Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 58

Ferromaterialen

en legeringen

4. 1 Inleiding
Staal en gietijzer bevatten behalve ferriet of ijzer altijd een zekere hoeveel-
heid koolstof. Koolstof kan op twee manieren in ijzer voorkomen:
• in vrije toestand, onder vorm van grafiet;
• in gebonden toestand als Fe3C (ijzercarbide of cementiet).
Koolstofstaal bestaat uit Fe + Fe3C (max 1,7 % C). Wit gietijzer bevat
minimum 1,7% C gebonden als Fe3C. Grijs gietijzer bevat Fe + Fe3C + C
(C is gedeeltelijk gebonden en gedeeltelijk vrij.

4 .. 2 Percentage koolstof in cementiet


• atoommassa van Fe = 56
• atoommassa van C = 12
• molecuulmassa van Fe3C = (56 x 3) + 12 =180
• op 180 massaeenheden zijn 12 massaeenheden C aanwezig
• op 100 massaeenheden zijn er bijgevolg: 12 x 100 I 180 =6,67
Cementiet bestaat dus voor 93,3 %uit ijzer en voor 6,67 % uit koolstof. IJzer-
koolstoflegeringen met een hoger koolstofgehalte zijn technisch niet interes-
sant.

4 .. 3 Het ijzer-koolstofdiagram
4.3.1 Invloed van koolstof op de smelttemperatuur
Bij de studie van ferriet (2.5.1) heb je geleerd dat zuiver ijzer smelt bij een
temperatuur van 1 528°C. Indien je koolstof toevoegt, daalt de smelttempe-
ratuur tot 1 145 oe voor een koolstofgehalte van 4,3 %. Naarmate je meer
koolstof toevoegt, stijgt de smelttemperatuur tot ongeveer 1 600 oe voor een
koolstofgehalte van 6,67 %. De lijn A-C-D is de aaneenschakeling van al de
smeltpunten voor de overeenkomende koolstofgehalten. Deze lijn is de
smeltlijn of liquiduslijn. Alles wat zich boven deze lijn bevindt, is vloeibaar.

4.3.2 Invloed van koolstof op de stollingstemperatuur


Bij ferriet (a-ijzer) gebeurt niet alleen het smelten maar ook het stollen bij
1 528 oe. Voor een ijzer-koolstofverbinding van 1,7 %C daalt de stollings-
temperatuur langzaam tot 1 145 %C om dan constant te blijven voor de hele
legering. De lijn A-E-F is de aaneenschakeling van al de stollingspunten voor
de overeenkomende koolstofgehalten. Het is dus de stollingslijn of solidus-
lijn. De zone tussen de lijnstukken A-E-C en C-D-F geeft de stollingspenode
weer.

Ferromaterialen en legeringen
4.3.3 Invloed van koolstof op de oplossingsmogelijkheid
Vroeger heb je geleerd dat a-ijzer (ferriet) boven 906 oe overgaat in y-ijzer
(austeniet) en dat dit y-ijzer koolstof kan oplossen. Wanneer je koolstof toe-
voegt aan ferriet, daalt die omvormingstemperatuur tot 721 oe voor een kool-
stofgehalte van 0,9 %. Naarmate je nog meer koolstof toevoegt, stijgt de
omvorrningstemperatuur tot maximum 1 145 oe voor een koolstofgehalte van
1,7 %.
De diagramlijn G-S-E geeft dus voor elk koolstofgehalte de omvormings-
temperatuur weer. Boven deze lijn krijgen we de volledige oplossing van
koolstof in ferriet (austenietgebied). Volledigheidshalve moeten we hier ver-
melden dat in fig. 4.1 maar een gedeelte van het ijzer-koolstofdiagram is
weergegeven.

D
vloeistof
smeltlijn of
liquiduslijn

1145
au steniet

au steniet ledeburiet
+ m: + 1D
ledeburiet
+
Ei
Q):
cementiet ~
Q)
E
cementiet "0: Q)

..92! 0

721 K

ferriet perliet ledeburiet ledeburiet


+ + + +
perliet cementiet cementiet cementiet
~j
+
perliet
05!
a.: L
0 0,9 1,7 4,3 6,67 %C

Fig. 4.1 Fe-C diagram

4.3.4 Structuurwisseling bij langzame afkoeling van staal

!1 Staalsoort 1: hypo-eutectoïdestaal - afkoelingslijn 1 - koolstof-


gehalte minder dan 0,9 % (fig. 4.2)

• Van a tot b: afkoeling van de smelt, de vloeibare oplossing van ferriet (Fe)
en cementiet (Fe3e);
• Van b tot c: stolling. De eerste vaste deeltjes ontstaan in b en de grootte
ervan en het aantal neemt toe bij verdere afkoeling tot in c. We bekomen
dus een mengsel van smelt en vaste oplossing van ferriet en cementiet;
• Onder c: alles is gestold en bestaat uit austeniet;
• Van c tot d: afkoeling van het austeniet. In d wordt ferriet afgescheiden uit
het austeniet (trek een horizontale lijn door punt d naar de verticale tem-
peratuuras);
• Van d tot e: het staal zal bestaan uit een mengsel van twee structuren, nl.
ferriet en austeniet. Het ferriet vormt zich aan de korrelgrenzen (randferriet)
en we krijgen een diffusie van de koolstof naar de kern toe zodat het kool-
stofgehalte in het austeniet toeneemt (volg de lijn G-S in het diagram).

Fermmaterialen en legeringen
• Onder 721 oe kan het austeniet niet meer bestaan omdat we de omzetting
krijgen van y-ijzer naar a-ijzer. Het austeniet valt uit elkaar in ferriet (Fe)
en cementiet (Fe 3C). Hierdoor ontstaat het mengsel ferriet + cementiet in
gepaste verhouding, dat we perliet noemen. (punt P geeft je ferriet en punt
K geeft je cementiet aan). We hebben hier echter te maken met een staal-
soort die minder dan 0,9 %C bevat. Hier wordt dus te weinig cementiet
gevormd opdat alles perliet zou zijn De eindstructuur bestaat bijgevolg uit
ferriet +perliet.

Fig. 4.2 Hypo-eutectoïdestaa/

.b Staalsoort2: eutectoïdestaal - afkoelingslijn 2 - koolstof-


gehalte = 0,9 % (fig. 4.3)

• Van a tot b: afkoeling van de smelt, die een vloeibare oplossing is van fer-
riet en cementiet;
• Van b tot c: stolling;
• Onder c: alles is gestold en bestaat uit austeniet;
• Van c tot d: afkoeling van het austeniet;
• In d: omvorming van y-ijzer naar a-ijzer. Bij constante temperatuur valt het
austeniet uit elkaar in ferriet en cementiet. Aangezien er 0,9 %C aanwezig
is, wordt er juist genoeg cementiet gevormd opdat alles perliet zou zijn.
Deze structuur blijft ongewijzigd tot bij kamertemperatuur. Het vormen
van perliet uit een vaste toestand noemen we een eutectoïdestructuur.

Fermmaterialen en legeringen
2

Fig. 4.3 Eutectoïdestaal

_ç_ Staalsoort 3: hyper-eutectoïdestaal - afkoelingslijn 3 - kool-


stofgehalte meer dan 0,9% (fig. 4.4)

• Van a tot b: afkoeling van de smelt;


• Van b tot c: stolling;
• Van c tot d: afkoeling van het austeniet;
• In d: eerste vorming van vrij cementiet (trek een horizontale lijn vanuit
puntdnaarde rechteras van het ijzer-koolstofdiagram);
• Van d tot e: austeniet en cementiet. Bij daling van de temperatuur vermindert
de hoeveelheid koolstof in de overblijvendeausteniet (restausteniet -lijn E-S);
• Onder 721 °C: austeniet valt uit elkaar in ferriet en cementiet. Hier is echter
te veel koolstof aanwezig opdat alles perliet zou zijn. We bekomen als
eindstructuur perliet en cementiet (een perlieteiland omgeven door rand-
cementiet).

Fig. 4.4 Hyper-eutectoïdestaal

Ferromaterialen en legeringen
g Besluit

D
vloeistof
smeltlijn of
liquiduslijn

1145
austeniet

ledeburiet
+ a;
cementiet ~

ferriet perliet ledeburiet ledeburiet


+ + + +
perliet cementiet cementiet cementiet
+
~\ perliet
m:
o..: L
0 0,9 1,7 4,3 6,67 %C

Fig. 4.5 Overzicht van structuren in het Fe-C diagram

Bij langzame verwarming of afkoeling bekomen we voor de betreffende kool-


stofgehalten de volgende structuren (fig. 4.5):
• Austeniet: zone A-E-S-G
• Austeniet + ferriet: zone G-S-P
• Austeniet +cementiet: zone E-M-S
• Ferriet + perliet: zone P-S tot kamertemperatuur
• Perliet + cementiet: zone S-M tot kamertemperatuur
• Perliet: S tot kamertemperatuur

4.3.5 Gietijzer
Gietijzer is een ijzer-koolstofverbinding waarbij tijdens de langzame afkoe-
ling de meer dan 1,7 % aanwezige koolstof wordt afgescheiden onder de
vorm van ijzercarbide of cementiet en grafiet, ofwel onder vorm van één van
beiden. Het hoge koolstofgehalte (meer dan 1,7 %) veroorzaakt de lede-
burietstructuur. De vormgeving gebeurt door het gieten, vandaar de naam
gietijzer. Al naargelang het voorkomen van de koolstof spreken we van:
• grijs gietijzer (vrije koolstof of grafiet);
• wit gietijzer (gebonden koolstof).

4.3.6 Eigenschappen van metaalstructuren


Ferriet: de naam die men geeft aan zuiver ijzer. Ferriet heeft volgende waarden:
Vickershardheid: Hv = ± 80 N/mm2
Treksterkte: Rm = ± 270 N/mm2
Rek: e= ± 30%
Het is dus zacht en taai. Ferriet heeft een kubisch ruimtelijk gecenterde struc-
tuur, die geen oplossing van koolstof toelaat.

Ferromaterialen en legeringen
Austeniet: vaste oplossing van koolstof in y-ijzer. Het komt voor bij lang-
zame temperatuursdaling van ongelegeerd staal boven 721 oe. Austeniet
is niet al te hard, is redelijk taai en heeft een kubisch vlakken gecenterde
structuur. Hier kan je wel koolstof oplossen (interstitiële mengkristallen-
hoofdstuk 2.3.2).

Perliet: perliet is de eindstructuur die ontstaat ten gevolge van de fijne men-
ging van ferriet en cementiet in gepaste verhouding. Eutectoïdestaal (0,9 %C)
heeft een volledige perlietstructuur. Perliet is enerzijds zacht en is toch door de
harde cementietlamellen moeilijk te verspanen. Het heeft volgende waarden:
Vickershardheid: Hv = ± 220 N/mm2
Treksterkte: Rm = ± 750 N/mm 2
Rek: E = ± 10%

Cementiet: cementiet bestaat voor 93,3 % uit ferriet en voor 6,67 % uit kool-
stof. Een andere naam voor cementiet is ijzercarbide (Fe 3C). Cementiet is
zeer hard en bros.

Martensiet: dit is de gespannen toestand die ontstaat wanneer men ongele-


geerd staal snel afkoelt vanuit het austenietgebied. Martensiet is zeer hard en
bros. Door te ontlaten na het harden kunnen we de brosheid en de inwendige
spanningen grotendeels wegnemen (zie hoofdstuk warmtebehandelingen van
staal 4.4).

Ferromaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Hoe kan koolstof voorkomen in ijzer en onder welke vorm?

2 Waaruit bestaat cementiet? Bewijs je antwoord.

3 Wat gebeurt er met de smelttemperatuur van staal indien je koolstof


toevoegt aan het ferriet?

4 Wat gebeurt er met de stollingstemperatuur indien je koolstof toevoegt


aan het ferriet?

5 Wat gebeurt er met de omvormingstemperatuur indien je koolstof toe-


voegt aan het ferriet?

6 Wat is hypo-eutectoïdestaal?

Wat is hyper-eutectoïdestaal?

Wat is eutectoïdestaal? Welke structuur bezit deze staalsoort?

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas: .. Datum:.


7 In fig. 4.6 is een gedeelte van het Fe-C-diagram opgenomen.
Beantwoord volgende vragen.

L
0 0,9 1,7 4,3 6,67 %C

Fig. 4.6

a. Hoe noem je het lijnstuk A-C-D?

b. Hoe noem je het lijnstuk A-E-C-F?

c. Hoe noem je het lijnstuk G-S-E?

d. Hoe noem je de metaalstructuur in zone A-E-S-G? Welk kristal-


rooster heeft dit staal?

e. Hoe noem je de metaalstructuur in


- zone E-M-S?

-zone G-S-P?

- zone P-S tot kamertemperatuur?

- zone S-M tot kamertemperatuur?

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas: Datum: ..


f. Wat gebeurt er met een staalsoort met een koolstofgehalte van 0,9 %
bij het snijden van
-lijn A-C

-lijnA-E

-lijn P-M

g. Wat gebeurt er met deze staalsoort als de temperatuur daalt onder


721 °C?

8 Wat is gietijzer?

9 Hoe komt koolstof voor in grijs gietijzer?

10 Hoe komt koolstof voor in wit gietijzer?

11 In de Fe-C-legering van 4,3 % C ontstaat een eutecticum van auste-


niet en cementiet. Hoe noem je dit eutecticum?

12 Wat is austeniet?

13 Wat is perliet?

14 Wat is martensiet?

Ferromaterialen en legeringen Naam: ....... Klas:. Datum:.


Warmtebehandelingen van staal
We kunnen de warmtebehandelingen onderverdelen in twee hoofdgroepen, nl.
• behandelingen die gericht zijn op het beïnvloeden van de structuur en!of de
eigenschappen van het hele werkstuk;
• behandelingen die voornamelijk gericht zijn op het beïnvloeden van de
structuur en/of eigenschappen van alleen de oppervlakkige laag van het
werkstuk.

Deze warmtebehandelingen kunnen zowel van thermische als van thermo-


chemische aard zijn. We moeten er bij vermelden dat deze warmtebehande-
lingen gelden voor ongelegeerde staalsoorten. Voor warmtebehandelingen
van gelegeerde staalsoorten moet je de gegevens volgen die in de catalogi
van staalfabrikanten vermeld zijn.

4.4.1 De gloeibehandelingen

f!. Normaalgloeien (fig. 4.7)

Doel
• grofkorrelige structuren die voorkomen in gietstalen stukken, gewalste,
gelaste, gesmede en gecementeerde materialen, omvormen tot fijnkorrelige
structuren;
• inwendige spanningen ontstaan door koudvervormen, dieptrekken, verspa-
nende bewerkingen, ongelijke opwarming of afkoeling opheffen.

Principe
De werkstukken worden snel tot in de kern verhit tot ± 50°C boven de G-S-
lijn, gevolgd door afkoeling in rustige lucht.

2 min

tijd

Fig. 4. 7 Normaalgloeien van hypo-eutectoide- en eutectoïdestaal

Toepassingsgebied
Normaalgloeien is alleen zinvol voor hypo-eutectoïde- en eutectoïdestaal,
aangezien bij hyper-eutectoïdestaal het netwerk van randcementiet weer ont-
staat.

Ferromaterialen en legeringen
,b Zachtgloeien
Doel
• de hardheid van het staal verminderen en de taaiheid verhogen;
• een betere bewerkbaarbeid bekomen;
• de kerfslagwaarde en de rek verhogen zodat de weerstand tegen plots wis-
selende belasting toeneemt;
• een homogene structuur bekomen (kan interessant zijn voor werkstukken
die achteraf worden gehard).

Principe
Gewone methode (fig. 4.8)
Het staal wordt verhit tot een temperatuur van 680- 721 oe, daarna afgekoeld
tot ongeveer 500 oe met 10 oe/uur en dan gekoeld in rustige lucht.
De in de vorm van een netwerk aanwezige zeer harde cementietlamellen wor-
den hierbij omgevormd tot bolletjes (nodullen) cementiet. Hierdoor wordt het
materiaal heel wat beter verspaanbaar.
Omdat de cementietlamellen moeilijk bewerkbaar zijn, komt hyper-eutec-
toïdestaal meestal al zachtgegloeid in de handel terecht.

10 à 20 h

0 0,9 1,7 %C tijd

Fig. 4.8 Zachtgloeien van hyper-eutectoïdestaal

Schommelmethode (fig. 4.9)


Bij het zogenaamde "schommelgloeien" wordt het staal verhit tot even voorbij
de P-M-lijn om dan onmiddellijk in de oven afgekoeld te worden totjuist onder
de P-M-lijn en het een lange tijd op deze temperatuur te houden. Dit wordt een
aantal keren herhaald. Daarna worden de werkstukken rustig afgekoeld.

0 0,9 1,7 tijd

Fig. 4.9 Schommelgloeien

Toepassingsgebied
De gewone methode wordt toegepast bij hyper-eutectoïdestaal, het schom-
melgloeien wordt vooral toegepast bij staalsoorten met minder dan 0,9 %C.
De reden hiervan ligt in het feit dat naarmate er minder cementietlagen in het
staal voorkomen deze des te moeilijker om te zetten zijn tot nodulaire vorm.

Ferromaterialen en legeringen
ç_ Spanningsvrij gloeien (fig. 4.10)

Doel
Inwendige spanningen in onderdelen die gegoten, gesmeed of gelast zijn
reduceren door plastische vervorming.

Principe
Bij het verhitten van het werkstuk tot 580° - 650 oe zal de rekgrens van het
materiaal aanzienlijk dalen. Hierdoor kunnen spanningen hoger dan deze rek-
grens wegvloeien, ten koste van vervorming van het werkstuk. We mogen er
vanuit gaan dat 80 à 90 % van de spanningen verdwenen zijn nadat het werk-
stuk tot kamertemperatuur is afgekoeld.

1à3h

0 0,9 1,7 %C tijd

Fig. 4.10 Spanningsvrij gloeien

Toepassingsgebied
• vooral bij werkstukken die achteraf gehard worden;
• bij onderdelen waarvan hoge eisen worden gesteld (b.v. onderdelen van
hefwerktuigen).

4.4.2 Het harden van staal (tig. 4.11)

De hardheid van staal neemt toe wanneer men het materiaal, verhit tot in het
austenietgebied en snel afkoelt. Door de snelle afkoeling blijft de koolstof in
de oplossing en wordt het austeniet omgezet in het harde martensiet.

~ invloed van het koolstofgehalte


Koolstofgehalte minder dan 0,3%
De toename van de hardheid is bij deze staalsoorten zo gering dat we gerust
mogen aannemen dat het harden van deze staalsoorten in de praktijk niet
gebeurt.

Koolstofgehalte van 0,3 tot 0,9%


Bij hypo-eutectoïdestaal zal bij verhitting boven 721 oe alleen het aanwezige
perliet overgaan in austeniet. Om het nog aanwezige ferriet en het reeds
gevormde austeniet met 0,9 %e om te zetten tot een volledige austeniet-
structuur moeten we verhitten tot boven de G-S-lijn. Bij een snelle afkoeling
wordt dit austeniet vanaf 200 oe omgezet in martensiet.
Eutectoïdestaal zal bij verhitting boven 721 oe volledig overgaan in austeniet.
Indien men nu snel afkoelt zal hier ook het zeer harde martensiet worden
gevormd.

Ferromaterialen en legeringen
Koolstofgehalte meer dan 0,9%
Hyper-eutectoïdestaal bestaat uit perliet en cementiet. Dit laatste is al van
nature uit hard. Verhitten boven 721 oe zal dus voldoende zijn om het aan-
wezige perliet om te vormen tot austeniet. Bij snelle afkoeling zal het auste-
niet vanaf 200 oe worden omgezet in martensiet, zodat de eindstructuur
bestaat uit martensiet en cementiet.
Om kristalgroei te vermijden, wat een nadelige invloed heeft op de mecha-
nische eigenschappen moet je er op letten om altijd 50 oe boven de G-S-M-
lijn te verhitten.
0 0,3 0,9 1,7 %C

Fig. 4.11 Harden van staal y Invloed van de afkoelsnelheid

Hierbij is de "kritische afkoelsnelheid " een belangrijk gegeven. De kritische


afkoelsnelheid is de kleinste afkoelsnelheid waarbij je moet koelen opdat het
austeniet wordt omgezet tot martensiet (raaklijn aan de perlietneus). Is deze
afkoelsnelheid te klein of te groot, dan krijg je niet de beoogde hardheid.
Ongelegeerd staal koelt men steeds af in water, gelegeerde staalsoorten
moeten in zout- of oliebaden afgekoeld worden (volg de richtlijnen van de
staalfabricant). Eventuele legeringselementen verminderen de kritische
afkoelsnelheid. Hooggelegeerde staalsoorten worden afgekoeld in zoutbaden
of in de lucht (luchthardend staal).

~ Temperatuur - tijd - transformatiekromme (fig. 4.12)

Het belang van de juiste afkoelsnelheid blijkt uit het T-T-T-diagram. Elke
staalsoort vertoont een specifiek T-T-T-diagram met kenmerkende S-kromme.
Op dit diagram valt af te lezen bij welke temperatuur de martensietvorming
begint en wanneer deze eindigt.

t 800
T oe A grof
700 200

600 -~
1 normaal gloeien "lii
Q_

500 300
fijn

400
grof
t
D
400 ëii
.r:
Q5 1:J
300 ·c:
"(i;
"'~
.r:
_Q Ql
500 -"'
Ms (J
·;;
200 fiJn
600

100
Mf 700

800
0 '-----1-----l---,---+---,,------,,,----+-.--------l.---+.-'---
10-1 10 1 .!; 10 2 103 " 104 g>105 -ijj 106 in sec.
E :::> D Ql
:;:
~---
Fig. 4.12 T-H-diagram

Fermmaterialen en legeringen
g Hardingsmethoden
Gewoon harden (lijn 2)
Hierbij wordt het werkstuk na het verhitten in één keer afgekoeld tot 50-
800C. Op het diagram zie je dat het door verhitting gevormde austeniet om-
gezet wordt tot martensiet bij een temperatuur van 225 - 50 oe.

Getrapt harden (lijn 3)


Het werkstuk wordt eerst vlug afgekoeld tot ongeveer 250 oe in een zoutbad.
Op deze temperatuur blijft de austenietstructuur nog een tijdje bestaan. Door
het werkstuk een tijdje op deze temperatuur te houden, wordt de temperatuur
over het gehele stuk gelijk. Daarna wordt het werkstuk in een tweede fase
verder gekoeld tot ± 50 oe.
De afkoelspanningen zijn bij deze hardingsmethode heel wat kleiner en de
vorming van martensiet gebeurt gelijktijdig in het gehele werkstuk. De kans
op hardingsscheurtjes is bij deze methode nagenoeg uitgesloten.

lsothermisch harden (lijn 4)


Bij deze methode, ook bainiet harden genoemd, wordt het werkstuk na ver-
hitting afgekoeld in twee fasen. Voor de eerste afkoeling tot een temperatuur
van 250 à 300 oe wordt gebruik gemaakt van een zoutbad. Het austeniet
wordt hierbij omgezet in een structuur die tussen martensiet en perliet ligt, nl.
bainiet.
De tweede afkoeling tot op kamertemperatuur gebeurt in rustige lucht. Ook
bij deze methode zijn de spanningen lager dan bij het gewoon harden.

4.4.3 Ontlaten
Doel
• brosheid van de martensietstructuur verminderen;
• inwendige spanningen ontstaan bij het harden reduceren.

Principe
Het geharde werkstuk wordt opnieuw opgewarmd tot een temperatuur van
200 à 300 oe en daarna langzaam afgekoeld in rustige lucht.

Opmerking
Omdat hardingsscheurtjes soms een tijd na het afkoelen ontstaan, is het aan
te raden om zo vlug mogelijk na het harden de werkstukken te ontlaten.

4.4.4 Veredelen (hoog ontlaten)


Doel
Een gunstige combinatie bekomen van hardheid, taaiheid, treksterkte en rek.

Principe
Na het harden worden de werkstukken opnieuw opgewarmd tot een tempe-
ratuur van 500 à 600 oe. Deze temperatuur wordt een tijdje aangehouden
(raadpleeg de catalogi van de staalfabrikant voor de exacte duur) waarna een
langzame afkoeling volgt.

Ferromaterialen en legeringen
4.4.5 Oppervlakteharden
Bij het oppervlakteharden worden in tegenstelling met de andere hardings-
processen alleen de eigenschappen van het materiaaloppervlak beïnvloed.
Deze methode wordt dus toegepast wanneer we een ongeharde, taaie kern en
een harde slijtvaste oppervlaktelaag willen bekomen. De oppervlaktehardings-
methoden kunnen we onderverdelen in:
• thermische
- vlamharden
- inductieharden
• thermo-chemische
- cementeren
- nitreren
- carbo-nitreren

!! Thermisch oppervlakteharden

Deze methoden zijn van toepassing bij ongelegeerde en gelegeerde staal-


soorten, die ten minste 0,3 %C bevatten. Het aanwezige koolstofgehalte en
eventuele legeringselementen zijn bepalend voor de te bereiken hardheid.
Zowel bij het vlamharden als bij het inductieharden mag men het oppervlak
niet oververhitten. Het gebruik van een infraroodmeter kan hier heel nuttig
zijn om de toegevoerde hoeveelheid warmte te meten en te regelen.

Vlamharden (fig. 4.13)


Het werkstuk wordt door één of meer zuurstof-acetyleenbranders aan het
oppervlak opgewarmd tot in het austenietgebied. Onmiddellijk daarna wordt
er met water gekoeld. De hardingsdiepte schommelt tussen de 0,5 à 4 mm en
is afhankelijk van de vlamtemperatuur en de branderloopsnelheid.

zuurstof-
acetyleen-
brander

Fig. 4.13 Vlamharden

Inductieharden (fig. 4.14)


Indien we door een spoelvormige geleider een wisselstroom sturen, dan zal
hierin een magnetisch veld ontstaan. Plaatsen we nu in die spoel een kern (het
te harden werkstuk) dan wordt deze ook magnetisch en ontstaat er in de kern
een elektrische spanning die een inductiestroom tot gevolg heeft. Door de
weerstand van het materiaal en afhankelijk van de frequentie (± 500 000 Hz)
wordt deze stroom in warmte omgezet en wordt het werkstuk op hardings-
temperatuur gebracht, waarna het onmiddellijk wordt afgekoeld.
Door de spoelvorm aan te passen aan het werkstuk kunnen op deze manier
werkstukken snel en nauwkeurig opwarmen tot op hardingstemperatuur.

Ferromaterialen en legeringen
·~lll!illlllllll,-- middel-hoog
frequentie
wisselstroom

- - - koelmiddel

verhard
oppervlak

Fig. 4.14 Inductieharden

.b Thermochemisch oppervlakteharden

Bij deze groep thermische behandelingen wordt de chemische samenstelling


van het werkstukoppervlak beïnvloed door diffusie van koolstof, stikstof en
eventueel andere elementen. We beperken ons tot cementeren en nitreren
(carbonitreren is een combinatie van beide).

Cementeren (fig. 4.15)


Doel
Niet-hardbare staalsoorten (koolstofgehalte minder dan 0,3%) van de nodige
hoeveelheid koolstof voorzien, zodat deze toch kunnen gehard worden.

Principe
Indien we cementeerstaal (koolstofgehalte kleiner dan 0,2 %) opwarmen tot
in het austenietgebied dan kan er door diffusie, koolstof in het materiaal
oplossen.
Het werkstuk wordt, omgeven door een koolstofhoudende stof (b.v. houts-
kool) in een hittevaste, stalen kist geplaatst, luchtdicht afgesloten en ge-
durende een zekere tijd op een temperatuur van 850 à 950 oe gehouden. De
procesduur varieert van 1 - 30 h en is samen met het soort cementeermiddel
bepalend voor de laagdikte.

kist

Fig. 4.15 Cementeren

Fermmaterialen en legeringen
Na de diffusiefase wordt de temperatuur teruggebracht tot de hardingstempe-
ratuur waarna een snelle afkoeling plaatsvindt, zodat in de tot 0,8 %C ver-
rijkte buitenlaag, martensiet gevormd wordt. Bij langdurig verblijf op hoge
temperatuur kan echter een grove korrelstructuur ontstaan (zie normaal-
gloeien).

Dit kan verholpen worden door na het cementeren en afkoelen, het staal eerst
normaal te gloeien en het nadien te harden. Vlakken die niet mogen worden
gehard, moet men tijdens het cementeren afdekken met een isolerende pasta
of met een elektrolytisch aangebrachte koperlaag.
Een andere methode bestaat erin om aan deze vlakken een zekere toeslag te
geven, groter dan de cementeerdiepte. Vooraleer het werkstuk gehard wordt,
neemt men deze overmaat dan verspanend weg.

Nitreren
Doel
Evenals bij het cementeren is dit proces ook gericht op het verkrijgen van een
harde, slijtvaste oppervlaktelaag en een zachte taaie kern.

Principe
We maken hier gebruik van "stikstofdiffusie". Het nitreerstaal wordt in een
gasdichte oven geplaatst waarin onder druk ammoniakgas wordt toegevoerd.
Bij een temperatuur van 500 à 550 oe ontleedt een gedeelte van het gas in
stikstof en waterstof. Stikstof kan door diffusie in het staaloppervlak binnen-
dringen en vormt met het ferriet en de in het nitreerstaal aanwezige elemen-
ten, Al, Cr, Mo en V zeer harde nitriden.
De laagdikte is afhankelijk van de materiaalsoort en de procesduur en
varieert van 0,1 à 0,6 mm bij procestijden van 10 à 120 h. De bereikbare
oppervlaktehardheid wordt eveneens door de materiaalsoort bepaald en ligt
tussen 1 000 en 1 300 HV.
Vlakken welke niet mogen gehard worden moeten op dezelfde wijze behan-
deld worden als bij het cementeren.

Voor- en nadelen van nitreren t.o.v. cementeren


• genitreerde materialen bezitten een grotere hardheid en bijgevolg ook een
grotere sleetweerstand;
• genitreerde stukken hebben een matte, bleekgrijze kleur, welke gepaard
gaat met een zekere oxidatieweerstand;
• door de lagere temperatuur bij het nitreren is er minder kans op vervor-
ming;
• genitreerde werkstukken moeten niet meer worden gehard zoals bij gece-
menteerde wel het geval is. Bijgevolg kan nitreren een eindstadium zijn;
• nitreerstaal is duur, evenals de nitreerbehandeling zelf;
• nitreren vraagt een veellangere tijdsduur dan cementeren.

Ferromaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Geef het doel van:
- normaalgloeien;

- zacht gloeien;

- spanningsvrij gloeien.

2 Geef het principe en toepassingsgebied van normaalgloeien.

3 Waarom is het niet aan te raden om staalsoorten die meer dan 0,9 % C
bevatten te normaliseren?

4 Door welke gloeibehandeling kan je de kerfslagwaarde en de rek ver-


hogen?

Fermmaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:.


5 Geef het principe en toepassingsgebied van het gewoon zachtgloeieno

6 Wanneer pas je het schommelgloeien toe? Hoe verloopt deze methode?

7 Welke gloeibehandeling ondergaan onderdelen waaraan hoge eisen


gesteld zijn?

8 Hoe verloopt het spanningsvrij gloeien?

9 Teken een deel van het Fe-C-diagram en duid de temperatuurszones


aan voor:
- normaalgloeien.
- zacht gloeieno
- spanningsvrij gloeien.

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:.


10 Wat is harden? Welke structuur bekom je?

11 Hoe verloopt het gewoon harden?

12 Kan je staal met een koolstofgehalte kleiner dan 0,3 %C harden?

13 Wat versta je onder kritische afkoelsnelheid?

14 Waarin koel je ongelegeerde staalsoorten af?

15 Waarom mag je gelegeerde staalsoorten niet afkoelen in water?

16 Wat kan je aflezen op een T-T-T-diagram?

17 Welke voordelen biedt het getrapt harden t.o.v. het gewoon harden?

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:


18 Hoe verloopt het isothermisch harden?

19 Wat is het doel van ontlaten?

20 Hoe verloopt het ontlaten?

21 Waarom moet je zo vlug mogelijk na het harden, ontlaten?

22 Waarom worden werkstukken veredeld? Hoe verloopt het proces?

23 Wat is het doel van oppervlakteharden?

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum: ...


24 Leg met een figuur het principe van vlamharden ul.t.

25 Hoe kan je bij deze methode nauwkeurig de toegevoerde hoeveelheid


warmte meten?

26 Geef het principe van inductieharden.

27 Wat is het doel van cementeren?

28 Hoevedoopt het cementeren?

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:.


29 Bij cementeren kan een nadelige grove korrelstructuur ontstaan.
Hoe kan je dit verhelpen?

30 Hoe kunnen vlakken die je niet mag cementeren daartegen bescher-


men?

31 Wat is het doel van nitreren?

32 Leg het principe van nitreren uit.

33 Geef 4 voordelen van nitreren t.o.v. cementeren.

34 Geef 2 nadelen van nitreren t.o.v. cementeren.

Ferromaterialen en legeringen Naam: Klas:. Datum:.


35 Geef in een Fe"C-diagram de temperatuurzones weer van:
"ontlaten
-veredelen
- gewoon harden
- cementeren
-nitreren

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:.


4 .. 5 Staallegeringen
4.5.1 Inleiding
Staal wordt gelegeerd om het betere eigenschappen te geven of om het voor
bepaalde toepassingen geschikter te maken. De legeringselementen kunnen
zowel metalen als niet-metalen zijn. Je vindt ze terug in onderstaande tabel.

Legeringselementen

metalen niet-metalen

silicium
fosfor
zwavel

4.5.2 Invloed van de legeringselementen

~Metalen

Mangaan
• verlaagt de kritische afkoelsnelheid en zorgt zo dat de hardingsdiepte toe-
neemt;
• verhoogt de treksterkte met ongeveer 100 N/mm2 voor 1 % Mn;
• verhoogt de rek bij austenitisch staal;
• vermindert de hardheid bij austenitisch staal;
• verhoogt de hardheid bij perlitisch staal;
• maakt de aanwezigheid van zwavel in staal onschadelijk.

Nikkel
• de invloed van nikkel is ongeveer vergelijkbaar met deze van mangaan
maar er is een groter gehalte aan nikkel nodig om dezelfde eigenschappen
te bereiken;
• bezorgt het staal een fijne structuur;
• verhoogt de treksterkte, de taaiheid en de hardheid bij perlitisch staal;
• verlaagt de hardheid bij austenitisch staal;
• boven 5 % Ni neemt de rek af;
• verhoogt de weerstand tegen corrosie en is zelfs volledig corrosievast
indien het percentage 25 % bedraagt;
• Ni maakt het staal hittebestendiger;
• bij een gehalte van 36 % is het ongevoelig voor lengteuitzetting (ideaal
voor meetapparatuur).

Wolfraam
• vormt wolfraamcarbiden zodat de hardheid, de treksterkte en de slijtvast-
heid toenemen;
• het verlaagt de kritische afkoelsnelheid, wat een betere doorharding tot
gevolg heeft;
• de kerfslagwaarde blijft nagenoeg ongewijzigd;
• verhoogt de ontlaattemperatuur zodat snijgereedschappen een langere
standtijd krijgen.

Ferromaterialen en legeringen
Vanadium
• vormt carbiden waardoor de hardheid en de slijtvastheid toenemen;
• bezorgt het staal evenals nikkel een fijnere structuur;
• verhoogt de treksterkte en de kerfslagwaarde;
• zorgt voor een betere doorharding.

Titaan
• vormt carbiden, verhoogt de hardheid en de hardbaarheid;
• de weerstand tegen vermoeiingsbreuk neemt toe;
• bevordert de lasbaarheid.

Chroom
• is een uitstekende carbidevormer;
• verhoogt de hardheid, de slijtvastheid en de treksterkte;
• verlaagt de kerfslagwaarde;
• verlaagt de kritische afkoelsnelheid zodat de hardingsdiepte toeneemt;
• bezorgt het staal een fijnere structuur;
• maakt het staal beter bestand tegen warmte;
• vanaf 12 %Cr is het staal corrosiebestendig.

~ Niet-metalen
Silicium
• verhoogt de treksterkte met 100 N/mm2 voor 1 % Si;
• de kerfslagwaarde en de rek nemen een weinig af;
• de lasbaarbeid vermindert;
• verlaagt de kritische afkoelsnelheid zodat de hardingsdiepte toeneemt;
• de hardbaarbeid en de corrosievastheid nemen toe bij stijgend Si-gehalte.

Fosfor en zwavel
• deze elementen zijn in feite verontreinigingen in het staal en mogen slechts
in geringe mate (max. 0,3 %) voorkomen;
• fosfor en zwavel hebben een nadelige invloed op de lasbaarheid, maar een
gunstige invloed op de verspaanbaarheid;
• verlagen de kerfslagwaarde.

Fermmaterialen en legeringen
'all
c
32
(i;
:;;
~
( Q)
-t

( (
*c
11
Q)
:=.
a.
(i;
Q)
E
( (
"0
c
Q)

""
Q)
..Q
c
0
'0
""
Q)
:p
"'
~~
(
""1il"'
·c:
11

""
::'I

~
'ob
c
0
11
~UJlaOUSUI

Tabel 4.1 Het effect van delegeringselementen op de eigenschappen van staal

Fermmaterialen en legeringen
4.5.3 Gebruik van de gereedschapsstaalselecter
Onder gereedschapsstaal verstaan we in de eerste plaats staalsoorten bestemd
voor de vervaardiging van gereedschappen. Tot deze groep behoren evenwel
ook die staalsoorten die bestemd zijn voor andere doeleinden, maar waaraan
dezelfde eisen worden gesteld als aan gereedschapsstaal. Om de ontwerper
en constructeur behulpzaam te zijn bij de materiaalkeuze, hebben staalfabri-
kanten een zogenaamde "gereedschapsstaalselector" ontwikkeld (tabel4.2).

Ferromaterialen en legeringen
Q;l voor het gebruik bij normale temperaturen voor het gebruik bij hoge temperaturen
o-
~ I I
-!>. luchthardend oliehardend waterhardend lucht-( olie)-hardend
~
i'a 8 lucht-slijtvast 5 olie-slijtvast 2 water-slijtvast 11 warm-slijtvast
3
~
äï stempels draaimachine-
CD"
::::>
ctl
gereedschap
::::>
spiraalboren
~s· draadtappen
'r::::>e ruimers
frezen
-o
"ä)
.c
ëö
.l9 minder hardingsmoeilijkheden, grotere hardingsdiepte
~
meer maat- en vormvast

7 lucht-hard
~ 4 olie-hard 1 water-hard 10 warm-hard
n-o

-o
"ä)
.c
tl
~--------- minder hardingsmoeilijkheden - - - - - - - - - -
~
=="
Ui
~
9 lucht-taai 6 olie·taai 3 water-taai ~ 12 warm-taai
n-o
f!. Belangrijke eigenschappen van gereedschapsstaal

Slijtvastheid: verkrijg je door het staal te legeren met carbidevormers (Cr-W-


V-Ti). Carbiden zijn scheikundige verbindingen die ook op hoge temperatuur
in het austeniet aanwezig zijn en na afkoeling onveranderd in het staal aan-
wezig blijven. Na het harden bevinden de carbiden zich tussen de marten-
sietkristallen.
B.v. staalsoort 2-5-8-11

Grotere hardingsdiepte: bekom je door de kritische afkoelsnelheid te verlagen


(o.a. Mn-Cr).
B.v. staalsoort 4-5-6-7-8-9

Risicoloos harden:' gereedschappen kunnen ingewikkelde vormen hebben.


Afschrikken in water kan scheurtjes of spanningen veroorzaken. Om dit te
voorkomen moet je een aangepaste afkoelingsmethode kiezen. Soms is een
oliehardend staal voldoende, in andere gevallen zal pas een luchthardend
staal voldoen.
B.v. staalsoort 7-8-9

Vormvastheid tijdens het harden: tijdens het harden verandert een werkstuk
van vorm. Ook al is die verandering minimaal, nabewerking blijft noodzake-
lijk. Indien de vormgeving van het gereedschap geen nabewerking toelaat,
moet je vormverandering voorkomen. Dit is mogelijk door een staalsoort te
kiezen met legeringselementen die maatveranderingen tegengaan.
B.v. staalsoort 7-8-9

Warmvastheid: dit betekent dat een staalsoort bij gebruik op hoge tempera-
tuur haar eigenschappen behoudt. Om die reden zijn staalsoorten op de markt
gebracht die een hoge ontlaattemperatuur hebben.
B.v. staalsoort 10-12

Taaiheid: matrijzen, stempels, ponseenheden en spangereedschappen moeten


na het harden een grote taaiheid overhouden.
B.v. staalsoort 3-6-9-12

.!;! Het toepassen van de staalseiector


Centraal in de selector bevindt zich staal nummer 1. Dit is staal C 100, on ge-
legeerd gereedschapsstaal met ca. 1 %C. Ervaren gebruikers weten doorgaans
wat ze mogen verwachten van dit staal.
• In geharde toestand is HRC maximum 67. Indien alleen de hardheid voor
een gereedschap een eis is, hoeft men niet te kiezen voor een gelegeerd
staal, want een grotere hardheid is toch niet haalbaar.
• In geleverde toestand (zachtgegloeid, evenals alle andere soorten gereed-
schapsstaal) is dit staal goed bewerkbaar.
• Het behoudt na het harden een taaie kern (indien de dikte minimum 10 mm
bedraagt)
• Het heeft een gunstige prijs.
Deze staalsoort zal voldoen voor bijvoorbeeld zware buigstempels. De enige
eisen die aan deze onderdelen worden gesteld, zijn: hardheid en slijtvastheid.

Ferromaterialen en legeringen 82
~ Samengevat gelden de volgende regels, uitgaande van C 100

• om slijtvaste eigenschappen te bekomen kies je een staalsoort, geplaatst


boven C 100;
• om een maatvaste staalsoort (of een grote martensietdikte) te verkrijgen,
kies je een staalsoort links van C 100;
• indien de staalsoort moet dienen bij hoge temperaturen, moet je een staal-
soort rechts van C 100 kiezen;
• als taaiheid een vereiste is voor het gereedschapsstaal, dan kan je een staal-
soort kiezen die onder C 100 geplaatst is.

slijtvastheid

I
ongelegeerd staal
maatvast~ ~ warmvast
c 100

taaiheid
Fig. 4.16

Ferromaterialen en legeringen .$a"


Vragen en opdrachten
1 Waarom wordt staal gelegeerd?

2 Wat gebeurt er met staal als een legeringselement er voor zorgt dat de
kritische afkoelsnelheid daalt?

3 Welk element maakt de aanwezigheid van zwavel onschadelijk?

4 Welke nadelige invloed hebben fosfor en zwavel op staal?

5 Welke positieve invloed hebben fosfor en zwavel op staal?

6 Welke elementen verhogen de kerfslagwaarde?

7 Welk element wordt toegevoegd om de weerstand tegen vermoeiing te


verhogen?

8 Welk element bevordert de lasbaarheid?

9 Hoeveel % Cr moet in staal aanwezig zijn opdat het corrosievast zou


zijn?

10 Welke legeringselementen zorgen voor een fijnere structuur?

11 Wanneer is nikkelstaal corrosievast?

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:.


12 Welk element zorgt voor een hogere ontlaattemperatuur? Wat is het
gevolg daarvan voor de snijgereedschappen?

13 Nikkelstaal dat 36% Ni bevat, heeft een speciale eigenschap. Welke?

14 Wat versta je onder gereedschapsstaal?

15 Waarom is staal C 100 het uitgangspunt in de gereedschapsstaalse-


lector?

16 Stel het eisenpakket samen waaraan een beitel van een pneumati-
sche sloophamer moet voldoen voor het hakken van beton.

17 Welke staalsoort kies je voor deze beitel? Motiveer je antwoord.

18 Stalen drijfstangen voor automotoren worden gesmeed in een smeed-


matrijs. Stel het eisenpakket samen waaraan het staal van zo'n
smeedmatrijs moet voldoen.

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum: ..


19 Welke staalsoort kies je voor het maken van deze matrijs? Motiveer
je antwoord.

Fermmaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:.


Aanduiding van staalsoorten
4.6.:1 Inleiding
Er bestaan zeer veel staalsoorten. Het is daarom van belang dat staalleveran-
ciers de staalsoorten herkenbaar maken door ze namen te geven.
Dit kan een gecodeerde naam zijn maar ook een andere naam. Dit kan leiden
tot verwarring. Daarom is in eerste instantie een landelijke normalisatie ont-
staan. Zo kennen we bijvoorbeeld in België de NBN-normen, in Nederland de
NEN-normen, in Duitsland de DIN-normen en in Engeland de BS-normen.
Omdat ook internationaal behoefte bestaat aan duidelijkheid in de aanduiding
van staalsoorten, wordt er gewerkt aan het opstellen van normen die voor ge-
heel Europa moeten gelden. Dat zijn de zogenaamde Euronormen. Als landen
die onderling handelscontacten hebben dezelfde normen gebruiken, geeft dit
een aantal grote voordelen. De meest recente Belgische normen zijn gelijk
aan deze Euronormen. Naast deze normen bestaan er ook nog aanduidingen
eigen aan de fabrikanten en de zogenaamde werkstof- of materiaalnummer.

Voordelen
• Het aantal soorten en afmetingen van halffabrikaten en standaardproduc-
ten vermindert. Hierdoor verlaagt de productiekost, wat een belangrijk
economisch voordeel is.
• Leveranciers en afnemers weten waarover ze praten als ze uitgaan van de
internationaal vastgestelde omschrijving van het product.
• Omdat het om standaardproducten gaat, kunnen fabrikanten voorraden
aanleggen, zodat korte leveringstermijnen mogelijk zijn.
• Ook verbruikers kunnen gemaldcelijker voorraden opslaan, omdat ze de
standaardmaterialen in verschillende producten kunnen verwerken.
Er wordt zelfs gewerkt aan de opstelling van normen die voor de hele wereld
gelden, dit noemen we de ISO-normen (ISO-International Organisation for
Standardisation). In dit hoofdstuk zullen wij ons voornamelijk houden aan de
Euronormen.

4.6.2 Ontwikkelingen in normalisatie

De aanduiding van staalsoorten is sinds enkele jaren gewijzigd omdat niet de


gegarandeerde treksterkte, maar de gegarandeerde vloeigrens de basis is voor
de nieuwe aanduiding. Zo heette S235 vroeger F360. Je vindt deze oude
nummering her en der nog wel terug. Uiteraard hanteren wij de nieuwe
Euronorm EN 10027-1.

4.6.3 Aanduiding van staalsoorten volgens


Euronorm EN 10027-1
Men deelt het staal op in twee hoofdgroepen:
Groep 1: Staalsoorten aangeduid op basis van hun gebruik en hun mecha-
nische en fysische eigenschappen
Groep II: Staalsoorten aangeduid op basis van hun chemische samenstelling
en opgedeeld in 4 subgroepen.

Opbouw

Ferromaterialen en legeringen
a Groep I Staalsoorten aangeduid op basis van hun gebruik en
hun mechanische en fysische samenstelling

De aanduiding moet de volgende symbolen bevatten:


• S = Fijnkorrelig constructiestaal
• P = Staal voor drukvaten
• L = Staal voor leidingen
• E = Constructiestaal
• B = Betonstaal

Deze letters worden gevolgd door een getal dat de minimale vloeigrens aan-
geeft in N/mm2 .
• Y = Voorspanstaal
• R = Staal voor rails

Deze letters worden gevolgd door een getal dat de minimale treksterkte aan-
geeft in N/mm2 •
• H = Koudgewalste platte producten (plaat) met een hoge bestandheid
tegen dieptrekken.

De letter H wordt gevolgd door een getal dat de minimale vloeigrens in


N/mm2 weergeeft. Wanneer enkel de treksterkte belangrijk is, gebruikt men
de letter T gevolgd door de minimale treksterkte.
• D = Platte producten die koud vervormd kunnen worden.

De letter D wordt gevolgd door een van de volgende letters:


• C = voor koudgewalste producten
• D = voor warmgewalste producten die koud vervormd worden
• X = voor producten waarvoor de methode van walsen niet is aangegeven.
• T = blik voor verpakkingsmateriaal (verchroomd, vertind, onvertind)

De letter T wordt gevolgd door:


• de letter H en de hardheid in Rockwen C
• of onmiddellijk door het getal dat de minimale vloeigrens aangeeft in
N/mm2 .

.b Groep 11 Staalsoorten aangeduid op basis van hun chemische


samenstelling

Groep ll.1 Ongelegeerde staalsoorten met uitzondering van automaten-


staal waarvan het mangaangehalte < 1 %
• C = ongelegeerd koolstofstaal

De letter C wordt gevolgd door een getal dat 100 x het koolstofpercentage
weergeeft.

Groep 11.2 Gelegeerde staalsoorten met uitzondering van automatenstaal


waarvan het mangaangehalte > 1 % en waarvan het gehalte van ieder lege-
ringselement < 5 %.
Men noteert een getal dat 100 x het koolstofpercentage weergeeft.
Dit getal wordt gevolgd door de chemische symbolen van de legerings-
elementen die kenmerkend zijn voor dit staal.
Deze symbolen staan in dalende volgorde van hun aanwezigheidsgehalte.

Ferromaterialen en legeringen
Dit alles wordt aangevuld met de getallen die de percentages van ieder ele-
ment aangeven, vermenigvuldigd met de factoren zoals aangeduid in tabel 4.4
en afgerond naar het dichtst bijzijnde gehele getal. Deze getallen worden
door een verbindingsstreepje gescheiden.

Groep 11.3 Gelegeerde staalsoorten met uitzondering van snelstaal waar-


van het gehalte van minstens één legeringselement > 5 %.
• X = gelegeerd staal

De letter X wordt gevolgd door een getal dat 100 x het koolstofpercentage
weergeeft.

Dit getal wordt gevolgd door de chemische symbolen van de legerings-


elementen die kenmerkend zijn voor dit staal.
Deze symbolen staan in dalende volgorde van hun aanwezigheidsgehalte.

Dit alles wordt aangevuld met de getallen die de percentages van ieder ele-
ment aangeven en afgerond naar het dichtst bijzijnde gehele getal. Deze
getallen worden door een verbindingsstreepje gescheiden.

Symbool Chemisch element Factor

10

100

1000

Groep 11.4 Snelstaal


• HS = snelstaal

De letters HS worden gevolgd door getallen die de percentages van de lege-


ringselementen in de volgende volgorde aangeven:
• wolfraam (W)
• molybdeen (Mo)
• vanadium (V)
• kobalt (Co)

Ferromaterialen en legeringen
De percentages worden afgerond naar het dichtst bijzijnde gehele getal en
worden gescheiden door een verbindingsstreepje.

Opmerking:
Indien de staalsoort wordt gespecifieerd als gietstaal moeten de aanduidingen
zoals aangegeven in groep I en I/ voorafgegaan worden door de letter G.

Groep I. Groep 11.


Staalsoorten aangeduid op basis Staalsoorten aangeduid op basis van hun chemische samenstelling
van gebruik en hun mechanische en opgedeeld in 4 subgroepen
en fysische eigenschappen

Groep 1.1

treksterkte
in N/mm 2

C, Dof X

Minimale vlóei-
grens il1 N/mm2 (in vermenig-
of vuldigd met 4,
H +minimale 10, 100 of 1000
treksterkte naargelang van
in HRC het element

Het geheel wordt voorafgegaan door de letter G indien het gaat over gietstaal

Voorbeelden E 230 c 35 18 Cr Ni 18-8 X 10 Cr 13 HS 7-4-4-12


GE 230 G C 45 42 Cr Mo 5-10 X 5 Ni Cr 15-5
R 360
T 340
TH 30

Tabel 4.3 Overzicht van de staalindeling volgens EN 10027-1

Ferromaterialen en legeringen
4.6.4 Warmgewalste producten van ongelegeerd
constructiestaal volgens Euronorm EN 10025
De basisaanduiding in deze norm bestaat uit de letter S, gevolgd door de
gespecificeerde minimale vloeigrens (in Mpa of N/mm2) en die wordt altijd
gevolgd door een eis betreffende de minimale kerfslagwaarde. Dit is de weer-
stand tegen stootbelasting bij een bepaalde temperatuur.
Bepaalde staalsoorten kunnen een taai breukvlak vertonen bij kamertempera-
tuur, maar worden bros bij een lagere temperatuur.
De kwaliteitsaanduiding bestaat uit 2 letters of een combinatie van een letter
en een cijfer. De eerste letter geeft de minimale kerfslagenergie in Joule aan.
J staat voor 27 J, K staat voor 40 J.
De tweede aanduiding (een letter of een cijfer) geeft de beproevingstempera-
tuur weer
R staat voor 'room' = kamertemperatuur.
0 staat voor oac.
2 staat voor -20°C.

Je maakt gebruik van een combinatie van een letter met een cijfer volgens
onderstaand schema:

Kerfslagenergie minimaal Beproevingstemperatuur

20
0
-20

Tabel 4.4 Aanduidingen in functie van de kerfslagwaarde in Joule en de beproevingstempe-


ratuur in oe
Indien van toepassing kan je de aanduiding vervolledigen met:
• de letter G in combinatie met een cijfer:
Gl voor 'onrustig staal'
- Dit staal bevat nog zuurstof en!of stikstof
- Er werd bij de staalbereiding geen silicium of aluminium toegevoegd om
deze gassen te binden.
G2 voor 'onrustig staal'
- niet toegelaten
G3 en G4
- stikstof bindende elementen (bijvoorbeeld aluminium) zijn aanwezig,
komen alleen voor in combinatie met J2 of K2.
Platte producten in de kwaliteiten J2G3 en K2G3 worden normaal
gegloeid of normaliserend gewalst geleverd. Bij platte en lange producten
in de kwaliteiten J2G4 en K2G4 en bij lange producten in de kwaliteiten
J2G3 en K2G3 is de leveringstoestand naar keuze van de producent.

o de letter C
Uitzonderlijke vervormbaarheid, deze kwaliteiten zijn geschikt voor koud-
trekken.

o de letter N
Als het product normaal gegloeid of normaliserend gewalst geleverd moet
worden (niet van toepassing voor platte producten in de kwaliteit J2G3 en
K2G3).

Ferromaterialen en legeringen
Voorbeeld:
Plaat EN l0025-S355J2G3
(S) een constructiestaal
(355) minimale vloeigrens van 355 N/mm2
(J2) gegarandeerde kerfslagwaarde van 27J (J) bij -20 oe (2)
(G3) in normaal gegloeide toestand

f! indeling in sterkteklassen en kwaliteiten

Deze Europese norm specificeert zeven staalsoorten S 185, S235, S275, S355,
E295, E335 en E360, die in hun mechanische eigenschappen verschillen.

De staalsoorten S235 en S275 kunnen in de kwaliteiten JR, JO en J2 worden


geleverd. De staalsoort S355 kan in de kwaliteiten JR, JO, J2 en K2 worden
geleverd. Producten van de sterkteldassen S235 en S275 met kwaliteit J2 zijn
onderverdeeld in twee kwaliteiten J2G3 en J2G4. Producten van de sterkte-
klasse S355 met kwaliteit J2 en K2 zijn onderverdeeld in twee kwaliteiten
respectievelijk J2G3 en J2G4 en K2G3 en K2G4.

De kwaliteiten verschillen in lasbaarheid en gespecificeerde kerfslagwaarden.

Staalsoorten Sl85, E295, E335 en E360 en de staalsoorten S235, S275 en


S355 van kwaliteit JR staan voor algemeen gebruik, tenzij een geschiktheid
voor koudvervormen is gespecificeerd.

Staalsoorten in de kwaliteiten JO, J2G3, J2G4, K2G3 en K2G4 betreffen


kwaliteitsstaaL

.b Lasbaarheld
De staalsoorten gespecificeerd in deze Europese norm zijn niet onbeperkt
geschikt voor de verschillende lasprocessen, daar het gedrag van staal tijdens
en na het Jassen niet alleen van het materiaal afhangt, maar ook van de afme-
tingen en vorm, evenals van de vervaardigingseisen en gebruiksomstandig-
heden van de constructieonderdelen.

Er is geen informatie beschikbaar over de lasbaarbeid van de staalsoorten


Sl85, E295, E335 en E360, omdat er geen eisen zijn gespecificeerd voor de
chemische samenstelling.

Staalsoorten in de kwaliteiten JR, JO, J2G3, J2G4, K2G3 en K2G4 zijn


gewoonlijk geschikt voor lassen door middel van alle lasprocessen. De las-
baarbeid neemt toe voor elke staalsoort van kwaliteit JR naar K2.

Ferromaterialen en legeringen
i'
0
3
~
iiï
iiï
::::l
<D
::::l
Minimumvloeigrens R,H in N/mm 2 111 Treksterkte Rm in Njmm2 111 Minimumrek in% t1l
Nominale dikte in mm Nominale.dikte in mm

f
::;· L,=BOmm L,: 5,85 Vlfo
~ Nominale dikte in mm Nominale dikte in mm
::::l

keuze BS 235 225 360-510 340-470 17 18 19 20 21 26 25 24 22 21


FU BS 235 225 36().510 340-470
FN BS 235 225 215 215 215 195 185 175 36().510 340-470 340-470 320-470
FN QS 235 225 215 215 215 195 185 175 360-510 34().470 340-470 320-470
FF QS 235 225 215 215 215 195 185 175 360-510 34().470 340-470 320-470
FF QS 235 225 215 215 215 195 185 175 360-510 340-470 340-470 320-470 t 15 16 17 18 19 24 23 22 22 21

FN BS I 14 15 16 17 18 22 21 20 18 17
FN QS
FF QS 275 265 255 245 235 225 215 205 430-580 410·560 400-540 380-540
FF QS t 12 13 14 15 16 20 19 18 18 17

FN BS i 14 15 16 17 18 22 21 20 18 17
FN QS
FF QS
FF QS 355 345 335 325 315 295 285 275 510-680 490-630 47().630 45().630
FF QS
FF QS t 12 13 14 15 16 20 19 18 18 17

FN BS 295 285 275 265 255 245 235 225 490-660 47().610 450-610 440-610 I 12 13 14 15 16 20 19 18 16 15
10 11 12 13 14 18 17 16 15 14

FN BS 335 325 315 305 295 275 265 255 59().770 570-710 550-710 540-710 I 8 9 10 11 12 16 15 14 12 11
8 9 10 14 13 12 11 10

FN BS 360 355 345 335 325 305 295 285 690-900 670-830 650-830 640·830 I 4 5 6 7 8 11 10 9 8
t 3 4 5 6 7 10 9 8 7 6

(1) De waarden in de tabel geiden voor proefstaven in langsrichting (!) voor de trekproef. Voor plaat, band en universaaistaal met breedten gelijk aan of groter dan 600 mm worden proefstaven in dwarsrichting (t) toegepast.
(2) BS = staal voor algemeen gebruik; QS = kwaliteitsstaaL
(3) Alleen beschikbaar in nominale dikten kleiner dan of gelijk aan 25 mm.
(4) Deze staalsoorten worden meestal niet toegepast voor U-profielen, hoekprofielen en andere profielen.

Tabel 4.5: mechanische eigenschappen voor platte en lange producten volgens EN-10025
~
0
3

*"'

ro-
"'ro-
:::l

'r::!.e
:::l
(JO.
Aanduiding Overeenkomstige vroegere aanduidingen •in
"'
:::l

-- Fe
Fe
360
360
B
BFU
St 37-2
USt 37-2
E 24-2
AE 235 B-FU
Fe 360 B AE 235-B 1311-00 Fe 360-B
USt 360 B
NS
NS
12 120
12122
Fe 360 BFN RSt 37-2 40 B AE 235 B-FN 1312-00 RSt 360 B NS 12123
Fe 360 C St 37-3 U E 24-3 40 c AE 235 C Fe 360 C AE 235-C Fe 360-C St 360 C NS 12 124
St 360 CE
Fe 360 01 St 37-3 N E 24-4 40 0 AE 235 0 Fe 360 0 AE 235-0 Fe 360-0 St 360 0 NS 12124
Fe 360 02

Fe 430 B St 44-2 E 28-2 43 B AE 275 B Fe 430 B AE 255-B 1412-00 Fe 430-B St 430 B NS 12142
Fe 430 C St 44-3 U E 28-3 43 c AE 275 C Fe 430 C AE 255-C Fe 430-C St 430 C NS 12143
St 430 CE
Fe430 01 St 44-3 N E 28-4 43 0 AE 275 0 Fe 430 0 AE 255-0 1414-00 Fe 430-0 St 430 0 NS 12 143
Fe 430 02 1414-01

Fe 510 B E 36-2 50 B AE 355 B Fe 510 B AE 355-B Fe 510-B


Fe 510 C St 52-3 U E 36-3 50 c AE 355 C Fe 510 C AE 355-C Fe 510-C St 510 C NS 12 153
Fe 510 01 St 52-3 N 50 0 AE 355 0 Fe 510 0 AE 355-0 Fe 510-0 St 510 0 NS 12153
Fe 510 02
Fe 510 001 E36-4 50 00 AE 355-00 Fe 510-00
Fe 510 002

Fe 490-2 St 50-2 A50-2 A490 Fe 480 A 490-2 15 50-00 Fe 490-2 St 490


15 50-01

Fe 590-2 St 60-2 A 60-2 A 590 Fe 580 A 590-2 16 50-00 Fe 590-2 St 590


16 50-01

Fe 690-2 St 70-2 A 70-2 A 690 Fe 650 A 690-2 16 55-00 Fe 690-2 St 690


16 55-01

Tabel 4.6: lijst van overeenkomstige aanduidingen


4.6.5 Indeling van staalsoorten naar gebruiksdoel
De indeling van staalsoorten naar gebruiksdoel kunnen we geen normalisatie
noemen. Wel kunnen we de genormaliseerde staalsoorten in deze indeling
een plaats geven. De indeling naar gebruiksdoel is een oppervlakkige, alge-
meen gebruikte groepsindeling waarbij in de naamgeving het gebruiksdoel
centraal staat. Zo zijn in de praktijk benamingen ontstaan als: constructie-
staal, gereedschapsstaal, automatenstaal, enz.

Voor ongelegeerd staal betekent dit dat de indeling voornamelijk geschiedt


op grond van het enige belangrijke legeringselement dat ongelegeerd staal
heeft: het koolstofgehalte. De eigenschappen sterkte, hardheid en rek zijn
afhankelijk van dit koolstofgehalte. Op grond hiervan komen we in de prak-
tijk vaak tot de volgende indeling:
• constructiestaal: 0 - 0,3 %C;
• machinestaal: 0,3 - 0,6 %C;
• gereedschapsstaal: 0,6- 1,5 %C.

Constructiestaal: 0 - 0,3 %C
Van constructiestaal zien we toepassingen in de vorm van hekken, bruggen,
bureaus, dakspanten, kranen, enz. Kenmerkend is het lage koolstofgehalte.
Daardoor is het staal zacht, goed (koud en warm) vervormbaar, goed lasbaar
(het wordt niet hard en bros door het snelle afkoelen na het lassen) en het
heeft een grote rek. Het is niet zo goed bewerkbaar met snijdend gereedschap
omdat het erg taai is, waardoor de krul niet mooi gevormd wordt en er een
ruw oppervlak ontstaat. Men zegt dan: 'Het materiaal stroopt'. Tot deze cate-
gorie behoren dus bij uitstek de constructiestaalsoorten S 185 tot en met
S 355. De getallen geven de minimaal gegarandeerde vloeigrens aan.
Voor hoogwaardige constructies kan gekozen worden voor staal van hogere
kwaliteit of staal met grotere ongevoeligheid voor brosse breuk b.v.: S 235 J
2 G 3 of S 235 K 2 G 4.

Machinestaal: 0,3 - 0,6 %C


Dit is staal waaruit de meeste machineonderdelen gemaakt zijn (assen, tand-
wielen, spieën, koppelingen, enzovoorts). Deze soorten zijn op grond van het
hogere koolstofgehalte sterker en harder dan constructiestaal en goed
bewerkbaar met snijdend gereedschap (mooi oppervlak). Ze zijn minder ver-
vormbaar, hebben dus een lagere rek en zijn niet goed lasbaar (bij de las treden
hardingsverschijnselen op). Meestal is machinestaal zwak gelegeerd.

Machinestaal kan gehard en veredeld worden. Enkele soorten die tot deze
groep behoren, zijn E 295, E 335 en E 360 en C 35, C 45 en C 60, alsook
42 CrMo 4 en 34 CrNiMo 6. De genoemde soorten hebben we nu ook al aan-
geduid volgens de Euronorm. De getallen 295, 335 en 360 geven ook hier
de minimale vloeigrens aan. C 35, C 45 en C 60 zijn soorten die geleverd
worden op basis van hun samenstelling te weten een koolstofgehalte van
respectievelijk 0,35, 0,45 en 0,60 %.
42 CrMo 4 en 34 CrNiMo 6 zijn zwak gelegeerde soorten die ook geleverd
worden op basis van hun samenstelling.

Ferromaterialen en legeringen
Gereedschapsstaal: 0,6 - :1,5 %C
Hierbij is een verdere onderverdeling nodig:
• staal voor slag- of stootgereedschap, staal met 0,6 - 0,9 %C;
• staal voor snijgereedschap, staal met 0,9- 1,2 %C;
• staal voor meetgereedschap, staal met 1,2- 1,5 %C.

Staal voor slag- of stootgereedschap: staal met 0,6- 0,9 %C


Dit staal wordt in geharde of veredelde toestand gebruikt. Het koppelt
behoorlijke hardheid aan redelijke taaiheid, en is dus geschikt voor hamers,
beitels, ponsgereedschap, steenboren, enz.

Staal voor snijgereedschap: staal met 0,9 - 1,2 %C (zie hoofdstuk 8.2)

Dit staal is hard en een klein beetje taai, afhankelijk van het koolstofgehalte
binnen de groepsmarge (0,9- 1,2 %C). Het is bij uitstek geschikt voor scharen,
messen, handzagen, enz.

Staal voor meetgereedschap: staal met 1,2- :1,5 %C


Dit staal moet de grootst mogelijke weerstand tegen slijtage hebben en dus
zo hard mogelijk zijn. Taaiheid is geen eerste vereiste; daarom moeten we
altijd voorzichtig zijn met meetgereedschap, want het is maar licht belastbaar.
Typische toepassingen zijn: bekken van schuifmaten, meetkalibers, tasters.
Ook wordt dit staal veel gebruikt voor vijlen, handruimers en handtappen.

0,0-0,3% 0,3-0,6% 0,6-0,9% 0,9-1,2% 1,2-1,5%

zeer goed slecht zeer slecht zeer slecht zeer slecht

redelijk maar geeft goed in leverings- in leverings- in leverings-


een ruw oppervlak toestand: redelijk toestand: redelijk toestand: redelijk

zeer goed matig slecht zeer slecht zeer slecht

vaak veredelen harden en ontlaten harden en ontlaten harden en ontlaten

Hierna alleen Hierna alleen Hierna alleen


nog te bewerken nog te bewerken nog te bewerken
door slijpen door slijpen door slijpen

Tabel 4. 7 geeft een overzicht van enkele belangrijke gegevens van ongelegeerd staal.

Opmerking: in de norm worden ook de benamingen kwaliteits- en speciaalstaal


gebruikt. Bij deze staalsoorten is een grotere zorg besteed aan de bereiding.
Onder deze benamingen vallen onder andere:
• ongelegeerde en gelegeerde staalsoorten die bestemd zijn voor warmte-
behandeling;
• de gereedschapsstalen.
In de praktijk zijn deze namen nooit echt ingeburgerd.

Ferromaterialen en legeringen
4.6.6 Gelegeerd gereedschapsstaal
Juist bij deze gereedschapsstaalsoorten speelt legeren een zeer belangrijke
rol. Daarom komen we er in dit hoofdstuk nog eens op terug. De groep
gereedschap bevat veel toepassingscategorieën, zoals bijvoorbeeld:
• matrijzenstaal voor spuitgieten; matrijzenstaal voor smeden; meetgereed-
schapsstaal;
• beitelmaterialen;
• kogellagerstaaL

Fermmaterialen en legeringen
Handelsvormen van staal
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voornaamste staalproducten en
de daaruit vervaardigde eindproducte (tabel 4.6).

dikke en middeldikke plaat schepen, machineframes


bruggen, stoomketels
opslagtanks, drukvaten

staalgereinigde en geverfde plaat traptreden


ruitjes-, tranen- en nopjesplaat putdeksels

dunne warmgewalste plaat metaalwaren, beschermkasten


koudgewalste plaat meubilair, vaten en bussen,
radiatoren, autokoetswerk

gegolfde plaat bouwnijverheid


geprofileerde plaat (verzinkt) koetswerk van vrachtwagens

verzinkte, voorgeverfde en containers, meubilair


geplastificeerde plaat huishoudelijke apparaten

vertind blik conservenblik, busjes, kroonkurken,


speelgoed, verpakkingen

staafstaal constructies, machinebouw


bouten, moeren
hekkens

Ferromaterialen en legeringen ·gs


handelsvorm toepassing

hijskranen, laadbruggen
masten, bruggen
trappen
staalbouw
spoorwegen, liggers

staalconstructie
spanten
betonbewapening

stoomleidingen,
vlampijpen, staalbouw

leidingen voor gas, lucht en olie


staalconstructie
hijs- en transportwerktuigen

gas- en vloeistofleidingen

meubilair
wanden, deuren
opbergrekken, trappen, fietsframes

·~trokken draad draadproducten


•.· sparistaal draad, kabels, betondraad

Tabel 4.8 Handelsvormen van staal

Fermmaterialen en legeringen
4 .. 8 Gietstaal
4.8.1 Definitie
Onder gietstaal verstaan we staal dat onmiddellijk na de bereiding in giet-
vormen gegoten wordt en niet meer door smeden, walsen, pletten, enz ... tot
de gewenste vorm verwerkt wordt. Het wordt meestal gebruikt waar gietijzer
niet sterk en taai genoeg is.

Omdat ongelegeerd gietstaal na het stollen een grove naaldvormige structuur


vertoont (men spreekt ook van de widmanstättenstructuur) wordt gietstaal na
Fig. 4.17 Widmanstättenstructuur afkoeling genormaliseerd (fig. 4.17).

4.8.2 Soorten
Evenals bij het gewone staal kunnen we bij gietstaal een onderscheid maken
tussen ongelegeerd en gelegeerd gietstaal.

.§ Ongelegeerd gietstaal

Zoals in de definitie vermeld, gebruiken we deze soort gietstaal waar gietijzer


onvoldoende sterk of onvoldoende taai is. De mechanische eigenschappen
hangen evenals bij ongelegeerd constructiestaal af van het percentage kool-
stof. We kunnen stellen dat naarmate het koolstofgehalte stijgt, de hardheid
en de treksterkte toenemen, terwijl de rek en de taaiheid afnemen.
Toepassingen: onderdelen van spoorwegmaterieel, flenzen, deksels, frames
van machines.

h Gelegeerd gietstaal
Hier kunnen we weer het onderscheid maken tussen laaggelegeerd- en hoog-
gelegeerd gietstaal (zie aanduiding van staalsoorten 4.6).

Laaggelegeerd gietstaal (gehalte aan legeringselementen < 5 %)

De treksterkte varieert van ± 370 N/mm2 tot ± 690 N/mm2 en het is des te
moeilijker te verspanen naarmate de treksterkte toeneemt. Bij het lassen van
gietstaal met een treksterkte groter dan 600 N/mm2 kunnen zich wel problemen
voordoen. Daarom is het aan te raden de werkstukken voor te verwarmen om
hardingsverschijnselen na het lassen te voorkomen.
Toepassingen: tandwielen, walsrollen, zwaar belaste machineonderdelen,
frames van bouwplaatsmachines.

Hooggelegeerd gietstaal (gehalte aan legeringselementen > 5 %)


Hier is niet de minimum treksterkte het uitgangspunt maar zijn andere eigen-
schappen zoals corrosiebestendigheid, sleetbestendigheid en hittevastheid de
bepalende factoren. Om dit te bereiken worden legeringselementen toege-
voegd (zie hoofdstuk 4.5.2).

Slijtvast gietstaal
• onderdelen van baggerwerktuigen, steenbrekers
• legeringselementen: Mn (tot 12 %) + Cr
• b.v. G X 120 Mn 13

Fermmaterialen en legeringen
Corrosievast gietstaal
• onderdelen in de chemische industrie, afsluiters, pijpverbindingen
• legeringselementen: Cr + Ni
• b.v. G X 6 Cr Ni 18 10

Hittevast gietstaal
• behuizing van stoomturbines, onderdelen van stoomleidingen, ovenonder-
delen
• legeringselementen: Cr + Mo
• b.v. G X 10 Cr Mo 18 05

Fermmaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Wat is gietstaal? Waar gebmik je het?

2 Waarom wordtongelegeerd gietstaal meestal genormaliseerd?

3 Wat gebeurt er met de hardheid en de treksterkte als het koolstofgehalte


stijgt?

4 Wat gebeurt er met de rek en de taaiheid als het koolstofgehalte stijgt?

5 Geef een 3-tal toepassingen van ongelegeerd gietstaal.

6 Wat moetje doen als je gietstaal met een Rm > 600 N/mm2 moet lassen?
Waarom?

7 Geef een 3-tal toepassingen van laaggelegeerd gietstaal.

Ferromaterialen en legeringen Hl:Z Naam: Klas:. Datum:.


8 Welke legeringselementen worden toegevoegd om onderstaande eigen-
schappen te bereiken?
a. slijtvastheid

b. hittebestendigheid

c. corrosiebestendigheid

Fermmaterialen en legeringen Naam:. Klas: Datum:.


4 .. 9 Gietijzer

4.9.1 Inleiding
Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 4.3.5, kunnen we zeggen dat gietijzer een
ijzer-koolstoflegering is met meer dan 1,7 %C. Bij de meest gebruikte giet-
ijzersoorten schommelt het koolstofgehalte tussen 2,5 % à 3,6 %. De koolstof
kan voorkomen onder twee vormen:
o als grafiet: dit leidt tot de vorming van grijs gietijzer;

o als cementiet: dit leidt tot de vorming van wit gietijzer.

Grijs en wit gietijzer hebben totaal andere eigenschappen; wit gietijzer is


door de aanwezigheid van cementiet, zeer hard en bros. Grijs gietijzer is door
de aanwezigheid van vrije koolstof of grafiet, zeer zacht en goed bewerkbaar.

De vorming van grijs en wit gietijzer hangt ook nog van andere factoren af, nl.
o de giettemperatuur;

o de afkoelsnelheid;

o de chemische samenstelling.

Bij een hoge temperatuur en een trage afkoeling ontstaat er vrije koolstof
zodat we grijs gietijzer bekomen. Een snelle afkoeling en een lage tempera-
tuur geven koolstof niet de kans om zich af te scheiden zodat wit gietijzer
ontstaat. Ook de elementen silicium en mangaan spelen een voorname rol in
de vorming van deze gietijzersoorten. Silicium bevordert de grafietafschei-
ding. Mangaan heeft een tegenovergestelde werking en verhindert bijgevolg
de vorming van grafiet en het bekomen van grijs gietijzer.

4.9.2 Indeling van de gietijzersoorten

Gietijzer

Ongelegeerd Gelegeerd Smeedbaar

Wit Nodulair Wit


Austenitisch Zwart
Perlitisch

!I Ongelegeerd gietijzer

Grijs gietijzer
o Ferritisch gietijzer

- zeer zacht, dus zeer goed verspaanbaar


-een goede oppervlakteruwheid is te bereiken
- toepassingen: voor gietwerk zonder sterkte-eisen, siergietwerk

Ferromaterialen en legeringen
Fig. 4.18 Gietijzeren kachel

Fig. 4.19 Machineframe in perlitisch gietijzer

• Perlitisch gietijzer
- goede mechanische eigenschappen
- trillingdempend
- goed bestand tegen sleet
- goed verspaanbaar
-toepassingen: hoofdzakelijk in de machinebouw

Wit gietijzer
• grote hardheid;
• grote brosheid;
• toepassingen: roosters, staven, onderdelen van baggermaterieel, walsrollen,
sleetplaten in cementmolens, transportgoten.

Fig. 4.20 Grijs gietijzer Fig. 4.21 Wit gietijzer

Ferromaterialen en legeringen
~ Gelegeerd gietijzer
Ten einde de eigenschappen van het ongelegeerd gietijzer te verbeteren, worden
hier evenals bij staal, legeringselementen toegevoegd. De legeringselementen
die hiervoor in aanmerking komen, kunnen zowel metalen (Cr- Mn- Ni-
Mo- V- Ti Al) als niet-metalen zijn (P-S- Si).

Nodulair gietijzer
De ontwikkeling van nodulair gietijzer betekende een revolutie in het gebruik
van gietijzer. Dit komt door het feit dat de mechanische eigenschappen van
nodulair gietijzer deze van staal benaderen en het aldus competitief wordt
met de klassieke staalsoorten.
• Rm: 400 - 800 N/mm2 ;
• goed gietbaar;
• goed verspaanbaar;
• grotere kerfslagwaarde;
• grote sleetweerstand.

Nodulair gietijzer verkrijgen we door aan het gietijzer een Ni-Mg legering
toe te voegen (zuiver Mg reageert te heftig). De aanwezige koolstof trekt
samen tot bolletjes (nodullen) en heeft een veel grotere samenhang.

Toepassing: in dynamisch belaste onderdelen zoals: krukassen, nokkenassen,


tandwielen, vliegwielen, tanden voor grondfreesmachines, pompbuizen,
hydraulische cilinders.

Fig. 4.22 Structuurbeeld van nodulair giet-


Fig. 4.23 Toepassingen van nodulair gietijzer
ijzer

Austenitisch gietijzer
De austenitische grondmassa ontstaat door het gietijzer te legeren met o.a.
ongeveer 10 % Mn. Het meest gebruikte legeringselement is echter nikkel
(14 à 36 %).
• Rm: 150-500 N/mm 2 ;
• goede sleetweerstand;
• goede corrosiebestendigheid;
• niet magnetisch.
• Toepassingen: auto-industrie, uitlaatspuitstuldcen, pompbuizen, afsluiters
die op hoge temperatuur gebruikt worden.

Perlitisch gietijzer
Deze gietijzersoort bevat naast een % C van ca. 3,6 % ook een silicium-
gehalte van ongeveer 3 %. Dit heeft tot gevolg dat ongeveer 0,9 %C in
gebonden toestand in het gietijzer voorkomt, de rest als grafiet. We bekomen
dus een perlietstructuur met een fijnkorrelig breukoppervlak.

Ferromaterialen en legeringen 106


ç_ Smeedbaar gietijzer
Smeedbaar gietijzer is hoegenaamd niet smeedbaar, maar is wel enigszins
van vorm te veranderen. We kunnen twee soorten smeedbaar gietijzer onder-
scheiden, nl.
• wit smeedbaar gietijzer;
• zwart smeedbaar gietijzer.

Wit smeedbaar gietijzer


Door een aangepaste gloeibehandeling is de koolstof er grotendeels uit ver-
dwenen en krijgt deze gietijzersoort ongeveer dezelfde eigenschappen als
staal.
• Toepassing: onderdelen in de automobielsector;
• verbindingsstukken en radiatoren voor centrale verwarming;
• in omstandigheden waar een uitstekende lasbaarbeid gevraagd wordt zonder
warmtebehandeling.

Deze gietstukken worden luchtdicht verpakt omgeven door een zuurstofhou-


dende stof (ertspoeder) gedurende 50 à 100 h (afhankelijk van de wanddikte)
op een temperatuur gehouden van ca. 900°. De koolstof zal vooral aan de
oppervlakte een verbinding aangaan met de zuurstof van het ertspoeder. Op
deze manier wordt de koolstof aan het gietstuk onttrokken. Door het feit dat
er slechts een beperkte diepte kan ontkoold worden, is de wanddikte beperkt
tot ca. 10 mm.

Zwart smeedbaar gietijzer


Zwart smeedbaar gietijzer wordt bekomen door de gietstukken, omgeven
door zand, in een stalen kist op te warmen tot een temperatuur van ca. 900°.
In het zand bevindt zich een grote hoeveelheid silicium, die de grafiet-
afscheiding bevordert. De vrije koolstof wordt zeer fijn doorheen het gietstuk
verdeeld. Daardoor bevatten de ijzerdeeltjes minder koolstof en is de sterkte
toegenomen. Doordat er geen koolstof aan het gietstuk onttrokken wordt
maar fijn verdeeld wordt, blijft het breukvlak zwart, vandaar ook de naam.
• Toepassingen: voor onderdelen met een ingewikkelde vorm, welke gemak-
kelijk gietbaar zijn;
• tandwielen, tandkronen.

Fermmaterialen en legeringen
Vragen en opdrachten
1 Hoeveel bedraagt het gemiddelde koolstofgehalte in gietijzer?

2 Onder welke vormen kan koolstof voorkomen in gietijzer en tot welke


soort gietijzer leidt dit?

3 Van welke vier factoren hangt de vorming van wit of grijs gietijzer af?

4 Welk chemisch element werkt mee aan de vorming van grijs gietijzer
en waarom?

5 Toon in een blokschema de verschillende gietijzersoorten aan.

6 Welke gietijzersoort gebruik je voor gietwerk waar geen sterkte-eisen


aan gesteld zijn en ook voor siergietwerk?

7 Welke gietijzersoort gebruik je voor roosters, staven en walsrollen?

Ferromaterialen en legeringen Naam: ................. . Klas:. Datum:.


8 Waarom wordt gietijzer gelegeerd? Noem vijf elementen waarmee
gietijzer gelegeerd wordt.

9 a. Noem vijf eigenschappen van nodulair gietijzer.

b. Hoe wordt nodulair gietijzer bekomen?

c. Noem vijf toepassingen van nodulair gietijzer.

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:.


10 Hoe kan men austen.itisch gietijzer bereiden. Geef drie eigenschappen.
ervan.

11 Welk element naast koolstof komt ook in. grote mate voor i.n perli-
tisch gietijzer?

12 Kan smeedbaar gietijzer gesmeed worden?

13 Hoe kan men wit smeedbaar gietijzer bereiden?

14 Hoe ga je te werk om zwart smeedbaar gietijzer te bereiden?

Ferromaterialen en legeringen Naam:. Klas:. Datum:

You might also like