nemen aan dat de productiefunctie wordt gegeven
3 2
door 𝐹 𝐿, 𝐾 = 5𝐿5 𝐾 5 . Take 𝐿, 𝐾 = (200,400)
1. Bepaal de marginale arbeidsproductiviteit.
2. Gebruik marginaliteit om bij benadering het aantal arbeidseenheden te bepalen dat nodig is om de productie met één eenheid
te verhogen, terwijl de hoeveelheid kapitaal niet verandert.
49
4.2.2 Partiële elasticiteit
• Partiële elasticiteit
𝑥 𝑦
• 𝜀𝑥 ≈ 𝑧′𝑥 𝑥, 𝑦 ∗ en 𝜀𝑦 ≈ 𝑧′𝑦 𝑥, 𝑦 ∗
𝑧 𝑥,𝑦 𝑧 𝑥,𝑦
• Als x met 1% toeneemt, verandert z met …
• Of, als y met 1% toeneemt, zal z veranderen met…
• %∆𝑧 ≈ 𝜀𝑥 ∗ %∆𝑥
• %∆𝑧 ≈ 𝜀𝑦 ∗ %∆𝑦
50
4.2.2 Partiële elasticiteit
51
4.3 Kettingregel samengestelde functie
52
4.3 Onderwerp
1 2
• Het functievoorschrift van de functie 𝑍(𝑥) wordt verkregen door 𝑧 𝑥, 𝑦 = 3𝑥 3 𝑦 3 de variabele 𝑦 is te vervangen door de
functie 𝑦 𝑥 = 5 − 𝑥 2
53
4.4 Raaklijn aan een niveaukromme
𝑧𝑥′ (𝑥, 𝑦)
𝑟𝑐 = − ′
𝑧𝑦 (𝑥, 𝑦)
54
4.4 Raaklijn aan een niveaukromme
1. Bepaal de richtingscoefficient van de raaklijn aan de niveaukromme van de functie 𝐹 𝐿, 𝐾 = 3𝐿 + 2 𝐾 in het punt
(4,16)
55
4.5.1 Onderwerp
1. Gegeven is de nutsfunctie 𝑈 𝑥, 𝑦 = 2𝑥 3 𝑦 4 , (𝑥 > 0, 𝑦 > 0). Bepaal (𝑥, 𝑦) waarvoor het nut gelijk is aan 512 en
waarvoor de marginale substitutieverhouding gelijk is aan 3.
56
4.5.1 Toepassing marginale substitutieverhouding
57