Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 1

Overzicht woordsoorten

Lidwoord – LW
- Onbepaald lidwoord – olw – een
- Bepaald lidwoord – blw – de, het

Zelfstandig naamwoord – ZN
- Mensen, dieren, planten, dingen, gevoelens, eigennamen
- Kan een lidwoord voor
- Heeft vaak een meervoud
- Kun je vaak verkleinen

Bijvoorbeeld: tafel, de tafel, tafels, tafeltje

Bijvoeglijk naamwoord – BN
- Zegt iets over een ZN
- Heeft vaak een korte en lange vorm
- Kun je vaak zetten in de trappen van vergelijking
- Ook stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden horen hierbij

Bijvoorbeeld: De leuke hond, leuk – leuke, leuk – leuker – leukst.

Werkwoord – WW
- Iets dat je kunt doen.
- Hulpwerkwoord – hww [helpt een gezegde te maken, kan weg uit de zin]

Het belangrijkste werkwoord in de zin is een zww/ Deze twee werkwoorden kunnen niet bij
elkaar in de zin staan. Het is dus een zww + hww.
- Zelfstandig werkwoord – zww [kan alleen in de zin staan, dit werkwoord kun je vaak
uitbeelden]

Aanwijzend voornaamwoord – AANW.VNW


De woorden waarmee je iets kunt aanwijzend.
Dit meisje, die jongen, deze meisjes, dat katje, zulke schoenen, zo’n fiets, dergelijke
mobieltjes.
Let op! Het aanwijzend voornaamwoord dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoorden
als je ze kunt vervangen door dit en deze.

Vragend voornaamwoord – VRAG.VNW


Vraagwoorden
Wie, wat, welke, wat voor (een), waarom, wanneer, hoe.
Let op! Een vragend voornaamwoord is geen vragend voornaamwoord wanneer het
terugverwijst naar iets dat in de zin wordt benoemd (dan is het een verwijswoord).

Voorzetsel – VZ
Kast-, kooi- en schoolfeestwoorden

(Op de kast, onder de kooi, tijdens het schoolfeest, etc.)

You might also like