Professional Documents
Culture Documents
Biologie Hoofdstuk 11
Biologie Hoofdstuk 11
Groepen voedingsstoffen:
- Koolhydraten dienen als brandstof, ze leveren energie in de vorm van ATP. Ze
dienen als bouwstof. Het koolhydraat glycogeen is een reservestof. binas 67F
- Vetten worden opgeslagen onder je huid als reservestof. Dienen als brandstof,
bouwstof (voor membranen en hormonen) en warmte-isolatie. binas 67G
- Eiwitten dienen als bouwstof en brandstof. Kunnen niet worden opgeslagen. binas
67H
- Water is een bouwstof, oplosmiddel, transportmiddel en houdt lichaamswarmte vast.
- Mineralen zijn bouwstoffen voor verschillende processen in je lichaam.
Spoorelementen zijn mineralen waarvan je maar weinig nodig hebt.
- Vitaminen zijn regelstoffen en beschermende stoffen. binas 82A
Voedselallergie = een heftige reactie op een normale voedingsstof, er komt histamine vrij
waardoor slijmvliezen opzetten en bloedvaten verwijden. Er komen vaker allergieën voor
dan vroeger, door toegenomen hygiëne en de bewerking van de voedingsmiddelen.
Paragraaf 11.2
Tijdens de slikreflex duwt je tong het voedsel naar achteren de slokdarm in. Strotklepje sluit
de luchtpijp en huig de neusholte, voedsel blijft maar kort in de slokdarm. De reis door de
rest van het maag-darmkanaal duurt een dag.
- voedsel: slokdarm → maag
kneedt voedselbrokken (door spieren) en vermengt ze met maagsap (2,5 l per dag)
Maagsap bevat 3 klierproducten:
1. zoutzuur/maagzuur/HCL
- laag ph
- laat eiwitten opzwellen zodat enzymen beter contact kunnen maken
- activeren van eiwitsplitsende enzymen
- doden van veel bacteriën
2. Pepsinogeen, een inactief pro-enzym
- onder invloed van zoutzuur ontstaan hieruit een actieve peptase
(binas 82E, 82F, 82G), breekt eiwitten af tot polypeptiden
3. Slijm
- bedekt binnenkant
- beschermt cellen van de maagwand tegen het zoutzuur en
eiwitsplitsende peptase
De bovenkant van de maag wordt afgesloten door een kringspier, de onderkant door de
kringspier van de maagportier. Zo komt de zure voedselbrij niet terug naar de slokdarm en
niet zomaar naar de twaalfvingerige darm.
In de maag stopt de vertering van koolhydraten door amylase, want het is te zuur en de
peptase breekt het eiwit af.
Beetje voor beetje stroomt een deel zure maaginhoud naar de twaalfvingerige darm (eerste
deel dunne darm)
In de 12 vingerige darm mondt de lever/galblaas/alvleesklier uit (binas 82E,82F)
Aan het eind van de dunne darm blijft niet-verteerd voedsel over, stroomt door naar de dikke
darm (via de blinde darm). (verteringsproducten en 85% water zijn wel opgenomen)
Wandcellen in de dikke darm nemen veel water op, in de endeldarm sla je ontlasting op.
Enzymen = eiwitten die een bepaalde reactie versnellen zonder zelf te veranderen
- naam: stof die het enzym omzet met uitgang -ase
De reactie:
1. Het om te zetten macromolecuul (=het substraatmolecuul) bindt aan de actieve
plaats van het enzymmolecuul. Dat heet enzymsubstraatcomplex.
2. Op de actieve plaats vindt de reactie plaats door het verbreken van atoombindingen
in het substraat
3. Een watermolecuul splitst in H+ en OH-
4. Die binden beide aan aan de beide delen van het gesplitste substraat
5. Ze komen als reactieproducten los van het enzym
de optimumkromme is een grafische weergave van het aantal omzettingen per tijdseenheid
Paragraaf 11.4
Eet je vet, stroomt gal uit de galblaas naar de twaalfvingerige darm en valt vet uiteen in
kleine vetdruppels: micellen. Er ontstaat een emulsie (mengsel van vet en water) Door de
micellen heb je een groter vetoppervlak en kan de lipase vet relatief sneller omzetten.
Er worden te weinig galzouten geproduceerd, dus ruim 90% gaat via de darmwand en de
poortader terug naar de lever. De zouten kunnen zo 6 tot 10 keer per dag actief zijn voordat
je ze uitpoept.
Gal bevat ook de galkleurstof: bilirubine. Die ontstaat bij afbraak van hemoglobine in de
lever en de milt. De bilirubine wordt in de dikke darm afgebroken.
Vet verteert minder snel omdat er vetzuur ontstaat en de pH van de darminhoud daalt.
Tussen de cellen zijn sinusoïden, dat zijn ruimtes waarin bloed uit de leverslagader en
poortader samenkomt
Het bloedplasma in de haarvaten is in direct contact met de levercellen, zodat ze stoffen uit
het bloed kunnen opnemen en omzetten. De rode bloedcellen blijven in de haarvaten.
Het bloed gaat van een leverlobje via een centraal adertje via de leverader naar de onderste
holle ader.
Galkanalen tussen de cellen voeren de gal uit de leverlobjes via galgangen naar de galbuis.
(die levert gal aan de galblaas)
Samen met de afvoerbuis van de alvleesklier mondt de galblaas uit in de twaalfvingerige darm
Paragraaf 11.5
Voedingsstoffen worden vooral in het grote geplooide oppervlak van de dunne darm opgenomen. De
darmvlokken, de darmepitheelcellen (buitenste laag cellen van de darmwand die ongewenste cellen
tegenhouden) en de microvilli dragen bij aan grote opnamecapaciteit. De opname van
voedingsstoffen heet resorptie en vindt plaats door transporteiwitten.
De darmepitheelcellen zijn strak met elkaar verbonden door een bepaald type cell junctions: tight
junctions. Er vormt een ondoordringbare laag tussen darmlumen (de plooien) en het inwendige milieu.
Aan de bloedvatzijde heeft een darmepitheelcel Na+ en K+ -pompen, die pompen Na+ actief uit de
cel en K+ in de cel. Het is een vorm van cotransport (2 cellen tegelijk door een membraan), de stoffen
bewegen in tegengestelde richting = antiport. Het kost ATP.
Na+ ionen binden aan de kant van de darmlumen aan een transporteiwit in de celmembraan, die ook
glucose, een aminozuur of een nucleotide bindt waardoor het transporteiwit van vorm verandert.
Aan de binnenkant van het celmembraan komen de Na+ en de glucose weer vrij in het grondplasma
en het transporteiwit neemt zijn oude vorm weer aan. Dit is ook een vorm van cotransport, maar de
stoffen bewegen dezelfde kant op: symport. Het is secundair actief transport, want alleen de
voorbereiding kost energie.
Aan de bloedatzijde van de darmepitheelcel gaat glucose via een uniport nogmaals door de
celmembraan. (gefaciliteerd passief transport)
Epitheelcellen nemen door osmose uit het darmlumen veel water op, dat gaat via weefselvloeistof
naar het bloed. Opgenomen voedingsstoffen komen via de poortader in de lever, de lever houdt de
concentraties zo constant mogelijk.
Je lever en spieren bewaren een voorraad glucose in de vorm van de polysacharide glycogeen binas
67F
De lever bouwt eiwitten uit aangevoerde aminozuren en geeft die door aan het bloed als bouwstof
voor organen of breekt ze af voor ATP-productie.
De lever kan aminozuren ombouwen, maar niet opslaan.
Vetzuren met 12 of minder C-atomen zijn redelijk oplosbaar in het water van het
grondplasma van een darmepitheelcel. Ze gaan via weefselvloeistof naar het bloed en
komen via de poortader in de lever.
Vetzuren met lange koolstofketens en andere vetoplosbare stoffen gaan via een omweg
naar de lever.
1. de darmepitheelcel koppelt ze in het grondplasma aan een glycerolmolecuul tot een
nieuw vetmolecuul
2. er vormt een vetdruppeltje door een aantal vetmoleculen
3. de cel voorziet het in zijn golgi systeem van een enkelvoudige buitenste laag van
fosfolipiden en eiwitmoleculen
4. Die hydrofiele laag levert een chylomicron op (= een van de grotere lipoproteïnen)
Lipoproteïnen zijn deeltjes die fosfolipiden en eiwitten bevatten en zijn oplosbaar in
water.
5. De darmepitheelcellen scheiden hun chylomicronen via exocytose uit naar de
weefselvloeistof, waar ze in lymfevaten van de
darmvlokken komen.
6. Via het lymfevatenstelsel (binas 84N) gaan de
chylomicronen naar de ondersleutelbeenaders
(h10)
7. Ze geven aan verschillende organen vetzuren
af