Professional Documents
Culture Documents
VAKFICHE ENG Schriftelijk 2DS MT - OI - AS-OK
VAKFICHE ENG Schriftelijk 2DS MT - OI - AS-OK
Studierichting
Tweede graad Finaliteit Doorstroom.
Geldig voor de richting Moderne Talen.
Referentiekader
Eindtermen moderne talen: https://onderwijsdoelen.be/
1
Wat moet je leren?
Lezen en luisteren
Goed lezen en luisteren doe je vooral door veel te oefenen. Voor het examen Engels moet je
verschillende soorten teksten begrijpen en analyseren. Analyseren betekent dat je informatie niet
altijd letterlijk in de tekst terugvindt en dat je verbanden moet leggen tussen verschillende delen van
een tekst of tussen verschillende teksten. Hieronder leggen we uit wat je met lees- en luisterteksten
moet kunnen doen, en welk soort teksten je op het examen krijgt.
Je begrijpt teksten:
• Je illustreert aspecten van maatschappijen en culturen waarin Engels gesproken wordt. Op
het examen zal je teksten krijgen waarin bepaalde socioculturele aspecten zoals het dagelijkse
leven, leefomstandigheden, gewoontes, sociale verhoudingen, waarden en normen,
lichaamstaal en sociale conventies belicht worden.
Voorbeelden: je haalt uit een tekst wat de eetgewoonten in het Verenigd Koningrijk zijn, je
merkt op dat in de VS mensen elkaar vaak onmiddellijk met de voornaam aanspreken.
Je analyseert teksten:
• Je bepaalt het onderwerp en de globale inhoud van een tekst: je zegt in één woord waarover
een tekst gaat.
Voorbeeld: de klimaatverandering.
• Je bepaalt de hoofdgedachte en de hoofdpunten van een tekst: je formuleert wat de
belangrijkste boodschap van een tekst is.
Voorbeeld: door de klimaatverandering zal de zeespiegel stijgen.
• Je selecteert de informatie die je nodig hebt.
Voorbeeld: je noemt de eilanden die door de stijging van de zeespiegel dreigen te verdwijnen..
• Je herkent tekstverbanden.
Voorbeeld: je bepaalt wat de functie is van alinea 3 ten opzichte van alinea 2 (oorzaak, gevolg,
tegenstelling, toelichting, …).
• Je analyseert hoe de opbouw en de structuur van een tekst de doeltreffendheid van de
communicatie beïnvloeden (uitbreiding: zie onder Engels als communicatiemiddel’).
• Je past de volgende literaire begrippen toe op een tekst (uitbreiding):
- fictie, non-fictie
- literaire genres: proza, poëzie, drama
• proza: roman, novelle, detective, kortverhaal, sprookje, fabel, film, graphic novel,
strip, opiniestuk / novel, novella, detective novel, short story, fairy tale, film,
graphic novel, comic strip, letters to the editor
• poëzie: sonnet, haiku, limerick, ballade / sonnet, haiku, limerick, ballad
• drama: subgenres tragedie en komedie / tragedy, comedy
- personages (hoofd- en nevenpersonages), tijd (flashback, flashforward), ruimte,
thema, verhaallijn/plot (wending), vers, strofe, refrein / characters, main
character/protagonist, secondary character, time, flashback, flash-forward, space,
storyline/plot, line, stanza/strophe/verse, chorus/refrain
• Je verklaart hoe stijlfiguren bijdragen tot de inhoud en de interpretatie van een tekst
(uitbreiding).
2
Voorbeeld: je merkt op dat de auteur een eufemisme gebruikt om een onaangename
boodschap te geven zoals in ‛we had to let him go’ in plaats van ‛we fired him’.
De volgende stijlfiguren moet je kennen: metafoor, vergelijking, eufemisme, personificatie,
rijm, alliteratie / figures of speech: metaphor, simile, euphemism, personification, rhyme,
alliteration, irony
In de tabel hieronder vind je de soorten lees- en luisterteksten die je moet analyseren en evalueren.
Als voorbereiding op je examen is het belangrijk dat je veel verschillende tekstsoorten en teksttypes
leest of beluistert.
Informatieve teksten: teksten die je Een krantenartikel, een stukje uit een leerboek,
informatie geven over een bepaald een interview, een reportage
onderwerp
Persuasieve teksten: teksten die je proberen Een reclamefilmpje, een campagne tegen te snel
te overtuigen van een standpunt rijden
Opiniërende teksten: teksten waarin iemand Een recensie van een boek, een hotelbeoordeling
zijn mening geeft op een online platform, een reactie op een forum
Prescriptieve teksten: teksten die je Een handleiding bij je telefoon, een recept, een
vertellen hoe je iets moet doen bijsluiter, een instructiefilmpje op YouTube, een
schoolreglement
Narratieve teksten: teksten waarin iemand Een videoblog, een verhaal, een reisverslag, een
een verhaal vertelt podcast
Literaire teksten: teksten waarin een Een lied, een gedicht, een cartoon, een strip, een
artistieke component aanwezig is fragment uit een roman
STRATEGIEËN
Gebruik bij het lezen en luisteren de strategieën hieronder. Hoe beter je ze toepast, hoe succesvoller
de communicatie zal verlopen.
• Stel jezelf enkele vragen: wat weet je al over het onderwerp? Waarover zou de tekst kunnen
gaan?
• Gebruik het communicatiemodel: van wie is de tekst? Wat is de tekstsoort? Waarom heeft
de spreker of schrijver de tekst gemaakt? Voor wie is de tekst bedoeld?
• Maak gebruik van de visuele hulpmiddelen die een tekst biedt, zoals de titel en tussentitels,
benadrukte woorden, een foto, een tekening of grafiek bij een leestekst, of beelden bij een
videofragment.
• Let op structuuraanduiders. Dat zijn verwijswoorden (bv. they, above) en signaalwoorden
(bv. first, next, on the other hand). Die signaalwoorden helpen je om de gedachtegang van
een tekst te reconstrueren.
• Maak een onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
3
• Let op de taal die gebruikt wordt: is de taal objectief of subjectief? Bijvoorbeeld: Joe ate a
breakfast of beans and toast / Joe greedily ate a disgusting breakfast of beans and toast.
• Leid de betekenis van onbekende woorden en zinnen af uit de context, je voorkennis of uit
de manier waarop een woord is gevormd. Soms kan je ook gebruikmaken van je kennis van je
moedertaal of van andere vreemde talen.
• Bepaal of de betekenis van een woord dat je niet kent, belangrijk is. Zoek onbekende
woorden die echt noodzakelijk zijn om de tekst te begrijpen op in een digitaal woordenboek.
Op het examen krijg je toegang via een link.
STRATEGIEËN
Gebruik bij het schrijven de strategieën hieronder. Hoe beter je ze toepast, hoe succesvoller de
communicatie zal verlopen.
• Stel jezelf enkele vragen: wat weet je over het onderwerp? Waarover kan je schrijven?
• Gebruik het communicatiemodel: waarom schrijf je? Voor wie is je boodschap bedoeld? Met
wie communiceer je? Wat wil je precies vertellen? Welk kanaal gebruik je daarvoor (mail,
blogbericht …)?
• Besteed aandacht aan je tekstopbouw: alinea’s, eventueel titel en tussentitels.
4
• Geef je tekst een duidelijke structuur (inleiding, midden, slot) en gebruik
structuuraanduiders (signaalwoorden en verwijswoorden).
• Pas je taal aan de ontvanger aan. Respecteer de beleefdheidsconventies en gebruik de juiste
toon. In een brief of e-mail zet je altijd een naam achter de aanspreking, ‘Dear’ bv. Dear Mr.
Smith.
• Speel in op wat je gesprekspartner schrijft. Toon interesse in de ander en toon respect.
• Wees je bewust van de effecten van non-verbaal gedrag. Je gebruikt bijvoorbeeld geen
smileys in een formele mail.
• Soms zit je vast en weet je niet goed hoe je iets moet formuleren. Laat je dan niet
ontmoedigen, maar probeer je doel te bereiken met de woorden en structuren die je wél al
kent.
• Verzorg je taal: let op de spelling en de leestekens en lees je tekst goed na. Maak correcte en
gevarieerde zinnen, zowel qua woordkeuze als zinsbouw. Lees je tekst goed na: is de
communicatie helder, gepast en vlot?
• Maak eventueel gebruik van een online woordenboek en een online spellingcontrole. Op het
examen krijg je toegang via een link.
Criteria Toelichting
Taakvoltooiing Komt je boodschap over? Is je tekst volledig en voldoende
uitgewerkt? Is je tekst inhoudelijk helder, correct en gepast?
Woordenschat Je hebt een elementaire maar vrij brede woordenschat
bestaande uit frequente woorden, woordcombinaties en
vaste uitdrukkingen.
Grammatica en zinsbouw Je beheerst de grammatica redelijk goed. Fouten mogen
voorkomen, maar verstoren de communicatie niet.
Je schrijft eenvoudige samengestelde zinnen.
Tekstopbouw en lay-out De opbouw van je tekst is duidelijk herkenbaar en de lay-out
is gepast.
Tekststructuur en samenhang Je tekst heeft een gepaste en herkenbare tekststructuur
(inleiding, midden, slot) met duidelijke herkenbare
tekstverbanden (onder meer door gebruik van
signaalwoorden).
Register/beleefdheidsconventies Je gebruikt een gepast register (neutraal of familiair) en
gepaste beleefdheidsconventies.
Lengte Je schrijft teksten van een vrij beperkte lengte.
5
Ondersteunende kennis
Om goed te kunnen lezen, luisteren en schrijven moet je over voldoende woordenschat en grammatica
beschikken en inzicht in taal hebben. Op het examen krijg je geen vragen over woordenschat of
grammaticaregels maar je moet de begrippen en regels wel kunnen toepassen.
WOORDENSCHAT
Je moet over voldoende woordenschat beschikken om teksten te begrijpen en te schrijven over
onderwerpen uit verschillende domeinen: het dagelijkse leven, de samenleving, het school- en
beroepsleven.
Je mag op het examen een online woordenboek gebruiken, maar je hebt niet de tijd om elk woord op
te zoeken.
De leermethodes van Vlaamse uitgeverijen geven je een goed beeld van de woordenschat die je op dit
niveau moet beheersen. Bij de leermiddelen achteraan in deze vakfiche verwijzen we ook naar
leerboeken, websites en apps die je kunnen helpen om je woordenschat uit te breiden.
6
De termen die je moet kennen en moet kunnen gebruiken, vind je in de tabel hieronder.
Voornaamwoorden Persoonlijk
pronouns personal
Aanwijzend
demonstrative
Bezittelijk
possessive
Vragend
interrogative
Betrekkelijk
relative
Bezittelijk
Possessive
Onbepaald
indefinite
Wederkerend
reciprocal
7
verbs (regular and frequent irregular Imperatief en infinitief
strong verbs and phrasal verbs)
imperative and infinitive
Verleden tijd: simple past, past
continuous, past perfect
Toekomende tijd: simple future,
present continuous for future, going
to, future continuous
Gerundium
gerund
Modale hulpwerkwoorden
modal auxiliaries (can, should, may, …)
8
imperative
Uitroepende
exclamations
Zinnen Onderwerp
sentences subject
Persoonsvorm
finite verb phrase
Lijdend en meewerkend voorwerp
direct and indirect object
Voorzetselvoorwerp
prepositional phrase
Bijwoordelijke bepaling
adverbial phrase
Zinsdelen / phrases
Congruentie: onderwerp-persoonsvorm
subject-verb agreement
9
HET ENGELS ALS COMMUNICATIEMIDDEL
Je leert Engels om doelgericht te communiceren. Op het examen laat je zien dat je weet hoe je taal
kan gebruiken om op de best mogelijke manier te bereiken wat je wil. Zo gebruik je bijvoorbeeld de
juiste begroeting en kan je een tekst goed opbouwen en vormgeven.
Deze begrippen moet je kunnen toepassen:
• tekstopbouwende elementen: titel, tussentitels, alinea’s
• tekststructuur: inleiding, midden, slot
• visuele elementen: benadrukte woorden, lay-out, afbeeldingen
• structuuraanduiders: signaalwoorden en verwijswoorden
• tekstverbanden: beschrijvend, chronologisch, middel-doelverband, oorzakelijk,
redengevend, gevolgaanduidend, tegenstellend, toegevend, voordelen-nadelenverband,
voorwaardelijk, opsommend, vergelijkend, toelichtend, samenvattend, concluderend
• tekststructuren: probleemstructuur, maatregelstructuur, evaluatiestructuur,
handelingsstructuur, vergelijkende structuur, argumentatiestructuur (uitbreiding)
• communicatiemodel: zender, boodschap, ontvanger, kanaal, context, doel
• verbale en non-verbale communicatie: effecten van non-verbaal gedrag
• beleefdheidsconventies: registers (familiair en neutraal), gebruik van gepaste
aanspreekvormen (Sir versus mate)
10
Het examen
Hoe verloopt het examen?
Voor het digitale examen breng je je identiteitskaart mee. Je leest de instructies op de
examencomputer en tikt de code op de examensticker in om je examen te starten.
Als je klaar bent, sluit je je examen af met de knop beëindigen. Dat kan ten vroegste 15 minuten na
de start van het examen. Geef je kladblad af aan de toezichter.
11
Hoe beoordelen we je examen?
MET WELKE CRITERIA BEOORDELEN WE JE EXAMEN?
Gesloten vragen
• Om punten te scoren moet je het juiste antwoord aanduiden, slepen, markeren of invullen.
• Bij sommige vraagtypes kan je ook voor een gedeeltelijk juist antwoord punten scoren.
• Er is geen giscorrectie.
Voor de schrijfopdrachten beoordelen we:
• de correcte uitvoering van de opdracht,
• de tekstkenmerken (structuur, register)
• de formulering (woordenschat en grammatica)
• de spelling
Lezen 30%
Schrijven 30%
Het examen Engels bestaat uit een schriftelijk en een mondeling examen. Het schriftelijke examen
telt mee voor 60% van de punten. Het mondelinge examen telt mee voor 40% van de punten. Let op,
in het platform staat je resultaat altijd op 100.
12
LEERBOEKEN EN METHODES
VLAAMSE UITGEVERIJEN
ISBN 978-94-6401-141-8
ISBN 978-94-6401-477-8
ISBN 9789049701796
ISBN 9789049703318
INTERNATIONALE UITGEVERIJEN
13
New Headway Pre-Intermediate A2- Oxford University Press https://elt.oup.com/
B1 (Student’s Book e-book &
Workbook e-book)
New Headway Intermediate B1
(Student’s Book e-book & Workbook
e-book)
WEBSITES
Website Hoe kan deze site je helpen? Wat vind je hier?
http://www.cnn.com/
www.bbc.co.uk/worldservice/learningenglish
www.bbc.co.uk/newsround
14
https://nl-nl.duolingo.com/ Met behulp van deze apps kan je zelfstandig een
https://www.babbel.com/ basiskennis Engels verwerven.
https://www.memrise.com/
https://www.lingq.com/nl/ Let op: je scores op zelftests bieden geen garantie op
slagen voor de Examencommissie. Sommige apps zijn
volledig of gedeeltelijk in het Engels.
ANDERE
Leermiddelen om je taalbeheersing te vergroten Extra informatie
English Vocabulary in Use: Pre-Intermediate and Hiermee kan je je woordenschat oefenen en uitbreiden.
Intermediate Fourth Ed.
Cambridge University Press - ISBN 9780521149891
15