Professional Documents
Culture Documents
H4 Ferromaterialen en Legeringen
H4 Ferromaterialen en Legeringen
en legeringen
4. 1 Inleiding
Staal en gietijzer bevatten behalve ferriet of ijzer altijd een zekere hoeveel-
heid koolstof. Koolstof kan op twee manieren in ijzer voorkomen:
• in vrije toestand, onder vorm van grafiet;
• in gebonden toestand als Fe3C (ijzercarbide of cementiet).
Koolstofstaal bestaat uit Fe + Fe3C (max 1,7 % C). Wit gietijzer bevat
minimum 1,7% C gebonden als Fe3C. Grijs gietijzer bevat Fe + Fe3C + C
(C is gedeeltelijk gebonden en gedeeltelijk vrij.
4 .. 3 Het ijzer-koolstofdiagram
4.3.1 Invloed van koolstof op de smelttemperatuur
Bij de studie van ferriet (2.5.1) heb je geleerd dat zuiver ijzer smelt bij een
temperatuur van 1 528°C. Indien je koolstof toevoegt, daalt de smelttempe-
ratuur tot 1 145 oe voor een koolstofgehalte van 4,3 %. Naarmate je meer
koolstof toevoegt, stijgt de smelttemperatuur tot ongeveer 1 600 oe voor een
koolstofgehalte van 6,67 %. De lijn A-C-D is de aaneenschakeling van al de
smeltpunten voor de overeenkomende koolstofgehalten. Deze lijn is de
smeltlijn of liquiduslijn. Alles wat zich boven deze lijn bevindt, is vloeibaar.
Ferromaterialen en legeringen
4.3.3 Invloed van koolstof op de oplossingsmogelijkheid
Vroeger heb je geleerd dat a-ijzer (ferriet) boven 906 oe overgaat in y-ijzer
(austeniet) en dat dit y-ijzer koolstof kan oplossen. Wanneer je koolstof toe-
voegt aan ferriet, daalt die omvormingstemperatuur tot 721 oe voor een kool-
stofgehalte van 0,9 %. Naarmate je nog meer koolstof toevoegt, stijgt de
omvorrningstemperatuur tot maximum 1 145 oe voor een koolstofgehalte van
1,7 %.
De diagramlijn G-S-E geeft dus voor elk koolstofgehalte de omvormings-
temperatuur weer. Boven deze lijn krijgen we de volledige oplossing van
koolstof in ferriet (austenietgebied). Volledigheidshalve moeten we hier ver-
melden dat in fig. 4.1 maar een gedeelte van het ijzer-koolstofdiagram is
weergegeven.
D
vloeistof
smeltlijn of
liquiduslijn
1145
au steniet
au steniet ledeburiet
+ m: + 1D
ledeburiet
+
Ei
Q):
cementiet ~
Q)
E
cementiet "0: Q)
..92! 0
721 K
• Van a tot b: afkoeling van de smelt, de vloeibare oplossing van ferriet (Fe)
en cementiet (Fe3e);
• Van b tot c: stolling. De eerste vaste deeltjes ontstaan in b en de grootte
ervan en het aantal neemt toe bij verdere afkoeling tot in c. We bekomen
dus een mengsel van smelt en vaste oplossing van ferriet en cementiet;
• Onder c: alles is gestold en bestaat uit austeniet;
• Van c tot d: afkoeling van het austeniet. In d wordt ferriet afgescheiden uit
het austeniet (trek een horizontale lijn door punt d naar de verticale tem-
peratuuras);
• Van d tot e: het staal zal bestaan uit een mengsel van twee structuren, nl.
ferriet en austeniet. Het ferriet vormt zich aan de korrelgrenzen (randferriet)
en we krijgen een diffusie van de koolstof naar de kern toe zodat het kool-
stofgehalte in het austeniet toeneemt (volg de lijn G-S in het diagram).
Fermmaterialen en legeringen
• Onder 721 oe kan het austeniet niet meer bestaan omdat we de omzetting
krijgen van y-ijzer naar a-ijzer. Het austeniet valt uit elkaar in ferriet (Fe)
en cementiet (Fe 3C). Hierdoor ontstaat het mengsel ferriet + cementiet in
gepaste verhouding, dat we perliet noemen. (punt P geeft je ferriet en punt
K geeft je cementiet aan). We hebben hier echter te maken met een staal-
soort die minder dan 0,9 %C bevat. Hier wordt dus te weinig cementiet
gevormd opdat alles perliet zou zijn De eindstructuur bestaat bijgevolg uit
ferriet +perliet.
• Van a tot b: afkoeling van de smelt, die een vloeibare oplossing is van fer-
riet en cementiet;
• Van b tot c: stolling;
• Onder c: alles is gestold en bestaat uit austeniet;
• Van c tot d: afkoeling van het austeniet;
• In d: omvorming van y-ijzer naar a-ijzer. Bij constante temperatuur valt het
austeniet uit elkaar in ferriet en cementiet. Aangezien er 0,9 %C aanwezig
is, wordt er juist genoeg cementiet gevormd opdat alles perliet zou zijn.
Deze structuur blijft ongewijzigd tot bij kamertemperatuur. Het vormen
van perliet uit een vaste toestand noemen we een eutectoïdestructuur.
Fermmaterialen en legeringen
2
Ferromaterialen en legeringen
g Besluit
D
vloeistof
smeltlijn of
liquiduslijn
1145
austeniet
ledeburiet
+ a;
cementiet ~
4.3.5 Gietijzer
Gietijzer is een ijzer-koolstofverbinding waarbij tijdens de langzame afkoe-
ling de meer dan 1,7 % aanwezige koolstof wordt afgescheiden onder de
vorm van ijzercarbide of cementiet en grafiet, ofwel onder vorm van één van
beiden. Het hoge koolstofgehalte (meer dan 1,7 %) veroorzaakt de lede-
burietstructuur. De vormgeving gebeurt door het gieten, vandaar de naam
gietijzer. Al naargelang het voorkomen van de koolstof spreken we van:
• grijs gietijzer (vrije koolstof of grafiet);
• wit gietijzer (gebonden koolstof).
Ferromaterialen en legeringen
Austeniet: vaste oplossing van koolstof in y-ijzer. Het komt voor bij lang-
zame temperatuursdaling van ongelegeerd staal boven 721 oe. Austeniet
is niet al te hard, is redelijk taai en heeft een kubisch vlakken gecenterde
structuur. Hier kan je wel koolstof oplossen (interstitiële mengkristallen-
hoofdstuk 2.3.2).
Perliet: perliet is de eindstructuur die ontstaat ten gevolge van de fijne men-
ging van ferriet en cementiet in gepaste verhouding. Eutectoïdestaal (0,9 %C)
heeft een volledige perlietstructuur. Perliet is enerzijds zacht en is toch door de
harde cementietlamellen moeilijk te verspanen. Het heeft volgende waarden:
Vickershardheid: Hv = ± 220 N/mm2
Treksterkte: Rm = ± 750 N/mm 2
Rek: E = ± 10%
Cementiet: cementiet bestaat voor 93,3 % uit ferriet en voor 6,67 % uit kool-
stof. Een andere naam voor cementiet is ijzercarbide (Fe 3C). Cementiet is
zeer hard en bros.
Ferromaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Hoe kan koolstof voorkomen in ijzer en onder welke vorm?
6 Wat is hypo-eutectoïdestaal?
Wat is hyper-eutectoïdestaal?
L
0 0,9 1,7 4,3 6,67 %C
Fig. 4.6
-zone G-S-P?
-lijnA-E
-lijn P-M
8 Wat is gietijzer?
12 Wat is austeniet?
13 Wat is perliet?
14 Wat is martensiet?
4.4.1 De gloeibehandelingen
Doel
• grofkorrelige structuren die voorkomen in gietstalen stukken, gewalste,
gelaste, gesmede en gecementeerde materialen, omvormen tot fijnkorrelige
structuren;
• inwendige spanningen ontstaan door koudvervormen, dieptrekken, verspa-
nende bewerkingen, ongelijke opwarming of afkoeling opheffen.
Principe
De werkstukken worden snel tot in de kern verhit tot ± 50°C boven de G-S-
lijn, gevolgd door afkoeling in rustige lucht.
2 min
tijd
Toepassingsgebied
Normaalgloeien is alleen zinvol voor hypo-eutectoïde- en eutectoïdestaal,
aangezien bij hyper-eutectoïdestaal het netwerk van randcementiet weer ont-
staat.
Ferromaterialen en legeringen
,b Zachtgloeien
Doel
• de hardheid van het staal verminderen en de taaiheid verhogen;
• een betere bewerkbaarbeid bekomen;
• de kerfslagwaarde en de rek verhogen zodat de weerstand tegen plots wis-
selende belasting toeneemt;
• een homogene structuur bekomen (kan interessant zijn voor werkstukken
die achteraf worden gehard).
Principe
Gewone methode (fig. 4.8)
Het staal wordt verhit tot een temperatuur van 680- 721 oe, daarna afgekoeld
tot ongeveer 500 oe met 10 oe/uur en dan gekoeld in rustige lucht.
De in de vorm van een netwerk aanwezige zeer harde cementietlamellen wor-
den hierbij omgevormd tot bolletjes (nodullen) cementiet. Hierdoor wordt het
materiaal heel wat beter verspaanbaar.
Omdat de cementietlamellen moeilijk bewerkbaar zijn, komt hyper-eutec-
toïdestaal meestal al zachtgegloeid in de handel terecht.
10 à 20 h
Toepassingsgebied
De gewone methode wordt toegepast bij hyper-eutectoïdestaal, het schom-
melgloeien wordt vooral toegepast bij staalsoorten met minder dan 0,9 %C.
De reden hiervan ligt in het feit dat naarmate er minder cementietlagen in het
staal voorkomen deze des te moeilijker om te zetten zijn tot nodulaire vorm.
Ferromaterialen en legeringen
ç_ Spanningsvrij gloeien (fig. 4.10)
Doel
Inwendige spanningen in onderdelen die gegoten, gesmeed of gelast zijn
reduceren door plastische vervorming.
Principe
Bij het verhitten van het werkstuk tot 580° - 650 oe zal de rekgrens van het
materiaal aanzienlijk dalen. Hierdoor kunnen spanningen hoger dan deze rek-
grens wegvloeien, ten koste van vervorming van het werkstuk. We mogen er
vanuit gaan dat 80 à 90 % van de spanningen verdwenen zijn nadat het werk-
stuk tot kamertemperatuur is afgekoeld.
1à3h
Toepassingsgebied
• vooral bij werkstukken die achteraf gehard worden;
• bij onderdelen waarvan hoge eisen worden gesteld (b.v. onderdelen van
hefwerktuigen).
De hardheid van staal neemt toe wanneer men het materiaal, verhit tot in het
austenietgebied en snel afkoelt. Door de snelle afkoeling blijft de koolstof in
de oplossing en wordt het austeniet omgezet in het harde martensiet.
Ferromaterialen en legeringen
Koolstofgehalte meer dan 0,9%
Hyper-eutectoïdestaal bestaat uit perliet en cementiet. Dit laatste is al van
nature uit hard. Verhitten boven 721 oe zal dus voldoende zijn om het aan-
wezige perliet om te vormen tot austeniet. Bij snelle afkoeling zal het auste-
niet vanaf 200 oe worden omgezet in martensiet, zodat de eindstructuur
bestaat uit martensiet en cementiet.
Om kristalgroei te vermijden, wat een nadelige invloed heeft op de mecha-
nische eigenschappen moet je er op letten om altijd 50 oe boven de G-S-M-
lijn te verhitten.
0 0,3 0,9 1,7 %C
Het belang van de juiste afkoelsnelheid blijkt uit het T-T-T-diagram. Elke
staalsoort vertoont een specifiek T-T-T-diagram met kenmerkende S-kromme.
Op dit diagram valt af te lezen bij welke temperatuur de martensietvorming
begint en wanneer deze eindigt.
t 800
T oe A grof
700 200
600 -~
1 normaal gloeien "lii
Q_
500 300
fijn
400
grof
t
D
400 ëii
.r:
Q5 1:J
300 ·c:
"(i;
"'~
.r:
_Q Ql
500 -"'
Ms (J
·;;
200 fiJn
600
100
Mf 700
800
0 '-----1-----l---,---+---,,------,,,----+-.--------l.---+.-'---
10-1 10 1 .!; 10 2 103 " 104 g>105 -ijj 106 in sec.
E :::> D Ql
:;:
~---
Fig. 4.12 T-H-diagram
Fermmaterialen en legeringen
g Hardingsmethoden
Gewoon harden (lijn 2)
Hierbij wordt het werkstuk na het verhitten in één keer afgekoeld tot 50-
800C. Op het diagram zie je dat het door verhitting gevormde austeniet om-
gezet wordt tot martensiet bij een temperatuur van 225 - 50 oe.
4.4.3 Ontlaten
Doel
• brosheid van de martensietstructuur verminderen;
• inwendige spanningen ontstaan bij het harden reduceren.
Principe
Het geharde werkstuk wordt opnieuw opgewarmd tot een temperatuur van
200 à 300 oe en daarna langzaam afgekoeld in rustige lucht.
Opmerking
Omdat hardingsscheurtjes soms een tijd na het afkoelen ontstaan, is het aan
te raden om zo vlug mogelijk na het harden de werkstukken te ontlaten.
Principe
Na het harden worden de werkstukken opnieuw opgewarmd tot een tempe-
ratuur van 500 à 600 oe. Deze temperatuur wordt een tijdje aangehouden
(raadpleeg de catalogi van de staalfabrikant voor de exacte duur) waarna een
langzame afkoeling volgt.
Ferromaterialen en legeringen
4.4.5 Oppervlakteharden
Bij het oppervlakteharden worden in tegenstelling met de andere hardings-
processen alleen de eigenschappen van het materiaaloppervlak beïnvloed.
Deze methode wordt dus toegepast wanneer we een ongeharde, taaie kern en
een harde slijtvaste oppervlaktelaag willen bekomen. De oppervlaktehardings-
methoden kunnen we onderverdelen in:
• thermische
- vlamharden
- inductieharden
• thermo-chemische
- cementeren
- nitreren
- carbo-nitreren
!! Thermisch oppervlakteharden
zuurstof-
acetyleen-
brander
Ferromaterialen en legeringen
·~lll!illlllllll,-- middel-hoog
frequentie
wisselstroom
- - - koelmiddel
verhard
oppervlak
.b Thermochemisch oppervlakteharden
Principe
Indien we cementeerstaal (koolstofgehalte kleiner dan 0,2 %) opwarmen tot
in het austenietgebied dan kan er door diffusie, koolstof in het materiaal
oplossen.
Het werkstuk wordt, omgeven door een koolstofhoudende stof (b.v. houts-
kool) in een hittevaste, stalen kist geplaatst, luchtdicht afgesloten en ge-
durende een zekere tijd op een temperatuur van 850 à 950 oe gehouden. De
procesduur varieert van 1 - 30 h en is samen met het soort cementeermiddel
bepalend voor de laagdikte.
kist
Fermmaterialen en legeringen
Na de diffusiefase wordt de temperatuur teruggebracht tot de hardingstempe-
ratuur waarna een snelle afkoeling plaatsvindt, zodat in de tot 0,8 %C ver-
rijkte buitenlaag, martensiet gevormd wordt. Bij langdurig verblijf op hoge
temperatuur kan echter een grove korrelstructuur ontstaan (zie normaal-
gloeien).
Dit kan verholpen worden door na het cementeren en afkoelen, het staal eerst
normaal te gloeien en het nadien te harden. Vlakken die niet mogen worden
gehard, moet men tijdens het cementeren afdekken met een isolerende pasta
of met een elektrolytisch aangebrachte koperlaag.
Een andere methode bestaat erin om aan deze vlakken een zekere toeslag te
geven, groter dan de cementeerdiepte. Vooraleer het werkstuk gehard wordt,
neemt men deze overmaat dan verspanend weg.
Nitreren
Doel
Evenals bij het cementeren is dit proces ook gericht op het verkrijgen van een
harde, slijtvaste oppervlaktelaag en een zachte taaie kern.
Principe
We maken hier gebruik van "stikstofdiffusie". Het nitreerstaal wordt in een
gasdichte oven geplaatst waarin onder druk ammoniakgas wordt toegevoerd.
Bij een temperatuur van 500 à 550 oe ontleedt een gedeelte van het gas in
stikstof en waterstof. Stikstof kan door diffusie in het staaloppervlak binnen-
dringen en vormt met het ferriet en de in het nitreerstaal aanwezige elemen-
ten, Al, Cr, Mo en V zeer harde nitriden.
De laagdikte is afhankelijk van de materiaalsoort en de procesduur en
varieert van 0,1 à 0,6 mm bij procestijden van 10 à 120 h. De bereikbare
oppervlaktehardheid wordt eveneens door de materiaalsoort bepaald en ligt
tussen 1 000 en 1 300 HV.
Vlakken welke niet mogen gehard worden moeten op dezelfde wijze behan-
deld worden als bij het cementeren.
Ferromaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Geef het doel van:
- normaalgloeien;
- zacht gloeien;
- spanningsvrij gloeien.
3 Waarom is het niet aan te raden om staalsoorten die meer dan 0,9 % C
bevatten te normaliseren?
17 Welke voordelen biedt het getrapt harden t.o.v. het gewoon harden?
Legeringselementen
metalen niet-metalen
silicium
fosfor
zwavel
~Metalen
Mangaan
• verlaagt de kritische afkoelsnelheid en zorgt zo dat de hardingsdiepte toe-
neemt;
• verhoogt de treksterkte met ongeveer 100 N/mm2 voor 1 % Mn;
• verhoogt de rek bij austenitisch staal;
• vermindert de hardheid bij austenitisch staal;
• verhoogt de hardheid bij perlitisch staal;
• maakt de aanwezigheid van zwavel in staal onschadelijk.
Nikkel
• de invloed van nikkel is ongeveer vergelijkbaar met deze van mangaan
maar er is een groter gehalte aan nikkel nodig om dezelfde eigenschappen
te bereiken;
• bezorgt het staal een fijne structuur;
• verhoogt de treksterkte, de taaiheid en de hardheid bij perlitisch staal;
• verlaagt de hardheid bij austenitisch staal;
• boven 5 % Ni neemt de rek af;
• verhoogt de weerstand tegen corrosie en is zelfs volledig corrosievast
indien het percentage 25 % bedraagt;
• Ni maakt het staal hittebestendiger;
• bij een gehalte van 36 % is het ongevoelig voor lengteuitzetting (ideaal
voor meetapparatuur).
Wolfraam
• vormt wolfraamcarbiden zodat de hardheid, de treksterkte en de slijtvast-
heid toenemen;
• het verlaagt de kritische afkoelsnelheid, wat een betere doorharding tot
gevolg heeft;
• de kerfslagwaarde blijft nagenoeg ongewijzigd;
• verhoogt de ontlaattemperatuur zodat snijgereedschappen een langere
standtijd krijgen.
Ferromaterialen en legeringen
Vanadium
• vormt carbiden waardoor de hardheid en de slijtvastheid toenemen;
• bezorgt het staal evenals nikkel een fijnere structuur;
• verhoogt de treksterkte en de kerfslagwaarde;
• zorgt voor een betere doorharding.
Titaan
• vormt carbiden, verhoogt de hardheid en de hardbaarheid;
• de weerstand tegen vermoeiingsbreuk neemt toe;
• bevordert de lasbaarheid.
Chroom
• is een uitstekende carbidevormer;
• verhoogt de hardheid, de slijtvastheid en de treksterkte;
• verlaagt de kerfslagwaarde;
• verlaagt de kritische afkoelsnelheid zodat de hardingsdiepte toeneemt;
• bezorgt het staal een fijnere structuur;
• maakt het staal beter bestand tegen warmte;
• vanaf 12 %Cr is het staal corrosiebestendig.
~ Niet-metalen
Silicium
• verhoogt de treksterkte met 100 N/mm2 voor 1 % Si;
• de kerfslagwaarde en de rek nemen een weinig af;
• de lasbaarbeid vermindert;
• verlaagt de kritische afkoelsnelheid zodat de hardingsdiepte toeneemt;
• de hardbaarbeid en de corrosievastheid nemen toe bij stijgend Si-gehalte.
Fosfor en zwavel
• deze elementen zijn in feite verontreinigingen in het staal en mogen slechts
in geringe mate (max. 0,3 %) voorkomen;
• fosfor en zwavel hebben een nadelige invloed op de lasbaarheid, maar een
gunstige invloed op de verspaanbaarheid;
• verlagen de kerfslagwaarde.
Fermmaterialen en legeringen
'all
c
32
(i;
:;;
~
( Q)
-t
( (
*c
11
Q)
:=.
a.
(i;
Q)
E
( (
"0
c
Q)
""
Q)
..Q
c
0
'0
""
Q)
:p
"'
~~
(
""1il"'
·c:
11
""
::'I
~
'ob
c
0
11
~UJlaOUSUI
Fermmaterialen en legeringen
4.5.3 Gebruik van de gereedschapsstaalselecter
Onder gereedschapsstaal verstaan we in de eerste plaats staalsoorten bestemd
voor de vervaardiging van gereedschappen. Tot deze groep behoren evenwel
ook die staalsoorten die bestemd zijn voor andere doeleinden, maar waaraan
dezelfde eisen worden gesteld als aan gereedschapsstaal. Om de ontwerper
en constructeur behulpzaam te zijn bij de materiaalkeuze, hebben staalfabri-
kanten een zogenaamde "gereedschapsstaalselector" ontwikkeld (tabel4.2).
Ferromaterialen en legeringen
Q;l voor het gebruik bij normale temperaturen voor het gebruik bij hoge temperaturen
o-
~ I I
-!>. luchthardend oliehardend waterhardend lucht-( olie)-hardend
~
i'a 8 lucht-slijtvast 5 olie-slijtvast 2 water-slijtvast 11 warm-slijtvast
3
~
äï stempels draaimachine-
CD"
::::>
ctl
gereedschap
::::>
spiraalboren
~s· draadtappen
'r::::>e ruimers
frezen
-o
"ä)
.c
ëö
.l9 minder hardingsmoeilijkheden, grotere hardingsdiepte
~
meer maat- en vormvast
7 lucht-hard
~ 4 olie-hard 1 water-hard 10 warm-hard
n-o
-o
"ä)
.c
tl
~--------- minder hardingsmoeilijkheden - - - - - - - - - -
~
=="
Ui
~
9 lucht-taai 6 olie·taai 3 water-taai ~ 12 warm-taai
n-o
f!. Belangrijke eigenschappen van gereedschapsstaal
Vormvastheid tijdens het harden: tijdens het harden verandert een werkstuk
van vorm. Ook al is die verandering minimaal, nabewerking blijft noodzake-
lijk. Indien de vormgeving van het gereedschap geen nabewerking toelaat,
moet je vormverandering voorkomen. Dit is mogelijk door een staalsoort te
kiezen met legeringselementen die maatveranderingen tegengaan.
B.v. staalsoort 7-8-9
Warmvastheid: dit betekent dat een staalsoort bij gebruik op hoge tempera-
tuur haar eigenschappen behoudt. Om die reden zijn staalsoorten op de markt
gebracht die een hoge ontlaattemperatuur hebben.
B.v. staalsoort 10-12
Ferromaterialen en legeringen 82
~ Samengevat gelden de volgende regels, uitgaande van C 100
slijtvastheid
I
ongelegeerd staal
maatvast~ ~ warmvast
c 100
taaiheid
Fig. 4.16
2 Wat gebeurt er met staal als een legeringselement er voor zorgt dat de
kritische afkoelsnelheid daalt?
16 Stel het eisenpakket samen waaraan een beitel van een pneumati-
sche sloophamer moet voldoen voor het hakken van beton.
Voordelen
• Het aantal soorten en afmetingen van halffabrikaten en standaardproduc-
ten vermindert. Hierdoor verlaagt de productiekost, wat een belangrijk
economisch voordeel is.
• Leveranciers en afnemers weten waarover ze praten als ze uitgaan van de
internationaal vastgestelde omschrijving van het product.
• Omdat het om standaardproducten gaat, kunnen fabrikanten voorraden
aanleggen, zodat korte leveringstermijnen mogelijk zijn.
• Ook verbruikers kunnen gemaldcelijker voorraden opslaan, omdat ze de
standaardmaterialen in verschillende producten kunnen verwerken.
Er wordt zelfs gewerkt aan de opstelling van normen die voor de hele wereld
gelden, dit noemen we de ISO-normen (ISO-International Organisation for
Standardisation). In dit hoofdstuk zullen wij ons voornamelijk houden aan de
Euronormen.
Opbouw
Ferromaterialen en legeringen
a Groep I Staalsoorten aangeduid op basis van hun gebruik en
hun mechanische en fysische samenstelling
Deze letters worden gevolgd door een getal dat de minimale vloeigrens aan-
geeft in N/mm2 .
• Y = Voorspanstaal
• R = Staal voor rails
Deze letters worden gevolgd door een getal dat de minimale treksterkte aan-
geeft in N/mm2 •
• H = Koudgewalste platte producten (plaat) met een hoge bestandheid
tegen dieptrekken.
De letter C wordt gevolgd door een getal dat 100 x het koolstofpercentage
weergeeft.
Ferromaterialen en legeringen
Dit alles wordt aangevuld met de getallen die de percentages van ieder ele-
ment aangeven, vermenigvuldigd met de factoren zoals aangeduid in tabel 4.4
en afgerond naar het dichtst bijzijnde gehele getal. Deze getallen worden
door een verbindingsstreepje gescheiden.
De letter X wordt gevolgd door een getal dat 100 x het koolstofpercentage
weergeeft.
Dit alles wordt aangevuld met de getallen die de percentages van ieder ele-
ment aangeven en afgerond naar het dichtst bijzijnde gehele getal. Deze
getallen worden door een verbindingsstreepje gescheiden.
10
100
1000
Ferromaterialen en legeringen
De percentages worden afgerond naar het dichtst bijzijnde gehele getal en
worden gescheiden door een verbindingsstreepje.
Opmerking:
Indien de staalsoort wordt gespecifieerd als gietstaal moeten de aanduidingen
zoals aangegeven in groep I en I/ voorafgegaan worden door de letter G.
Groep 1.1
treksterkte
in N/mm 2
C, Dof X
Minimale vlóei-
grens il1 N/mm2 (in vermenig-
of vuldigd met 4,
H +minimale 10, 100 of 1000
treksterkte naargelang van
in HRC het element
Het geheel wordt voorafgegaan door de letter G indien het gaat over gietstaal
Ferromaterialen en legeringen
4.6.4 Warmgewalste producten van ongelegeerd
constructiestaal volgens Euronorm EN 10025
De basisaanduiding in deze norm bestaat uit de letter S, gevolgd door de
gespecificeerde minimale vloeigrens (in Mpa of N/mm2) en die wordt altijd
gevolgd door een eis betreffende de minimale kerfslagwaarde. Dit is de weer-
stand tegen stootbelasting bij een bepaalde temperatuur.
Bepaalde staalsoorten kunnen een taai breukvlak vertonen bij kamertempera-
tuur, maar worden bros bij een lagere temperatuur.
De kwaliteitsaanduiding bestaat uit 2 letters of een combinatie van een letter
en een cijfer. De eerste letter geeft de minimale kerfslagenergie in Joule aan.
J staat voor 27 J, K staat voor 40 J.
De tweede aanduiding (een letter of een cijfer) geeft de beproevingstempera-
tuur weer
R staat voor 'room' = kamertemperatuur.
0 staat voor oac.
2 staat voor -20°C.
Je maakt gebruik van een combinatie van een letter met een cijfer volgens
onderstaand schema:
20
0
-20
o de letter C
Uitzonderlijke vervormbaarheid, deze kwaliteiten zijn geschikt voor koud-
trekken.
o de letter N
Als het product normaal gegloeid of normaliserend gewalst geleverd moet
worden (niet van toepassing voor platte producten in de kwaliteit J2G3 en
K2G3).
Ferromaterialen en legeringen
Voorbeeld:
Plaat EN l0025-S355J2G3
(S) een constructiestaal
(355) minimale vloeigrens van 355 N/mm2
(J2) gegarandeerde kerfslagwaarde van 27J (J) bij -20 oe (2)
(G3) in normaal gegloeide toestand
Deze Europese norm specificeert zeven staalsoorten S 185, S235, S275, S355,
E295, E335 en E360, die in hun mechanische eigenschappen verschillen.
.b Lasbaarheld
De staalsoorten gespecificeerd in deze Europese norm zijn niet onbeperkt
geschikt voor de verschillende lasprocessen, daar het gedrag van staal tijdens
en na het Jassen niet alleen van het materiaal afhangt, maar ook van de afme-
tingen en vorm, evenals van de vervaardigingseisen en gebruiksomstandig-
heden van de constructieonderdelen.
Ferromaterialen en legeringen
i'
0
3
~
iiï
iiï
::::l
<D
::::l
Minimumvloeigrens R,H in N/mm 2 111 Treksterkte Rm in Njmm2 111 Minimumrek in% t1l
Nominale dikte in mm Nominale.dikte in mm
f
::;· L,=BOmm L,: 5,85 Vlfo
~ Nominale dikte in mm Nominale dikte in mm
::::l
FN BS I 14 15 16 17 18 22 21 20 18 17
FN QS
FF QS 275 265 255 245 235 225 215 205 430-580 410·560 400-540 380-540
FF QS t 12 13 14 15 16 20 19 18 18 17
FN BS i 14 15 16 17 18 22 21 20 18 17
FN QS
FF QS
FF QS 355 345 335 325 315 295 285 275 510-680 490-630 47().630 45().630
FF QS
FF QS t 12 13 14 15 16 20 19 18 18 17
FN BS 295 285 275 265 255 245 235 225 490-660 47().610 450-610 440-610 I 12 13 14 15 16 20 19 18 16 15
10 11 12 13 14 18 17 16 15 14
FN BS 335 325 315 305 295 275 265 255 59().770 570-710 550-710 540-710 I 8 9 10 11 12 16 15 14 12 11
8 9 10 14 13 12 11 10
FN BS 360 355 345 335 325 305 295 285 690-900 670-830 650-830 640·830 I 4 5 6 7 8 11 10 9 8
t 3 4 5 6 7 10 9 8 7 6
(1) De waarden in de tabel geiden voor proefstaven in langsrichting (!) voor de trekproef. Voor plaat, band en universaaistaal met breedten gelijk aan of groter dan 600 mm worden proefstaven in dwarsrichting (t) toegepast.
(2) BS = staal voor algemeen gebruik; QS = kwaliteitsstaaL
(3) Alleen beschikbaar in nominale dikten kleiner dan of gelijk aan 25 mm.
(4) Deze staalsoorten worden meestal niet toegepast voor U-profielen, hoekprofielen en andere profielen.
Tabel 4.5: mechanische eigenschappen voor platte en lange producten volgens EN-10025
~
0
3
*"'
~·
ro-
"'ro-
:::l
'r::!.e
:::l
(JO.
Aanduiding Overeenkomstige vroegere aanduidingen •in
"'
:::l
-- Fe
Fe
360
360
B
BFU
St 37-2
USt 37-2
E 24-2
AE 235 B-FU
Fe 360 B AE 235-B 1311-00 Fe 360-B
USt 360 B
NS
NS
12 120
12122
Fe 360 BFN RSt 37-2 40 B AE 235 B-FN 1312-00 RSt 360 B NS 12123
Fe 360 C St 37-3 U E 24-3 40 c AE 235 C Fe 360 C AE 235-C Fe 360-C St 360 C NS 12 124
St 360 CE
Fe 360 01 St 37-3 N E 24-4 40 0 AE 235 0 Fe 360 0 AE 235-0 Fe 360-0 St 360 0 NS 12124
Fe 360 02
Fe 430 B St 44-2 E 28-2 43 B AE 275 B Fe 430 B AE 255-B 1412-00 Fe 430-B St 430 B NS 12142
Fe 430 C St 44-3 U E 28-3 43 c AE 275 C Fe 430 C AE 255-C Fe 430-C St 430 C NS 12143
St 430 CE
Fe430 01 St 44-3 N E 28-4 43 0 AE 275 0 Fe 430 0 AE 255-0 1414-00 Fe 430-0 St 430 0 NS 12 143
Fe 430 02 1414-01
Constructiestaal: 0 - 0,3 %C
Van constructiestaal zien we toepassingen in de vorm van hekken, bruggen,
bureaus, dakspanten, kranen, enz. Kenmerkend is het lage koolstofgehalte.
Daardoor is het staal zacht, goed (koud en warm) vervormbaar, goed lasbaar
(het wordt niet hard en bros door het snelle afkoelen na het lassen) en het
heeft een grote rek. Het is niet zo goed bewerkbaar met snijdend gereedschap
omdat het erg taai is, waardoor de krul niet mooi gevormd wordt en er een
ruw oppervlak ontstaat. Men zegt dan: 'Het materiaal stroopt'. Tot deze cate-
gorie behoren dus bij uitstek de constructiestaalsoorten S 185 tot en met
S 355. De getallen geven de minimaal gegarandeerde vloeigrens aan.
Voor hoogwaardige constructies kan gekozen worden voor staal van hogere
kwaliteit of staal met grotere ongevoeligheid voor brosse breuk b.v.: S 235 J
2 G 3 of S 235 K 2 G 4.
Machinestaal kan gehard en veredeld worden. Enkele soorten die tot deze
groep behoren, zijn E 295, E 335 en E 360 en C 35, C 45 en C 60, alsook
42 CrMo 4 en 34 CrNiMo 6. De genoemde soorten hebben we nu ook al aan-
geduid volgens de Euronorm. De getallen 295, 335 en 360 geven ook hier
de minimale vloeigrens aan. C 35, C 45 en C 60 zijn soorten die geleverd
worden op basis van hun samenstelling te weten een koolstofgehalte van
respectievelijk 0,35, 0,45 en 0,60 %.
42 CrMo 4 en 34 CrNiMo 6 zijn zwak gelegeerde soorten die ook geleverd
worden op basis van hun samenstelling.
Ferromaterialen en legeringen
Gereedschapsstaal: 0,6 - :1,5 %C
Hierbij is een verdere onderverdeling nodig:
• staal voor slag- of stootgereedschap, staal met 0,6 - 0,9 %C;
• staal voor snijgereedschap, staal met 0,9- 1,2 %C;
• staal voor meetgereedschap, staal met 1,2- 1,5 %C.
Staal voor snijgereedschap: staal met 0,9 - 1,2 %C (zie hoofdstuk 8.2)
Dit staal is hard en een klein beetje taai, afhankelijk van het koolstofgehalte
binnen de groepsmarge (0,9- 1,2 %C). Het is bij uitstek geschikt voor scharen,
messen, handzagen, enz.
Tabel 4. 7 geeft een overzicht van enkele belangrijke gegevens van ongelegeerd staal.
Ferromaterialen en legeringen
4.6.6 Gelegeerd gereedschapsstaal
Juist bij deze gereedschapsstaalsoorten speelt legeren een zeer belangrijke
rol. Daarom komen we er in dit hoofdstuk nog eens op terug. De groep
gereedschap bevat veel toepassingscategorieën, zoals bijvoorbeeld:
• matrijzenstaal voor spuitgieten; matrijzenstaal voor smeden; meetgereed-
schapsstaal;
• beitelmaterialen;
• kogellagerstaaL
Fermmaterialen en legeringen
Handelsvormen van staal
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voornaamste staalproducten en
de daaruit vervaardigde eindproducte (tabel 4.6).
hijskranen, laadbruggen
masten, bruggen
trappen
staalbouw
spoorwegen, liggers
staalconstructie
spanten
betonbewapening
stoomleidingen,
vlampijpen, staalbouw
gas- en vloeistofleidingen
meubilair
wanden, deuren
opbergrekken, trappen, fietsframes
Fermmaterialen en legeringen
4 .. 8 Gietstaal
4.8.1 Definitie
Onder gietstaal verstaan we staal dat onmiddellijk na de bereiding in giet-
vormen gegoten wordt en niet meer door smeden, walsen, pletten, enz ... tot
de gewenste vorm verwerkt wordt. Het wordt meestal gebruikt waar gietijzer
niet sterk en taai genoeg is.
4.8.2 Soorten
Evenals bij het gewone staal kunnen we bij gietstaal een onderscheid maken
tussen ongelegeerd en gelegeerd gietstaal.
.§ Ongelegeerd gietstaal
h Gelegeerd gietstaal
Hier kunnen we weer het onderscheid maken tussen laaggelegeerd- en hoog-
gelegeerd gietstaal (zie aanduiding van staalsoorten 4.6).
De treksterkte varieert van ± 370 N/mm2 tot ± 690 N/mm2 en het is des te
moeilijker te verspanen naarmate de treksterkte toeneemt. Bij het lassen van
gietstaal met een treksterkte groter dan 600 N/mm2 kunnen zich wel problemen
voordoen. Daarom is het aan te raden de werkstukken voor te verwarmen om
hardingsverschijnselen na het lassen te voorkomen.
Toepassingen: tandwielen, walsrollen, zwaar belaste machineonderdelen,
frames van bouwplaatsmachines.
Slijtvast gietstaal
• onderdelen van baggerwerktuigen, steenbrekers
• legeringselementen: Mn (tot 12 %) + Cr
• b.v. G X 120 Mn 13
Fermmaterialen en legeringen
Corrosievast gietstaal
• onderdelen in de chemische industrie, afsluiters, pijpverbindingen
• legeringselementen: Cr + Ni
• b.v. G X 6 Cr Ni 18 10
Hittevast gietstaal
• behuizing van stoomturbines, onderdelen van stoomleidingen, ovenonder-
delen
• legeringselementen: Cr + Mo
• b.v. G X 10 Cr Mo 18 05
Fermmaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Wat is gietstaal? Waar gebmik je het?
6 Wat moetje doen als je gietstaal met een Rm > 600 N/mm2 moet lassen?
Waarom?
b. hittebestendigheid
c. corrosiebestendigheid
4.9.1 Inleiding
Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 4.3.5, kunnen we zeggen dat gietijzer een
ijzer-koolstoflegering is met meer dan 1,7 %C. Bij de meest gebruikte giet-
ijzersoorten schommelt het koolstofgehalte tussen 2,5 % à 3,6 %. De koolstof
kan voorkomen onder twee vormen:
o als grafiet: dit leidt tot de vorming van grijs gietijzer;
De vorming van grijs en wit gietijzer hangt ook nog van andere factoren af, nl.
o de giettemperatuur;
o de afkoelsnelheid;
o de chemische samenstelling.
Bij een hoge temperatuur en een trage afkoeling ontstaat er vrije koolstof
zodat we grijs gietijzer bekomen. Een snelle afkoeling en een lage tempera-
tuur geven koolstof niet de kans om zich af te scheiden zodat wit gietijzer
ontstaat. Ook de elementen silicium en mangaan spelen een voorname rol in
de vorming van deze gietijzersoorten. Silicium bevordert de grafietafschei-
ding. Mangaan heeft een tegenovergestelde werking en verhindert bijgevolg
de vorming van grafiet en het bekomen van grijs gietijzer.
Gietijzer
!I Ongelegeerd gietijzer
Grijs gietijzer
o Ferritisch gietijzer
Ferromaterialen en legeringen
Fig. 4.18 Gietijzeren kachel
• Perlitisch gietijzer
- goede mechanische eigenschappen
- trillingdempend
- goed bestand tegen sleet
- goed verspaanbaar
-toepassingen: hoofdzakelijk in de machinebouw
Wit gietijzer
• grote hardheid;
• grote brosheid;
• toepassingen: roosters, staven, onderdelen van baggermaterieel, walsrollen,
sleetplaten in cementmolens, transportgoten.
Ferromaterialen en legeringen
~ Gelegeerd gietijzer
Ten einde de eigenschappen van het ongelegeerd gietijzer te verbeteren, worden
hier evenals bij staal, legeringselementen toegevoegd. De legeringselementen
die hiervoor in aanmerking komen, kunnen zowel metalen (Cr- Mn- Ni-
Mo- V- Ti Al) als niet-metalen zijn (P-S- Si).
Nodulair gietijzer
De ontwikkeling van nodulair gietijzer betekende een revolutie in het gebruik
van gietijzer. Dit komt door het feit dat de mechanische eigenschappen van
nodulair gietijzer deze van staal benaderen en het aldus competitief wordt
met de klassieke staalsoorten.
• Rm: 400 - 800 N/mm2 ;
• goed gietbaar;
• goed verspaanbaar;
• grotere kerfslagwaarde;
• grote sleetweerstand.
Nodulair gietijzer verkrijgen we door aan het gietijzer een Ni-Mg legering
toe te voegen (zuiver Mg reageert te heftig). De aanwezige koolstof trekt
samen tot bolletjes (nodullen) en heeft een veel grotere samenhang.
Austenitisch gietijzer
De austenitische grondmassa ontstaat door het gietijzer te legeren met o.a.
ongeveer 10 % Mn. Het meest gebruikte legeringselement is echter nikkel
(14 à 36 %).
• Rm: 150-500 N/mm 2 ;
• goede sleetweerstand;
• goede corrosiebestendigheid;
• niet magnetisch.
• Toepassingen: auto-industrie, uitlaatspuitstuldcen, pompbuizen, afsluiters
die op hoge temperatuur gebruikt worden.
Perlitisch gietijzer
Deze gietijzersoort bevat naast een % C van ca. 3,6 % ook een silicium-
gehalte van ongeveer 3 %. Dit heeft tot gevolg dat ongeveer 0,9 %C in
gebonden toestand in het gietijzer voorkomt, de rest als grafiet. We bekomen
dus een perlietstructuur met een fijnkorrelig breukoppervlak.
Fermmaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Hoeveel bedraagt het gemiddelde koolstofgehalte in gietijzer?
3 Van welke vier factoren hangt de vorming van wit of grijs gietijzer af?
4 Welk chemisch element werkt mee aan de vorming van grijs gietijzer
en waarom?
11 Welk element naast koolstof komt ook in. grote mate voor i.n perli-
tisch gietijzer?