Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 8

Thema 3

Level 1:

Budgetlijn = Q1 * P1 + P2 * Q2

4 productiefactoren:

- natuur (olie, elektriciteit) - ondernemerschap

- arbeid (werknemers) - kapitaal (gebouwen, machines)

Een ondernemer wil maximale winst behalen, ook andere doelstellingen zoals het marktaandeel vergroten of
werkgelegenheid creëren.

Totale kosten TK = TCK + TVK


vaste kosten (TCK)
variabele kosten (TVK) = prijs variabele kost * q

Totale opbrengst (TO)


verkoopprijs * q

Break-even punt (TK = TO)

TK > TO = verlies
TK < TO = winst

De marginale productie (MP) = de bijkomende productie als de onderneming één werknemer weer in dienst neemt.
Δ TP
Δa

Verloop totale productie:

1. Fase 1 = progressief of meer dan evenredig


2. Fase 2 = degressief of minder dan evenredig
3. Fase 3 = dalend

Progressief variabele kosten = gemiddelde kosten per product worden GROTER op het moment dat de
productie toe neemt

Degressief variabele kosten = gemiddelde kosten per product neemt AF op het moment dat de productie toe
neemt.

Verband tss. TP en MP

MP = positief  TP stijgt
= elke bijkomende arbeider geeft een positieve bijdrage aan de TP

MP = 0  TP maximum
= een bijkomende arbeider levert niets meer bij

MP = negatief  TP daalt = een bijkomende


arbeider doet de TP dalen, de arbeider loopt in de weg
Wet van de toenemende en afnemende meeropbrengst :
volgens deze regel gaat de productie van een ondernemer
bij de inzet van een extra werknemer eerst meer dan evenredig
en dan minder dan evenredig stijgen om tenslotte te dalen.

Verband tss MP en GP

MP > GP  GP stijgt per werknemer

MP < GP  GP daalt per werknemer

Hoe verlopen de kosten op korte termijn?

 Een deel v.d. totale productiekosten (TK) blijft constant


binnen een gegeven
productiecapaciteit (= korte termijn) en verandert niet met
de omvang v.d. productie.
= vaste of constante kosten (TCK)

Een ondernemer kan op minder dan een jaar tijd geen grote
machines of gebouwen neerzetten. Daarom = kapitaal
“vast”

 De totale variabele kosten (TVK) zijn wel afhankelijk v.d. productie.

De marginale kosten (MK) zijn de extra kosten die ontstaan als de productie met één eenheid uitbreidt.

Δ TK Δ TVK
of
Δq Δq

Formules:

Totale constante kosten (TCK) = GCK * q of TK – TVK

TCK
Gemiddelde constante kosten (GCK) = of GTK – GVK
q
Totale vaste kosten (TVK) = GVK * q of TK – TCK

TVK
Gemiddelde vaste kosten (GVK) = of GTK – GCK
q
Totale kosten (TK) = TCK + TVK of GTK * q

TK
Gemiddelde totale kosten (GTK) = of GCK + GVK
q
Δ TVK Δ TK
Marginale kosten (MK) = of
Δq Δq
Δ TP
De marginale productie (MP) =
Δa
Verband tussen de wet van de toe- en afnemende meeropbrengst en het verloop van de GVK-curve

Door meer variabele productiefactoren toe te voegen  productieomvang meer dan evenredig stijgen
-> GVK zullen dalen

Door hoge productiviteit (hogere GP) v.d. vorige arbeiders worden kosten over meerdere producten verdeeld
(meer q)

Bij toevoeging telkens meer variabele productiefactoren  productieomvang uiteindelijk minder dan
evenredig stijgen
-> GVK zullen stijgen

Verband MK en MP

MP stijgt -> kosten per eenheid dalen -> MK daalt

MP daalt -> kosten van extra arbeider = hoger dan de vorige -> MK stijgt

Verband tussen de TK en MK

1e fase v.d. TK = degressief  MK daalt

MK bereiken een minimum als de TK overgaat van degressief naar progressief

2e fase van de TK = progressief  MK stijgt

Technisch optimaal punt = wanneer de GTK het laagst zijn


snijpunt MK en GTK

Producent wil maximale winst 2 situaties:

Monopolie (1 producent, nmbs) of een oligopolie (enkele producenten, apple) kan de ondernemer tot op
zekere hoogte invloed uitoefenen op de prijzen.

In een markt van volkomen concurrentie is de prijs van de markt een gegeven en kan de ondernemer enkel
maar reageren door de geproduceerde hoeveelheid aan te passen.

Kenmerken van een markt van volkomen concurrentie:

- veel vraag en aanbod

- verhandelde goederen = homogeen

- transparante markt

- vrije toe en uittreding

Formules:

Totale opbrengst = prijs * hoeveelheid

Gemiddelde opbrengst = TO/q P = MO = GO


¿
Marginale opbrengst = Δ ¿ Δ q

Snijpunt TO en TK of x-as met TW of GTK met MO  BE-punt

Hoogste punt van TW of snijpunt MK-curve met MO  optimale productiegrootte

Regels:

GTK < GO = winst GTK > GO = verlies


Het is de marginale winst die aanduidt of de totale winst maximaal is of niet.

Of

MO > MK = winst stijgt MO < MK = winst daalt


zolang de MK van een extra eenheid kleiner is dan de MO van de eenheid realiseert de ondernemer op deze
eenheid extra winst.
MO = MK = optimale productiegrootte

GTK onder GO = winst

Level 2

Belangrijkste punten:

1. Optimale bezetting: MK = GVK


2. Break-even punt: 1e laagste punt GTK of 2e GO = GTK
3. Technisch optimaal punt: MK = MO
4. Optimale productiegrootte of winstmaximalisatie: MO = MK

Wanneer stoppen met produceren? = als P < GVK


Welk effect heeft de uitbreiding op de TVK?
TVK zal dalen, loonkost per stuk daalt, maar per uur blijft =

Nieuwe TK, bij lage productieniveaus zijn de TK hoger, omdat


bepaalde kapitaalgoederen onbenut blijven

Verloop van de GTK:

Bij een lage productie liggen de gemiddelde kosten hoger dan voor de
investering

Bij hoge productie zijn de nieuwe gemiddelde kosten lager dan voor de
investering = efficiënter

Gemiddelde kosten op lange termijn:

Vaste kosten stijgen  variabele kosten dalen  totale kosten stijgen 1 stijgen 2 dalen = efficiënt

Schaaleffecten:

Positieve schaaleffecten als de gemiddelde totale kosten op lange


termijn dalen bij een schaalvergroting

Negatieve schaaleffecten als de gemiddelde totale kosten op lange


termijn bij schaalvergroting stijging.

Constante schaaleffecten als de gemiddelde totale kosten op lange


termijn stijgen noch dalen.
Level 3

Vraagcurve: verloopt dalend, want bij een lage prijs wil de consument meer kopen

Aanbodcurve: verloop stijgend, want bij een hoge prijs wil de producent meer verkopen
- geeft het verband tss prijs en de aangeboden hoeveelheid weer

De aanbieder (producent) is bij een volkomen concurrentie de prijsnemer, hij kan de prijs niet
bepalen.

De aanbieder is bij een monopolie de prijsgever, hij kan de prijs wel bepalen.

= het opwaartse deel van de MK-curve (vanaf snijpunt MK en GVK)

De optimale productiegrootte (waar de winst maximaal is, MO en MK snijden elkaar)

= stijgt bij een hogere prijs vb:

= daalt bij een lagere prijs

Conclusie individuele aanbodcurve:

De prijzen die op de markt gelden, bepalen de hoeveelheid die de aanbieder produceert.


start
bij
het

snijpunt van de MK met de GVK.

Winst = prijs > gemiddelde totale kosten


Break-even = prijs = gemiddelde totale kosten
verlies = prijs < gemiddelde totale kosten
 ze blijven op korte termijn produceren,
want ze kunnen nog een deel van de vaste kosten dekken.

 ze stoppen met produceren


als de prijs onder de gemiddelde variabele kosten zakt

Wanneer variabele kosten stijgen: de optimale goederencombinatie daalt


= de aanbodcurve verschuift naar links

Wanneer variabele kosten dalen: de optimale goederencombinatie stijgt


= de aanbodcurve verschuift naar rechts
Aangeboden hoeveelheid = hoeveelheid die de producent als hoeveelheidsaanpasser bij een gegeven prijs of
afzetcurve aanbiedt

Aanbod = duidt de hoeveelheden (q) aan die de producent bij een reeks prijzen en gelijkblijvende kost bereid
is aan te bieden

 een wijziging in de kosten, heeft een verschuiving van het aanbod tot gevolg

 een wijziging in de prijzen, heeft een wijziging in de aangeboden hoeveelheid tot gevolg

Totale aanbod: in een markt met volkomen mededinging zijn de aanbieders prijsnemers. In de markt wordt
het totale aanbod bepaald door de som van alle individuele aanbieders.

De collectieve aanbodcurve: is de som van


alle individuele aanbodcurven van
verschillende ondernemingen.

Wijzigingen in de kosten kunnen komen door:

1. Wijziging in technieken
2. Wijzigingen is de arbeidsproductiviteit (nieuwe machines)
3. De prijs van de productiefactoren wijzigt (energieprijzen)
4. Wijzigingen is bedrijfsgrootte

Level 4

Marktevenwicht: (punten en grafieken kunnen benoemen en tekenen)

De vraagcurve: Qv = gevraagde hoeveelheid


P = prijs -a = negatief, want dalende
rechte

 P = -a * Qv + b

De aanbodcurve: Qa = aangeboden hoeveelheid


a = positief, want stijgende rechte

 P = a * Qa + b

P berekenen = Q gelijkstellen aan gegeven x-coördinaat

Q berekenen = P gelijkstellen aan gegeven y-coördinaat

Afleiding evenwichtshoeveelheid Qe :
Vraag = aanbod

-a * q + b = a * q + b

Evenwichtsprijs Pe :

Vul de gevonden evenwichtshoeveelheid in de vraag of aanbodvergelijking

Bij een vraagschok kan de prijs stijgen of dalen

P78 en 79, grafieken kunnen aflezen

Vb: V & A stijgen, blijven gelijk of dalen

Pe stijgt, blijft gelijk of daalt

Qe stijgt, blijft gelijk of daalt

Vraagoverschot of aanbodoverschot berekenen = q of p berekenen met de nieuwe gegevens zie p81


gebruik beide formules

Marktevenwicht = evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid

You might also like