Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 15

VAKFICHE Engels (schriftelijk)

Examencommissie secundair onderwijs


//////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Geldig van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024.

Studierichting
Tweede graad Finaliteit Doorstroom.
Geldig voor de richting Moderne Talen.

Referentiekader
Eindtermen moderne talen: https://onderwijsdoelen.be/

Waarom leer je dit vak?


Engels is een wereldtaal. Je komt al vroeg in contact met Engels, door film, tv, muziek, het internet, …
en dit zal in de toekomst niet verminderen. Integendeel, de Engelse taal en de Engelstalige cultuur
zijn dominant aanwezig in domeinen zoals ontspanning, wetenschappen, onderwijs en bedrijfsleven.
Je leert Engels om in al deze domeinen vlot, succesvol en gepast te kunnen communiceren. Hoe
beter je het Engels beheerst, hoe beter je je doel zal bereiken. Bovendien leer je zo ook de cultuur
van je anderstalige gesprekspartner beter kennen en begrijpen.
In de richting Moderne talen scherp je je taalinzicht aan. Je gaat bijvoorbeeld dieper in op de
tekststructuur, je bekijkt taal als een systeem met bouwstenen, en je denkt kritisch na over de
manier waarop die bouwstenen worden ingezet. Daarnaast analyseer je ook literaire teksten en
gebruik je vakterminologie.
Op die manier word je taalvaardiger en verdiep en verruim je je kennis van het Engels.

Wat moet je vooraf weten?


Deze vakfiche is gebaseerd op de eindtermen. De eindtermen verwijzen naar het Europees
Referentiekader (ERK). Dat is een instrument om het niveau waarop je een taal beheerst te
beschrijven. Voor jouw studierichting is het ERK-niveau B1 richtinggevend. De leermiddelen die je
verder in deze vakfiche vindt, focussen dan ook op dat niveau.
Informatie over het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen:
http://downloads.slo.nl/Repository/taalprofielen-2015.pdf.
Voor Engels moet je 2 examens afleggen, een digitaal en een mondeling.
In deze vakfiche krijg je informatie over het digitale examen.

1
Wat moet je leren?
Lezen en luisteren
Goed lezen en luisteren doe je vooral door veel te oefenen. Voor het examen Engels moet je
verschillende soorten teksten begrijpen en analyseren. Analyseren betekent dat je informatie niet
altijd letterlijk in de tekst terugvindt en dat je verbanden moet leggen tussen verschillende delen van
een tekst of tussen verschillende teksten. Hieronder leggen we uit wat je met lees- en luisterteksten
moet kunnen doen, en welk soort teksten je op het examen krijgt.
Je begrijpt teksten:
• Je illustreert aspecten van maatschappijen en culturen waarin Engels gesproken wordt. Op
het examen zal je teksten krijgen waarin bepaalde socioculturele aspecten zoals het dagelijkse
leven, leefomstandigheden, gewoontes, sociale verhoudingen, waarden en normen,
lichaamstaal en sociale conventies belicht worden.
Voorbeelden: je haalt uit een tekst wat de eetgewoonten in het Verenigd Koningrijk zijn, je
merkt op dat in de VS mensen elkaar vaak onmiddellijk met de voornaam aanspreken.
Je analyseert teksten:
• Je bepaalt het onderwerp en de globale inhoud van een tekst: je zegt in één woord waarover
een tekst gaat.
Voorbeeld: de klimaatverandering.
• Je bepaalt de hoofdgedachte en de hoofdpunten van een tekst: je formuleert wat de
belangrijkste boodschap van een tekst is.
Voorbeeld: door de klimaatverandering zal de zeespiegel stijgen.
• Je selecteert de informatie die je nodig hebt.
Voorbeeld: je noemt de eilanden die door de stijging van de zeespiegel dreigen te verdwijnen..
• Je herkent tekstverbanden.
Voorbeeld: je bepaalt wat de functie is van alinea 3 ten opzichte van alinea 2 (oorzaak, gevolg,
tegenstelling, toelichting, …).
• Je analyseert hoe de opbouw en de structuur van een tekst de doeltreffendheid van de
communicatie beïnvloeden (uitbreiding: zie onder Engels als communicatiemiddel’).
• Je past de volgende literaire begrippen toe op een tekst (uitbreiding):
- fictie, non-fictie
- literaire genres: proza, poëzie, drama
• proza: roman, novelle, detective, kortverhaal, sprookje, fabel, film, graphic novel,
strip, opiniestuk / novel, novella, detective novel, short story, fairy tale, film,
graphic novel, comic strip, letters to the editor
• poëzie: sonnet, haiku, limerick, ballade / sonnet, haiku, limerick, ballad
• drama: subgenres tragedie en komedie / tragedy, comedy
- personages (hoofd- en nevenpersonages), tijd (flashback, flashforward), ruimte,
thema, verhaallijn/plot (wending), vers, strofe, refrein / characters, main
character/protagonist, secondary character, time, flashback, flash-forward, space,
storyline/plot, line, stanza/strophe/verse, chorus/refrain
• Je verklaart hoe stijlfiguren bijdragen tot de inhoud en de interpretatie van een tekst
(uitbreiding).

2
Voorbeeld: je merkt op dat de auteur een eufemisme gebruikt om een onaangename
boodschap te geven zoals in ‛we had to let him go’ in plaats van ‛we fired him’.
De volgende stijlfiguren moet je kennen: metafoor, vergelijking, eufemisme, personificatie,
rijm, alliteratie / figures of speech: metaphor, simile, euphemism, personification, rhyme,
alliteration, irony

In de tabel hieronder vind je de soorten lees- en luisterteksten die je moet analyseren en evalueren.
Als voorbereiding op je examen is het belangrijk dat je veel verschillende tekstsoorten en teksttypes
leest of beluistert.

Tekstsoort Voorbeelden van teksttypes

Informatieve teksten: teksten die je Een krantenartikel, een stukje uit een leerboek,
informatie geven over een bepaald een interview, een reportage
onderwerp

Persuasieve teksten: teksten die je proberen Een reclamefilmpje, een campagne tegen te snel
te overtuigen van een standpunt rijden

Opiniërende teksten: teksten waarin iemand Een recensie van een boek, een hotelbeoordeling
zijn mening geeft op een online platform, een reactie op een forum

Prescriptieve teksten: teksten die je Een handleiding bij je telefoon, een recept, een
vertellen hoe je iets moet doen bijsluiter, een instructiefilmpje op YouTube, een
schoolreglement

Narratieve teksten: teksten waarin iemand Een videoblog, een verhaal, een reisverslag, een
een verhaal vertelt podcast

Literaire teksten: teksten waarin een Een lied, een gedicht, een cartoon, een strip, een
artistieke component aanwezig is fragment uit een roman

STRATEGIEËN
Gebruik bij het lezen en luisteren de strategieën hieronder. Hoe beter je ze toepast, hoe succesvoller
de communicatie zal verlopen.
• Stel jezelf enkele vragen: wat weet je al over het onderwerp? Waarover zou de tekst kunnen
gaan?
• Gebruik het communicatiemodel: van wie is de tekst? Wat is de tekstsoort? Waarom heeft
de spreker of schrijver de tekst gemaakt? Voor wie is de tekst bedoeld?
• Maak gebruik van de visuele hulpmiddelen die een tekst biedt, zoals de titel en tussentitels,
benadrukte woorden, een foto, een tekening of grafiek bij een leestekst, of beelden bij een
videofragment.
• Let op structuuraanduiders. Dat zijn verwijswoorden (bv. they, above) en signaalwoorden
(bv. first, next, on the other hand). Die signaalwoorden helpen je om de gedachtegang van
een tekst te reconstrueren.
• Maak een onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.

3
• Let op de taal die gebruikt wordt: is de taal objectief of subjectief? Bijvoorbeeld: Joe ate a
breakfast of beans and toast / Joe greedily ate a disgusting breakfast of beans and toast.
• Leid de betekenis van onbekende woorden en zinnen af uit de context, je voorkennis of uit
de manier waarop een woord is gevormd. Soms kan je ook gebruikmaken van je kennis van je
moedertaal of van andere vreemde talen.
• Bepaal of de betekenis van een woord dat je niet kent, belangrijk is. Zoek onbekende
woorden die echt noodzakelijk zijn om de tekst te begrijpen op in een digitaal woordenboek.
Op het examen krijg je toegang via een link.

Schrijven en schriftelijke interactie


Als je schrijft, breng je een boodschap over. Met interactie bedoelen we dat je schriftelijk reageert op
de boodschap van anderen.
Hieronder leggen we uit wat je op het examen moet kunnen. We geven ook een aantal voorbeelden
van opdrachten.
• Je legt alledaagse sociale contacten: begroeten, aanspreken, afscheid nemen, iets
voorstellen, bedanken, uitnodigen, je verontschuldigen, reageren op verontschuldigingen, je
waardering uiten.
• Je geeft en vraagt informatie.
Voorbeelden: je brengt verslag uit over een reis of activiteit, je stuurt een mail naar de
gemeente om informatie te vragen over vrijwilligerswerk.
• Je geeft je mening.
Voorbeeld: je reageert op een discussie op een online forum.
● Je vertelt iets.
Voorbeeld: je beschrijft hoe een ongeval gebeurd is.
● Je legt iemand iets uit.
Voorbeelden: je legt uit hoe je een gerecht moet klaarmaken (op basis van foto’s of
afbeeldingen), je reageert op een vraag om uitleg op sociale media, je legt uit op welke
manier je studeert.
• Je probeert iemand te overtuigen.
Voorbeeld: je probeert een castingbureau te overtuigen om je inschrijving voor een tv-
programma te aanvaarden.

STRATEGIEËN
Gebruik bij het schrijven de strategieën hieronder. Hoe beter je ze toepast, hoe succesvoller de
communicatie zal verlopen.
• Stel jezelf enkele vragen: wat weet je over het onderwerp? Waarover kan je schrijven?
• Gebruik het communicatiemodel: waarom schrijf je? Voor wie is je boodschap bedoeld? Met
wie communiceer je? Wat wil je precies vertellen? Welk kanaal gebruik je daarvoor (mail,
blogbericht …)?
• Besteed aandacht aan je tekstopbouw: alinea’s, eventueel titel en tussentitels.

4
• Geef je tekst een duidelijke structuur (inleiding, midden, slot) en gebruik
structuuraanduiders (signaalwoorden en verwijswoorden).
• Pas je taal aan de ontvanger aan. Respecteer de beleefdheidsconventies en gebruik de juiste
toon. In een brief of e-mail zet je altijd een naam achter de aanspreking, ‘Dear’ bv. Dear Mr.
Smith.
• Speel in op wat je gesprekspartner schrijft. Toon interesse in de ander en toon respect.
• Wees je bewust van de effecten van non-verbaal gedrag. Je gebruikt bijvoorbeeld geen
smileys in een formele mail.
• Soms zit je vast en weet je niet goed hoe je iets moet formuleren. Laat je dan niet
ontmoedigen, maar probeer je doel te bereiken met de woorden en structuren die je wél al
kent.
• Verzorg je taal: let op de spelling en de leestekens en lees je tekst goed na. Maak correcte en
gevarieerde zinnen, zowel qua woordkeuze als zinsbouw. Lees je tekst goed na: is de
communicatie helder, gepast en vlot?
• Maak eventueel gebruik van een online woordenboek en een online spellingcontrole. Op het
examen krijg je toegang via een link.

MET WELKE CRITERIA BEOORDELEN WE JE TEKST?

Criteria Toelichting
Taakvoltooiing Komt je boodschap over? Is je tekst volledig en voldoende
uitgewerkt? Is je tekst inhoudelijk helder, correct en gepast?
Woordenschat Je hebt een elementaire maar vrij brede woordenschat
bestaande uit frequente woorden, woordcombinaties en
vaste uitdrukkingen.
Grammatica en zinsbouw Je beheerst de grammatica redelijk goed. Fouten mogen
voorkomen, maar verstoren de communicatie niet.
Je schrijft eenvoudige samengestelde zinnen.
Tekstopbouw en lay-out De opbouw van je tekst is duidelijk herkenbaar en de lay-out
is gepast.
Tekststructuur en samenhang Je tekst heeft een gepaste en herkenbare tekststructuur
(inleiding, midden, slot) met duidelijke herkenbare
tekstverbanden (onder meer door gebruik van
signaalwoorden).
Register/beleefdheidsconventies Je gebruikt een gepast register (neutraal of familiair) en
gepaste beleefdheidsconventies.
Lengte Je schrijft teksten van een vrij beperkte lengte.

Spelling en leestekengebruik Je spelling en leestekengebruik staan het tekstbegrip niet in


de weg.

5
Ondersteunende kennis
Om goed te kunnen lezen, luisteren en schrijven moet je over voldoende woordenschat en grammatica
beschikken en inzicht in taal hebben. Op het examen krijg je geen vragen over woordenschat of
grammaticaregels maar je moet de begrippen en regels wel kunnen toepassen.

WOORDENSCHAT
Je moet over voldoende woordenschat beschikken om teksten te begrijpen en te schrijven over
onderwerpen uit verschillende domeinen: het dagelijkse leven, de samenleving, het school- en
beroepsleven.
Je mag op het examen een online woordenboek gebruiken, maar je hebt niet de tijd om elk woord op
te zoeken.
De leermethodes van Vlaamse uitgeverijen geven je een goed beeld van de woordenschat die je op dit
niveau moet beheersen. Bij de leermiddelen achteraan in deze vakfiche verwijzen we ook naar
leerboeken, websites en apps die je kunnen helpen om je woordenschat uit te breiden.

HET ENGELS ALS TAALSYSTEEM


Om na te denken over taal, heb je een aantal termen nodig. Ze ondersteunen je om te reflecteren over
je taalgebruik en over het taalsysteem, en helpen je om je vaardigheden te ontwikkelen. Op die manier
kan je succesvol, vlot en gepast communiceren.
We illustreren dat met een aantal voorbeelden:
● Bepaalde tijden van het werkwoord (tenses) gebruiken heeft gevolgen voor het overbrengen
of interpreteren van de boodschap. Anders dan in het Nederlands gebruik je bijvoorbeeld geen
present perfect (continuous) tense om alleen iets over het verleden te vertellen.
● Je gebruikt bijvoeglijke naamwoorden om je teksten rijker te maken. Je zorgt ervoor dat het
bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats in de zin staat en dat je het aanpast indien nodig.
● In het Engels hoor en/of zie je meestal een duidelijk verschil tussen bijvoeglijke naamwoorden
en bijwoorden. Dat kan bepalend zijn voor de betekenis van een zin. Vergelijk: this is a lot of
hard work / she has worked hard / he has hardly worked.
● Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar personen, voorwerpen, begrippen of plaatsen
in een voorafgaande zin. Om inzicht te hebben in de samenhang tussen de zinnen en de tekst
goed te kunnen begrijpen moet je weten waar het voornaamwoord naar verwijst.
● Modale hulpwerkwoorden (can, may, should, could, must, …) hebben een grote invloed op de
interpretatie.
● Je maakt je tekst levendig door te variëren tussen verschillende soorten zinnen.
Daarnaast moet je ook zinnen in zinsdelen kunnen opdelen, analyseren welke functie de zinsdelen
hebben, en bepalen tot welke categorie woorden in zinnen behoren (uitbreiding).

6
De termen die je moet kennen en moet kunnen gebruiken, vind je in de tabel hieronder.

Woordsoorten Zelfstandige naamwoorden Getal


parts of speech nouns number (singular or plural)
Bezitsvormen
possessives (Danny’s friends)
telbaar vs. niet-telbaar
countable vs uncountable

Lidwoorden Bepaald en onbepaald


articles definite and indefinite

Voornaamwoorden Persoonlijk
pronouns personal
Aanwijzend
demonstrative
Bezittelijk
possessive
Vragend
interrogative
Betrekkelijk
relative
Bezittelijk
Possessive
Onbepaald
indefinite
Wederkerend
reciprocal

Frequente hoofd- en rangtelwoorden


frequent cardinal and ordinal numerals

Bijvoeglijke naamwoorden Vergrotende trap en overtreffende


trap
adjectives
comparatives and superlatives
Plaats in de zin
position of adjectives in a sentence

Werkwoorden (regelmatige en Tegenwoordige tijd: present simple,


frequente onregelmatige present continuous, present perfect,
werkwoorden en ‘phrasal verbs’) present perfect continuous

7
verbs (regular and frequent irregular Imperatief en infinitief
strong verbs and phrasal verbs)
imperative and infinitive
Verleden tijd: simple past, past
continuous, past perfect
Toekomende tijd: simple future,
present continuous for future, going
to, future continuous
Gerundium
gerund
Modale hulpwerkwoorden
modal auxiliaries (can, should, may, …)

Frequente voorzetsels (prepositions)

Frequente bijwoorden (adverbs)

Tussenwerpsels (interjections – alas, oops, whew, yikes, etc.)

Zinsbouw Frequente nevenschikkende en Nevenschikking


onderschikkende voegwoorden
syntax coordination
(coordinating and subordinating
Onderschikking
conjunctions)
subordination
Voorwaardelijke bijzinnen
conditionals
Passieve zinnen
passives
Indirecte rede
reported speech
question tags
Bijwoordelijke bijzinnen
adverbials
Betrekkelijke bijzinnen
relative clauses

Bouw van enkelvoudige en Ontkennende


eenvoudige samengestelde zinnen
negative
structure of main clauses and simple
Bevestigende/mededelende
compound sentences
affirmative/positive
Vragende
interrogative
Bevelende

8
imperative
Uitroepende
exclamations

Zinnen Onderwerp
sentences subject
Persoonsvorm
finite verb phrase
Lijdend en meewerkend voorwerp
direct and indirect object
Voorzetselvoorwerp
prepositional phrase
Bijwoordelijke bepaling
adverbial phrase

Zinsdelen / phrases

Congruentie: onderwerp-persoonsvorm
subject-verb agreement

Fonologische Uitspraak van klanken en klankencombinaties


elementen
pronunciation of sounds and sound clusters
phonological
• klinkers – halfklinkers, tweeklanken; medeklinkers -stemhebbende en
features
stemloze (vowels – semi-vowels, diphthongs; consonants – voiced and
voiceless)
• aspiratie van p, t, k (aspiration of p,t,k)
Gebruik van woord- en zinsklemtoon
word stress and sentence stress
Articulatie
articulation
Intonatie
intonation
Relatie schrift- en klankbeeld (spelling van woorden uit een elementair
repertoire)
sound-letter relationship (spelling of words from an elementary repertoire)

9
HET ENGELS ALS COMMUNICATIEMIDDEL
Je leert Engels om doelgericht te communiceren. Op het examen laat je zien dat je weet hoe je taal
kan gebruiken om op de best mogelijke manier te bereiken wat je wil. Zo gebruik je bijvoorbeeld de
juiste begroeting en kan je een tekst goed opbouwen en vormgeven.
Deze begrippen moet je kunnen toepassen:
• tekstopbouwende elementen: titel, tussentitels, alinea’s
• tekststructuur: inleiding, midden, slot
• visuele elementen: benadrukte woorden, lay-out, afbeeldingen
• structuuraanduiders: signaalwoorden en verwijswoorden
• tekstverbanden: beschrijvend, chronologisch, middel-doelverband, oorzakelijk,
redengevend, gevolgaanduidend, tegenstellend, toegevend, voordelen-nadelenverband,
voorwaardelijk, opsommend, vergelijkend, toelichtend, samenvattend, concluderend
• tekststructuren: probleemstructuur, maatregelstructuur, evaluatiestructuur,
handelingsstructuur, vergelijkende structuur, argumentatiestructuur (uitbreiding)
• communicatiemodel: zender, boodschap, ontvanger, kanaal, context, doel
• verbale en non-verbale communicatie: effecten van non-verbaal gedrag
• beleefdheidsconventies: registers (familiair en neutraal), gebruik van gepaste
aanspreekvormen (Sir versus mate)

10
Het examen
Hoe verloopt het examen?
Voor het digitale examen breng je je identiteitskaart mee. Je leest de instructies op de
examencomputer en tikt de code op de examensticker in om je examen te starten.

Je mag het woordenboek (http://www.vandale.nl) en de spellingcontrole (http://www.spelling.nu)


op de examencomputer gebruiken.

Als je klaar bent, sluit je je examen af met de knop beëindigen. Dat kan ten vroegste 15 minuten na
de start van het examen. Geef je kladblad af aan de toezichter.

Wat heb je bij je?


Identiteitskaart

Wat krijg je van ons?


kladpapier

Hoelang duurt het examen?


150 minuten

Welke soort vragen mag je verwachten?


Het digitale examen bestaat uit gesloten en open vragen. Er zijn verschillende vraagtypes:
invulvragen, sleepvragen, dropdownvragen, meerkeuzevragen ... Elk vraagtype heeft een eigen
instructiezin, die aangeeft wat je precies moet doen. Het is belangrijk dat je de verschillende
vraagtypes vooraf inoefent. Op de website vind je een oefenexamen waarin je ze kan uitproberen.
Uiteraard is dit geen echt examen; de bedoeling is dat je de techniek van de digitale vraagtypes in de
vingers krijgt.
Voor schrijven is elke opdracht op dezelfde manier geformuleerd; we schetsen eerst een situatie en
dan krijg je een omschrijving van wat je moet doen. Vervolgens geven we een aantal tips en
aandachtspunten.
Bij de meeste opdrachten horen prenten, foto's, stukjes tekst ... Soms dienen ze om je inspiratie te
geven, soms moet je ze gebruiken. Dat staat duidelijk aangegeven in de opdracht.

11
Hoe beoordelen we je examen?
MET WELKE CRITERIA BEOORDELEN WE JE EXAMEN?
Gesloten vragen
• Om punten te scoren moet je het juiste antwoord aanduiden, slepen, markeren of invullen.
• Bij sommige vraagtypes kan je ook voor een gedeeltelijk juist antwoord punten scoren.
• Er is geen giscorrectie.
Voor de schrijfopdrachten beoordelen we:
• de correcte uitvoering van de opdracht,
• de tekstkenmerken (structuur, register)
• de formulering (woordenschat en grammatica)
• de spelling

UIT WELKE ONDERDELEN BESTAAT HET EXAMEN?


Luisteren 30%

Lezen 30%

Schrijven 30%

Uitbreiding lezen 10%

Het examen Engels bestaat uit een schriftelijk en een mondeling examen. Het schriftelijke examen
telt mee voor 60% van de punten. Het mondelinge examen telt mee voor 40% van de punten. Let op,
in het platform staat je resultaat altijd op 100.

Met welk materiaal bereid je je voor?


De Examencommissie stelt geen studiematerialen ter beschikking. Je kan studiemateriaal kopen in
een (online) boekhandel of ontlenen en raadplegen in een bibliotheek. De bibliotheken van de
lerarenopleiding aan de universiteit of de hogeschool bieden heel wat leermiddelen aan.
We hebben voor jou een selectie gemaakt van interessante boeken, websites en ander materiaal.
Uiteraard mag je ook ander studiemateriaal gebruiken.
Let op! Mogelijk is bepaald studiemateriaal niet langer verkrijgbaar of zijn de meest recente werken
nog niet opgenomen. Ook websites veranderen soms van naam of worden aangepast. Als je niet op
de juiste website terechtkomt, kan je die proberen te vinden via een goede zoekmachine.

12
LEERBOEKEN EN METHODES

Methode Uitgeverij Gegevens

VLAAMSE UITGEVERIJEN

New Ace 3 Leerwerkboek (incl. Pelckmans www.pelckmans.be


Pelckmans Portaal) 03 660 27 20
New Ace 4 Leerwerkboek (incl. klantendienst@pelckmansuitgevers.be
Pelckmans Portaal)

ISBN 978-94-6401-141-8
ISBN 978-94-6401-477-8

Het onderdeel Check This Out in


het leerwerkboek is specifiek
voor de richting Moderne Talen.

Let’s Connect 3 Leerwerkboek – Plantyn www.plantyn.com


Domeingebonden 0800 99 084
doorstroomfinaliteit (incl. Scoodle) service@plantyn.com
Let’s Connect 4 Leerwerkboek –
Domeingebonden
doorstroomfinaliteit (incl.
Scoodle)

ISBN 9789049701796
ISBN 9789049703318

On Track 3 - update Van In www.vanin.be


On Track 4 – update 03 432 95 02
secundair.onderwijs@vanin.be
ISBN 9789464171693
ISBN 9789464174649

Crisp 3 – set modules basispakket D Die Keure www.diekeure.be/nl-be/educatief


Crisp 4 – set modules basispakket D 050 47 12 62
so@diekeure.be
ISBN 9789048641116
ISBN 9789048643356

Voor de richting Moderne Talen


bovendien ook nog
Crisp 3 – set modules pluspakket D
Crisp 4 – set modules pluspakket
D

Crisp 3 – set modules pluspakket


D
Crisp 4 – set modules pluspakket
D

INTERNATIONALE UITGEVERIJEN

Fairway 3 IntertaaL www.intertaal.nl

13
New Headway Pre-Intermediate A2- Oxford University Press https://elt.oup.com/
B1 (Student’s Book e-book &
Workbook e-book)
New Headway Intermediate B1
(Student’s Book e-book & Workbook
e-book)

WEBSITES
Website Hoe kan deze site je helpen? Wat vind je hier?

https://dialangweb.lancaster.ac.uk/ Deze websites kunnen je helpen je ERK-niveau in te


schatten.
http://www.cambridgeenglish.org/test-your-
english/ Let op, je scores op zelftests bieden geen garantie op
slagen voor de Examencommissie.
http://www.examenglish.com/leveltest/index.php

https://www.examenglish.com/B1/index.php Op deze website vind je een combinatie van


verschillende vaardigheden. Deze pagina is specifiek
gekoppeld aan een ERK-niveau B1.

www.bbc.co.uk/worldservice/learningenglish Hier vind je gevarieerde oefeningen woordenschat en


grammatica. Je kan hier ook vaardigheden inoefenen.

www.englishpage.com Hier vind je gevarieerde oefeningen grammatica, vooral


werkwoorden en tijden.

leestrainer.nl/Engels/vo/woordenschat.htm Op deze sites vind je oefeningen woordenschat,


spreekwoorden en grammatica. De grammatica-site
leestrainer.nl/Engels/vo/grammatica.htm geeft ook uitleg bij allerlei grammaticale items.

continuingstudies.uvic.ca/elc/studyzone/index De site biedt gevarieerde oefeningen woordenschat en


grammatica aan. Bij de grammaticale items krijg je
uitleg.

www.tolearnenglish.com Naast gevarieerde oefeningen vind je hier ook een


chatroom, spelletjes en audio- en videofragmenten.

www.englishexercises.org Hier vind je gevarieerde oefeningen woordenschat en


grammatica.

http://www.independent.co.uk Als je vreemde talen leert, moet je ook gevoeligheid


ontwikkelen voor verschillen en gelijkenissen tussen je
http://www.bbc.com/news/ eigen cultuur en de cultuur van de mensen die de taal
spreken. Op deze websites vind je teksten die deze
http://www.telegraph.co.uk/ gevoeligheid aanscherpen.

http://www.cnn.com/

www.bbc.co.uk/worldservice/learningenglish

www.bbc.co.uk/newsround

14
https://nl-nl.duolingo.com/ Met behulp van deze apps kan je zelfstandig een
https://www.babbel.com/ basiskennis Engels verwerven.
https://www.memrise.com/
https://www.lingq.com/nl/ Let op: je scores op zelftests bieden geen garantie op
slagen voor de Examencommissie. Sommige apps zijn
volledig of gedeeltelijk in het Engels.

https://learnenglish.britishcouncil.org Op deze website vind je zowel oefeningen op


vaardigheden (lezen en luisteren) als over grammatica
en woordenschat. Deze oefeningen zijn opgedeeld
volgens ERK-niveau.

Er worden ook verschillende grammatica-onderwerpen


uitgelegd.

https://spellcheckplus.com Deze website kan je gebruiken om het schrijven van


teksten te oefenen. Deze tool markeert mogelijke spel-
en grammaticafouten aan en geeft hierover uitleg
wanneer je met je pointer op het gemarkeerde woord
staat.

www.bbc.co.uk/worldservice/learningenglish Hier vind je gevarieerde oefeningen woordenschat en


grammatica. Je kan hier ook vaardigheden inoefenen.

https://www.newsinlevels.com Een website waar je actuele nieuwsberichten kan lezen


en het niveau van het Engels waarin het bericht werd
geschreven kan aanpassen.

ANDERE
Leermiddelen om je taalbeheersing te vergroten Extra informatie
English Vocabulary in Use: Pre-Intermediate and Hiermee kan je je woordenschat oefenen en uitbreiden.
Intermediate Fourth Ed.
Cambridge University Press - ISBN 9780521149891

Thematische Woordenschat Engels


Uitgeverij Intertaal – ISBN 9789460302572

Carleton-Gertsch, L. (2017) Words in Context.


Almere: Intertaal. ISBN 9789460307225
Gairns, R. & Redman, S. (2008) Oxford Word Skills
Intermediate (Book & CD- ROM). Oxford: Oxford
University Press. ISBN 9780194620079
Tschirner, e.a. (2017) Context – Woordenschat met
oefeningen. Almere: Intertaal. ISBN 9789460300158

15

You might also like