24 3214957 NL OM

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 126

BEDIENINGSHANDLEIDING 2024

200 DUKE
Artikelnr. 3214957nl
BESTE KTM KLANT,

Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne, sportieve
BESTE KTM KLANT,

motorfiets en we zijn er zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.

We wensen u veel rijplezier!

Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.


Voertuigidentificatiennummer ( pag. 13) Stempel dealer

Motornummer ( pag. 13)

Sleutelnummer ( pag. 13)

De bedieningshandleiding komt op het tijdstip van publicatie gaat overeen met de nieuwste stand van deze
modelserie. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet
worden uitgesloten.

Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische
gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en der-
gelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te
annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voor-
afgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van
afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien
van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveromvang horen.

© 2024 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk


Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met schrifte-
lijke toestemming van de auteur.

ISO 9001(12 100 6061)


KTM past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanagement-
norm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken.
Afgegeven door: TÜV Management Service

KTM Sportmotorcycle GmbH


Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk

Dit document is geldig voor de volgende modellen:


200 DUKE EU (F4103X2, F4103X3)
200 DUKE B.D. EU (F4103X2L, F4103X3L)
200 DUKE B.D. 2 EU (F4103X4L, F4103X5L)
200 DUKE AR (F4142X8, F4142X9)
200 DUKE 2 AR (F4142X2, F4142X3)
200 DUKE ASEAN (F4188X2, F4188X3)
200 DUKE CO (F4141X2, F4141X3)
200 DUKE B.D. CO (F4141X8, F4141X9)
200 DUKE PH (F4182X2, F4182X3)
200 DUKE MY (F4189X2, F4189X3)

*3214957nl*
3214957nl

27.02.2024
INHOUDSOPGAVE

6.17 Grepen............................................ 19
INHOUDSOPGAVE

1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................. 5
6.18 Voetsteun passagier.......................... 19
1.1 Gebruikte pictogrammen..................... 5
6.19 Versnellingshendel ........................... 19
1.2 Gebruikte formatteringen .................... 5
6.20 Rempedaal...................................... 20
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ........................ 6 6.21 Zijstandaard .................................... 20
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik....... 6 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 21
2.2 Onjuist gebruik .................................. 6
7.1 Gecombineerd instrument................. 21
2.3 Veiligheidsaanwijzingen ...................... 6
7.2 Activering en test ............................. 21
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......... 6
7.3 Waarschuwingen .............................. 22
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......... 7
7.4 Controlelampjes ............................... 23
2.6 Veilig gebruik .................................... 7
7.5 Schakelindicator .............................. 24
2.7 Beschermende kleding ....................... 8
7.6 Display ........................................... 25
2.8 Werkinstructies.................................. 8
7.7 Brandstofpeilweergave...................... 25
2.9 Milieu ............................................... 8
7.8 Weergave van de
2.10 Bedieningshandleiding ....................... 9 koelmiddeltemperatuur..................... 26
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 10 7.9 Functietoetsen................................. 26
7.10 ODO‑weergave ................................. 27
3.1 Fabrieksgarantie, garantie ................. 10
7.11 ABS‑weergave.................................. 27
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ........... 10
7.12 Warnings‑weergave........................... 27
3.3 Reserveonderdelen, technisch
7.13 Fuel Range...................................... 28
toebehoren ...................................... 10
7.14 Service ........................................... 28
3.4 Service ........................................... 10
7.15 Actual F.C. ...................................... 28
3.5 Afbeeldingen ................................... 10
7.16 TRIP 1‑weergave.............................. 29
3.6 Klantenservice ................................. 10
7.17 Time Trip 1 ..................................... 29
4 AFBEELDING VOERTUIG ............................. 11 7.18 Average Speed Trip1 ........................ 29
7.19 Avg F.C. Trip 1 ................................ 30
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave) .................... 11 7.20 TRIP 2‑weergave.............................. 30
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter 7.21 Time Trip 2 ..................................... 30
(symbolische weergave) .................... 12 7.22 Average Speed Trip2 ........................ 31
7.23 Avg F.C. Trip 2 ................................ 31
5 SERIENUMMERS........................................ 13
7.24 Kilometer of mijl instellen................. 31
5.1 Voertuigidentificatiennummer ........... 13 7.25 Tijd instellen ................................... 32
5.2 Typeplaatje ..................................... 13 7.26 Schakeltoerental RPM1 instellen ....... 33
5.3 Motornummer.................................. 13 7.27 Schakeltoerental RPM2 instellen ....... 33
5.4 Sleutelnummer ................................ 13 7.28 ABS‑modus instellen
(Duke met ABS)............................... 34
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 14
8 INBEDRIJFSTELLING.................................. 35
6.1 Koppelingshendel ............................ 14
6.2 Remhendel...................................... 14 8.1 Aanwijzingen voor eerste
6.3 Gashendel ....................................... 14 inbedrijfstelling ............................... 35
6.4 Claxonknop ..................................... 14 8.2 Motor inrijden.................................. 36
6.5 Lichtschakelaar ............................... 15 8.3 Voertuig beladen .............................. 36
6.6 Seinlichtschakelaar .......................... 15 9 RIJ-INSTRUCTIES....................................... 38
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............. 15
9.1 Controle en onderhoud voor iedere
6.8 Noodstopschakelaar ......................... 15
inbedrijfstelling ............................... 38
6.9 Startknop ........................................ 16
9.2 Starten ........................................... 38
6.10 Contact- en stuurslot ........................ 16
9.3 Beginnen met rijden......................... 39
6.11 Stuur vergrendelen........................... 16
9.4 Schakelen, rijden ............................. 40
6.12 Stuur ontgrendelen .......................... 17
9.5 Afremmen ....................................... 42
6.13 Tankdop openen .............................. 17
9.6 Stoppen, parkeren............................ 43
6.14 Tankdop sluiten ............................... 18
9.7 Transport ........................................ 44
6.15 Zadelslot ......................................... 18
9.8 Wegslepen bij pech .......................... 45
6.16 Boordgereedschap............................ 18

2
INHOUDSOPGAVE

9.9 Brandstof tanken ............................. 45 14 WIELEN, BANDEN ...................................... 69


10 SERVICESCHEMA ....................................... 47 14.1 Voorwiel demonteren .................... 69
14.2 Voorwiel monteren ........................ 70
10.1 Extra informatie ............................... 47
14.3 Achterwiel demonteren ................. 71
10.2 Servicewerkzaamheden..................... 47
14.4 Achterwiel monteren ..................... 73
11 CHASSIS AFSTELLEN ................................. 49 14.5 Demperpakkingen van de
achterwielnaaf controleren ............ 75
11.1 Veervoorspanning schokdemper
14.6 Bandentoestand controleren.............. 76
instellen ...................................... 49
14.7 Bandenspanning controleren ............. 77
11.2 Versnellingshendel instellen .............. 49
15 ELEKTRONICA............................................ 78
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ......... 51
15.1 12V-accu demonteren ................... 78
12.1 Motorfiets met hefbok achter
opkrikken ........................................ 51 15.2 12V-accu monteren ...................... 78
12.2 Motorfiets van hefbok achter 15.3 12V-accu laden ............................ 79
nemen ............................................ 51 15.4 ABS‑zekeringen vervangen
12.3 Motorfiets met hefbok voor (Duke met ABS)............................... 80
opkrikken ........................................ 51 15.5 Zekeringen van de afzonderlijke
12.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ..... 52 elektrische verbruikers vervangen ...... 82
12.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen ....... 52 15.6 Lamp koplamp vervangen ................. 84
12.6 Buddyseat verwijderen...................... 53 15.7 Koplampinstelling controleren ........... 85
12.7 Buddyseat monteren ........................ 54 15.8 Lichtbundelbreedte van de koplamp
instellen.......................................... 86
12.8 Bestuurderszadel verwijderen ............ 54
15.9 Diagnosestekker............................... 86
12.9 Bestuurderszadel monteren............... 54
15.10 ACC1 en ACC2 vooraan .................... 86
12.10 Kettingvervuiling controleren............. 55
12.11 Ketting reinigen ............................... 55 16 KOELSYSTEEM........................................... 87
12.12 Kettingspanning controleren ............. 56
16.1 Koelsysteem .................................... 87
12.13 Kettingspanning instellen ................. 56
16.2 Koelmiddelpeil controleren ............... 87
12.14 Ketting, kettingwiel en
ketting-aandrijfwiel controleren ......... 58 16.3 Antivries en koelmiddelpeil
controleren...................................... 88
12.15 Bugspoiler demonteren
(Duke met ABS)............................... 59 16.4 Koelmiddel aftappen .................... 89
12.16 Bugspoiler monteren 16.5 Koelsysteem vullen/ontluchten ....... 90
(Duke met ABS)............................... 59 16.6 Koelmiddel verversen ....................... 91
12.17 Spatbord voor demonteren ................ 60 17 MOTOR AFSTELLEN ................................... 94
12.18 Spatbord voor monteren.................... 60
17.1 Speling gaskabel controleren............. 94
13 REMSYSTEEM ............................................ 61 17.2 Speling gaskabel instellen ............. 94
13.1 Antiblokkeersysteem (ABS) 17.3 Koppelingshendelspeling
(Duke met ABS)............................... 61 controleren...................................... 94
13.2 Remschijven controleren................... 62 17.4 Koppelingshendelspeling
13.3 Remvloeistofpeil voorwielrem instellen ...................................... 95
controleren...................................... 62 18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........... 96
13.4 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen ...................................... 63 18.1 Motoroliepeil controleren .................. 96
13.5 Remvoeringen en remvoeringborging 18.2 Motorolie verversen, oliefilter
van de voorwielrem controleren ......... 64 vervangen en oliezeef reinigen ....... 96
13.6 Remvloeistofpeil achterwielrem 18.3 Motorolie bijvullen ........................... 98
controleren...................................... 65
19 REINIGING, ONDERHOUD........................... 99
13.7 Remvloeistof achterwielrem
bijvullen ...................................... 65 19.1 Motorfiets reinigen ........................... 99
13.8 Remvoeringen en remvoeringborging 19.2 Controle en onderhoud voor rijden
van de achterwielrem controleren ...... 67 in de winter ................................... 100
13.9 Vrije slag rempedaal controleren ........ 67
20 LAGERING ............................................... 102
20.1 Stalling ......................................... 102

3
INHOUDSOPGAVE

20.2 Inbedrijfname na stalling ................ 103


21 OPSPOREN VAN FOUTEN.......................... 104
22 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 106
22.1 Motor............................................ 106
22.2 Aanhaalmomenten motor ................ 107
22.3 Vulhoeveelheden............................ 108
22.3.1 Motorolie .................................. 108
22.3.2 Koelmiddel ............................... 109
22.3.3 Brandstof .................................. 109
22.4 Chassis ......................................... 109
22.5 Elektronica.................................... 110
22.6 Banden ......................................... 110
22.7 Voorvork........................................ 110
22.8 Schokdemper ................................ 110
22.9 Aanhaalmomenten chassis .............. 111
23 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 114
24 HULPSTOFFEN......................................... 116
25 NORMEN ................................................. 117
26 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 118
27 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 119
28 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 120
28.1 Gele of oranje pictogrammen........... 120
28.2 Groene en blauwe pictogrammen ..... 120
INDEX ............................................................. 121

4
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1

1.1 Gebruikte pictogrammen


Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).

Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).

Kenmerkt werkzaamheden die specialistische kennis en technisch inzicht vereisen. Laat deze
werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage. Daar
wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde spe-
ciale gereedschap optimaal onderhouden.

Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).

Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.

Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.

Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.

1.2 Gebruikte formatteringen


Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.

Naam® Kenmerkt een beschermde naam.

Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.

Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen
die in de begrippenlijst worden uitgelegd.

5
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN

2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik


Dit voertuig is zodanig ontworpen en gebouwd dat het gangbare belastingen bij normaal gebruik in het verkeer
kan weerstaan. Dit voertuig is niet geschikt voor gebruik op racecircuits en niet-geasfalteerde wegen.

Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg.

2.2 Onjuist gebruik


Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en
milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs‑ en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specifica-
ties voor het toepassingsgebied.

2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden
genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvul-
dig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de
tekst.

Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwings-
stickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken
kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.

2.4 Gevarenniveau en pictogrammen

Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg
heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.

Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.

Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaat-
regelen neemt.

Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.

Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgs-
maatregelen neemt.

6
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2

2.5 Waarschuwing voor manipulaties


Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende
maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:

1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluids-
demping dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het
voertuig voor andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals
2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten wer-
king is gesteld.

Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:

1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaat-
gassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem.
3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van
het inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.

2.6 Veilig gebruik

Gevaar
Gevaar voor ongevallen Bestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
– Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
– Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.

Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
– Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
– Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.

Waarschuwing
Gevaar voor verbranding Sommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig heet.
– Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
– Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.

Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.

7
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN

2.7 Beschermende kleding

Waarschuwing
Gevaar voor letsel Geen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
– Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
– Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.

Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende
kleding.

2.8 Werkinstructies
Voor zover niet anders aangegeven moet bij alle werkzaamheden het contact zijn uitgeschakeld (modellen met
contactslot, modellen met transpondersleutel) resp. de motor stilstaan (modellen zonder contactslot of transpon-
dersleutel).
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Indien dit speciale gereedschap niet bij de levering
van het voertuig is inbegrepen, kan het speciale gereedschap worden besteld onder het opgegeven artikelnummer.
Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Tenzij anders vermeld gelden de normale voorwaarden voor alle werkzaamheden en beschrijvingen.
Omgevingstemperatuur 20 °C
Omgevingsluchtdruk 1.013 mbar
Relatieve luchtvochtigheid 60 ± 5 %
Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, expansieschroe-
ven, afdichtingen, dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen
vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite®) vereist. Specifieke aanwijzingen van de
fabrikant bij het gebruik in acht nemen.
Als er op een nieuw onderdeel reeds schroefborgmiddel (bijv. Precote®) is aangebracht, geen extra borgmiddel
aanbrengen.
Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage.
Beschadigde of versleten onderdelen vervangen.
In het werkbereik op reinheid letten en componenten eventueel al voor het demonteren reinigen. Binnendringend
vuil kan leiden tot verhoogde slijtage en gevolgschade.
Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is.

2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en
conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebrui-
ken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de gel-
dende wet- en regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wet-
telijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.

8
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2

2.10 Bedieningshandleiding
Lees deze bedieningshandleiding zorgvuldig en volledig door, voordat u voor het eerst met de motorfiets gaat rij-
den. In de bedieningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger
maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel
kunt beschermen.

Tip
Bewaar deze bedieningshandleiding op uw eindapparaat, zodat deze altijd kan worden nagelezen.

Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer
tijdens het lezen iets niet duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk deel van het voertuig. Bij verkoop moet de bedieningshandleiding
door de nieuwe eigenaar opnieuw worden gedownload.
De bedieningshandleiding kan via de QR-code of de link op het leveringscertificaat meerdere keren worden
gedownload.

De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de


KTM Motorcycles-website beschikbaar. Via uw gecertificeerde KTM‑dealer kan ook een afgedrukt exemplaar wor-
den besteld.
Internationale KTM‑website: KTM.COM

9
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN

3.1 Fabrieksgarantie, garantie


De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door een geautoriseerde KTM-garage
worden uitgevoerd en moeten in de elektronische servicegegevens worden bevestigd, omdat anders de garantie
volledig vervalt. Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig is veroor-
zaakt, bestaat er geen aanspraak op fabrieksgarantie.

3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.

Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken.

3.3 Reserveonderdelen, technisch toebehoren


Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aan-
bevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor ver-
oorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw
geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.

De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM-website.


Internationale KTM‑website: KTM.COM

3.4 Service
Voorwaarde voor een storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de
bedieningshandleiding genoemde service­, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis.
Door een onjuist afgesteld chassis kunnen chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt, zoals bij stoffige omgeving, sterke regen,
hoge temperaturen of met zware bagage, kunnen componenten zoals luchtfilter, aandrijving, remsystemen of
veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onderdelen reeds voor het bereiken
van het volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming
daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
Bij de intervallen gebaseerd op tijd of kilometerstand is het interval dat als eerste komt doorslaggevend.

3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de
betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u
zich aan de aanwijzingen in de tekst.

3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.

De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.


Internationale KTM‑website: KTM.COM

10
AFBEELDING VOERTUIG 4

4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)

S05658-10

1 Remhendel ( pag. 14)


2 Gecombineerd instrument
3 Koppelingshendel ( pag. 14)
4 Bestuurderszadel
5 Buddyseat
6 Zadelslot ( pag. 18)
7 Grepen ( pag. 19)
8 Voetsteun passagier ( pag. 19)
9 Zijstandaard ( pag. 20)
bk Versnellingshendel ( pag. 19)

11
4 AFBEELDING VOERTUIG

4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)

S05657-10

1 Boordgereedschap ( pag. 18)


2 Tankdop
3 Lichtschakelaar ( pag. 15)
3 Seinlichtschakelaar ( pag. 15)
3 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 15)
3 Claxonknop ( pag. 14)
4 Startknop ( pag. 16)
4 Noodstopschakelaar ( pag. 15)
5 Radiateurdop
6 Rempedaal ( pag. 20)

12
SERIENUMMERS 5

5.1 Voertuigidentificatiennummer
Het voertuigidentificatienummer 1 is aan de rechterkant van het
balhoofd gegraveerd.

402408-10

5.2 Typeplaatje
Het typeplaatje 1 bevindt zich aan het frame rechts achter het
balhoofd.

402174-10

5.3 Motornummer
Het motornummer 1 is aan de linker kant van de motor onder
het ketting-aandrijfwiel gegraveerd.

402486-10

5.4 Sleutelnummer
Sleutelnummer 1 staat op de KEYCODECARD.
Info
Voor de bestelling van een reservesleutel is het sleutelnum-
mer nodig. KEYCODECARD op een veilige plaats bewaren.
Als nog minstens een contactsleutel aanwezig is, kan een
reservesleutel worden gemaakt. Als er geen contactsleutel
meer aanwezig is, moet het complete slotsysteem worden
vervangen.
402245-10

13
6 BEDIENINGSELEMENTEN

6.1 Koppelingshendel
De koppelingshendel 1 is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.

S00656-10

6.2 Remhendel
De remhendel 1is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.

S00663-10

6.3 Gashendel
De gashendel 1 is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.

S00664-10

6.4 Claxonknop
De claxonknop 1 is links aan het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
• Claxonknop in de uitgangspositie
• Claxonknop ingedrukt – In deze stand wordt de claxon
bediend.

S00660-10

14
BEDIENINGSELEMENTEN 6

6.5 Lichtschakelaar
De lichtschakelaar 1 is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan – Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In
deze stand zijn het dimlicht en het achterlicht inge-
schakeld.
Groot licht aan – Lichtschakelaar naar boven gescha-
keld. In deze stand zijn het groot licht en het achter-
licht ingeschakeld.
S00657-10

6.6 Seinlichtschakelaar
Het seinlichtschakelaar 1 is links aan het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
• Seinlichtschakelaar in uitgangspositie
• Seinlichtschakelaar ingedrukt – In deze stand wordt het sein-
licht (groot licht) gebruikt.

S00659-10

6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
De richtingaanwijzerschakelaar 1 is links aan het stuur aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit – Richtingaanwijzerschakelaar
naar het schakelaarhuis geduwd.
Richtingaanwijzer links aan – Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar links geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
S00658-10
delste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan – Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.

6.8 Noodstopschakelaar
De noodstopschakelaar 1 is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit – In deze stand is het ontste-
kingscircuit onderbroken. Een draaiende motor scha-
kelt uit en een stilstaande motor schakelt niet worden
gestart.
Noodstopschakelaar aan – Deze stand is nodig voor
het rijden. Het ontstekingscircuit is gesloten.
S00661-10

15
6 BEDIENINGSELEMENTEN

6.9 Startknop
De startknop 1 is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
• Startknop in de uitgangspositie
• Startknop ingedrukt – In deze stand wordt de startmotor
geactiveerd.

S00662-10

6.10 Contact- en stuurslot


Het contact- en stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Mogelijke toestanden
Contact uitgeschakeld OFF – In deze stand is het ont-
stekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor
schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet
in. De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON – In deze stand is het
ontstekingscircuit gesloten en kan de motor worden
gestart.
A00632-10
Stuur geblokkeerd – In deze stand is het ontstekings-
circuit onderbroken en het stuur geblokkeerd. De con-
tactsleutel kan eruit worden getrokken.

6.11 Stuur vergrendelen

Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
– Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.

– Voertuig parkeren.
– Het stuur helemaal naar links draaien.
– Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken
en naar links draaien. Contactsleutel eruit trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.

400732-01

16
BEDIENINGSELEMENTEN 6

6.12 Stuur ontgrendelen


– Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken
en naar rechts draaien. Contactsleutel eruit trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.

400731-01

6.13 Tankdop openen

Gevaar
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
– Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
– Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
– Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
– Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
– Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.

Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
– Adem geen brandstofdampen in.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
– Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
– Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.

– Afdekking 1 op de brandstoftankdop omhoogklappen en con-


tactsleutel in het slot steken.

Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging De contactsleutel kan bij overbelas-
ting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
– Op de brandstoftankdop drukken om de contactsleutel te
K00724-10 ontlasten.

– Contactsleutel 90° met de klok mee draaien.


– Brandstoftankdop omhoogklappen.

17
6 BEDIENINGSELEMENTEN

– Contactsleutel eruit trekken.

6.14 Tankdop sluiten

Waarschuwing
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar en
schadelijk voor de gezondheid.
– De brandstoftankdop na het sluiten op correcte
vergrendeling controleren.
– Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek
M01496-01 onmiddellijk met veel water afspoelen.

– Tankdop dichtklappen.
– Tankdop indrukken, totdat het slot vergrendelt.

6.15 Zadelslot
Het zadelslot 1 bevindt zich links naast het zadel.
Het zadelslot kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.

H01991-10

6.16 Boordgereedschap
Het boordgereedschap 1 bevindt zich onder de buddyseat.

B00758-10

18
BEDIENINGSELEMENTEN 6

6.17 Grepen
De grepen 1 zijn bestemd voor het rangeren van de motorfiets.
Bij het rijden met een buddyseat kan de passagier zich hieraan
vasthouden.

K00726-10

6.18 Voetsteun passagier


De voetsteunen voor de passagier kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
• Voetsteun passagier ingeklapt – Voor het rijden zonder passa-
gier.
• Voetsteun passagier uitgeklapt – Voor het rijden met passa-
gier.

A00633-10

6.19 Versnellingshendel
De versnellingshendel 1 is aan de linkerkant van de motor
gemonteerd.

401950-10

De positie van de versnellingen kan worden afgelezen op de


afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnel-
ling.

401950-11

19
6 BEDIENINGSELEMENTEN

6.20 Rempedaal
Het rempedaal 1 bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.

402177-10

6.21 Zijstandaard
De zijstandaard 1 bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motor-
fiets.

Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard opgeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsys-
teem. Lees de rij-instructies.

402029-10 Mogelijke toestanden


• Zijstandaard uitgeklapt – Het voertuig kan op de zijstandaard
worden neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief.
• Zijstandaard ingeklapt – Deze stand is altijd nodig als u gaat
rijden. Het veiligheidsstartsysteem is niet actief.

20
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7

7.1 Gecombineerd instrument


Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht.
1 Controlelampjes ( pag. 23)
2 Display ( pag. 25)
3 Functietoetsen ( pag. 26)

A00968-10

7.2 Activering en test


Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het con-
tact.

Info
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument.

Test
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes
behalve het controlelampje voor de richtingaanwijzer en het con-
trolelampje voor de wegrijblokkering kort op.
De segmenten van de toerentalmeter en de versnellingsindicatie
gaan één voor één aan en weer uit.
De snelheidsindicatie telt van 0 tot 199 en vervolgens weer terug.
De overige indicatiesegmenten van het display gaan kort branden.
Op het display verschijnen de letters READY TO >> RACE.
Vervolgens wordt gedurende 4 seconden de voordien geselecteerde
ABS-modus weergegeven.

Info
A00969-10
ABS-weergave alleen bij modellen met ABS aanwezig.

Daarna wisselt de weergave naar de laatst geselecteerde modus.

Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor draait en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.

21
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT

7.3 Waarschuwingen

Info
Alle opgetreden waarschuwingen worden achtereenvolgens
automatisch op het display weergegeven tot ze niet meer
actief zijn.
Zodra een fout optreedt, gaan de betreffende controlelamp-
jes branden, waardoor wordt aangegeven dat een aanwij-
zing/waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid werd gedetec-
teerd.
Zodra een waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid is her-
kend, brandt ook de algemene waarschuwingslamp .
Zodra meerdere waarschuwingen voor de bedrijfsveiligheid
zijn herkend, knippert ook de algemene waarschuwings-
lamp .

Wanneer er een fout in de CAN‑bus is opgetreden, kunnen ver-


schillende waarschuwingen op het display verschijnen:
Er kunnen CAN ABS FAILURE,CAN FAILURE en CAN EMS FAILURE
optreden.

A00979-10

Side Stand Down verschijnt op het display als de zijstandaard is


uitgeklapt.
Clutch Switch Failure verschijnt op het display als de koppelings-
schakelaar defect is.

F01485-01

Transport Lock verschijnt op het display als de transportmodus is


geactiveerd.

A00971-10

22
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7

Low Oil Pressure verschijnt op het display als de oliedruk te laag is.
Low Battery verschijnt op het display als de accuspanning onder de
aangegeven waarde valt.
Accuspanning ≤ 10,5 V

F01477-03

Coolant Sensor Failure verschijnt op het display als de temperatuur-


sensor van het koelmiddel defect is.
High Coolant Temperature verschijnt op het display als de koelmid-
deltemperatuur tot boven de aangegeven waarde stijgt.
Koelmiddeltempera- > 110 °C
tuur

F01477-04

Fuel Level Sensor Failure verschijnt op het display als de brandstof-


peilsensor defect is.
Low Fuel Level verschijnt op het display als het brandstofpeil de
reservemarkering heeft bereikt.

A00972-10

7.4 Controlelampjes
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de
motorfiets.
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes
behalve het controlelampje voor de richtingaanwijzer en het con-
trolelampje voor de wegrijblokkering kort op.
Zodra een waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid is herkend,
brandt ook de algemene waarschuwingslamp .

Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor draait en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.

Mogelijke toestanden
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen
in knipperritme – Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje storing brandt geel – De OBD heeft
een fout in de voertuigelektronica geconstateerd. Vol-
gens de verkeersregels stoppen en contact opnemen
E01187-01
met een geautoriseerde KTM-garage.

23
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT

Schakelindicator brandt/knippert rood – De schakel-


indicator knippert rood wanneer het ingestelde scha-
keltoerental RPM1 werd bereikt. De schakelindicator
blijft rood branden wanneer het ingestelde schakeltoe-
rental RPM2 werd bereikt.
Controlelampje stationair brandt groen – Versnelling is
in positie vrij geschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw – Groot licht
is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkeringen brandt rood
– Status- of foutmelding bij de wegrijblokkering.
Algemeen waarschuwingslampje brandt of knippert
geel – Een aanwijzing/waarschuwing of meerdere aan-
wijzingen/waarschuwingen voor de bedrijfsveiligheid
werden herkend. Dit wordt ook op het display weerge-
geven.
(Duke met ABS)
ABS-waarschuwingslampje brandt geel – Status- of
foutmelding bij het ABS.

7.5 Schakelindicator
De schakelindicator 1 bevindt zich in het midden boven het dis-
play.

Info
De schakelindicator kan in de Trip 1‑weergave en de
Trip 2‑weergave door het ingedrukt houden van de
MODE-knop geconfigureerd worden.

Tijdens de inrijperiode (tot 1000 km/621 mi) is de schakelin-


dicator altijd actief. Pas daarna kan de schakelindicator worden
gedeactiveerd en kunnen de waarden voor RPM1 en RPM2 worden
ingesteld. Bij RPM1 knippert de schakelindicator rood en bij RPM2
brandt de schakelindicator rood.

Info
In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor
na de eerste service gedeactiveerd.

Koelmiddeltempera- ≤ 35 °C
tuur
A00981-10
ODO < 1.000 km
Schakelindicator 7.000 1/min
brandt altijd bij

Koelmiddeltempera- > 35 °C
tuur
ODO > 1.000 km
RPM1 Schakelindica- knippert
tor
RPM2 Schakelindica- brandt
tor

24
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7

7.6 Display
De toerentalmeter 1 geeft het motortoerental in toeren per
minuut aan.
De versnellingsindicatie2 geeft de met de versnellingsbak
geschakelde versnelling aan.
De snelheid 3 wordt aangegeven in kilometer per uur km/h of in
mijl per uur mph.
Het brandstofpeil wordt in het gedeelte 4 aangegeven.
Op het display 5 wordt extra informatie weergegeven.
De tijd wordt in het gedeelte6 aangegeven.
De aanduiding van de koelmiddeltemperatuur wordt in het
gedeelte 7 aangegeven.

Info
De tijd moet worden ingesteld als de 12V-accu losgekop-
peld is geweest van het voertuig of als de zekering eruit is
gehaald.
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument.

A00982-10

7.7 Brandstofpeilweergave
De inhoud van de brandstoftank wordt in het bereik 1 van het
display weergegeven.
De weergave van het brandstofpeil bestaat uit balkjes. Hoe meer
balkjes er branden, hoe meer brandstof zich in de brandstoftank
bevindt.

Info
Als het brandstofpeil laag is, wordt op het display ook de
waarschuwing Low Fuel Level weergegeven.
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens het
rijden te vermijden, wordt het brandstofpeil iets vertraagd
weergegeven.

A00983-10

25
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT

7.8 Weergave van de koelmiddeltemperatuur


De aanduiding van de koelmiddeltemperatuur wordt in het
gedeelte 1 van het display aangegeven.
De weergave van de koelmiddeltemperatuur bestaat uit balkjes.
Hoe meer balkjes er branden, hoe warmer het koelmiddel.

Aanwijzing
Motorschade Bij oververhitting raakt de motor beschadigd.
– Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de
motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltem-
peratuur verschijnt.
– Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
– Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld
koelsysteem.

Info
Als alle balkjes branden, verschijnt er op het display boven-
dien de waarschuwing High Coolant Temperature.
Als het koelsysteem oververhit raakt, wordt het maximale
motortoerental begrensd.
A00983-11

Mogelijke toestanden
• Motor koud – Tot drie balkjes branden.
• Motor warm – Vier tot tien balkjes branden.
• Motor heet – Elf tot dertien balkjes branden.
• Motor zeer heet – Alle dertien balkjes branden.

7.9 Functietoetsen
(Duke met ABS)
Met de MODE‑knop 1 wisselt u tussen de weergavemodi.
Mogelijke weergavemodi zijn ODO Menü (algemene rijgege-
vens), Time Trip 1 (rijgegevens 1), Time Trip 2 (rijgegevens 2),
ABS Mode Menu (gekozen ABS-functie), Info Menu (waarschu-
wing).
Met de SET‑knop 2 worden de menu’s gewisseld.
(Duke zonder ABS)
Met de MODE‑knop 1 wisselt u tussen de weergavemodi.
Mogelijke weergavemodi zijn ODO Menü (algemene rijgege-
vens), Time Trip 1 (rijgegevens 1), Time Trip 2 (rijgegevens 2),
Info Menu (waarschuwingen).
Met de SET‑knop 2 worden de menu’s gewisseld.

A00973-01

26
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7

7.10 ODO‑weergave
– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODO op het
display verschijnt.
ODO geeft de totale afstand aan.

Info
Deze waarde blijft ook opgeslagen als de 12V-accu van het
voertuig losgekoppeld wordt en/of de zekering is gesmolten.

SET-knop kort Volgend menu op het display


A00975-10
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.11 ABS‑weergave
– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie ABS op het
display verschijnt.
ABS toont de geselecteerde ABS-modus.

Info
ABS-weergave alleen bij modellen met ABS aanwezig.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
S04227-01
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.12 Warnings‑weergave
– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie Warnings op
het display verschijnt.
Het menu Warnings is beschikbaar zodra één of meerdere waar-
schuwingen voor de bedrijfsveiligheid werden herkend.

Info
Alle opgetreden waarschuwingen worden achtereenvolgens
automatisch op het display weergegeven tot ze niet meer
actief zijn.
A00974-10 Zodra een fout optreedt, gaan de betreffende controlelamp-
jes branden, waardoor wordt aangegeven dat een aanwij-
zing/waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid werd gedetec-
teerd.
Zodra een waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid is her-
kend, brandt ook de algemene waarschuwingslamp .
Zodra meerdere waarschuwingen voor de bedrijfsveiligheid
zijn herkend, knippert ook de algemene waarschuwings-
lamp .

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.

27
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT

MODE-knop Volgende weergavemodus op het display


kort indruk-
ken.

7.13 Fuel Range


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODO op het
display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt de reikwijdte weergegeven.

Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en
de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank.
A00978-10 De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas
na enige tijd weergegeven.
Het menu Fuel Range is in de ODO‑weergave, de
TRIP 1‑weergave en de TRIP 2‑weergave identiek.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.14 Service
– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODO op het
display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt de resterende tijd tot de volgende servicebeurt
aangegeven.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
F01441-01 MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.15 Actual F.C.


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODO op het
display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
Het Actual F.C. menu is in de TRIP F‑weergave en de ODO‑weergave
identiek.
In dit menu wordt het actuele verbruik weergegeven.

Info
F01442-01 Het actuele verbruik wordt na het inschakelen van het con-
tact pas na enkele 100 meter aangegeven.

28
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.16 TRIP 1‑weergave


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 1 op
het display verschijnt.
TRIP 1 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoor-
beeld de afstand tussen twee tankstops. TRIP 1 loopt altijd mee tot
9999.9.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
SET-knop 3 Indicatie TRIP 1 wordt gereset
A00976-10 seconden
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.17 Time Trip 1


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 1 op
het display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt de rijtijd 1 op basis van TRIP 1 weergegeven.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
SET-knop 3 Indicatie TRIP 1 wordt gereset
F01444-01 seconden
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.18 Average Speed Trip1


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 1 op
het display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt de gemiddelde snelheid 1 op basis van TRIP 1
weergegeven.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
F01445-01 SET-knop 3 Indicatie TRIP 1 wordt gereset
seconden
indrukken.

29
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT

MODE-knop Volgende weergavemodus op het display


kort indruk-
ken.

7.19 Avg F.C. Trip 1


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 1 op
het display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt het gemiddelde verbruik 1 op basis van TRIP 1
weergegeven.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
F01446-01 SET-knop 3 Indicatie TRIP 1 wordt gereset
seconden
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.20 TRIP 2‑weergave


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 2 op
het display verschijnt.
TRIP 2 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoor-
beeld de afstand tussen twee tankstops. TRIP 2 loopt altijd mee tot
9999.9.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
SET-knop 3 Indicatie TRIP 2 wordt gereset
A00977-10 seconden
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.21 Time Trip 2


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 2 op
het display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt de rijtijd 2 op basis van TRIP 2 weergegeven.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
SET-knop 3 Indicatie TRIP 2 wordt gereset
F01448-01 seconden
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

30
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7

7.22 Average Speed Trip2


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 2 op
het display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt de gemiddelde snelheid 2 op basis van TRIP 2
weergegeven.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
F01449-01 SET-knop 3 Indicatie TRIP 2 wordt gereset
seconden
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.23 Avg F.C. Trip 2


– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 2 op
het display verschijnt.
– SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu wordt het gemiddelde verbruik 1 op basis van TRIP 1
weergegeven.

SET-knop kort Volgend menu op het display


indrukken.
F01450-01 SET-knop 3 Indicatie TRIP 2 wordt gereset
seconden
indrukken.
MODE-knop Volgende weergavemodus op het display
kort indruk-
ken.

7.24 Kilometer of mijl instellen

Info
Landspecifieke instelling aanpassen.
Als de eenheid wordt gewisseld, blijft de waarde ODO bewaard en wordt omgerekend naar de geselecteerde
eenheid.

Voorwaarden
De motorfiets staat stil.

31
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT

– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODO op het


display verschijnt.
– MODE-knop 5 seconden indrukken.
De indicatie wisselt van km/h op mph of van mph op km/h.

Info
De eenheden kunnen in de ODO‑weergave in elk menu
worden ingesteld door de MODE-knop ingedrukt te hou-
den.

A00980-10

7.25 Tijd instellen

Info
De tijd wordt weergegeven in 24‑uurs formaat.
De tijd moet worden ingesteld als de 12V-accu losgekoppeld is geweest van het voertuig of als de zekering
eruit is gehaald.

Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODO op het
display verschijnt.
– MODE en SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De tijd begint te knipperen.

Info
De tijd kan in de ODO‑weergave in elk menu door het
gelijktijdig ingedrukt houden van de MODE‑knop en
SET‑knop worden ingesteld.
A00984-10
– Urenweergave instellen met de MODE-knop.
– Minutenweergave instellen met de SET-knop.
– MODE‑knop en SET‑knop gelijktijdig indrukken.
De ingestelde tijd wordt overgenomen en opgeslagen.

32
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7

7.26 Schakeltoerental RPM1 instellen


Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
ODO > 1000 km (621 mi).
– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 1 op
het display verschijnt.
– MODE-knop 5 seconden indrukken.
De RPM1-weergave verschijnt.

Info
De RPM1‑weergave verschijnt in de TRIP 1‑weergave bij
elk menu door de MODE-knop ingedrukt te houden.
RPM1 is het toerental vanaf het moment dat de scha-
F01475-01 kelindicator activeert en knippert.
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
Het schakeltoerental RPM1 kan maar tot maximaal 50
omwentelingen per minuut onder het schakeltoerental
RPM2 worden ingesteld.

– Het toerental met de MODE‑toets en SET‑toets instellen.

Info
De MODE-toets verhoogt de waarde.
De SET-toets verlaagt de waarde.

– MODE‑toets en SET‑toets gelijktijdig indrukken.


De RPM1‑weergave verdwijnt en het ingestelde schakeltoe-
rental RPM1 wordt overgenomen en opgeslagen.

7.27 Schakeltoerental RPM2 instellen


Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
ODO > 1000 km (621 mi).
– MODE‑knop zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 2 op
het display verschijnt.
– MODE-knop 5 seconden indrukken.
De RPM2-weergave verschijnt.

Info
De RPM2‑weergave verschijnt in de TRIP 2‑weergave bij
elk menu door de MODE-knop ingedrukt te houden.
RPM2 is het toerental vanaf het moment dat de scha-
F01475-02 kelindicator brandt.
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
Het schakeltoerental RPM2 kan vanaf ten minste 50
omwentelingen per minuut boven het schakeltoerental
RPM1 worden ingesteld.

– Het toerental met de MODE‑toets en SET‑toets instellen.

33
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT

Info
De MODE-toets verhoogt de waarde.
De SET-toets verlaagt de waarde.

– MODE‑toets en SET‑toets gelijktijdig indrukken.


De RPM2‑weergave verdwijnt en het ingestelde schakeltoe-
rental RPM2 wordt overgenomen en opgeslagen.

7.28 ABS‑modus instellen (Duke met ABS)


Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
– Mode-knop meerdere keren kort indrukken totdat de ABS weer-
gave op het display verschijnt.
– SET -knop indrukken en ingedrukt houden tot Release Button
wordt weergegeven.
De nu actieve ABS-modus wordt op het display weergege-
ven.

Info
Tijdens de selectie geen gas geven.
S04227-01 Als de ABS-omschakeling niet succesvol was, blijft de
eerder ingestelde ABS-modus actief.
Knipperen van de ABS-modus geeft aan, dat de weer-
gegeven ABS-modus wegens een fout niet met de daad-
werkelijke ABS-modus overeenkomt.
Als de ABS‑modus ROAD actief is, regelt het ABS aan
beide wielen.
Als de ABS‑modus SUPERMOTO actief is, regelt het ABS
alleen aan het voorwiel. Het achterwiel wordt niet meer
via het ABS geregeld en kan bij het remmen blokkeren.

34
INBEDRIJFSTELLING 8

8.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling

Gevaar
Gevaar voor ongevallen Bestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
– Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
– Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.

Waarschuwing
Gevaar voor letsel Geen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
– Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
– Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.

Waarschuwing
Gevaar voor vallen Verschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
– Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Niet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
– Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Nieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
– Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleide-
lijk.
Inrijdafstand 200 km

Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van over-
matig lawaai.

– Controleren of de werkzaamheden van de controle voor de verkoop zijn uitgevoerd door een geautoriseerde
KTM-garage.
Het leveringsdocument wordt bij de overdracht van het voertuig overhandigd.
– Voor de eerste rit de gehele bedieningshandleiding doorlezen.
– Met de bedieningselementen vertrouwd maken.
– Eerst op een hiervoor geschikt terrein wennen aan het rijgedrag van de motorfiets voordat u een veeleisende
tocht onderneemt. Ook eens zo langzaam mogelijk proberen te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets
krijgt.
– Het stuur tijdens het rijden met beide handen vasthouden en de voeten op de voetsteunen laten rusten.
– Motor inrijden. ( pag. 36)

35
8 INBEDRIJFSTELLING

8.2 Motor inrijden


– Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 7.500 1/min

Info
Tijdens de inrijperiode is de schakelindicator op een vaste waarde ingesteld en kan niet worden gewij-
zigd.

– Vol gas geven vermijden!

8.3 Voertuig beladen

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Totaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en evt. passagier met beschermende kleding en helm, evt. aangebrachte bagage.
– Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verkeerde montage van koffers, tanktassen of andere bagage heeft invloed op het
rijgedrag.
Onjuist gemonteerde bagage kan tijdens de rit wegglijden.
– De gehele bagage volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
– Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Door overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
– Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht
nemen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeer-
deelnemers.
– Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Hoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
– De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.

– Wanneer bagage wordt meegenomen, moet deze zo veel mogelijk in het midden van het voertuig veilig worden
vastgezet en het gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
– Het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximaal toegestane aslasten aanhouden.

36
INBEDRIJFSTELLING 8

Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg

37
9 RIJ-INSTRUCTIES

9.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling

Info
Voordat u gaat rijden, controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gere-
den.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.

– Motoroliepeil controleren. ( pag. 96)


– Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 62)
– Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren.
( pag. 65)
– Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem con-
troleren. ( pag. 64)
– Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem
controleren. ( pag. 67)
H02217-01 – Controleren of het remsysteem goed werkt.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 87)
– Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 55)
– Kettingspanning controleren. ( pag. 56)
– Bandentoestand controleren. ( pag. 76)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 77)
– Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en
soepel bewegen.
– Werking van de elektrische installatie controleren.
– Controleren of de bagage correct is bevestigd.
– Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijk-
spiegel controleren.
– Brandstofvoorraad controleren.

9.2 Starten

Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
– Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
– Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.

Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Bij ontladen of defecte 12V-accu kunnen vooral bij het starten storingen in de voertuigelektronica optre-
den.
– Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.

Aanwijzing
Motorschade Ongefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
– Gebruik het voertuig altijd met luchtfilter.

38
RIJ-INSTRUCTIES 9

Aanwijzing
Motorschade Hoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
– Rij de motor altijd met een laag toerental warm.

– Stuur ontgrendelen. ( pag. 17)


– Op het voertuig gaan zitten, zijstandaard ontlasten en met de
voet helemaal naar boven zwenken.
– Noodstopschakelaar in de stand drukken.
– Ontsteking inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de
stand te draaien.
Voorgeschreven waarde
Om storingen in de besturingsunit-communicatie te vermij-
B00782-10 den, het contact niet snel achtereenvolgens uit- en weer
inschakelen.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer
2 seconden het geluid van de werkende brandstofpomp
te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole van het
gecombineerde instrument uitgevoerd.
– Versnelling in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair N brandt.
(Duke met ABS)
Het ABS-waarschuwingslampje gaat branden en gaat
weer uit wanneer het voertuig begint te rijden.
– Startknop kort indrukken.

Info
Startknop pas indrukken, nadat de functiecontrole van
het gecombineerde instrument is afgesloten.
Bij het starten geen gas geven.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Tot de
volgende startpoging minimaal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstart-
systeem. De motor kan alleen worden gestart als de
versnelling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde
versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als met
uitgeklapte zijstandaard een versnelling wordt gekozen
en de koppelingshendel wordt losgelaten, dan blijft de
motor stilstaan.

9.3 Beginnen met rijden


– Aan de koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam op laten komen en
gelijktijdig voorzichtig gas geven.

Tip
Als de motor afslaat tijdens het beginnen met rijden, alleen de koppelingshendel inknijpen en start-
knop indrukken. De versnelling hoeft niet in stationair te worden geschakeld.

39
9 RIJ-INSTRUCTIES

9.4 Schakelen, rijden

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Bij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motor-
fiets verliezen.
– Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
– De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Terugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbe-
last de motor.
– Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Een verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
– De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
– Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.

Waarschuwing
Gevaar voor letsel Door verkeerd gedrag kan de passagier van de motorfiets vallen.
– Zorg ervoor dat de passagier correct op de buddyseat zit, de voeten op de buddyseatvoetsteunen van
de passagier zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt.
– Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor passagiers in
acht.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Riskant rijgedrag vormt een groot risico.
– Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Koude banden hebben minder grip.
– De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Nieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
– Rijd nieuwe banden in met een rustige rijstijl en vergroot de hellingshoek van de motorfiets geleide-
lijk.
Inrijdafstand 200 km

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Totaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en evt. passagier met beschermende kleding en helm, evt. aangebrachte bagage.
– Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.

40
RIJ-INSTRUCTIES 9

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verkeerde montage van koffers, tanktassen of andere bagage heeft invloed op het
rijgedrag.
Onjuist gemonteerde bagage kan tijdens de rit wegglijden.
– De gehele bagage volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
– Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Door een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
– Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.

Aanwijzing
Motorschade Bij oververhitting raakt de motor beschadigd.
– Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koel-
middeltemperatuur verschijnt.
– Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
– Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.

Info
Als er tijdens het rijden ongewone geluiden optreden, meteen op veilige wijze stoppen, de motor uitzetten
en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.

– Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie etc.)


kan naar een hogere versnelling worden geschakeld.
– Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar
volgende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en
gas geven.

Info
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden
van de afbeelding. De neutrale of stationaire stand
401950-11 bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e ver-
snelling is de start- of bergversnelling.
De rijtemperatuur is bereikt als er 4 balkjes op de tem-
peratuurindicatie branden.

– Slechts zoveel gas geven als de motor op dat moment aankan


- het abrupt opentrekken van de gashendel verhoogt het ver-
bruik. Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weers-
omstandigheden toestaan. Vooral in bochten mag niet worden
geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
– Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afrem-
men en tegelijkertijd gas terugnemen.
– Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schake-
len, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog
een keer schakelen.
– Motor uitschakelen bij langdurig stationair toerental of bij stil-
stand.
– Als tijdens het rijden het controlelampje storing gaat
branden, meteen volgens de verkeersregels stoppen, de
motor afzetten en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.

41
9 RIJ-INSTRUCTIES

9.5 Afremmen

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Vocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
– Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Een poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
– Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
– De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt afremmen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Hoger totaal gewicht verlengt de remweg.
– Hou rekening met een langere remweg, als u met een passagier of met bagage rijdt.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Strooizout op de straat belemmert het remsysteem.
– Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.

(Duke zonder ABS)

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Door te sterk afremmen blokkeren de wielen.
– Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
– Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op
gladde ondergrond afremt.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Schuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maxi-
maal mogelijke vertraging.
– Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.

– Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
– Op zandige, natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
– Afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnelling schakelen.
– Tijdens langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor gebruiken. Hiervoor een of twee versnellingen
terugschakelen, maar de motor niet overbelasten. Zo moet aanzienlijk minder worden geremd en raakt het
remsysteem niet oververhit.
(Duke met ABS)

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen ABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
– Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.

42
RIJ-INSTRUCTIES 9

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Door te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
– ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.

– Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.

Info
Met ABS kan zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op
zandige, natte of gladde ondergrond de volledige remkracht worden gebruikt, zonder het risico te
lopen dat de wielen blokkeren.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
– Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op
gladde ondergrond afremt.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Schuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maxi-
maal mogelijke vertraging.
– Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.

– Afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnelling schakelen.


– Tijdens langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor gebruiken. Hiervoor een of twee versnellingen
terugschakelen, maar de motor niet overbelasten. Zo moet aanzienlijk minder worden geremd en raakt het
remsysteem niet oververhit.

9.6 Stoppen, parkeren

Waarschuwing
Gevaar voor letsel Onbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
– Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
– Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
– Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.

Waarschuwing
Gevaar voor verbranding Sommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig heet.
– Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
– Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.

Aanwijzing
Materiaalschade Een onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
– Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
– Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.

43
9 RIJ-INSTRUCTIES

Aanwijzing
Gevaar voor brand Hete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
– Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
– Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.

– Motorfiets afremmen.
– Versnelling in stationair schakelen.
– Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.

Info
Als de motor met de noodstopschakelaar wordt afgezet en het contact in het contactslot ingeschakeld
blijft, wordt de stroomvoorziening van de meeste elektrische verbruikers niet onderbroken en ontlaadt
de 12V-accu. De motor dus altijd met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend
bestemd voor noodsituaties.

– Motorfiets parkeren op stevige ondergrond.


– Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
– Stuur vergrendelen. ( pag. 16)

9.7 Transport

Aanwijzing
Materiaalschade Een onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
– Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
– Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.

Aanwijzing
Gevaar voor brand Hete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
– Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
– Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.

– Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.


– Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigings-
middelen borgen tegen omvallen en wegrollen.

401448-01

44
RIJ-INSTRUCTIES 9

9.8 Wegslepen bij pech

Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Wegslepen met een takelwagen is geen geschikte bergingsmaatregel.
Tijdens het wegslepen kan schade aan de aandrijflijn of aan de transmissie ontstaan.
– Gebruik geen wegsleepinrichtingen waarbij de wielen van het defecte voertuig op het wegdek blijven en mee-
draaien.
– Transporteer een defect voertuig altijd op een aanhanger of op het laadvlak van een transportvoertuig.

– Ervoor zorgen dat het defecte voertuig op de aanhanger of op


het transportvoertuig correct geborgd is.
– Lokaal geldende voorschriften voor het afvoeren van defecte
voertuigen in acht nemen.

H04927-01

9.9 Brandstof tanken

Gevaar
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
– Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
– Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
– Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
– Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
– Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.

Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
– Adem geen brandstofdampen in.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
– Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.

Aanwijzing
Materiaalschade Door een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt
tot problemen in het brandstofsysteem.
– Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)

45
9 RIJ-INSTRUCTIES

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.

– Motor uitzetten.
– Tankdop openen. ( pag. 17)
– Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant 1 van de vul-
opening met brandstof bijvullen.
Brandstoftankvolume 13,4 l Brandstof super
totaal ca. loodvrij (ROZ 95)
( pag. 114)
– Tankdop sluiten. ( pag. 18)

M01585-10

46
SERVICESCHEMA 10

10.1 Extra informatie


Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de servicewerkzaamheden, moet een extra opdracht
worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten ver-
anderen. Het laatst geldige serviceschema is beschikbaar bij erkende KTM-dealers voor de elektronische onder-
houdsgegevens. Uw geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.

10.2 Servicewerkzaamheden
om de 48 maanden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool. ○ ● ● ● ● ●
Werking van de elektrische installatie controleren. ○ ● ● ● ● ●
Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controleren. ( pag. 64) ○ ● ● ● ● ●
Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem controleren. ( pag. 67) ○ ● ● ● ● ●
Remschijven controleren. ( pag. 62) ○ ● ● ● ● ●
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid. ○ ● ● ● ● ●
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 62) ○ ● ● ●
Remvloeistof van de voorwielrem verversen. ● ●
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 65) ○ ● ● ●
Remvloeistof van de achterwielrem verversen. ● ●
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen. ( pag. 96) ○ ● ● ● ● ●
Alle slangen (bijv. brandstof­, radiateur­, ontluchtings­, aftapslangen enz.) en ○ ● ● ● ● ●
manchetten controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging.
Aftapslangen legen. ○ ● ● ● ● ●
Kabels controleren op beschadiging en legging zonder knikken. ○ ● ● ● ● ●
Frame controleren. ●
Achterbrug controleren. ●
Achterbruglager op speling controleren. ● ●
Speling balhoofdlager controleren. ○ ● ●
Wiellager op speling controleren. ● ●
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. ○ ● ● ● ● ●
Bandentoestand controleren. ( pag. 76) ○ ● ● ● ● ●
Bandenspanning controleren. ( pag. 77) ○ ● ● ● ● ●
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 58) ● ● ● ● ●
Kettingspanning controleren. ( pag. 56) ○ ● ● ● ● ●
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting enz.) smeren en ○ ● ● ● ● ●
controleren of ze gemakkelijk bewegen.
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikken en instelling. ○ ● ● ● ● ●
Klepspeling controleren, bougie vervangen. ●
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen. ● ●
Koplampinstelling controleren. ( pag. 85) ○ ● ●

47
10 SERVICESCHEMA

om de 48 maanden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Controleren of makkelijk toegankelijke, veiligheidsrelevante schroeven en moeren ○ ● ● ● ● ●
goed vastzitten.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 52) ● ●
Controleren of de radiateurventilator werkt. ○ ● ● ● ● ●
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 87) ○ ● ● ● ● ●
Antivries controleren. ● ● ●
Koelmiddel verversen. ( pag. 91) ●
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken. ○ ● ● ● ● ●
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool. ○ ● ● ● ● ●
Service-indicatie resetten. ○ ● ● ● ● ●
Elektronische servicegegevens invoeren. ○ ● ● ● ● ●
○ Eenmalig interval
● Periodiek interval

48
CHASSIS AFSTELLEN 11

11.1 Veervoorspanning schokdemper instellen

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan de instelling van het chassis kunnen het rijgedag sterk beïnvloe-
den.
– Rij na wijzigingen eerst langzaam, om het rijgedrag te kunnen inschatten.

Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met
bagage en passagier en zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.

– Door het draaien van de stelring1 met de haaksleutel uit het


boordgereedschap de veervoorspanning instellen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Standaard 3 klikken

Haaksleutel schokdemper (90529077000)


Verlenging voor haaksleutel (90129099025)
S04220-10
Info
De veervoorspanning kan in 10 verschillende standen
worden ingesteld.

11.2 Versnellingshendel instellen

Info
Het instelbereik van de versnellingshendel is beperkt.

– Moeren 1 losdraaien.
– Versnellingshendel door het draaien van de schakelstang 2
instellen.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik A schakel- 110 … 122 mm
stang

Info
De verstelling moet aan beide kanten gelijkmatig wor-
den uitgevoerd.
Ten minste 5 schroefgangen moeten in de lagers zijn
geschroefd.

– Instelhoek B controleren.
Voorgeschreven waarde
Instelhoek Bschakelstang 90°
omkering versnellingshendel
– Moeren 1 vastdraaien.
K00796-10

49
11 CHASSIS AFSTELLEN

Info
De lagers van de schakelstang moeten na het tegen-
houden van de moeren in het midden en identiek ten
opzichte van elkaar zijn uitgelijnd, om een vrije bewe-
ging in de lagerschalen te kunnen garanderen.

– Controleren of de versnellingshendel werkt en soepel kan scha-


kelen.

50
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12

12.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken

Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
– Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.

– Bevestigingen van de hefbok monteren.


– Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Montageadapter (61029955244)
Achterwielmontagebok (69329955000)
– Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug
en de adapters. Motorfiets opkrikken.

402346-01

12.2 Motorfiets van hefbok achter nemen

Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
– Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.

– Motorfiets beveiligen tegen omvallen.


– Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard 1
plaatsen.
– Bussenkit verwijderen.

402029-10

12.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken

Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
– Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.

Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
Voorwaarde
– Beschermkap 1 verwijderen.

K00729-10

51
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS

– Stuur in de rechtuitstand zetten. Hefbok positioneren.


Opnamebout (69329965030)
Voorwielmontagebok groot (69329965100)

Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.

– Motorfiets voor opkrikken.


402345-01

12.4 Motorfiets van hefbok voor nemen

Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
– Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.

Hoofdwerk
– Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
– Hefbok voor verwijderen.

402777-01

– Beschermkap 1 monteren.

K00729-10

Nawerk
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)

12.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen


Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
– Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 51)

52
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12

Hoofdwerk
– Beschermkappen 1 van beide vorkpoten naar beneden schui-
ven.
– Vuilschrapers 2 van beide vorkpoten naar beneden schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de bin-
nenpoot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te
vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
E01190-10 wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende olie-
keerringen gaan lekken.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
– Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
– Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.

– Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen


en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 116)
– Vuilschrapers 2 van beide vorkpoten in de inbouwpositie
terugdrukken.
– Overtollige olie verwijderen.
– Beschermkappen 1 van beide vorkpoten omhoog schuiven.
Nawerk
– Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 52)
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)

12.6 Buddyseat verwijderen


– De contactsleutel in het zadelslot 1 steken en met de klok
mee draaien.
– Zadel achter optillen, naar achter schuiven en naar boven toe
verwijderen.
– De contactsleutel uit het zadelslot trekken.

H01991-10

53
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS

12.7 Buddyseat monteren


– De haken 1 aan de buddyseat in de zadelhouders 2 van de
console haken, achteraan neerlaten en tegelijkertijd naar voren
schuiven.
– Buddyseat naar beneden drukken en laten vergrendelen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het verkeerd gemonteerde
zadel kan uit de verankering springen.
H01992-01
– Controleer na de montage of het zadel goed ver-
grendeld is en niet omhoog kan worden getrokken.

– Vervolgens controleren of de buddyseat correct gemonteerd is.

12.8 Bestuurderszadel verwijderen


Voorwerk
– Buddyseat verwijderen. ( pag. 53)
Hoofdwerk
– Het bestuurderszadel achter optillen, naar de achteren trekken
en naar boven toe verwijderen.

H01993-01

12.9 Bestuurderszadel monteren


Hoofdwerk
– Het bestuurderszadel in het bereik A inhaken en achterkant
laten zakken.
– Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is
gemonteerd.

H01994-01

Nawerk
– Buddyseat monteren. ( pag. 54)

54
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12

12.10 Kettingvervuiling controleren


– Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
– Ketting reinigen. ( pag. 55)

400678-01

12.11 Ketting reinigen

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Smeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
– Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
– Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
– Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.

Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.

Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
Hoofdwerk
– Ketting regelmatig reinigen.
– Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
– Smeerresten met kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 116)
– Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray Street ( pag. 116)
400725-01

Nawerk
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)

55
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS

12.12 Kettingspanning controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Een verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
– Controleer de kettingspanning regelmatig.
– Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.

Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
Hoofdwerk
– Versnelling in stationair schakelen.
– In het bereik na het glijblok de ketting naar boven richting
achterbrug duwen en kettingspanning A bepalen.

Info
Het bovenste deel van de ketting B moet daarbij
gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
M00714-10
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.

Kettingspanning 5 … 7 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
– Kettingspanning instellen. ( pag. 56)
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)

12.13 Kettingspanning instellen

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Een verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
– Controleer de kettingspanning regelmatig.
– Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.

Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
– Kettingspanning controleren. ( pag. 56)

56
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12

Hoofdwerk
(Duke zonder ABS)
– Moer 1 losdraaien.
– Moeren 2 losdraaien.
– Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven 3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5 … 7 mm
Stelschroeven 3links en rechts zo draaien,
dat de markeringen aan de linker en rechter
kettingspanner 4in dezelfde positie staan t.o.v.
referentiemarkeringen A. Zo is het achterwiel correct
uitgelijnd.

Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij
gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom
S00668-10 moet de instelling op verschillende plekken van de
ketting worden gecontroleerd.

– Moeren 2 vastdraaien.
– Controleren of de kettingspanners 4 tegen de stelschroe-
ven3 liggen.
– Moer 1 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M14x1,5 98 Nm

(Duke met ABS)


– Moer 1 losdraaien.
– Moeren 2 losdraaien.
– Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven 3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5 … 7 mm
Stelschroeven 3links en rechts zo draaien,
dat de markeringen aan de linker en rechter
kettingspanner 4in dezelfde positie staan t.o.v.
referentiemarkeringen A. Zo is het achterwiel correct
uitgelijnd.

Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij
gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom
moet de instelling op verschillende plekken van de
S00669-10 ketting worden gecontroleerd.

– Moeren 2 vastdraaien.
– Controleren of de kettingspanners 4 tegen de stelschroe-
ven3 liggen.
– Moer 1 vastdraaien.

57
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS

Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M14x1,5 98 Nm

Nawerk
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)

12.14 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren


Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
Hoofdwerk
– Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel zijn ingereden:
– Aandrijfset vervangen.

Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moe-
ten altijd samen worden vervangen.

100132-10

– Versnelling in stationair schakelen.


– Aan het onderste deel van de ketting met het aangegeven
gewicht A
trekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting ketting- 15 kg
slijtage
– De afstand B
van 20 kettingschakels aan het onderste deel
van de ketting meten.

Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.

Maximale afstand van B 301,6 mm


20 kettingschakels op het
langste stuk van de ketting
» Als de afstand B groter is dan de aangegeven maat:
401288-10 – Aandrijfset vervangen.

Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd,
moeten ook het kettingwiel en het
ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten
kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel sneller.

58
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12

– Glijblok op slijtage controleren.


» Als bij het glijblok in het bereik C vanaf boven gezien de
schroef 1 zichtbaar wordt:
– Glijblok vervangen.
– Controleren of het glijblok goed vastzit.

F00752-10

Nawerk
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)

12.15 Bugspoiler demonteren (Duke met ABS)


– Schroeven 1 verwijderen.
– Bugspoiler verwijderen.

S04212-10

12.16 Bugspoiler monteren (Duke met ABS)


– Bugspoiler positioneren. Schroeven 1 monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler M6x9 6 Nm
achter

S04212-10

59
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS

12.17 Spatbord voor demonteren


– Schroeven 1 verwijderen.
– Spatbord voor verwijderen.

G04960-10

12.18 Spatbord voor monteren


– Spatbord voor positioneren.
– Schroeven 1 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord M6 7 Nm
voor

G04960-10

60
REMSYSTEEM 13

13.1 Antiblokkeersysteem (ABS) (Duke met ABS)


De ABS-module 1 bestaande uit hydraulische unit,
ABS-besturingsunit en retourpomp is onder de tank gemonteerd.
Er bevindt zich een wieltoerentalsensor 2 aan het voor- en
achterwiel.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Veranderingen aan het voertuig
beperken de functie van het ABS.
– Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
– Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrij-
gegeven en aanbevolen reserveonderdelen.
– Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen
banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
– Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
– Zorg ervoor dat servicewerkzaamheden en reparaties
vakkundig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)

Het ABS is een veiligheidssysteem dat het blokkeren van de wie-


len bij het rechtuitrijden zonder inwerking van zijwaartse krachten
voorkomt.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Rijhulpmiddelen kunnen de waar-
schijnlijkheid van een val alleen binnen de fysische moge-
lijkheden verminderen.
S04215-10
Rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt,
wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard
remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden
gecompenseerd.
– Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw
rijvaardigheden aan.

Het ABS heeft twee modi: de ABS‑modus Road en de ABS‑modus


Supermoto.
In de ABS-modus Road regelt het ABS beide wielen.
In de ABS-modus Supermoto regelt het ABS alleen het voorwiel.

Info
In de ABS-modus Supermoto kan het achterwiel blokkeren –
gevaar voor vallen.

Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende rem-
circuits (voorwiel- en achterwielrem). Bij normaal rijden werkt het
remsysteem als een conventioneel remsysteem zonder ABS. Pas
wanneer de ABS-besturingsunit de blokkeerneiging van een wiel
herkent, begint het ABS door het regelen van de remdruk te wer-
ken. De regeling is merkbaar aan een licht pulserende remhendel
resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABS‑waarschuwingslampje 3 moet na het inschakelen van
het contact gaan branden en uitgaan wanneer het voertuig begint
te rijden. Als het lampje na het beginnen met rijden niet uitgaat of
tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een fout in het ABS.

61
13 REMSYSTEEM

Het ABS is dan niet meer actief en de wielen kunnen bij het rem-
men blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen
de ABS-regeling valt uit.
Het ABS‑waarschuwingslampje kan ook gaan branden als in
extreme rijsituaties het toerental van het voor- en achterwiel
sterk van elkaar afwijken, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het
achterwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden
gestopt en de ontsteking uitgeschakeld. Als u weer met het
voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABS‑waarschuwingslampje gaat dan uit, als het voertuig begint te
rijden.

13.2 Remschijven controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Versleten remschijven verminderen de remwerking.
– Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)

– Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken


van de remschijf op de maat A
controleren.

Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in
het bereik van het raakvlak1 van de remplaketten.

Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
400480-10
achter 4 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven
waarde ligt.
– Remschijf van voorwielrem vervangen.
– Remschijf van achterwielrem vervangen.
– Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en ver-
vorming controleren.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
– Remschijf van voorwielrem vervangen.
– Remschijf van achterwielrem vervangen.

13.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
– Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)

62
REMSYSTEEM 13

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
– Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt
ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
– Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt
gebruikt. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)

– Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-


taal zetten.
– Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas 1.
» Wanneer het remvloeistofpeil onder de MIN‑markering is
gedaald:
– Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen.
( pag. 63)

C00200-10

13.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
– Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)

Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
– Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
– Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt
ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
– Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt
gebruikt. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.

63
13 REMSYSTEEM

Info
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.

Voorwerk
– Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem con-
troleren. ( pag. 64)
Hoofdwerk
– Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
– Schroeven 1 verwijderen.
– Deksel2 met membraan 3 verwijderen.
– Remvloeistof tot maat A bijvullen.
Voorgeschreven waarde
Maat A 5 mm
C00201-10

Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 115)


– Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.

Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.

13.5 Remvoeringen en remvoeringborging van de voorwielrem controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Versleten remvoeringen verminderen de remwerking.
– Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
– Controleer de remplaketten regelmatig.

– Controleren of de remvoeringen nog de minimale


voeringdikte A
hebben.

Minimale voeringdikte A ≥ 1 mm

» Als de minimale voeringdikte is onderschreden:


– Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
– Remvoeringen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
B00739-10 – Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
– Borging de remvoeringen controleren.
» Als de remvoeringen niet correct zijn bevestigd:

64
REMSYSTEEM 13

– Remvoeringen borgen, evt. nieuwe onderdelen gebrui-


ken.

13.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
– Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
– Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt
ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
– Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt
gebruikt. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)

– Voertuig rechtop zetten.


– Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
» Als het vloeistofpeil de MIN-markering 1 heeft bereikt:
– Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen.
( pag. 65)

S04213-10

13.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
– Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)

Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
– Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.

65
13 REMSYSTEEM

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verouderde of ongeschikte remvloeistof schaadt de werking van het remsysteem.
– Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterwielrem overeenkomstig het serviceschema wordt
ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
– Controleer of alleen schone, goedgekeurde remvloeistof uit een goed gesloten container wordt
gebruikt. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.

Info
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.

Voorwerk
– Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem
controleren. ( pag. 67)
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
– Schroef 1 verwijderen en schroefdopborging verwijderen.

H01142-10

– Voertuig rechtop zetten.


– Schroefdop 2 met membraan 3 verwijderen.
– Remvloeistof tot de markering A vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 115)
– Schroefdop met membraan monteren.

Info
S04214-10
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.

Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
– Schroefdopborging positioneren, schroef 1 monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef dekselbor- M5 9 Nm
ging compensatie-
reservoir achterwiel-
rem
H01142-10

66
REMSYSTEEM 13

13.8 Remvoeringen en remvoeringborging van de achterwielrem controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Versleten remvoeringen verminderen de remwerking.
– Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
– Controleer de remplaketten regelmatig.

– Controleren of de remvoeringen nog de minimale


voeringdikte A hebben.

Minimale voeringdikte A ≥ 1 mm

» Als de minimale voeringdikte is onderschreden:


– Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
– Remvoeringen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
M00006-10 – Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
– Borging de remvoeringen controleren.
» Als de remvoeringen niet correct zijn bevestigd:
– Remvoeringen borgen, evt. nieuwe onderdelen gebrui-
ken.

13.9 Vrije slag rempedaal controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt bij oververhitting of verkeerde instelling uit.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsys-
teem druk op de achterwielrem op.
– Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
– Zorg ervoor dat instelwerkzaamheden deskundig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-garage is
u graag van dienst.)

67
13 REMSYSTEEM

– Veer 1 losmaken.
– Rempedaal tussen eindaanslag en voetremcilinderzuiger heen
en weer bewegen en vrije slag A
controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3 … 5 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
– Vrije slag van het rempedaal instellen.

Info
Laat dit in een geautoriseerde KTM-garage uit-
voeren!

– Veer 1 vasthaken.

A00634-10

68
WIELEN, BANDEN 14

14.1 Voorwiel demonteren


Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
– Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 51)
Hoofdwerk
(Duke zonder ABS)
– Schroef 1 enkele slagen losdraaien.
– Schroeven 2 losdraaien.
– Op de schroef 1 drukken om de steekas uit de asopname
te schuiven.
– Schroef 1 verwijderen.
B00743-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven
verminderen de remwerking.
– Leg het wiel altijd zodanig neer dat de rem-
schijf niet wordt beschadigd.

– Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit


de voorvork nemen.

Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gede-
monteerd.

(Duke met ABS)


– Schroeven 1 verwijderen en spatbord opzij duwen.
– Schroef 2 verwijderen en wieltoerentalsensor 3 uit de
boring trekken.
– Schroef 4 enkele slagen losdraaien.
– Schroeven 5 losdraaien.
– Op de schroef 4 drukken om de steekas uit de asopname
te schuiven.
– Schroef 4 verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven
verminderen de remwerking.
– Leg het wiel altijd zodanig neer dat de rem-
schijf niet wordt beschadigd.

– Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit


de voorvork nemen.
B01391-12

Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gede-
monteerd.

69
14 WIELEN, BANDEN

14.2 Voorwiel monteren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
– Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
– Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.

Hoofdwerk
(Duke zonder ABS)
– Afstandsbussen verwijderen.
– Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
– Wiellager voor vervangen.
– Radiale keerringen 1en loopvlakken A van de afstands-
bussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)
– Afstandsbussen erin zetten.
– Schroef 2 en steekas reinigen.
– Steekas licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)
– Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin
zetten.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
B00744-10 – Schroef 2 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas M8 20 Nm
voor
– Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is.
– Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 52)
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)
– Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig
inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
– Schroeven 3 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm

(Duke met ABS)


– Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
– Wiellager voor vervangen.
– Radiale keerringen 1en loopvlakken A van de afstands-
bussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)
– Afstandsbussen erin zetten.
B01392-10

70
WIELEN, BANDEN 14

– Schroefdraad van de steekas en schroef 2 reinigen.


– Voorwiel positioneren en steekas erin zetten.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
– Schroef 2 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas M8 20 Nm
voor
– Wieltoerentalsensor 3 in de boring positioneren.
– Schroef 4 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef houder M6 8 Nm
wieltoerentalsen-
sor
– Schroeven 5 monteren en vastdraaien.
– Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is.
B01391-11
– Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 52)
– Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig
inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
– Schroeven 6 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm

Nawerk
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)

14.3 Achterwiel demonteren


Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)

71
14 WIELEN, BANDEN

Hoofdwerk
(Duke zonder ABS)
– Moer 1 en ring verwijderen.
– Kettingspanner 2 verwijderen.
– Achterwiel vasthouden en steekas 3 met ring en ketting-
spanner 2eruit trekken.
– Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting
van het kettingwiel verwijderen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven
verminderen de remwerking.
– Leg het wiel altijd zodanig neer dat de rem-
schijf niet wordt beschadigd.

– Achterwiel naar achteren trekken en uit de achterbrug


nemen.

S00673-10 Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is
gedemonteerd.

(Duke met ABS)


– Schroef 1 verwijderen en wieltoerentalsensor 2 uit de
boring trekken.
– Moer 3 en ring verwijderen.
– Kettingspanner 4 verwijderen.
– Achterwiel vasthouden en steekas 5 met ring en ketting-
spanner 4eruit trekken.
– Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting
van het kettingwiel verwijderen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven
verminderen de remwerking.
– Leg het wiel altijd zodanig neer dat de rem-
schijf niet wordt beschadigd.

– Achterwiel naar achteren trekken en uit de achterbrug


nemen.
S00674-10

Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is
gedemonteerd.

72
WIELEN, BANDEN 14

14.4 Achterwiel monteren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
– Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
– Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Na montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
– Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.

Hoofdwerk
(Duke zonder ABS)
– Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren.
( pag. 75)
– Afstandsbussen verwijderen.
– Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
– Wiellager achter vervangen.
– Radiale keerringen 1en loopvlakken A van de afstands-
bussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)

S00676-10 – Afstandsbussen erin zetten.


– Schroefdraad van de steekas en moer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)
– Steekas reinigen en licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)
– Aangrijppunten van remzadelhouder en achterbrug reini-
gen.
– Demperpakking en kettingwieldrager aan het achterwiel
monteren.
– Achterwiel positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
– Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting
op het kettingwiel leggen.

73
14 WIELEN, BANDEN

– Achterwiel naar achteren trekken en steekas 3 met ring


en kettingspanner 4
monteren.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanners 4 links en rechts in dezelfde positie
monteren.
– Moer 2 en ring monteren.
– Ervoor zorgen dat de kettingspanners tegen de schroeven
liggen en moer 2vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en
rechts in dezelfde positie ten opzichte van de referen-
tiemarkeringen B staan. Zo is het achterwiel correct
uitgelijnd.

Moer steekas achter M14x1,5 98 Nm


(Duke met ABS)
– Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren.
( pag. 75)
S00673-11

– Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.


» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
– Wiellager achter vervangen.
– Radiale keerringen 1
en loopvlakken A van de afstands-
bussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)
– Schroefdraad van de steekas en moer reinigen en invetten.
S00675-10 Duurzaam vet ( pag. 116)
– Steekas reinigen en licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 116)
– Aangrijppunten van remzadelhouder en achterbrug reini-
gen.
– Demperpakkingen en kettingwieldragers aan het achterwiel
monteren.
– Achterwiel positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
– Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting
op het kettingwiel leggen.

74
WIELEN, BANDEN 14

– Achterwiel naar achteren trekken en steekas 3 met ring


en kettingspanner 4
monteren.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanners 4 links en rechts in dezelfde positie
monteren.
– Moer 2 en ring monteren.
– Het achterwiel naar voren duwen, zodat de kettingspanners
tegen de schroeven zitten en moer 2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en
rechts in dezelfde positie ten opzichte van de referen-
tiemarkeringen B staan. Zo is het achterwiel correct
uitgelijnd.

Moer steekas achter M14x1,5 98 Nm


– Wieltoerentalsensor 5 in de boring positioneren.
– Schroef 6 monteren en vastdraaien.
S00674-11 Voorgeschreven waarde
Schroef houder M6 8 Nm
wieltoerentalsen-
sor

Nawerk
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)
– Kettingspanning controleren. ( pag. 56)

14.5 Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren

Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel via 6 demperpakkingen overgebracht op het achterwiel.
Deze slijten tijdens het rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, raken de ketting-
wielhouder en de achterwielnaaf beschadigd.

Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)
– Achterwiel demonteren. ( pag. 71)
Hoofdwerk
– Lager 1 controleren.
» Als het lager beschadigd of versleten is:
– Wiellager achter vervangen.
– Demperpakkingen 2 van de achterwielnaaf controleren op
beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf beschadigd
of versleten zijn:
S00677-10 – Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.

75
14 WIELEN, BANDEN

– Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank


leggen en de steekas in de naaf steken.
– Om de speling A te controleren, achterwiel vasthouden en
proberen het kettingwiel te draaien.

Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het
kettingwiel.

S00678-10 Speling demperpakkingen ≤ 5 mm


achterwiel
» Als de speling A groter is dan de voorgeschreven waarde:
– Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.
Nawerk
– Achterwiel monteren. ( pag. 73)
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)
– Kettingspanning controleren. ( pag. 56)

14.6 Bandentoestand controleren

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Als een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
– Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)

Waarschuwing
Gevaar voor vallen Verschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
– Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Niet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
– Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.

Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.

– Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen


die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadi-
gingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwer-
pen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
– Banden vervangen.
– Profieldiepte controleren.

Info
400602-10
Wettelijke landspecifieke minimale profieldiepte in acht
nemen.

76
WIELEN, BANDEN 14

Minimale profieldiepte ≥ 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
– Banden vervangen.
– Leeftijd van de banden controleren.

Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier
cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de
laatste twee cijfers op het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervan-
H01144-10
gen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage.

» Als de band ouder is dan vijf jaar:


– Banden vervangen.

14.7 Bandenspanning controleren

Info
Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band.

– Beschermkap verwijderen.
– Bandenspanning controleren als de banden koud zijn.
Bandenspanning solo
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar

Bandenspanning met passagier/volledige nuttige belasting


voor 2,0 bar
400695-01
achter 2,2 bar
» Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt:
– Bandenspanning corrigeren.
– Beschermkap monteren.

77
15 ELEKTRONICA

15.1 12V-accu demonteren

Waarschuwing
Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
– Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
– Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
– Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.

Voorwerk
– Buddyseat verwijderen. ( pag. 53)
– Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 54)
Hoofdwerk
– Minkabel 1 van de 12V-accu loskoppelen.

V01273-10

– Pluspoolafdekking 2 naar achteren trekken.


– Pluskabel 3 van de 12V-accu loskoppelen.
– Rubberband 4 loshaken.
– 12V-accu naar boven toe uit het accuvak verwijderen.

Info
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-
accu gebruiken. In beide gevallen kunnen elektrische
V01274-10 componenten en veiligheidsvoorzieningen beschadigd
raken. Het voertuig is dan niet meer verkeersveilig.

15.2 12V-accu monteren


Hoofdwerk
– 12V‑accu in het accuvak plaatsen.
Voorgeschreven waarde
De accupolen moeten naar boven wijzen.

12V-accu (ETZ-9-BS) ( pag. 110)


– Rubberband 1 inhaken.
– Pluskabel 2 positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
V01274-11
– Pluspoolafdekking 3 positioneren.

78
ELEKTRONICA 15

– Minkabel 4 positioneren, schroef monteren en vastdraaien.

V01273-11

Nawerk
– Bestuurderszadel monteren. ( pag. 54)
– Buddyseat monteren. ( pag. 54)
– Tijd instellen. ( pag. 32)

15.3 12V-accu laden

Waarschuwing
Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
– Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
– Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
– Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu 12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
– Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
– Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.

Info
Ook als de 12V-accu niet wordt belast, verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheids-
kleppen. Daardoor verliest de 12V-accu aan capaciteit.
Als de 12V-accu leeg is gestart, de 12V-accu meteen opladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de 12V-accu wordt
vernield.
De 12V-accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.

Voorwerk
– Buddyseat verwijderen. ( pag. 53)
– Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 54)

79
15 ELEKTRONICA

Hoofdwerk
– Acculader met 12V-accu verbinden. Acculader met de netaan-
sluiting verbinden.
Acculader TecMATE Optimate PRO EU (A61029974044)
Alternatief 1
Acculader TecMATE Optimate PRO USA/CA
(A61029974144)
Alternatief 2
S06148-01
Acculader TecMATE Optimate PRO UK (A61029974244)
Met deze acculader is het overladen van de 12V-accu onmoge-
lijk.

Info
Na het laadproces kan de acculader op het voertuig
blijven en zorgt ervoor dat de accuspanning tijdens de
onderhoudslaadcyclus op peil blijft.

– Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu los-


koppelen.
Voorgeschreven waarde
12V-accu regelmatig bijla- 3 maanden
den als de motorfiets niet
wordt gebruikt
– Minuspoolafdekking positioneren.
Nawerk
– Bestuurderszadel monteren. ( pag. 54)
– Buddyseat monteren. ( pag. 54)
– Tijd en datum instellen.

15.4 ABS‑zekeringen vervangen (Duke met ABS)

Waarschuwing
Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
– Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
– Overbrug of repareer geen zekeringen.

Info
Twee zekeringen voor het ABS bevinden zich onder de buddyseat. Met deze twee zekeringen zijn
de retourpomp en de hydraulische unit van het ABS afgezekerd. De derde zekering, waarmee de
ABS-besturingsunit is afgezekerd bevindt zich in het zekeringenblok.

Voorwerk
– Buddyseat verwijderen. ( pag. 53)

80
ELEKTRONICA 15

Zekering hydraulische ABS-unit vervangen:


– Beschermkapje verwijderen en zekering 1 verwijderen.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken smelt-
draad A.

Waarschuwing
S04216-10 Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelas-
ten de elektrische installatie.
– Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschre-
ven ampère-waarde.
– Overbrug of repareer geen zekeringen.

– Voldoende sterke reservezekering plaatsen.


Zekering (75011088010) ( pag. 110)

Tip
Nieuwe reservezekering 2 in het zekeringenblok
plaatsen, zodat u er een bij u heeft als het nodig is.

– Beschermkap monteren.
Zekering ABS-retourpomp vervangen:
– Beschermkapje verwijderen en zekering 3 verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelas-
ten de elektrische installatie.
– Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschre-
ven ampère-waarde.
S04216-11 – Overbrug of repareer geen zekeringen.

– Voldoende sterke reservezekering plaatsen.


Zekering (75011088015) ( pag. 110)

Tip
Nieuwe reservezekering 4 in het zekeringenblok
plaatsen, zodat u er een bij u heeft als het nodig is.

– Beschermkap monteren.
Nawerk
– Buddyseat monteren. ( pag. 54)

81
15 ELEKTRONICA

15.5 Zekeringen van de afzonderlijke elektrische verbruikers vervangen

Info
Het zekeringenblok met de hoofdzekering en de zekeringen voor de afzonderlijke elektrische stroomver-
bruikers bevindt zich onder de buddyseat.

Voorwerk
– Buddyseat verwijderen. ( pag. 53)
Hoofdwerk
(Duke zonder ABS)
– Zekeringenblokdeksel 1 openen.
Info
De zekering 1 (hoofdzekering) bevindt zich in een
apart zekeringenblok.

– Defecte zekering verwijderen.


Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 30 A - hoofdzekering
Zekering 2 - 15 A - gecombineerd instrument
Zekering 3 - 15 A - hoofdrelais, brandstofpomp
Zekering 4 - 15 A - bobine, alarminstallatie (OPTIO-
NEEL)
Zekering 5 - 10 A - radiateurventilator
Zekering 6 - 15 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer,
groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, nummerplaat-
verlichting, diagnosestekker
S04219-10
Zekering 7 - geen functie
Zekering 8 - 10 A - EFI-besturingsapparaat
Zekering 9 - 10 A - ontstekingsplus voor extra apparaten
(ACC2 voor)
Zekering SPARE - 10 A/15 A/30 A - reservezekeringen

Info
Een defecte zekering heeft een gebroken smelt-
draad A .

Waarschuwing
Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelas-
ten de elektrische installatie.
– Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschre-
ven ampère-waarde.
– Overbrug of repareer geen zekeringen.

– Voldoende sterke reservezekering plaatsen.


Zekering (75011088010) ( pag. 110)
Zekering (75011088015) ( pag. 110)
Zekering (75011088030) ( pag. 110)

82
ELEKTRONICA 15

Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaat-
sen, zodat u er een bij u hebt als het nodig is.

– Werking van de elektrische verbruikers controleren.


– Zekeringenblokdeksel 1 sluiten.
(Duke met ABS)
– Zekeringenblokdeksel 1 openen.
Info
De zekering 1 (hoofdzekering) bevindt zich in een
apart zekeringenblok.

– Defecte zekering verwijderen.


Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - geen functie
Zekering 2 - 10 A - gecombineerd instrument
Zekering 3 - 10 A - hoofdrelais
Zekering 4 - 15 A - bobine, brandstofpomprelais, startre-
lais, claxon
Zekering 5 - 10 A - radiateurventilator
Zekering 6 - 15 A - remlicht, richtingaanwijzer, groot
licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, nummerplaatverlich-
ting
S04219-10 Zekering 7 - 10 A - ABS-besturingsunit, CAN-bus,
gecombineerd instrument
Zekering 8 - 10 A - noodstopschakelaar
Zekering 9 - 10 A - ACC1
Zekering 10 - 10 A - ACC2
Zekering SPARE - 10 A/15 A/30 A - reservezekeringen

Info
Een defecte zekering heeft een gebroken smelt-
draad A.

Waarschuwing
Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelas-
ten de elektrische installatie.
– Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschre-
ven ampère-waarde.
– Overbrug of repareer geen zekeringen.

– Voldoende sterke reservezekering plaatsen.


Zekering (75011088010) ( pag. 110)
Zekering (75011088015) ( pag. 110)
Zekering (75011088030) ( pag. 110)

Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaat-
sen, zodat u er een bij u hebt als het nodig is.

83
15 ELEKTRONICA

– Werking van de elektrische verbruikers controleren.


– Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
– Buddyseat monteren. ( pag. 54)

15.6 Lamp koplamp vervangen

Aanwijzing
Beperking van reflector en lamp Vet op de reflector vermindert het lichtrendement.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Vetresten op het lichtpeertje van de gloeilamp verminderen de warmtestraling, waardoor de lamp heter wordt en
sneller veroudert.
– Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
– Raak het lichtpeertje niet met blote handen aan.

Hoofdwerk
– Schroef 1 verwijderen.
– Koplampkap iets optillen en naar voren zwenken.

G04938-10

– Beschermkap 2 verwijderen.
– Stekker 3 loskoppelen.

K00793-10

– Beugel4 losmaken.
– Lamp koplamp 5 verwijderen.
– Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Voorgeschreven waarde
Lamp van de koplamp zo plaatsen, dat de uitsteeksels in de
uitsparingen grijpen.

Koplamp (H4 / sokkel P43t) ( pag. 110)


K00794-10 – Beugel 4 vastzetten.

84
ELEKTRONICA 15

– Stekker3 aansluiten.
– Beschermkap 2 monteren.
– Koplampkap naar boven zwenken.

K00793-10

– Schroef 1 monteren.
Info
Schroef 1 borgt ook de koplamp. Controleer of de
schroef steeds ver genoeg is ingeschroefd.

– Controleren of de verlichting werkt.

G04938-10

Nawerk
– Koplampinstelling controleren. ( pag. 85)

15.7 Koplampinstelling controleren


– Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en in de hoogte van het midden van de koplamp een
markering aanbrengen.
– Nog een markering aanbrengen op een afstand B onder de
eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand B 5 cm

– Voertuig op een afstand A loodrecht voor de muur zetten en


400726-10 het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand A 5m

– Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op


de motorfiets zitten.
– Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
– Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
( pag. 86)

85
15 ELEKTRONICA

15.8 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen


Hoofdwerk
– Met de stelschroef 1 de lichtbundelbreedte van de koplamp
instellen.

Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbun-
S04238-10 delbreedte van de koplamp nodig zijn.
Schroef 1 borgt ook de koplamp. Controleer of de
schroef steeds ver genoeg is ingeschroefd.

Nawerk
– Koplampinstelling controleren. ( pag. 85)

15.9 Diagnosestekker
De diagnosestekker 1 bevindt zich onder de buddyseat.

S04236-10

15.10 ACC1 en ACC2 vooraan


Inbouwlocatie
– De voedingsspanningen ACC1 1 en ACC2 2voor bevinden
zich aan de linkerkant onder de brandstoftank.

S04237-10

86
KOELSYSTEEM 16

16.1 Koelsysteem
Door de waterpomp 1 in de motor vindt er een gedwongen circu-
latie van het koelmiddel plaats.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt gere-
geld door een klep in de radiateurdop 2 . Door de uitzetting door
warmte stroomt het overtollige koelmiddel naar het compensatie-
reservoir 3 . Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer
teruggezogen in het koelsysteem. Daardoor is de aangegeven koel-
middeltemperatuur toegestaan zonder dat er met functiestoringen
rekening moet worden gehouden.
S04239-10 110 °C

4
Koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator
die bij hoge temperatuur wordt ingeschakeld.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde
koelribben verlagen de koelwerking.

Info
Als het koelsysteem oververhit raakt, wordt het maximale
motortoerental begrensd.

401768-10

16.2 Koelmiddelpeil controleren

Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
– Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als
de motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
– Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
– Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.

Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
– Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
– Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.

87
16 KOELSYSTEEM

Voorwaarden
Motor is koud.
– Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
– Koelmiddelpeil in het vaste reservoir 1 controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelmiddel ( pag. 114)
G05016-11

– Radiateurdop 2verwijderen en koelmiddelpeil in de radia-


teur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies
vaststellen.
Koelmiddel ( pag. 114)
G05017-10
» Als er meer koelmiddel bijgevuld moest worden dan de
voorgeschreven waarde:
> 0,20 l
– Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 90)
– Radiateurdop monteren.

16.3 Antivries en koelmiddelpeil controleren

Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
– Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als
de motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
– Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
– Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.

Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
– Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
– Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.

Voorwaarden
Motor is koud.

88
KOELSYSTEEM 16

– Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.


– Dop van het vaste reservoir 1 verwijderen.
– Antivries van het koelmiddel controleren.
−25 … −45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met
de voorgeschreven waarde:
– Antivries van het koelmiddel corrigeren.
G05016-11 – Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelmiddel ( pag. 114)
– Sluitdop op het vaste reservoir monteren.
– Radiateurdop 2 verwijderen.
– Antivries van het koelmiddel controleren.
−25 … −45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met
de voorgeschreven waarde:
– Antivries van het koelmiddel corrigeren.
– Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
G05017-10 De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies
vaststellen.
Koelmiddel ( pag. 114)
» Als er meer koelmiddel bijgevuld moest worden dan de
voorgeschreven waarde:
> 0,20 l
– Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 90)
– Radiateurdop monteren.

16.4 Koelmiddel aftappen

Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
– Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als
de motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
– Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
– Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.

89
16 KOELSYSTEEM

Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
– Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
– Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.

Voorwaarden
Motor is koud.
Voorwerk
(Duke met ABS)
– Bugspoiler demonteren. ( pag. 59)
Hoofdwerk
– Motorfiets rechtop zetten.
– Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
– Schroef 1 met pakkingring verwijderen.
– Radiateurdop verwijderen.
– Koelmiddel volledig laten uitlopen.
– Schroef 1 met nieuwe pakkingring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
S04240-10
Sluitschroef M6 11 Nm
aftapboring Loctite®243™
waterpomp

16.5 Koelsysteem vullen/ontluchten

Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
– Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
– Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.

Hoofdwerk
– Radiateurdop 1 verwijderen.

G04934-10

90
KOELSYSTEEM 16

– Ontluchtingsschroef 2 losdraaien.
Voorgeschreven waarde
3 omw
– Voertuig licht naar rechts kantelen.
– Koelmiddel bijvullen tot dit zonder luchtbellen uit de ontluch-
tingsschroef stroomt en de ontluchtingsschroef dan meteen
vastdraaien.
Koelmiddel ( pag. 114)
G04935-10

– Radiateur compleet met koelmiddel vullen. Radiateurdop mon-


teren.
– Voertuig op zijstandaard zetten.

Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
– Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
– Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.

– Motor starten en warm laten draaien.


– Motor uitzetten en laten afkoelen.
– Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radia-
teur controleren en indien nodig koelmiddel bijvullen.
– Dop van het compensatiereservoir 3
verwijderen en koelmid-
delpeil tot de MAX-markering vullen.
– Dop van het compensatiereservoir monteren.

G05016-10

Nawerk
(Duke met ABS)
– Bugspoiler monteren. ( pag. 59)

16.6 Koelmiddel verversen

Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets heet en staat onder druk.
– Open noch de radiateur, de radiateurkoelslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als
de motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
– Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
– Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.

91
16 KOELSYSTEEM

Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is gevaarlijk voor de gezondheid.
– Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
– Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
– Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
– Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
– Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
– Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.

Voorwaarden
Motor is koud.
Voorwerk
(Duke met ABS)
– Bugspoiler demonteren. ( pag. 59)
Hoofdwerk
– Motorfiets rechtop zetten.
– Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
– Schroef 1 met pakkingring verwijderen.
– Radiateurdop verwijderen.
– Koelmiddel volledig laten uitlopen.
– Schroef 1 met nieuwe pakkingring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
S04240-10
Sluitschroef M6 11 Nm
aftapboring Loctite®243™
waterpomp

– Radiateurdop 2 verwijderen.

G05017-10

– Ontluchtingsschroef 3 losdraaien.
Voorgeschreven waarde
3 omw
– Voertuig licht naar rechts kantelen.
– Koelmiddel bijvullen tot dit zonder luchtbellen uit de ontluch-
tingsschroef stroomt en de ontluchtingsschroef dan meteen
vastdraaien.
Koelmiddel ( pag. 114)
G05018-10

– Radiateur compleet met koelmiddel vullen. Radiateurdop mon-


teren.
– Voertuig op zijstandaard zetten.

92
KOELSYSTEEM 16

Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
– Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
– Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.

– Motor starten en warm laten draaien.


– Motor uitzetten en laten afkoelen.
– Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radia-
teur controleren en indien nodig koelmiddel bijvullen.
– Dop van het compensatiereservoir 4
verwijderen en koelmid-
delpeil tot de MAX-markering vullen.
– Dop van het compensatiereservoir monteren.

G05016-12

Nawerk
(Duke met ABS)
– Bugspoiler monteren. ( pag. 59)

93
17 MOTOR AFSTELLEN

17.1 Speling gaskabel controleren


– Controleren of de gashendel soepel beweegt.
– Stuur in de rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer
bewegen en de speling gaskabel Abepalen.

Gaskabelspeling A 3 … 5 mm

» Als de speling gaskabel niet overeenkomt met de voorge-


schreven waarde:
– Speling gaskabel instellen. ( pag. 94)

400192-11
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
– Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
– Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.

– Motor starten en met stationair toerental laten draaien. Stuur


over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stationair toerental mag niet veranderen.
» Wanneer het stationaire toerental verandert:
– Controleren of gaskabel correct is gelegd.

17.2 Speling gaskabel instellen


– Stuur in de rechtuitstand zetten.
– Manchet 1 terugschuiven.
– Contramoer 2 losdraaien.
– Gaskabelspeling met de stelschroef 3 instellen.
Voorgeschreven waarde
Speling gaskabel 3 … 5 mm
– 2 vastdraaien.
Contramoer
M00731-10 – Manchet 1 erop schuiven.

17.3 Koppelingshendelspeling controleren

Aanwijzing
Beschadiging koppeling Als de koppelingshendel geen vrije slag heeft, begint de koppeling te verschuiven.
– Controleer vóór elk gebruik van de motorfiets de vrije slag van de koppelingshendel.
– Stel de vrije slag van de koppelingshendel indien nodig volgens de voorschriften in.

94
MOTOR AFSTELLEN 17

– Controleren of de koppelingshendel soepel beweegt.


– Stuur in de rechtuitstand zetten.
– Koppelingshendel tot voelbare weerstand trekken en de koppe-
lingshendelspeling Abepalen.

Koppelingshendelspeling A 1 … 3 mm

» Als de koppelingshendelspeling niet overeenkomt met de


voorgeschreven waarde:

S00681-10
– Koppelingshendelspeling instellen. ( pag. 95)
– Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
De koppelingshendelspeling mag niet veranderen.
» Als de koppelingshendelspeling verandert:
– Traject van de koppelingskabel controleren.

17.4 Koppelingshendelspeling instellen


– Stuur in de rechtuitstand zetten.
– Manchet 1 terugschuiven.
– Contramoer 2 losdraaien.
– Koppelingshendelspeling A met de stelschroef 3 instellen.
Voorgeschreven waarde
Koppelingshendelspeling A 1 … 3 mm

– 2 vastdraaien.
Contramoer
– Manchet 1 positioneren.

S00683-10

95
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR

18.1 Motoroliepeil controleren


Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
– Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Hoofdwerk
– Motoroliepeil controleren.

Info
Na het uitzetten van de motor een minuut wachten en
dan pas controleren.

De motorolie moet tussen de markeringenA en B liggen.


S00685-10
» Als de motorolie onder de markering A ligt:
– Motorolie bijvullen. ( pag. 98)
» Als de motorolie boven de markering B ligt:
– Motoroliepeil corrigeren.

18.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen

Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Motor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets heet.
– Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen.
– Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.

Info
De motorolie bij een warme motor aftappen.

Voorwerk
(Duke met ABS)
– Bugspoiler demonteren. ( pag. 59)
– Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard
zetten.
Hoofdwerk
– Geschikt reservoir onder de motor klaarzetten.
– Olieaftapschroef 1 met keerring verwijderen.
– Oliezeef 2 met keerring verwijderen.
– Motorolie volledig laten uitlopen.
– Olieaftapschroef en oliezeef grondig reinigen.
– Oliezeef 2
positioneren en olieaftapschroef 1 met keerring
monteren en vastdraaien.
S04241-10

96
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 18

Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M24x1,5 13 Nm

– Schroeven 3 verwijderen. Oliefilterdeksel 4 met keerring


verwijderen.
– Oliefilter 5 uit het oliefilterhuis trekken.
– Motorolie volledig laten uitlopen.
– Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.

S04242-10

– Nieuw oliefilter 5 plaatsen.


– Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilter-
deksel 4 monteren.
– Schroeven 3 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdop M6 9 Nm

Info
S04244-10
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit
leidt tot voortijdige slijtage van de motor.

– Olievulschroef 6 met keerring verwijderen en motorolie bij-


vullen.
Motorolie 1,5 l Motorolie
Omgevingstempera- (SAE 15W/50)
tuur: 0 … 50 °C ( pag. 114)
Motorolie Motorolie
Omgevingstempera- (SAE 10W/40)
tuur: −10 … 40 °C ( pag. 114)
L02203-10 – Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.

Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
– Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
– Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.

– Motor starten en controleren op lekkage.


Nawerk
(Duke met ABS)
– Bugspoiler monteren. ( pag. 59)
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 96)

97
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR

18.3 Motorolie bijvullen

Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.

Hoofdwerk
– Olievulschroef 1 met keerring verwijderen en motorolie bij-
vullen.
Motorolie (SAE 15W/50) ( pag. 114)
Motorolie (SAE 10W/40) ( pag. 114)

Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aan-
401955-10 geraden geen verschillende motoroliesoorten te men-
gen.
KTM adviseert de motorolie te verversen als dat nodig
is.

– Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.

Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
– Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
– Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.

– Motor starten en controleren op lekkage.


Nawerk
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 96)

98
REINIGING, ONDERHOUD 19

19.1 Motorfiets reinigen

Aanwijzing
Materiaalschade Door verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruik-
baar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
– Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
– Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm

Aanwijzing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.

Info
Reinig de motorfiets regelmatig om zijn waarde en uitzicht gedurende lange tijd te behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.

– Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorko-


men.
– Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
– Sterk vervuilde plekken met een normale, in de handel
verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten en met een penseel
bewerken.
Motorfietsreiniger ( pag. 116)

401061-01 Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motor-
fietsreiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op de droge motorfiets aanbren-
gen, altijd eerst met water afspoelen.
Reinig de motorfiets met koud water als de motorfiets
in strooizout is gebruikt. Warm water versterkt de zout-
werking.

– Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is


afgespoeld moet hij goed worden gedroogd.
– Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.

Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Vocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
– Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaket-
ten en remschijven te drogen en vuil te verwijde-
ren.

– Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtem-


peratuur heeft bereikt.

99
19 REINIGING, ONDERHOUD

Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toe-
gankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.

– Manchetten van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het


ingedrongen water kan verdampen.
– Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten
smeren.
– Ketting reinigen. ( pag. 55)
– Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschij-
ven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
( pag. 116)
– Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmid-
del voor lakken.
Glansspray voor lak, kunststof en chroom ( pag. 116)

Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen
niet polijsten, omdat de materiaalkwaliteit anders sterk
beperkt wordt.

– Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behande-


len met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal-
en kunststofvlakken ( pag. 116)
– Contact- en stuurslot smeren.
Universele oliespray ( pag. 116)

19.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter

Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de
wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Reinig de motorfiets met koud water als de motorfiets in strooizout is gebruikt. Warm water versterkt de
zoutwerking.

– Motorfiets reinigen. ( pag. 99)


– Remmen reinigen.

Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout de motorfiets en
vooral de remzadels en remplaketten in afgekoelde en
gemonteerde toestand, grondig met koud water reinigen
en goed drogen.

401060-01 – Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderde-


len (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een anti-
roestmiddel op wasbasis.

100
REINIGING, ONDERHOUD 19

Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven
terechtkomen omdat daardoor de remwerking sterk
wordt verminderd.

– Ketting reinigen. ( pag. 55)

101
20 LAGERING

20.1 Stalling

Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten
nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten.
Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de
overwintering (minder drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het
seizoen.

– Bij het laatste tanken voor het stallen van de motorfiets,


brandstofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 116)
– Brandstof tanken. ( pag. 45)

Tip
De brandstoftank zoals voorgeschreven vullen en daar-
bij brandstof met een laag ethanolgehalte gebruiken.
401058-01
– Motorfiets reinigen. ( pag. 99)
– Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen.
( pag. 96)
– Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 88)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 77)
– 12V-accu demonteren. ( pag. 78)
– 12V-accu opladen. ( pag. 79)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de 0 … 35 °C
12V-accu zonder blootstel-
ling aan directe zonnestralen
– Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan
grote temperatuurschommelingen.

Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.

– Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 51)


– Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 51)
– De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een
deken.

Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen
worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnap-
pen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets
voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor
daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en dit leidt
ertoe dat de ventielen en uitlaatsysteem gaan roesten.

102
LAGERING 20

20.2 Inbedrijfname na stalling


– Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 52)
– Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 51)
– 12V-accu monteren. ( pag. 78)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
– Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren.
( pag. 38)
– Een proefrit maken.

401059-01

103
21 OPSPOREN VAN FOUTEN

Fout Mogelijke oorzaak Maatregel


Motor draait bij het indrukken Bedieningsfouten – Werkstappen voor het starten uitvoe-
van de startknop niet door ren. ( pag. 38)
12V-accu ontladen – 12V-accu opladen. ( pag. 79)
Zekering 1, 3, 4 of 8 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
Geen massaverbinding aan de – Massaverbinding controleren.
startmotor voorhanden
Motor draait alleen door bij Er is een versnelling gescha- – Versnelling in stationair schakelen.
getrokken koppelingshendel keld
Er is een versnelling gescha- – Versnelling in stationair schakelen.
keld en de zijstandaard is uit-
geklapt
Motor draait door, maar springt Bedieningsfouten – Werkstappen voor het starten uitvoe-
niet aan ren. ( pag. 38)
Snelsluitkoppeling niet in – Snelsluitkoppeling in elkaar steken.
elkaar gestoken
Fout in elektronische brand- – Foutengeheugen met
stofinspuiting KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild – Luchtfilter vervangen.
Brandstoffilter sterk vervuild – Brandstofdruk controleren.
Fout in elektronische brand- – Foutengeheugen met
stofinspuiting KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koel- – Koelsysteem controleren op lekkage.
systeem – Koelmiddelpeil controleren.
( pag. 87)
Radiateurlamellen sterk ver- – Radiateurlamellen reinigen.
vuild
Schuimvorming in het koelsys- – Koelmiddel aftappen. ( pag. 89)
teem – Koelsysteem vullen/ontluchten.
( pag. 90)
Thermostaat defect – Thermostaat controleren.
Zekering 5 doorgesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
Defect aan het ventilatiesys- – Radiateursysteem controleren.
teem van de radiateur
Controlelampje storing brandt Fout in elektronische brand- – Foutengeheugen met
geel stofinspuiting KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor slaat af tijdens het rijden Te weinig brandstof – Brandstof tanken. ( pag. 45)
Zekering 1, 3, 4 of 8 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
ABS-waarschuwingslampje ABS-zekering doorgesmolten – ABS‑zekeringen vervangen.
brandt ( pag. 80)
(Duke met ABS) Wieltoerental van voor- en ach- – Stoppen, ontsteking uitschakelen,
terwiel wijkt sterk af opnieuw starten.
Fout in ABS – Foutgeheugen uitlezen met
KTM-diagnosetool.
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting – Ontluchtingsslang knikvrij leggen en
geknikt indien nodig vervangen.

104
OPSPOREN VAN FOUTEN 21

Fout Mogelijke oorzaak Maatregel


Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog – Motoroliepeil controleren. ( pag. 96)
Vloeibaarheid motorolie te dun – Motorolie verversen, oliefilter
(viscositeit) vervangen en oliezeef reinigen.
( pag. 96)
Koplamp en zijlicht werken niet Zekering 6 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
Richtingaanwijzers, remlicht en Zekering 6 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
claxon werken niet elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
Tijd wordt niet meer of niet cor- Zekering 2 doorgesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
rect weergegeven (Duke zonder ABS) elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
Zekering 8 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
(Duke met ABS) elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
12V-accu ontladen Contact bij het parkeren van – 12V-accu opladen. ( pag. 79)
het voertuig niet uitgeschakeld
12V-accu wordt niet opgeladen – Laadspanning controleren.
door de dynamo – Ruststroom controleren.
Er wordt niets weergegeven op Zekering 2 doorgesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
het display van het gecombi- (Duke zonder ABS) elektrische verbruikers vervangen.
neerd instrument ( pag. 82)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
Zekering 8 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke
(Duke met ABS) elektrische verbruikers vervangen.
( pag. 82)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
Snelheidsindicatie op gecombi- Kabelboom voor de snelheids- – Kabelboom en steekverbinding contro-
neerd instrument werkt niet indicatie of stekkerverbinding leren.
verroest

105
22 TECHNISCHE GEGEVENS

22.1 Motor
Bouwwijze 1-cilinder 4-takt ottomotor, vloeistofgekoeld
Cilinderinhoud 200 cm³
Slag 49 mm
Boring 72 mm
Compressieverhouding 11,3:1
Distributie DOHC, vier kleppen aangestuurd door nokvolger, aan-
drijving door ketting
Diameter inlaatklep 28,5 mm
Diameter uitlaatklep 24 mm
Klepspeling inlaat koud 0,08 … 0,12 mm
Klepspeling uitlaat koud 0,13 … 0,17 mm
Krukaslagers Twee wentellagers
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveren Een compressieveer, zuigerring, een olieschraapveer
Motorsmering Drukcirculatiesmering met een trochoïde pomp
Primaire overbrenging 22:72
Koppeling Koppeling in oliebad / mechanisch geactiveerd
Versnelling 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 12:34
2e versnelling 15:31
3e versnelling 18:28
4e versnelling 21:26
5e versnelling 22:23
6e versnelling 24:22
Mengselbewerking Elektronische brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontste-
kingssysteem met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 276 W
Bougie BoschVR6NEU
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Radiateur Vloeistofkoeling permanente circulatie koelmiddel
door waterpomp
Stationair toerental 1.450 … 1.550 1/min
Starthulp Startmotor

106
TECHNISCHE GEGEVENS 22

22.2 Aanhaalmomenten motor


Olievernevelaar M5 4 Nm
Loctite®243™
Schroef motorontluchtingsplaat M5 7 Nm
Loctite®243™
Schroef stator M5 8 Nm
Loctite®243™
Schroef versnellingsherkennings- M5 5 Nm
sensor Loctite®243™
Moer waterpompwiel M6 8 Nm
Loctite®243™
Schroef cilinderkop M6 11 Nm
Schroef distributieketting - span- M6 11 Nm
rail Loctite®243™
Schroef distributiekettingspanner M6 11 Nm
Schroef dynamodeksel M6 11 Nm
Schroef houderplaat M6 7 Nm
Loctite®243™
Schroef houderplaat M6 11 Nm
Loctite®243™
Schroef houderplaat koppelingska- M6 10 Nm
bel Loctite®243™
Schroef houderplaat radiale keer- M6 12 Nm
ring koppelingsdeksel Loctite®243™
Schroef ketting-aandrijfwiel M6 12 Nm
Loctite®243™
Schroef kettinguitvalbescherming M6 11 Nm
Loctite®243™
Schroef klepdeksel M6 11 Nm
Schroef koelmiddelleiding M6 11 Nm
Loctite®243™
Schroef koppelingsdeksel M6 11 Nm
Schroef lagerborgring M6 11 Nm
Loctite®243™
Schroef motorhuis M6x40 11 Nm
Schroef motorhuis M6x60 11 Nm
Loctite®243™
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10 Nm
Schroef oliefilterdop M6 9 Nm
Schroef oliepomp M6 11 Nm
Loctite®243™
Schroef schakelpal M6 11 Nm
Loctite®243™
Schroef startmotor M6 11 Nm
Schroef steunplaat statorkabel M6 7 Nm
Loctite®243™
Schroef steunplaat vrijloopwiel M6 11 Nm
Loctite®243™

107
22 TECHNISCHE GEGEVENS

Schroef vastzethendel M6 11 Nm
Loctite®243™
Schroef waterpompdeksel M6 11 Nm
Sluitschroef aftapboring water- M6 11 Nm
pomp Loctite®243™
Moer drijfstanglager M7 1e niveau
21,5 Nm
2e niveau
33 Nm
50°
Moer uitlaatflens M8 21 Nm
Schroef balansassen-Tandwiel M8 39 Nm
Loctite®243™
Schroef nokkenas-tandwiel M8 32 Nm
Loctite®243™
Schroef retourveer schakeling M8 20 Nm
Loctite®243™
Tapeind uitlaatflens M8 21 Nm
Koelmiddel-temperatuursensor M10 13 Nm
Oliedrukschakelaar M10 13 Nm
Schroef cilinderkop M10 1e niveau
25 Nm
2e niveau
46 Nm
Schroefdraad gesmeerd met olie,
hoofdsteun ingevet
Schroef rotor M10 72 Nm
Loctite®243™
Sluitschroef nokvolgeras M10x1 11 Nm
Bougie M12 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M14LH 72 Nm
Loctite®243™
Moer primair M14 62 Nm
tandwiel/distributiekettingrondsel Loctite®243™
Olieaftapschroef M24x1,5 13 Nm
Moer aandrijftandwiel voor M28 65 Nm
balansas Loctite®243™

22.3 Vulhoeveelheden

22.3.1 Motorolie
Motorolie 1,5 l Motorolie (SAE 15W/50)
Omgevingstemperatuur: 0 … ( pag. 114)
50 °C
Motorolie Motorolie (SAE 10W/40)
Omgevingstemperatuur: −10 … ( pag. 114)
40 °C

108
TECHNISCHE GEGEVENS 22

22.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 1l Koelmiddel ( pag. 114)

22.3.3 Brandstof
Brandstoftankvolume totaal ca. 13,4 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 114)

Brandstofreserve ca. 1,5 l

22.4 Chassis
Frame Buisframe van staalbuis, geëloxeerd
Voorvork WP Suspension
Schokdemper WP Suspension
Remsysteem
voor Schijfrem met remzadel met 4 zuigers
achter Schijfrem met remzadel met enkele zuiger, vlottend
gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 230 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4 mm
Bandenspanning solo
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met passagier/volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
Secundaire overbrenging 14:42

Info
Wijzigingen van de overbrengingsverhouding
zijn niet toegestaan en kunnen tot fouten lei-
den.

Ketting 5/8 x 1/4” (520) X‑ring


Balhoofdhoek 65°
Wielstand 1.357 ± 15,5 mm
Zadelhoogte onbelast 822 mm
Droog gewicht 140 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg

109
22 TECHNISCHE GEGEVENS

22.5 Elektronica
12V-accu ETZ-9-BS Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 8 Ah
onderhoudsvrij
Zekering 75011088010 10 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 90111088025 25 A
Zekering 75011088030 30 A
Koplamp H4 / sokkel P43t 12 V
60/55 W
Zijlicht W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5W
Verlichting gecombineerd instru- Led
ment en controlelampjes
Richtingaanwijzer LED
Rem- / achterlicht LED
Nummerplaatverlichting LED

22.6 Banden
Band voor Band achter
110/70 R 17 M/C 54S TL 150/60 R 17 M/C 66S TL
MRF REVZ‑C1 MRF REVZ‑C1
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Contacteer over mogelijke alternatieve
fabrikanten een erkende dealer of een gekwalificeerde bandenhandelaar. De van toepassing zijnde plaatselijke
goedkeuringsvoorschriften en de respectieve technische specificaties moeten in acht worden genomen. Meer
informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
KTM.COM

22.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork F20123401O
Voorvork WP Suspension
Voorvorklengte 755 mm

22.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper S20120801O
Schokdemper WP Suspension
Veervoorspanning
Standaard 3 klikken
Inbouwlengte 307 mm

110
TECHNISCHE GEGEVENS 22

22.9 Aanhaalmomenten chassis


Schroef kettingbescherming EJOT PT® K60x30 7 Nm
Resterende schroeven chassis M4 4 Nm
Resterende moeren chassis M5 5 Nm
Resterende schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef achterlicht M5 5 Nm
Schroef brandstoftankdop M5 4 Nm
Schroef dekselborging compensa- M5 9 Nm
tiereservoir achterwielrem
Schroef glijblok M5 7 Nm
Schroef kettingbescherming M5 7 Nm
Loctite®243™
Schroef koppelingskabelgeleiding M5 5 Nm
Loctite®243™
Moer instelling rempedaal M6 9 Nm
Resterende moeren chassis M6 9 Nm
Resterende schroeven chassis M6 9 Nm
Schroef ABS slangklem M6 7 Nm
(Duke met ABS)
Schroef ABS-module M6 7 Nm
(Duke met ABS)
Schroef afdekking M6 8 Nm
ketting-aandrijfwiel
Schroef beschermplaat M6 7 Nm
Schroef bobine M6 8 Nm
Schroef brandstofpomp M6 9 Nm
Schroef brandstoftankbekleding M6 5 Nm
Schroef brandstoftankbekleding M6 7 Nm
Schroef bugspoiler achter M6x9 6 Nm
Schroef bugspoiler voor M6x13 9 Nm
Schroef compensatiereservoir M6 5 Nm
Schroef contactslot (één keer te M6 13 Nm
gebruiken)
Schroef dempingsblok M6 7 Nm
Schroef einddemper M6 12 Nm
Schroef gecombineerd instrument M6 7 Nm
Schroef houder brandstofdampklep M6 9 Nm
Schroef houder wieltoerentalsensor M6 8 Nm
(Duke met ABS)
Schroef houderplaat ABS-module M6 7 Nm
aan frame (Duke met ABS)
Schroef houderplaat einddemper M6 9 Nm
Schroef kabelhouder zijstandaard- M6 9 Nm
sensor Loctite®243™
Schroef kantelsensor M6 6 Nm
Schroef koplamp M6 8 Nm
Schroef luchtfilterbak M6 6 Nm

111
22 TECHNISCHE GEGEVENS

Schroef magneethouder zijstan- M6 5 Nm


daard Loctite®243™
Schroef nummerplaathouder M6 10 Nm
Loctite®243™
Schroef onderste deel achterkant M6 7 Nm
Schroef radiateurafdekking M6 7 Nm
Schroef radiateurhouder M6 10 Nm
Schroef remcilinder van het ach- M6 7 Nm
terste remsysteem Loctite®243™
Schroef remslangklem M6 7 Nm
Schroef remvloeistofreservoir van M6 7 Nm
achterwielrem
Schroef spatbord achter M6 9 Nm
Schroef spatbord voor M6 7 Nm
Schroef versnellingshendel omke- M6 11 Nm
ring Loctite®243™
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 8 Nm
(Duke met ABS) Loctite®243™
Schroef zadelbevestiging vooraan M6 6 Nm
Schroef zijstandaardsensor M6 9 Nm
Loctite®243™
Moer kettingwiel M8 27 Nm
Resterende moeren chassis M8 30 Nm
Resterende schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef claxon M8 12 Nm
Schroef console M8 25 Nm
Loctite®620™
Schroef einddemper M8 23 Nm
Schroef greep M8 22 Nm
Schroef motorhouder M8 22 Nm
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef rempedaal M8 16 Nm
Loctite®243™
Schroef remschijf achter M8 21 Nm
Loctite®243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm
Loctite®243™
Schroef steekas voor M8 20 Nm
Schroef steunplaat zadelbevesti- M8 18 Nm
ging
Schroef stuurklem M8 19 Nm
Loctite®243™
Schroef tank M8 16 Nm
Schroef voetsteundrager bijrijder M8 22 Nm
Loctite®243™
Schroef zadelbevestiging achter M8 18 Nm

112
TECHNISCHE GEGEVENS 22

Schroef zadelbevestiging voor M8 25 Nm


Schroef remzadel voor M8x1 29 Nm
Loctite®243™
Holle schroef remkabel M10 24 Nm
Moer achteruitkijkspiegel links M10 27 Nm
Resterende moeren chassis M10 50 Nm
Resterende schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motorhouder M10 49 Nm
Loctite®243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite®243™
Moer achteruitkijkspiegel rechts M10LHx1,25 27 Nm
Moer zijstandaardconsole M10x1,25 35 Nm
Schroef houder gecombineerd M10x1,25 21 Nm
instrument
Schroef schokdemper boven M10x1,25 50 Nm
Loctite®243™
Schroef stuuradapter M10x1,25 21 Nm
Schroef voetsteunhouder voor M10x1,25 47 Nm
Schroef voetsteunhouder voor / M10x1,25 50 Nm
motorhouder
Schroefverbinding schokdemper M10x1,25 50 Nm
onder Loctite®243™
Tapeind kettingwiel M10x1,25 50 Nm
Moer achterbrugbout M14x1,5 98 Nm
Moer steekas achter M14x1,5 98 Nm
Schroef balhoofd boven M16x1,5 47 Nm
Loctite®243™
Lambdasonde M18x1,5 19 Nm
Stelring achterbruglagering M22x1 Spelingvrij vastdraaien

Moer balhoofd M30x1 1e niveau


45 Nm
2e trap (losdraaien, tegen de klok
in)
2 omw
3e trap
5 Nm

113
23 GEBRUIKSSTOFFEN

Brandstof super loodvrij (ROZ 95)


Norm / classificatie
– DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
– Alleen Super ongelood gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm of gelijkwaardig is.
– Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.

Info
Geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol
(bijv. E15, E25, E85, E100) gebruiken.

Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
– Alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestadditief voor aluminiummotoren gebruiken. Minder-
waardige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
– Geen zuiver water gebruiken omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen
alleen door koelmiddel vervuld kunnen worden.
– Uitsluitend koelmiddel gebruiken dat voldoet aan de aangegeven voorwaarden (zie informatie op de verpak-
king) en de juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot −25 °C

De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gedistilleerd water gebruiken, als
het koelmiddel verdund moet worden.

Het gebruik van voorgemengd koelmiddel wordt aanbevolen.

Gegevens van de koelmiddelfabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (ver-
draagbaarheid) met andere koelmiddelen in acht nemen.

Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– COOLANT M3.0

Motorolie (SAE 15W/50)


Norm / classificatie
– JASO T903 MA2 ( pag. 117)
– SAE ( pag. 117) (SAE 15W/50)
Voorgeschreven waarde
– Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Gedeeltelijk synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Formula 4T

Motorolie (SAE 10W/40)


Norm / classificatie
– JASO T903 MA2 ( pag. 117)
– SAE ( pag. 117) (SAE 10W/40)
Voorgeschreven waarde
– Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.

114
GEBRUIKSSTOFFEN 23

Gedeeltelijk synthetische motorolie


Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Formula 4T

Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1


Norm / classificatie
– DOT
Voorgeschreven waarde
– Alleen remvloeistof gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de
juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
– REACT PERFORMANCE DOT 4
MOTOREX®
– Brake Fluid DOT 5.1

115
24 HULPSTOFFEN

Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Fuel Stabilizer

Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber


Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Moto Protect

Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Bike Grease 2000

Glansspray voor lak, kunststof en chroom


Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Moto Shine

Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Chain Clean

Kettingspray Street
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Chainlube Road Strong

Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Moto Clean

Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken


Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Quick Cleaner

Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
MOTOREX®
– Joker 440 Synthetic

116
NORMEN 25

JASO T903 MA2


Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA2.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermo-
gensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten.

SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op
basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de
kwaliteit.

117
26 LIJST MET VAKBEGRIPPEN

ABS Antiblokkeersysteem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen


bij het rechtuit rijden zonder inwerking van zijwaartse
krachten voorkomt
OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat ingestelde parameters van de
voertuigelektronica bewaakt

118
LIJST MET AFKORTINGEN 27

Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk

119
28 LIJST MET SYMBOLEN

28.1 Gele of oranje pictogrammen


Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen.
Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Controlelampje storing brandt geel – De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica
geconstateerd. Volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
Algemeen waarschuwingslampje brandt of knippert geel – Een aanwijzing/waarschuwing of
meerdere aanwijzingen/waarschuwingen voor de bedrijfsveiligheid werden herkend. Dit wordt
ook op het display weergegeven.
ABS-waarschuwingslampje brandt geel – Status- of foutmelding bij het ABS.

28.2 Groene en blauwe pictogrammen


Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme – Richtingaanwijzer is
ingeschakeld.

Controlelampje stationair brandt groen – Versnelling is in positie vrij geschakeld.

Controlelampje groot licht brandt blauw – Groot licht is ingeschakeld.

120
INDEX

Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
INDEX

1
D
12V-accu
Demperpakkingen achterwielnaaf
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78 Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86

A F
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 Fabrieksgarantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10

ABS‑modus G
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
ABS‑zekeringen Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80 Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6

ACC1 Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . 21-34


voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86 ABS‑weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
ACC2
Actual F.C. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Average Speed Trip1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Achterwiel Average Speed Trip2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Avg F.C. Trip 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 Avg F.C. Trip 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Afbeelding voertuig brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Fuel Range . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 functietoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Antiblokkeersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 ODO‑weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Antivries
schakelindicator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
B Time Trip 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 Time Trip 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Bandenspanning TRIP 1‑weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 TRIP 2‑weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Warnings‑weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
weergave van de koelmiddeltemperatuur . . . . 26
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19

Bestuurderszadel H
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 I
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Inbedrijfname
Buddyseat controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstel-
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 ling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 na stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Bugspoiler Inbedrijfstelling
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . . 35
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
K
C
Ketting
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55

121
INDEX

vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . 55 O
Ketting-aandrijfwiel Oliefilter
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Kettingspanning Oliezeef
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Kettingwiel Opsporen van fouten . . . . . . . . . . . . . . . . . 104-105
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
P
Kilometer of mijl
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Pech
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
wegslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Koelmiddelpeil
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87-88
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
vullen/ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Remschijven
Koplampinstelling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Remvloeistof
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . 65
Koppelingshendelspeling van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 63
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Remvloeistofpeil
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . 65
L van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . 62
Lamp koplamp Remvoeringborging
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . 67
Lichtbundelbreedte van de koplamp van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . 64
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86 Remvoeringen
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . 67
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . 64
M
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Milieu ............................... 8
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Motor
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Motorfiets
Rijden in de winter
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . . 51
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 100
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . 51
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99 S
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . . 51 Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . . 52 Schakeltoerental RPM1
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Motorolie Schakeltoerental RPM2
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96 Schokdemper
Motoroliepeil veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . 49
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96 Seinlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
N Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47-48

122
INDEX

Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Vorkpoten
Spatbord voor vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 Vulhoeveelheid
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46, 109
Speling gaskabel koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97, 108
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 W
Stalling ... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102 Wegslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Starten . ... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Startknop .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Z
Stoppen ... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Stuur
Zekering
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
van de afzonderlijke elektrische verbruikers
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Technisch toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . 111
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . 107
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Tijd
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Toestand van de banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
V
Veilig gebruik .......................... 7
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Voertuig beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Voertuigidentificatiennummer . . . . . . . . . . . . . . . 13
Voetsteun passagier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70

123
*3214957nl*
3214957nl

27.02.2024

KTM Sportmotorcycle GmbH


5230 Mattighofen/Oostenrijk Foto: Mitterbauer/KISKA/KTM
KTM.COM

You might also like