Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 20

Nederlands 5de jaar niet-moderne talen - semester 1

Leerstofoverzicht en evaluaties

Beginsituatieanalyse
2 Spreekprofiel
 Begrippen als stopwoordjes, intonatie, kleurrijk taalgebruik, interactie
gestiek/gesticuleren, articulatie/articuleren … kennen

3 Leesprofiel
 Oriënteren op een tekst (onderwerp/hoofdgedachte, teksttype, tekstsoort, zender,
ontvanger, tekstdoel)
 Woordenschatstrategieën kennen en hanteren om betekenis woorden te
achterhalen
 Tekstverbanden (her)kennen en kunnen toepassen (LB p.18)
- Chronologie
- Opsomming
- Middel-doel
- Vergelijkend
- Oorzaak-gevolg
- Toelichten
- Toegevend
- Redengevend
- Concluderend
- Samenvattend
- Tegestellend
- Voorwaardelijk
- Voordelen nadelen
 Woordenschat bij tekst Code switching, ofwel de constante strijd om niet tot een
stereotype te worden herleid (LB p.19)

4 Schrijfprofiel
 Begrippen als redigeren, loperwerkwoord, signaalwoord, verwijswoord,
voegwoorden, betrekkelijk voornaamwoord, interpunctie … kennen
 Fouten op vlak van zinsbouw, spelling, interpunctie, woordgebruik … kunnen
herkennen en corrigeren in oefeningen (en deze fouten uiteraard zelf niet maken
bij eigen schrijftaken)

5 Literatuur- en cultuurprofiel
 Begrip literaire competentie kennen en kunnen toepassen
 De verschillende genres in de literatuur kennen en kunnen toepassen (LB. P.25
bovenaan)
- autobiografische roman
-graphic novel
- historische roman
-dystopische roman
- thriller
- horror
- oorlogsroman
- detectieve
- young adult
- poëzie
- apocaliptische roman

Instap
 Begrip infographic

1 De onderzoekscyclus
 Kenmerken van een goede onderzoeksvraag kennen
1 bewonderen 2 onderwerp verkennen 3 onderzoeksvraag verfijnen

Het is een vraag, uitgebreid maar beknopt, neutraal, moet een onderzoek vragen,
relevantie

 Methodes voor een efficiënte en veelzijdige zoekopdracht kennen en kunnen


toepassen (Google books, Google scholar, VRT MAX, Google video’s,…)
 De CRAAP-test (betrouwbaarheid en relevantie bronnen) kennen en kunnen
toepassen (Correctheid, relevantie, autoriteit, accuraatheid, purpuse=doel)
 Soorten deelvragen (bij een algemene onderzoeksvraag) kennen en kunnen
opstellen ( beschrijvende, vergelijkende, definiërende, evaluerende, verklarende,
probleemoplossende, voorspellende, toetsende vragen)
 Begrip hypothese kennen en kunnen toepassen
 Soorten wetenschappelijke onderzoeksmethodes kennen, kunnen linken aan
onderzoeksvragen en kunnen kiezen voor het onderzoek
bronnenonderzoek: literatuuronderoek/deskresearch
survey: enquête, interview, steekproef (je groep moet representatief zijn!!)
laboratoriumonderzoek: veldonderzoek
casestudy: specifiek voorbeeld onderzoeken
etnografie: interacties bestuderen
experiment: het effect van een verandering bestuderen
kwantitatief onderzoek: statistische data onderzoeken, cijfermatig inzicht bij
onderzoek
kwalitatief onderzoek: hoe en waarom vragen beantwoorden

 Begrip onderzoeksplan kennen en kunnen toepassen (realistische planning


opstellen van hoe en wanneer je je onderzoek doet)
 Weten wat een wetenschappelijke analyse van een doorgevoerd onderzoek
inhoudt, met inbegrip van de begrippen ontkrachten, kritisch, representatief

2 Notities nemen
 De tekstverbanden en vaste structuren kennen en kunnen herkennen
Opsommend,
tegenstellend,
chronologies,
oorzaak- gevolg,
vergelijking
 De tips voor digitaal en op papier noteren kunnen toepassen (begrippen
kernvragen, structuuraanduiders kennen
Kernwoorden, korte zinnen, parafraseren, afkorten
Bijhorende antwoorden op kernvragen van een bepaalde structuur
Wees consequent in je structuur, heb je de essentie staan
 Drie voorwaarden voor efficiënt noteren kennen en via concrete handelingen en
hulpmiddelen bij eigen notities kunnen vervullen
- Snelheid
- Structuur
- Essentie doel
 Methodes Cornellmethode en mindmap kennen en kunnen gebruiken
 Tekststructuren kennen (zie extra hand-out gedeelde map)
- probleemstructuur
- opsommede structuur
- vergelijkende structuur
- chronologische structuur
- evaluerende structuur
- maatregel structuur
- opinie structuur
- onderzoek structuur
- handelingsstructuur
6 Wat taal zegt over je identiteit
 Onderscheid kunnen maken tussen variaties van dialecten(=verschilende soorten
minst formeel), tussentaal(=mix dialect + AN komt ook het meeste voor) en
standaardtaal (=het AN beschreven in encyclopedien/ woordenboekken) (zie tekst
blauw kader taalvariatie p.65-66)
 Beschrijven wat situationeel taalgebruik inhoudt
=aanpassen van taal t.o.v de omgeving (komt voor bij code switching)
 Begrip/omschrijving en voorbeelden code switching = het bewust of onbewust
overschakelen van taalcode naar een dialect, andere taal omwille van de mensen
rond ons
 Inhoud tekst Code switching, ofwel de constante strijd om niet tot een stereotype
te worden herleid (LB p.15-18)
o Waarom code switching zowel schuldig als onschuldig kan zijn
Je kan het onbewust uit jezelf doen maar het kan ook zijn dat je gepushed
wordt om aan code switching te doen. waardoor je je eigen identiteit voor
een andere groep wegcijfert.

o Voorbeelden manifestatie code switching (persoonlijk en geschiedkundig)


- In afrika moest men volgens de belgische kolonisten met mes en
vork eten ze moesten ook nederlands spreken en zoveel meer…
- Het meisje zorgt dat ze veel werkt en tijdens het bellen niet te snel
spreekt om niet aan de stereotypen te doen
o Waarom code switching geen keuze is, maar een kwestie van overleven
- Als je niet aan code switching doet kan het zijn dat je niet meer bij
de groep gaat horen, je word uit de maatschappij geschopt, het kan
ook zijn dat ze in winkels geen procucten meer willen verkopen aan
jouw waardoor je niet meer kan overleven.
o Wat een gezellige context betekent voor een gemarginaliseerde groep
Wie niet tot een minderheid behoort kan gewoon zichzelf zijn en verstoort
de vrede nooit. In tegendeel als je tot een minderheid behoort en ze
roddelen over die minderheid dan moet je je stil houden want anders kan
je de rust en vrede van het gesprek onderbreken
 Stellingen bij luisterfragment Wat verraadt je taal over jou? begrijpen en kunnen
toelichten
- 1 taalzin betekent niet altijd hetzelfde als in morsetaal

(taal≠eenvormig)
- Taal is paradoxaal (dubbelzinnig er gebeuren misverstanden)
- Sociolinguïst bestudeert hoe mensen zich gedragen bij wie ze zijn
- Informalisering: worden alsmaar informeler
- G-dropping: hoe hoger de stand hoe minder G-dropping
- Hypercorrectie: lage stand die de hoge stand te goed wil nadoen om
er te lijken bij te horen
- Taalverloedering: stukken taalregels die wegvallen (taal verandert
nu eenmaal)
 Begrip/omschrijving sociolinguïstiek
- Is de wetenschap die het verband tussen de taal en een sociale
groep bestudeert.
 Toelichten wat taalkundige Labov heeft bijgedragen aan sociolinguïstiek (LB p.66-
67)
- Hij deed in New York een onderzoek hoe mensen zouden babbelen
op normaal vlak, met een camera in hun gezicht, wanneer ze op
voorhand weten dat het een interview is.
- DE PARADOX VAN LABOV (=de observator)
- ‘hebt u welleens gedacht nu ben ik er geweest?’ mensen gaan zo in
op het verhaal dat ze taal vergeten.

7 Etnolecten
 Definitie etnolect en etnolect kunnen herkennen

-taalvariand die typerend is voor een bepaalde sociale groepering


 Kenmerken van een etnolect
- Ontstaan door kolonisatie/migratie
- Etnische achtergrond hierop word een etnolect sterk bepaald
 Marokkaans-Nederlands (! spelling woord Marokkaans!) en citétaal als
voorbeelden kunnen uitleggen, enerzijds historisch en anderzijds met concrete
voorbeelden op vlak van fonologie, syntaxis, morfologie en lexicon
- = het taalgebruik van personen met een Marokkaanse afkomst:
- Wa make: hoe gaat het (syntaxis + morfologie = verschillende
zinsbouw+ andere schrijf en uitspraakwijze van woordn)
- Ik ga nederland (syntaxis: weglaten van tussenwerpsels)
- Fonologie= anders uitspreken van woorden
- Mashallah= wat god wil ( lexicon: een arabisch woord)
o Citétaal:
- Typisch limburgs fenomeen met mijnsteden als belangrijkste centra
het is een smeltkroesjestaal (turks arabisch italiaans nederlands,…)
- Cités= de wijken waar mensen die in de mijnen werkten woonden.
- Hieruit ontstond de citétaal gesproken door hedendaagse jongeren
in limburg

 Meerwaarde van (de studie van) etnolecten kunnen verwoorden


 zie tekst blauw kader LB p.69-70
- zo kun je achterhalen wat een groot deel van de identiteit is van
iemand.
 Begrippen creooltaal (met als voorbeeld het Papiaments) en pidgin kunnen
toelichten als vormen van smeltkroestalen (inclusief begrip lexifier language)
- <Creooltaal= gevormd door: pidgins die als moedertaal worden
doorgegeven (wanneer twee of meerdere
taalgroepen elkaar niet verstaan en een gemeenschappelijke taal
ontwikkelen)
- Het papiments is hier een voorbeeld van (creooltaal)
- Lexifier language= de taal van de kolonisten die woordenschat
overgeeft aan de plaatselijke bevolking.

10 Literatuur door de eeuwen heen


 De tien verhalen uit de literatuurpuzzel in grote lijnen kennen (tijd, ruimte,
thematiek, relevantie vandaag) en daarbij zien hoe de taal en de thema’s
doorheen de tijd evolueren
 Aan de hand van enkele concrete hedendaagse voorbeelden (inclusief de tekst van
Ibe Rossel rond haar boek Shakespeare kent me beter dan mijn lief) de
toegankelijkheid, het universele en de aantrekkingskracht van het werk van
Shakespeare kunnen uitleggen
- Shakespeare schrijft veel boeken die op het eerste zicht als non
fictie verhalen lijken maar als je dieper kijkt zie je de betekenissen
binnenin de dubbelzinnige zinnen, deze emotionele lessen die erin
verwerkt zitten heeft iedereen al eens meegemaakt iedereen is
nieuwsgierig naar wat hij of zij in z’n soort situatie had kunnen
doen, shakespear geeft hier antwoord op, zijn verhalen werden bij
alle toneelstukken gespeeld gigantisch veel doorverteld en daardoor
zijn zijn verhalen zeer toegankelijk voor iedereen, jong en oud, rijk
en arm,…
 Begrippen hoge en lage cultuur en intertekstualiteit kennen
- Hoge cultuur= complexer, gelaagder, rijker, meer elitair
BV: opera, klassiek schilderij
- Lage cultuur= massa aanspreken, makkelijker te begrijpen.
BV: pop liedje, musical
- Intertekstualiteit= kunstenaars die in hun werk verwijzen naar een
ander verhaal= EXTRA betekenislaag

 Enkele voorbeelden van intertekstualiteit uit de tekst van Peter Verhelst kunnen
geven en zijn boodschap omtrent de rol van literatuur en kunst kunnen uitleggen
- Hadewych (passie is de sleutel tot het denken) , Nelson mandela
(geef niet op)
- Kunst moet durf uitstralen, angst bezweren, met vallen en opstaan,
maar zonder te geven (=booschap)
= zonder angst duidelijk aanhalen wat er ons te wachten staat
 In grote lijnen de Griekse mythe van Cassandra kennen + term
cassandravoorspelling kennen en kunnen linken aan de rol van
schrijvers/kunstenaars vandaag de dag
- Apollo verliefd op cassandraà cassandra zegt ok seks maar ik wil
toekomst voorspellenà cassandra krijgt wensàcassandra geen
seksà cassandra krijgt vloek (niemand haar geloven)àze leeft
eenzaam
- Cassandra voorspelling= onheilspellende voorspelling die achteraf
bleek correct te zijn maar die niemand wilde geloven
- Schrijvers/ kunstenaar hebben die rol ze voorspellen allerlei dingen
niet allemaal waar maar meestal gelooft men ze niet toch moet
iemand deze voorspellingen blijven maken zegt hij. Als we allemaal
te bang worden om een foute voorspelling te doen dan doen
niemand meer voorspellingen en dan staren we ons blind op de
toekomst zonder enig inschattingsvermogen.
 Begrip literair-historisch bewustzijn kunnen uitleggen
- Is het besef van een veelzijdige geschiedenis en manieren waarop
literatuur hier een inzicht op geeft, door al die verschillende
perspectieven te bekijken vorm je je een zo kritisch, volledig
mogelijk beeld van vroeger in vergelijking met nu
11 Literatuurgeschiedenis: de middeleeuwen
 De cultureel-maatschappelijke context waarin Middelnederlandse teksten
ontstonden, kennen (tijdskader, zie ook p.102-103!) en kunnen uitleggen,
inclusief de begrippen theocentrisch, scriptorium, Diets,
troubadours/jongleurs/minstrelen, didactische literatuur, proza (epiek) en poëzie
(lyriek), Natureingang, motief, registrale kunst, probatio pennae,
paleograaf/paleografie, Oudnederlands, Middelnederlands (extra video rond
Hebban olla vogala …: Man over Woord, aflevering 18.12.2012 - 01’03”-09’32”)
- 500-1517: à christelijke kunst domineert
àvertreltraditiesàveel rijm, boeken voor de rijken,
verhalen voor arm en rijk
àfeodaal stelsel
- Theocentrisch: god=centrum v/d maatschappij
- Scriptorium: de ruimte waarin monniken teksten kopiëren
- Diets: de volkstaal die werd neergeschreven rond 800-1150 en
1150-1500 (de gesproken volkstaal bestond eigenlijk uit allemaal
lokale dialecten)
- Troubadours/jongleurs/minstrelen: de schrijvers van literatuur,
verhalen die ze ook zelf voordroegen
- Didactische literatuur: literatuur die niet alleen gericht was op de
adel maar ook op de weetgierige burgerij in de steden
- àproza: een verhaal bevat niet noodzakelijk een les, rijmt vaak
(gemakkelijk te onthouden)
àPoëzie: versregels, stijl, je leert dingen uit het versje
- Natureingang: natuurlijke elementen gebruiken
- Motief: herhaaldelijk terugkerend element
- Registrale kunst: is een vorm van kunst waarbij de orginaliteit
schuilt in het opnieuw rangschikken en koppelen van reeds bekende
motieven
- Probatio pennae: pennenproef, testen of de veer goed gesneden is
- Paleograaf: expert in de studie van oude handschriften (ontcijferen)
-  Oudnederlands: 800-1150
middelnederlands:1150-1500
- Hebban olla vogala nestas bagunnan binase bic enda tbu wat
unbidan we nu (nu alle vogels hun nesten al hebben gebouwd
waar wachten we dan nog op)
= eerste zin met daarin uiting van menselijke verlangen.
 Vooroordelen/misvattingen omtrent de middeleeuwen: enkele voorbeelden van
uitvindingen uit de middeleeuwen kunnen geven – of zaken die ze al langer
gebruikten/wisten - en weten dat de heksenvervolgingen vooral NA de
middeleeuwen gebeurden
- Wat hadden ze WEL: drukpers, drieslagstelsel, spinnenwiel,
vrouwelijke handelaars
- Wat hadden ze NIET: heksenvervolgingen
 Aan de hand van hedendaagse boekenseries, actiefilms, streamingseries … de
overeenkomsten met het klassieke, middeleeuwse ridderverhaal kunnen aangeven
- Bovennatuurlijke hulp (van goden)
- Sequals/ presequals bij bv theathers
- Waarden: trouw, loyaliteit, raszuiverheid
 Woordstrategieën kunnen inzetten om Middelnederlands te ontcijferen/vertalen
naar modern Nederlands
- Kijken naar de context
- Op welk woord lijkt het uit welke taal,…
 Context orale verhaaltraditie + literaire ervaring die daaruit voortvloeit kunnen
uitleggen
- Veel orale literatuur mondeling overgedragen  beluistert in
groepsgebeuren dus het was geen individueel tijdverdrijf
(perkament zeer duur dus meeste mensen konden de boeken niet
betalen velen konden ook niet lezen en schrijven,…)
-
 Kenmerken van het Middelnederlands op vlak van spellling, zinsbouw,
woordenschat
- Spelling:
vooral fonetisch schrijven (hierdoor wel veel woorden aan elkaar
geplakt. (ENCLISIS/ PROCLISIS: plaats onbeklemtoonde woord)
vooral afgeleid van het latijd: j -> i / v->u / w->uu / meer c dan
k / lange klinker= klinker + “e” of “i”
- Zinsbouw:
 naamvallen worden gebruikt
dubbele ontkenning bv: “ne … pas”= “niet”…. Niet”
BV achter ZN : jas mooi, trui groot, mooie trui klein
- woordenschat
 gwn verschillend van nu met gelijkenissen

 Begrippen hofdag, getallensymboliek, kleurensymboliek, godsoordeel en de rol


van de vrouw in het verhaal kunnen uitleggen en illustreren
- hofdag: samenkomt van leenmannen om problemen aan te
kaarten/rechtspraak + groot feest
- getallensymboliek: 2=duivel, 3= heilig,…
- kleurensymboliek: zwart= duivel, slecht; licht= heilig;…
- godsoordeel: god beslist wie wint (wie het meeste bid heilig is)
- rol v/d vrouw= beloning zijn/ geslagen worden/ stelt niet veel voor
 In grote lijnen verhaal van Karel ende Elegast (prototype van de Karelepiek)
kunnen vertellen/fragmenten kunnen situeren in het verhaal
- zie etra blaadje p97
 Begrippen heilige graal, Ridders van de Ronde Tafel, cirkelstructuur (ordo,
manque, queeste, ordo), hoofsheid en de rol van de vrouw in het verhaal kunnen
uitleggen en illustreren
- heilige graal= toverbeker (laatste beker voor het laatste
avondmaal)
- ridders van de Ronde Tafel: alle ridders zijn gelijk enkel arthur zit
hoger
- cirkelstructuur: Ordomanquequeesteordo
- hoofsheid : “NIEMAND was zijn gelijke”
- rol v/d vrouw: als ‘beeldig’ prinsesje onderdeel van de queeste.
Ze neemt het lot ook deels in haar eigen handen door te ontsnappen
 In grote lijnen verhaal van Walewein (prototype van de Arthurepiek) kunnen
vertellen/fragmenten kunnen situeren in het verhaal
1) Op hofdag koning arthur eet met ridder
2) Vliegend schaabord (van goud, zilver, edelstenen,…) passeert
3) Koning wil schaakbord en roept ridders op om erachter te gaan
4) Walewein gaat op avontuur
5) Koning wonder (wil zwaard met twee ringen in ruil voor schaakbord)
6) Koning amoraen (wil ysabelle in ruil voor het zwaard)
7) Koning assentijn bezit dochter Ysabele
8) Walewein  koning assentijn
9) Walewein gevangen genomen en word volgende ochten geexcuteerd
10)Ysabelle ‘gaat walewein martelen in slaapkamer’
11)Ysabelle bevrijdt walewein
12)( geheime gang in slaapkamer van ysabelle geboud door architect die ze heeft
vermoord)

13)Ze toont walewen haar geheime gang(en) 😉

14) Eerste poging belanden ze in de kerker dan ontsnappen ze


15)Moreel dilemma walewein moet ysabelle ruilen voor zwaard bij koning
amoraen
16)Koning amoraen sterft aan ouderdom
17) Walewein gaat naar koning wonder met zwaarde en ysabelle
18) Ruil zwaard voor schaakbord
19)Komt thuis als winnaar bij koning arthur met zwaard en ysabele
 Het verhaal van Karel ende Elegast en Walewein met elkaar kunnen vergelijken
-gelijk: hofdag, rust int begin, cirkelstructuur, koning
-verschillend: karel gaat zelf op koning op pad arthur stuurt ridder
 Begrippen antiheld en hybride held kunnen uitleggen
- held= goed
- antiheld= slecht
- hybride= mix = meest realistisch= held toont zwaktes
 Kenmerken van de Frankische romans (Karelepiek), Keltische/Britse romans
(Arthurepiek) en andere belangrijke middeleeuwse tekstgenres kennen (blauwe
theoriekaders p.99-100)
- frankische romans (karelepiek) : ontstaan in frankrijk (1100),
historische kern maar pure fictie, trouw koning en god,
Loyaliteit=beloond, verraad= straf

- keltische/britsche romans (arthurepiek): strijd van britse helden


tegen angelen en saksen, ridders en ronde tafel, queeste,
graal=toverbeker die enkel de ideale ridder in de graalburcht vindt,
trouw aan (god/koning)= trouw aan geidealiseerde vrouw
Hoffelijk+galant gedrag bij ridder = “hoofs”
- abele spelen: los van de kerk gaat over relaties, goed en slecht in
de maatschappij

- Maralegende, mirakelspel, exempel: volksgeloovig toneelspel, uit


legendes gered door een heilig figuur
=preek, boodschap

- Volksliederen en kunstliederen: gezongen veel muzieknotaties zijn


verloren gegaan. Gaat over angsten en twijfels van een volk

- Oosterse romans : arabische cultuur raakt bekend in het westen


De sprookjes wel meestal omgevormd naar de christelijke cultuur
waardoor ze niet representatief waren voor de arabische cultuur
 Stellingen rond middeleeuwse literatuur kunnen uitleggen
- schrijven over seks mag soort lach opwekken
- intrepretatie van teksten is anders 1960<->19de eeuw
- monikken schreven over seks om zo mensen de juiste denkwijzes
te geven
- kerk voerde verbod uit op onfatsoenlijke literatuur lukt niet
evengoed
- ruwe vieze platvoerse humor hoorde thuis in de manuscripten
want hiermee bestreedt men de duivel
- de kerk parodieerde zichzelf door bv zotte dagen, carnaval
- manuscripten sinds 14de eeuw ook door burgers overgeschreven
- adel niet analfabeet: ze konden mss geen latijn maar wel volkstaal
lezen en schrijven

Verruiming lexicon: taal en cultuur


 Het doel van de column van Wouter Deprez kunnen uitleggen en de manier
waarop hij dit doel wil bereiken beschrijven
- Hij wil zeggen dat alsje zelf ontzettend veel leenwoorden gebruikt je
onverstaanbaar wordt zo maakt hij dit ook duidelijk aan zijn kind
die enkel allemaal engelse woorden in zn zinnen plakt. Hij wil ook
dat als zijn kind leenwoorden gebruikt dat hij dit uit verschillende
talen moet doen
 De vreemde woorden en bastaardwoorden uit de column kennen en kunnen
gebruiken, en van de leenwoorden volwaardige alternatieven (synoniemen)
kennen (zie lijst Teams)
- Vreemde woorden: we nemen ze over van andere talen zonder iets
te verwanderen aan het woord
- Bastaardwoorden: we nemen ze over van andere talen maar we
brengen wijzigingen aan het woord
o + LIJST TEAMS P114-115

Fake news en ik – reportage Tim Verheyden (VRT MAX)


 De hoofdlijnen en belangrijke begrippen uit de bundel kennen en voorbeelden
kunnen geven: oorzaak vatbaarheid mens voor desinformatie, visie Facebook op
gevaren desinformatie, voorbeelden online-haatspraak en gevolgen hiervan,
voorbeeld complottheorieën, weten wat digital service act is en waarom dit nodig
was, valse, artificiële keuze tussen veiligheid en vrije meningsuiting kunnen
uitleggen, weten waarom het voor Russische journalisten vandaag de dag moeilijk
werken is en hoe ze daarmee omgaan, welke desinformatiecampagnes ze voeren,
weten wat trollen en trollenjagers zijn en doen, weten wat je als maatschappij kan
doen tegen trollencampagnes, desinformatie, haatspraak …, begrippen
(filterbubbel, confirmation bias …)

Gelezen boek/boekopdracht 1
 De titel, auteur, namen en functies van de belangrijkste personages kennen
‘Marcel’ Erwin Mortier
- Ik personage: we volgen hem terwijl hij leert over wie zn opa
(marcel) was tijdens de tweede wereldoorlog
- Oma andrea voed het jongetje op en zorgt voor verbanden in het
verhaal
 De verhaalelementen thematiek, vertelperspectief, structuur, personages, tijd en
ruimte en stijl/taal kunnen uitleggen, door middel van de geziene terminologie in
de tweede graad
- Na WWII
- Bij oma thuis
- Vertellende ik verteller+ personeel vertelsperspectief

You might also like