Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 334

FordGalaxy Feel the difference

FordS-MAX
Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang
van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen
of onderdelen zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze
publicatie, of een deel daarvan, mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze
toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.

© Ford Motor Company 2007

Alle rechten voorbehouden.

Onderdeelnummer: 8M2J-19A321-CA (CG3533nl) 11/2007 20071220085311


Inhoudsopgave

Inleiding Batterij van afstandsbediening


vervangen.....................................39
Over deze handleiding......................7
Overzicht van symbolen...................7
Sloten
Onderdelen en accessoires............8
Vergrendelen en
ontgrendelen................................41
Kort overzicht Centrale vergrendeling..................44
Kort overzicht....................................11
Motorstartblokkering
Veiligheidsuitrusting Werking............................................46
voor kinderen
Gecodeerde sleutels......................46
Kinderzitjes.......................................20
Immobilisatiesysteem
Zitverhogers.....................................21 inschakelen..................................46
Plaatsing van kinderzitjes...............22 Immobilisatiesysteem
ISOFIX verankeringspunten...........25 uitschakelen.................................46
Kindersloten.....................................27
Alarm
Bescherming van Werking.............................................47
inzittenden Alarm inschakelen...........................49
Werking............................................28 Alarm uitschakelen.........................50
Veiligheidsgordels vastmaken.......31
Hoogte van veiligheidsgordels Stuurwiel
afstellen.........................................34 Stuurwiel afstellen............................51
Waarschuwingssignaal Audiobediening................................51
veiligheidsgordel..........................35
Gebruik van veiligheidsgordels
tijdens zwangerschap................35 Ruitenwissers en
ruitensproeiers
Passagiersairbag uitschakelen.....36
Voorruitwissers................................53
Sleutels en afstandsbe- Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers................................53
diening
Voorruitsproeiers............................54
Gebruik van de sleutel...................38
Achterruitwissers en
Algemene informatie over -sproeiers.....................................54
radiofrequenties..........................38
Koplampsproeiers..........................55
Programmeren van de
afstandsbediening......................38 Ruitenwisserbladen
controleren...................................55

1
Inhoudsopgave

Ruitenwisserbladen Infodisplays
vervangen.....................................56
Algemene informatie......................93
Technische specificatie..................58
Tripcomputer.................................102
Persoonlijke instellingen...............104
Verlichting
Infoberichten..................................107
Verlichtingsbediening.....................59
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting......................................60 Klimaatregeling
Voorste mistlampen.......................60 Werking............................................118
Mistachterlichten.............................61 Ventilatieroosters...........................119
Koplamphoogte afstellen...............61 Handmatige klimaatregeling.......120
Waarschuwingsknipperlichten.....62 Automatische klimaatregeling.....123
Adaptief verlichtingssysteem, voor Verwarmde ruiten en spiegels.....128
(AFS)..............................................63 Extra verwarming..........................129
Richtingaanwijzers..........................64
Interieurverlichting...........................65 Stoelen
Een koplamp verwijderen..............66 De juiste zitpositie innemen.........134
Gloeilampen vervangen.................67 Handmatig verstelbare
Gloeilampentabel............................78 stoelen.........................................135
Elektrisch verstelbare stoelen.....136
Ruiten en spiegels Hoofdsteunen................................138
Elektrisch bedienbare ruiten.........80 Achterbank.....................................138
Buitenspiegels.................................82 Verwarmde stoelen......................143
Elektrisch verstelbare Geventileerde stoelen..................144
buitenspiegels..............................83 Armleuning, voor...........................145
Binnenspiegel..................................84
Automatisch dimmende Gemaksfuncties
spiegel...........................................85 Zonneschermen ...........................146
Achterste zijruiten...........................85 Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.146
Instrumenten Klok..................................................146
Meters...............................................87 Aansteker........................................147
Waarschuwings- en Asbak...............................................147
indicatielampen............................89 Extra voedingsaansluitingen.......148
Akoestische Bekerhouders................................148
waarschuwingssignalen en
-indicaties.....................................92 Dashboardkastje...........................149

2
Inhoudsopgave

Opbergruimtes..............................149 Versnel-
Wegenkaartopbergvakken.........152 lingsbak/transmissie
Rugleuningtafeltjes........................152 Handgeschakelde
Glashouder ....................................152 versnellingsbak...........................165
Geheugenfunctie..........................152 Automatische transmissie...........166
Kinder observatiespiegel ............154
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX Remmen
IN) ................................................154 Werking...........................................170
Tips voor rijden met ABS..............170
De motor starten Parkeerrem.....................................171
Algemene informatie....................155 Elektronische parkeerrem
Contactslot.....................................155 (EPB).............................................171
Stuurwielblokkering.......................155
Een benzinemotor starten...........156 Stabiliteitsregeling
Een benzinemotor starten - Flex Werking...........................................176
Fuel (FF, ethanol)........................157 Gebruik maken van
Een dieselmotor starten...............158 stabiliteitsregeling.......................177
Dieselroetfilter (DPF).....................158
Motor uitschakelen.......................159 Hill launch assist (HLA)
Motorverwarming.........................159
Werking...........................................178
Brandstof en tanken Gebruik van HLA ...........................178
Veiligheidsmaatregelen................160
Brandstofkwaliteit - Benzine........160
Actieve schokdemperre-
geling
Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol).......................................160 Werking...........................................182
Brandstofkwaliteit - Diesel............161 Gebruik van de actieve
schokdemperregeling .............182
Katalysator......................................161
Tankklep..........................................162
Parkeerhulp
Tanken.............................................162
Werking...........................................184
Brandstofverbruik .........................162
Gebruik maken van de
Technische specificatie................163 parkeerhulp................................184

3
Inhoudsopgave

Snelheidsregeling Nooduitrusting
(cruise control) Eerstehulpset.................................221
Werking...........................................186 Gevarendriehoek..........................221
Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruise Staat na een
control)........................................186
aanrijding
Componenten van
Adaptieve snelheidsre- veiligheidssysteem
geling (ACC) inspecteren................................222
Werking...........................................188
Gebruik maken van ACC.............190 Zekeringen
Functie voorgangerwaarschuwing Plaatsen zekeringenhouders.....223
(forward alert).............................193 Een zekering vervangen.............224
Specificatie-overzicht
Transport zekeringen.................................225
Algemene informatie....................196
Bagageverankeringspunten........197 Bergen van de auto
Schuifbare laadvloer ....................199 Sleeppunten..................................234
Opbergruimte onder vloer Auto op vier wielen slepen..........234
achterin........................................201
Bagagenetten................................201 Onderhoud
Bagageafdekkingen.....................204 Algemene informatie....................236
Dakrekken en bagagedragers....205 De motorkap openen en
Bevestigingspunten voor lading sluiten..........................................237
.....................................................205 Overzicht motorruimte - 2,0 l
Hondenrek ....................................209 Duratec-HE (MI4) .....................238
Overzicht motorruimte - 2,3 l
Aanhangers trekken Duratec-HE (MI4)......................239
Trekken van een aanhanger.......212 Overzicht motorruimte - 2.5L
Duratec-ST (VI5).......................240
Afneembare trekhaakkogel.........212
Overzicht motorruimte - 1,8 l
Afneembare trekhaakkogel ........215 Duratorq-TDCi (Lynx) diesel ....242
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Tips voor het rijden Duratorq-TDCi (DW) diesel .....243
Inrijden............................................220 Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .....244

4
Inhoudsopgave

Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE Gebruik van winterbanden.........269


(MI4) /2,3 l Duratec-HE Gebruik van sneeuwkettingen....269
(MI4)............................................246
Bandenspanningcontrolesysteem.270
Oliepeilstaaf - 2.5L Duratec-ST
(VI5).............................................246 Technische specificatie................272
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi
(Lynx) diesel ..............................246 Voertuigidentificatie
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi Voertuigidentificatieplaatje..........275
(DW) diesel /2,2 l Duratorq-TDCi Voertuigidentificatienummer
(DW) diesel ................................246 (VIN).............................................275
Motorolie controleren..................247
Motorkoelvloeistof Technische specifi-
controleren.................................247 caties
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem..............................248 Technische specificatie................276
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren................................249 Telefoon
Ruitensproeiervloeistof Algemene informatie....................283
controleren................................249 Setup telefoon..............................283
Technische specificatie...............250 Setup Bluetooth............................285
Bedieningselementen
Verzorging van de telefoon.......................................287
auto Gebruik maken van de telefoon -
Reinigen van buitenzijde auto.....253 Auto's zonder Navigatiesysteem
.....................................................288
Reinigen van binnenzijde auto....254
Gebruik maken van de telefoon -
Kleine lakschade repareren........254 Auto's met Travel Pilot EX........291

Accu van de auto Spraaksturing


Onderhoud van de accu.............255 Werking..........................................295
Gebruik van startkabels...............255 Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken...................................296
Velgen en banden Commando’s audio-unit ............297
Algemene informatie....................257 Commando’s telefoon.................301
Een wiel vervangen......................257 Commando’s
Bandenreparatieset .....................261 navigatiesysteem......................307
Run flat banden ............................267 Commando’s klimaatregeling.....307
Verzorging van banden...............269

5
Inhoudsopgave

Bijlagen
Typegoedkeuringen.....................310
Typegoedkeuringen.....................316
Elektromagnetische
compatibiliteit.............................316

6
Inleiding

OVER DEZE OVERZICHT VAN


HANDLEIDING SYMBOLEN
Hartelijk dank voor het kiezen van Symbolen in dit
een Ford. Wij raden u aan de tijd te instructieboekje
nemen om uw auto goed te leren
kennen door dit instructieboekje WAARSCHUWING
zorgvuldig te lezen. Hoe meer u van U riskeert de dood of ernstige
uw auto afweet, des te beter kunt u verwonding van uzelf en
ermee omgaan en dat komt de anderen wanneer u niet de
veiligheid en het rijplezier ten goede. instructies opvolgt waarop u door dit
N.B.: In deze handleiding worden de waarschuwingssymbool wordt
producteigenschappen en geattendeerd.
beschikbare opties van de gehele
serie beschreven (soms zelfs LET OP
wanneer deze nog niet algemeen
verkrijgbaar zijn). Soms worden U riskeert beschadiging van uw
opties beschreven waarmee uw auto auto wanneer u niet de
niet is uitgerust. instructies opvolgt waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens geattendeerd.
de geldende regels en wetgeving.
N.B.: Overhandig bij verkoop van uw Symbolen op uw auto
auto dit instructieboekje aan de
nieuwe eigenaar. Het instructieboekje
is een onderdeel van de auto.

Wanneer u deze symbolen ziet, lees


dan eerst de betreffende instructies
in dit instructieboekje en volg deze
op voordat u iets aanraakt of
probeert af te stellen.

7
Inleiding

ONDERDELEN EN Het is nu eenvoudiger te bewijzen


dat werkelijk Originele Ford
ACCESSOIRES Onderdelen zijn gebruikt. Het Ford
logo is duidelijk op de volgende
Nu kunt u er zeker van zijn onderdelen zichtbaar wanneer
dat uw Ford onderdelen Originele Ford Onderdelen zijn
Ford onderdelen zijn. gebruikt. Wanneer uw auto moet
U Ford is volgens de hoogste worden gerepareerd, kijk dan of het
normen gebouwd met gebruik van duidelijk zichtbare Ford beeldmerk te
Originele Ford onderdelen van hoge zien is en controleer of uitsluitend
kwaliteit. Met als resultaat dat u er Originele Ford Onderdelen zijn
vele jaren met plezier in kunt rijden. gebruikt.
Mocht het onverwachte plaatsvinden Kijk voor het Ford logo op
en een belangrijk onderdeel moet de volgende onderdelen
worden vervangen, dan raden wij u
aan met niets minder dan Originele Plaatwerk
Ford Onderdelen genoegen te
nemen. • Spatscherm
• Motorkap
Het gebruik van Originele Ford
Onderdelen verzekert dat uw auto in • Portieren
de oorspronkelijke staat wordt • Kofferdeksel of achterklep
teruggebracht en zijn maximale
restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen
aan de strenge veiligheidseisen en
hoge eisen ten aanzien van pasvorm,
afwerking en betrouwbaarheid.
Eenvoudig gezegd: zij staan in voor
de laagst mogelijke reparatiekosten,
inclusief onderdelen en arbeidsloon.

8
Inleiding

Buitenspiegel

E94716
E94714

Ruit
Bumper en radiateurgrille
• Achterruit
• Radiateurgrille
• Glazen dak
• Voor- en achterbumper
• Zijruiten
• Voorruit

E94715

9
Inleiding

E94717 E94718

Verlichting
• Achterlichtunits
• Koplampen

10
Kort overzicht

KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel - stuur links

A B C D E F G H I J K L M N

W V U T S R Q P O
E74123

11
Kort overzicht

Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts

N M K L I J H C D E F G B A

P O V U T S R Q W
E75798

A Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 59).


B Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 119).
C Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 64). Toetsen
van telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 287).
Toetsen van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd
regelsysteem gebruiken (bladzijde 296).

12
Kort overzicht

D Toetsen van de audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde


51).
E Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 87).
F Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 93).
G Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 53).
H Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding.
I Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik
maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 177).
J Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de
parkeerhulp (bladzijde 184).
K Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie
Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 62).
L Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie
Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 36).
M Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 149).
N Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten
en spiegels (bladzijde 128).
O Toetsen klimaatregelsysteem. Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 120). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 123).
P Aansteker. Zie Aansteker (bladzijde 147).
Q Contactslot.
R Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 186).
Schakelaars adaptieve snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van
ACC (bladzijde 190).
S Verstelhendel stuurkolom. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 51).
T Knieairbag aan bestuurderszijde. Zie Werking (bladzijde 28).
U Claxon.
V Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 186).
Schakelaars adaptieve snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van
ACC (bladzijde 190).
W Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 149).

13
Kort overzicht

Stuurwiel instellen Stationair toerental na het


starten
WAARSCHUWING
Wanneer de motor koud is, kan het
Stel nooit het stuurwiel in als de stationaire toerental direct na het
auto in beweging is. aanslaan hoger zijn.

Zie De motor starten (bladzijde


2 155).

Elektrisch inklapbare
spiegels
2

1
E95178

E72623

Zie Elektrisch verstelbare


buitenspiegels (bladzijde 83).
3
E95179 Achteruitkijkspiegel
kantelen
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde
Afhankelijk van de ingestelde
51).
spiegelstand, zal de betreffende
buitenspiegel kantelen wanneer u de
achteruit inschakelt, zodat u de
trottoirband kunt zien.

14
Kort overzicht

Wanneer u deze voorziening voor de Afhankelijk van het omgevingslicht


eerste keer gebuikt, kantelen de gaan de koplampen automatisch aan
spiegels in een standaard ingestelde en uit.
stand. U kunt de hoek waarmeer de
spiegels kantelen instellen. Zie Verlichtingsbediening
(bladzijde 59).
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 83). Richtingaanwijzers
Informatiedisplays

E70727

E70499 N.B.: Beweeg de


richtingaanwijzerschakelaar kort
Navigeer met de pijltjestoetsen door omhoog of omlaag; de
de menu's en druk op OK om een richtingaanwijzers knipperen dan
keuze te maken. slechts driemaal.

Zie Infodisplays (bladzijde 93).

Automatisch in-
/uitschakelde verlichting

E70719

15
Kort overzicht

Automatisch wissen Geheugenfunctie

D WAARSCHUWING
Gebruik de geheugenfunctie
C niet tijdens het rijden.

B
A

A
E70696

A Een wisslag
B
B Automatisch wissen
C Normaal wissen E86768

D Snel wissen A Bedieningsorganen


stoelverstelling.
A B Insteltoetsen geheugen
1. Steek de sleutel in het contactslot
en draai dit naar de stand I of II.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels
in de gewenste stand.
3. Druk de betreffende
B voorkeuzetoets B minimaal drie
E70316 seconden in.
4. Op het display wordt een bericht
A Hoge gevoeligheid weergegeven.
B Lage gevoeligheid 5. De gong klinkt ter bevestiging.

Zie Automatisch in- en Zie Geheugenfunctie (bladzijde


uitschakelende ruitenwissers 152).
(bladzijde 53).

16
Kort overzicht

Handbediende
Zie Handmatige
klimaatregeling
klimaatregeling (bladzijde 120).
Interieur snel verwarmen
Automatische
klimaatregeling

E70304
E71377

Interieur snel afkoelen Zie Automatische


klimaatregeling (bladzijde 123).

E71381

Voorruit ontdooien en
ontwasemen

E71382

17
Kort overzicht

Luchtroosters achterin Selecteer stand B om de achterste


zijruiten te ontdooien of te
ontwasemen.

Achteruitversnelling
inschakelen
Auto’s met een
C 6-versnellingsbak
Uitvoeringen met een
benzinemotor

2
A B 1

E75051

Uitvoeringen met een


dieselmotor

E73131 2
A Luchtstroom uit onderste 1
luchtrooster
B Luchtstroom uit bovenste
luchtrooster
C Bovenste luchtrooster

E75052

18
Kort overzicht

Elektrische parkeerrem
Zie Handgeschakelde
(EPB)
versnellingsbak (bladzijde 165).
EPB inschakelen
Automatische transmissie
Standen van
transmissiehendel

E70528

EPB handmatig uitschakelen


S

E80836

A Parkeren
B Achteruit
C Neutraal
D Rijden
S Handmatig schakelen en E70529
sportmodus Houd het rem- of koppelingspedaal
WAARSCHUWING ingedrukt en druk de schakelaar in.
Druk het rempedaal in voordat Automatisch loszetten -
u de keuzehendel verplaatst en loszetten bij het wegrijden
houd het ingedrukt tot u wegrijdt. (DAR)
Schakel de eerste versnelling of de
Zie Automatische transmissie achteruit in, rijd normaal weg en de
(bladzijde 166). EPB wordt vanzelf losgezet.

Zie Elektronische parkeerrem


(EPB) (bladzijde 171).

19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN
Wanneer uw auto bij een
aanrijding betrokken is geweest,
laat dan het kinderzitje door een
hiertoe opgeleide monteur
controleren.

N.B.: De wettelijke voorschriften


t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn
per land verschillend.
Bij uw dealer is een keuze uit
ECE-goedgekeurde kinderzitjes
beschikbaar die specifiek voor uw
auto zijn getest en goedgekeurd.
E68916

Kinderzitjes voor
WAARSCHUWINGEN verschillende
Laat kinderen met een lengte gewichtsgroepen
van minder dan 150 centimeter
of jonger dan 12 jaar plaatsnemen in Gebruik het correcte kinderzitje als
een geschikt, goedgekeurd volgt:
kinderzitje, dat op de achterbank is
geplaatst. Babyzitje

Oorspronkelijke tekst volgens


ECE R94.01: Extreme Hazard!
Do not use a rearward facing child
restraint on a seat protected by an
air bag in front of it!
Lees de instructies van de
fabrikant en volg deze op
wanneer u een kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze
het kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot. E68918

Laat kinderen niet zonder


toezicht in uw auto achter.

20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Plaats kinderen met een WAARSCHUWINGEN


lichaamsgewicht van minder dan 13 Gebruik geen kussens, boeken
kilogram in een achterwaarts gericht of handdoeken om het kind
babyzitje dat op de achterbank is hoger te laten zitten.
geplaatst.
Zorg ervoor dat uw kinderen
Kinderveiligheidszitje rechtop zitten.
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan
15 kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.

Zitverhoger

E68920

Vervoer kinderen met een


lichaamsgewicht van 13 tot 18
kilogram in een kinderveiligheidszitje
dat op de achterbank is geplaatst.

ZITVERHOGERS
E70710
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een Wij raden het gebruik van een
zitverhoger nooit alleen met de kinderzitje aan, dat uit een
heupgordel. zitverhoger met een rugleuning
bestaat in plaats van alleen een
Bevestig een kinderzitje of een zitverhoger. De hogere zitpositie
zitverhoger niet met een zorgt ervoor dat de standaard
veiligheidsgordel die niet gespannen veiligheidsgordel correct over het
is of gedraaid zit. midden van de schouder van het kind
Leg de schoudergordel niet en de heupgordel over de heupen
onder de arm of achter de rug komt te liggen.
van het kind langs.

21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Zitverhoger PLAATSING VAN


KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een kinderzitje op
de tweede zitrij met een steun
gebruikt, let er dan op dat de steun
stevig op het paneel van de
opbergruimte onder de vloer steunt.
Zorg ervoor dat u het schuimrubber
vulstuk correct binnen het opbergvak
aanbrengt en dat u de steun correct
monteert.
E68924 Wanneer een voorwaarts
gericht kinderzitje op een stoel
op de tweede zitrij wordt geplaatst,
verwijder dan de hoofdsteun van die
stoel.

N.B.: Wanneer een kinderzitje op


een stoel op de tweede zitrij wordt
geplaatst, breng dan de stoel in de
meest praktische stand voor de
bestuurder.

Plaatsen voor het kinderzitje


Gewichtsgroepen
0 0+ I II III
Tot 10 Tot 13 15 - 25 22 - 36
9 - 18 kg
Zitplaatsen kg kg kg kg
Kinder-
veilig- Zitverhoger of
Babyzitje
heids- kussen
zitje

Front-airbag aan
X X UF¹ UF¹ UF¹
passagierszijde AAN

22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Gewichtsgroepen
0 0+ I II III
Tot 10 Tot 13 15 - 25 22 - 36
9 - 18 kg
Zitplaatsen kg kg kg kg
Kinder-
veilig- Zitverhoger of
Babyzitje
heids- kussen
zitje

Voorstoel aan
passagierszijde met U¹ U¹ U¹ U¹ U¹
airbag UIT
Stoelen op de
U U U U U
tweede zitrij
Derde zitrij Galaxy U U U U U
Derde zitrij S-MAX L, UF L, UF UF UF UF
X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep.
U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd
kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
L Alleen geschikt voor de volgende achterwaarts geplaatste kinderzitjes:
Roemer Baby-Safe (E1-04301146), Roemer Baby-Safe Plus (E1-04301146),
Britax Cosy Tot (E1-04301146), Britax Cosy Tot Premium (E1-04301146),
Maxi-Cosi Cabrio (E4-44R-043517).
UF Geschikt voor universele, voorwaarts gerichte kinderzitjes, goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan
een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de
achterbank is geplaatst.

23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

ISOFIX kinderzitjes
Gewichtsgroepen
0 0+ I II III
Tot 10 Tot 13 15 - 25 22 - 36
9 - 18 kg
Zitplaatsen kg kg kg kg
Kinder-
veilig- Zitverhoger of
Babyzitje
heids- kussen
zitje

ISOFIX kinderzitjes
IU IU IU X X
op tweede zitrij
ISOFIX op tweede A, B, B1,
* E C, D, E X X
zitrij, maatklasse C, D

X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.


U Geschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep.
*
Als omschreven in ECE-R16.
N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt
is voor de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt
is voor de plaats waar het zitje wordt aangebracht.

24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

ISOFIX Verankeringspunten
bovenste gordel
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het
ISOFIX systeem een voorziening
dat voorkomt dat de
veiligheidsgordel kan draaien. Wij
raden het gebruik van een
veiligheidsgordel aan de bovenzijde
of een steun aan.

N.B.: Wanneer u een ISOFIX


kinderzitje aanschaft, let er dan op
dat dit geschikt is voor de E75532
gewichtsgroep van uw kind en dat
de ISOFIX maatklasse geschikt is Een kinderzitje met een
voor de plaats waar het zitje wordt veiligheidsgordel aan de
aangebracht. Zie Plaatsing van bovenzijde bevestigen
kinderzitjes (bladzijde 22).
Uw auto is uitgerust met ISOFIX WAARSCHUWING
verankeringspunten die geschikt zijn Bevestig de veiligheidsgordel
voor het gebruik van goedgekeurde aan de bovenzijde aan geen
ISOFIX kinderzitjes. ander punt dan aan het
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee verankeringspunt dat hiervoor is
stevige bevestigingsarmen aan het bestemd.
kinderzitje, die op de
verankeringspunten op de buitenste N.B.: Verwijder zo nodig het
zitplaatsen van de tweede zitrij bagageafdekpaneel om de montage
tussen de rugleuning en de zitting te vergemakkelijken. Zie
worden bevestigd. Bagageafdekkingen (bladzijde
Verankeringspunten voor de 204).
veiligheidsgordels aan de bovenzijde 1. Verwijder de hoofdsteun. Zie
zitten achter de zitplaatsen links- en Hoofdsteunen (bladzijde 138).
rechtsachter.

25
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de gordel aan
de bovenzijde niet doorhangt of
gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.

2. Geleid de gordel naar het


verankeringspunt.

E75531

3. Druk het kinderzitje stevig naar


achteren zodat de onderste
ISOFIX verankeringspunten goed
aangrijpen.
4. Bevestig de veiligheidsgordel
volgens de instructies van de
fabrikant van het kinderzitje.

26
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in
werking zijn gesteld, kunnen de
portieren niet van binnenuit worden
geopend.

E73697

A Vergrendelen
B Ontgrendelen

27
Bescherming van inzittenden

WERKING WAARSCHUWINGEN
Gebruik stoelhoezen die zijn
Airbags ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
WAARSCHUWINGEN door een goed opgeleide monteur.
Wijzig de voorzijde van de
wagen op geen enkele wijze. N.B.: Het opblazen van een airbag
Dit zou nadelige gevolgen voor het gaat gepaard met een luide knal en
ontvouwen van de airbags kunnen u ziet een onschadelijke,
hebben. poederachtige stofwolk. Dit is
Oorspronkelijke tekst volgens normaal.
ECE R94.01: Extreme Hazard! N.B.: Reinig de panelen van de
Do not use a rearward facing child airbags met een vochtige doek.
restraint on a seat protected by an
airbag in front of it! Airbags voor de bestuurder en
Draag een veiligheidsgordel en passagier, voorin
houd voldoende afstand tussen
uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer
de veiligheidsgordel correct wordt
gedragen, kan deze u in een
zodanige positie houden dat de
airbag optimaal zijn werk kan doen.
Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 134).
Laat reparaties aan het
stuurwiel, de stuurkolom,
stoelen, airbags en veiligheidsgordel
uitvoeren door een goed opgeleide
monteur.
E74302
Houd de gebieden voor de
airbags vrij. Breng niets aan op
of over de panelen van de airbags.
Steek geen scherpe
voorwerpen in gebieden waar
airbags zijn gemonteerd. Dit zou
nadelige gevolgen voor het
ontvouwen van de airbags kunnen
hebben en de airbags kunnen
beschadigen.

28
Bescherming van inzittenden

De frontairbags treden in werking bij De knieairbag voor de bestuurder


zware frontale aanrijdingen of bij treedt in werking bij zware frontale
aanrijdingen binnen een hoek van aanrijdingen of bij aanrijdingen binnen
maximaal 30 graden van links of van een hoek van maximaal 30 graden
rechts. De airbags worden in enkele van links of van rechts. De airbag
milliseconden opgeblazen en wordt in enkele milliseconden
stromen weer leeg zodra zij in opgeblazen en stroomt weer leeg
contact komen met de lichamen van zodra hij in contact komt met het
de inzittenden, waardoor de lichaam van de inzittende, waardoor
voorwaartse beweging wordt hij een kussen vormt tussen de
opgevangen. Bij lichte aanrijdingen, knieën van de bestuurder en de
het over de kop slaan van de auto of stuurkolom. Tijdens het over de kop
bij aanrijdingen van opzij of van slaan van de auto, aanrijdingen van
achteren worden de frontairbags niet achteren en opzij wordt de knieairbag
geactiveerd. niet geactiveerd.

Knieairbag voor de bestuurder N.B.: De knieairbag heeft een lagere


activeringsdrempel dan de
LET OP frontairbags. Tijdens een lichte
aanrijding is het mogelijk dat alleen
Probeer het paneel van de de knieairbag wordt geactiveerd.
knieairbag voor de bestuurder
niet te openen. Zijairbags

E86311

E72658

De zijairbags bevinden zich in de


zijkant van de rugleuningen van de
voorstoelen. Een label op de
rugleuning geeft aan dat uw auto is
uitgerust met zijairbags.

29
Bescherming van inzittenden

De zijairbags worden geactiveerd bij De side curtains worden geactiveerd


zware zijdelingse aanrijdingen. Alleen bij zware zijdelingse aanrijdingen.
de airbag aan de zijde van de Alleen de airbag aan de zijde van de
aanrijding wordt geactiveerd. De aanrijding wordt geactiveerd. De
airbags worden in enkele airbag wordt in enkele milliseconden
milliseconden opgeblazen en opgeblazen en stroomt weer leeg
stromen weer leeg zodra zij in zodra hij in contact komt met het
contact komen met de lichamen van lichaam van de inzittende, waardoor
de inzittenden, waardoor zij hij bescherming biedt aan het hoofd.
bescherming bieden aan de Bij lichte zijdelingse aanrijdingen,
omgeving van borst en schouder. Bij frontale aanrijdingen, aanrijdingen van
lichte aanrijdingen van opzij, het over achteren of het over de kop slaan
de kop slaan van de auto, van de auto worden de side curtains
aanrijdingen van voren of van niet geactiveerd.
achteren worden de zijairbags niet
geactiveerd. Veiligheidsgordels
Side curtains WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en
houd voldoende afstand tussen
uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer
u de veiligheidsgordel op de juiste
wijze draagt, kan deze u op uw plaats
houden, waardoor de airbag zijn
maximale bescherming kan bieden.
Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 134).
Gebruik een veiligheidsgordel
nooit voor meer dan een
persoon.

E75004
Gebruik voor iedere stoel het
juiste gordelslot.
Achter de bekledingspanelen boven Zorg ervoor dat de
de voorste en achterste zijruiten zijn veiligheidsgordel niet slap of
side curtains aangebracht. gedraaid zit.
Opschriften in reliëf op de B-stijlen
geven aan dat de wagen is uitgerust Draag geen dikke kleding. De
met side curtains. veiligheidsgordels bieden
optimale bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.

30
Bescherming van inzittenden

WAARSCHUWINGEN
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg
de heupgordel strak over uw heupen.

De oprolmechanismen van de
veiligheidsgordels voor de bestuurder
en de passagier voorin zijn voorzien
van een gordelspanner. De
gordelspanners hebben een lagere
activeringsdrempel dan de airbags.
Bij lichte aanrijdingen is het mogelijk
dat alleen de gordelspanners worden E74124
geactiveerd.

VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het
gordelslot tot een zachte klik
hoorbaar is. Wanneer de
veiligheidsgordel niet correct is
bevestigd, hoort u geen klik.

N.B.: De slottongen zijn zodanig


ontworpen dat u ze alleen in het juiste
gordelslot kunt steken.

E74127

Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig


uit. De veiligheidsgordel kan
blokkeren wanneer deze te snel
wordt uitgetrokken of wanneer de
wagen op een helling staat.

31
Bescherming van inzittenden

Druk op de rode knop om de


veiligheidsgordel te ontgrendelen.
Laat hem volledig en geheel oprollen.

Veiligheidsgordel op
tweede zitrij

1 E74126

Het oprolmechanisme van de


veiligheidsgordel van de middelste
achterstoel bevindt zich in het dak.
Veiligheidsgordel vastmaken:
E74125 1. Trek de veiligheidsgordel
gelijkmatig uit. De
veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt
uitgetrokken of wanneer de
wagen op een helling staat.
2. Steek de kleinere slottong in het
zwarte gordelslot aan de
rechterzijde van de middelste
stoel (1).

32
Bescherming van inzittenden

3. Trek vervolgens de grotere Veiligheidsgordels op de


slottong over de heup en steek derde zitrij
hem in het gordelslot links van de
middelste stoel (2). WAARSCHUWING
4. Druk de rode toets op het linker Maak bij de S-MAX de
gordelslot in om de veiligheidsgordels op de derde
veiligheidsgordel los te maken. zitrij niet los van de vloer.
Laat de gordel oprollen.
N.B.: Wanneer de veiligheidsgordel Veiligheidsgordels van de
continu wordt gebruikt, kunt u de vloerogen losmaken (Galaxy)
slottong in het zwarte gordelslot laten
N.B.: U kunt de vloerogen van de
zitten. Wanneer hij niet wordt gebruikt
veiligheidsgordels gebruiken om
of wanneer u de achterstoelen
bagage vast te zetten.
neerklapt of verschuift, moet u de
veiligheidsgordel van het zwarte N.B.: Schuif de stoelen op de derde
gordelslot losmaken. zitrij naar voren om de
bevestigingspunten bereikbaar te
maken. Zie Achterbank (bladzijde
3 138).

E74128

1. Druk op de knop aan de zijkant


van het zwarte gordelslot om de
gordel los te maken. Laat de
gordel helemaal en geleidelijk
terugglijden in de oprolautomaat 1
in het dak.
2. Steek de grote slottong in de
uitsparing naast het uiteinde van E73136
de veiligheidsgordel.
3. Vouw de kleine slottong terug en
steek hem in de sleuf (3).

33
Bescherming van inzittenden

HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN

E73137

1. Druk op de veerbelaste haak 1)


en maak deze naar beneden toe
los.
2. Laat de veiligheidsgordel
geleidelijk oprollen en druk de
haak in de houder op het
E73135
bekledingspaneel tot u een klik
hoort (2). Trek om de hoogte in te stellen de
D-vormige ring uit en schuif het
Veiligheidsgordels aan de bevestigingspunt omhoog.
vloerogen vastzetten
Trek de D-vormige ring uit om het
WAARSCHUWING bevestigingspunt te laten zakken,
houd de ontgrendelknop ingedrukt
Trek na het vastzetten aan de
en schuif het bevestigingspunt naar
veiligheidsgordel om te
beneden.
controleren dat deze stevig aan de
vloer vastzit. N.B.: Door het stelmechanisme iets
in te drukken terwijl u de knop indrukt
1. Trek de veiligheidsgordel uit de komt het verstelmechanisme
houder op het bekledingpaneel. makkelijker los.
2. Schuif de veerbelaste haak naar
beneden en bevestig hem aan
het oog met de haak van de stoel
afgekeerd.

34
Bescherming van inzittenden

WAARSCHUWINGSSIGNAAL GEBRUIK VAN


VEILIGHEIDSGORDEL VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS
WAARSCHUWING
ZWANGERSCHAP
Ga niet op een in het gordelslot
gestoken veiligheidsgordel
zitten om te voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt
geactiveerd. Het veiligheidssysteem
voor inzittenden biedt alleen optimale
veiligheid wanneer u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.

De lamp van het


herinneringssysteem gaat E68587

branden en er klinkt een


akoestisch signaal wanneer u of de WAARSCHUWING
passagier op de voorstoel de Breng de veiligheidsgordel voor
veiligheidsgordel niet hebt omgedaan uw eigen veiligheid, maar ook
en de rijsnelheid meer dan 10 km/h voor dat van uw ongeboren kind op
(6 mph) bedraagt. De lamp gaat ook correcte wijze aan. Draag niet alleen
branden wanneer de de heupgordel of de schoudergordel.
veiligheidsgordels worden
losgemaakt wanneer de wagen in De heupgordel moet comfortabel
beweging is. Het akoestisch signaal over de heupen liggen aan de
wordt na na vijf minuten onderzijde van uw zwangere buik.
uitgeschakeld maar de lamp van het Leg de schoudergordel tussen uw
herinneringssysteem blijft branden borsten, boven en aan de zijkant van
tot u de veiligheidsgordel hebt uw zwangere buik.
omgedaan.

Herinneringssysteem
uitschakelen
Neem contact op met uw Ford
dealer.

35
Bescherming van inzittenden

PASSAGIERSAIRBAG N.B.: De sleutelschakelaar wordt in


het handschoenenkastje
UITSCHAKELEN gemonteerd en op het
instrumentenpaneel wordt een
WAARSCHUWING controlelamp aangebracht.
Zorg ervoor dat de airbag aan Wanneer de controlelamp van de
passagierszijde is uitgeschakeld airbag tijdens het rijden gaat branden
wanneer u een kinderzitje of knipperen, duidt dit op een storing.
achterwaarts op de passagiersstoel Zie Waarschuwings- en
voorin plaatst. indicatielampen (bladzijde 89).
Verwijder het kinderzitje en laat het
systeem onmiddellijk controleren.

Airbag aan passagierszijde


uitschakelen

A B
E71312

E71313 A Uitgeschakeld
Schakelaar voor airbag aan B Ingeschakeld
passagierszijde monteren Zet de schakelaar in stand A.
WAARSCHUWING Controleer bij het aanzetten van het
Wanneer u een kinderzitje op contact, of de controlelamp airbag
een stoel moet plaatsen, aan passagierszijde uitgeschakeld
waarvoor zich een operationele gaat branden.
airbag bevindt, laat dan een
schakelaar monteren waarmee de
airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld. Raadpleeg
uw dealer voor meer informatie.

36
Bescherming van inzittenden

Airbag aan passagierszijde


inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op de
passagiersstoel voorin bevindt.

Zet de schakelaar in stand B.

37
Sleutels en afstandsbediening

GEBRUIK VAN DE ALGEMENE INFORMATIE


SLEUTEL OVER
RADIOFREQUENTIES
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook
worden gebruikt door andere
zenders met een klein bereik
(bijvoorbeeld zendamateurs,
medische apparatuur, draadloze
hoofdtelefoons, afstandsbedieningen
en alarmsystemen). Wanneer de
frequenties worden gestoord, kunt
u geen gebruik meer maken van uw
afstandsbediening. De portieren kunt
u met de sleutel vergrendelen en
ontgrendelen.

N.B.: U kunt de portieren


E74382 ontgrendelen wanneer u de toetsen
op de afstandsbediening per ongeluk
indrukt.
Het bereik tussen uw
afstandsbediening en uw auto is
afhankelijk van de omgeving.

PROGRAMMEREN VAN
DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw
auto werd meegeleverd). Vraag uw
dealer om instructies.

38
Sleutels en afstandsbediening

BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad

3
E74385

3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de
1 afstandsbediening van elkaar te
scheiden.

E74383 LET OP
Raak de batterijcontacten of de
1. Steek een schroevendraaier printplaat niet met de
zover mogelijk in de sleuf aan de schroevendraaier aan.
zijkant van de afstandsbediening.
Druk de schroevendraaier in de
richting van het sleutelblad en 4. Maak de batterij voorzichtig met
verwijder dit. de schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar
beneden gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
2
E74384

2. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om een begin
te maken de twee huishelften van
de afstandsbediening van elkaar
te scheiden.

39
Sleutels en afstandsbediening

Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad

E74386

1. Steek een schroevendraaier in de


uitsparing aan de achterzijde van
de sleutel en verwijder het
sleutelblad.
2. Maak de klemmen met de
schroevendraaier los en scheid
de twee huishelften van de
afstandsbediening.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.

3. Maak de batterij voorzichtig met


de schroevendraaier los.
4. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar boven
gekeerd.
5. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
6. Breng het sleutelblad aan.

40
Sloten

VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
Alleen wanneer alle portieren zijn
gesloten kunnen deze centraal
worden vergrendeld.
N.B.: Het bestuurdersportier kan
met de sleutel worden ontgrendeld.
Hiervan moet gebruik worden
gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt. E71961
N.B.: Met het centraal Dubbele vergrendeling is een
vergrendelingssysteem wordt ook voorziening tegen diefstal die
de klep van de brandstofvulopening voorkomt dat personen de portieren
vergrendeld en ontgrendeld. van binnenuit kunnen ontgrendelen.
Alleen wanneer alle portieren zijn
Dubbele vergrendeling gesloten kunnen deze dubbel
WAARSCHUWING worden vergrendeld.

Schakel de dubbele Bevestiging van het


vergrendeling niet in wanneer vergrendelen en
zich personen of dieren in de auto ontgrendelen
bevinden. Wanneer de dubbele
vergrendeling is ingeschakeld kunnen Wanneer u de portieren ontgrendeld,
de portieren niet van binnenuit knipperen de richtingaanwijzers
worden ontgrendeld. eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal.

41
Sloten

N.B.: De richtingaanwijzers Portieren met de sleutel


knipperen tweemaal wanneer u het dubbel vergrendelen
centraal vergrendelingssysteem
inschakelt. Wanneer u de Draai de sleutel tweemaal binnen drie
vergrendelingstoets op de seconden in de stand vergrendelen
afstandsbediening een tweede keer om de portieren dubbel te
indrukt of de sleutel een tweede keer vergrendelen.
omdraait om de dubbele
vergrendeling te activeren, knipperen Portieren en achterklep
de richtingaanwijzers niet opnieuw. vergrendelen en
ontgrendelen met de
Portieren met de sleutel afstandsbediening
vergrendelen en
ontgrendelen

B B
A B C
E87379

A A A Ontgrendelen
B Vergrendelen
C Achterklep ontgrendelen

Portieren en achterklep
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk eenmaal op toets B.

Portieren en achterklep
dubbel vergrendelen met de
E71962 afstandsbediening
Druk toets B tweemaal binnen drie
A Ontgrendelen seconden in.
B Vergrendelen

42
Sloten

Portieren van binnenuit Druk om de passagiersportieren voor


vergrendelen en en achter afzonderlijk te
ontgrendelen vergrendelen op toets en sluit het
portier bij het verlaten van de auto.
Bestuurdersportier
Achterklep
Achterklep openen
A

E71958

A Alle portieren vergrendelen


B Alle portieren ontgrendelen

Passagiersportieren voor en
achter

E78262

Achterklep openen met de


afstandsbediening
Druk toets C op de
afstandsbediening tweemaal binnen
drie seconden in.

E98653

43
Sloten

Achterklep sluiten Wanneer u de ontgrendeltoets


indrukt worden alle portieren
ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te
drukken worden alle portieren
ontgrendeld.

E71960 CENTRALE
VERGRENDELING
Aan de binnenzijde van de
kofferdeksel/ achterklep bevindt zich U kunt ook bij afgezet contact de
een greep die het sluiten elektrisch bedienbare ruiten
vereenvoudigt. bedienen met behulp van de functie
Automatisch opnieuw integraal openen en sluiten.
vergrendelen N.B.: Het integraal sluiten werkt
alleen als het geheugen voor elke ruit
Wanneer u niet binnen 45 seconden afzonderlijk correct is ingesteld. Zie
na het ontgrendelen met de Elektrisch bedienbare ruiten
afstandsbediening een portier opent (bladzijde 80).
worden de portieren automatisch
opnieuw vergrendeld. De portieren Integraal openen
worden vergrendeld en de
alarminstallatie keert terug in de
vorige stand.

Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw
is geprogrammeerd zodat alleen het
bestuurdersportier wordt
ontgrendeld ( Zie Programmeren
van de afstandsbediening
(bladzijde 38). ), let dan op het
volgende:
E71955

44
Sloten

Druk, om alle ruiten te openen, op de Uitvoeringen met key free


ontgrendel toets en houd deze systeem
minstens drie seconden ingedrukt.
Druk nogmaals op de vergrendel
of de ontgrendel toets om het
openen te onderbreken.

Integraal sluiten
Uitvoeringen zonder key free
E78275
systeem
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
Sla het sluiten van de ruiten altijd gade. Druk in een noodsituatie
gade. Druk in noodgevallen op de knop op het
onmiddellijk op een toets om de bestuurdersportier om de beweging
beweging te stoppen. te stoppen.

N.B.: Het integraal sluiten kan


worden geactiveerd met behulp van
de toets op de kruk op het
bestuurdersportier. Integraal openen
en sluiten kan ook worden
geactiveerd met de toetsen op de
passive key.
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendeltoets en houd deze
minstens twee seconden ingedrukt.
Tijdens het integraal sluiten is de
antiklemfunctie geactiveerd.
E71956

Druk om alle ruiten te sluiten op de


vergrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt.
Druk nogmaals op een toets om het
sluiten te onderbreken. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.

45
Motorstartblokkering

WERKING IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat Het immobilisatiesysteem wordt
voorkomt dat iemand de motor van automatisch uitgeschakeld bij het
uw auto met een onjuist gecodeerde met een correct gecodeerde sleutel
sleutel kan starten. aanzetten van het contact.
Wanneer het bericht Immobiliser
GECODEERDE SLEUTELS active op het informatiedisplay
verschijnt, is uw sleutel niet herkend.
N.B.: Dek uw sleutels niet met Neem de sleutel uit het slot en
metalen voorwerpen af. Hierdoor kan probeer het nogmaals.
de ontvanger uw sleutel niet
herkennen als geldige sleutel. Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten,
N.B.: Wanneer u een sleutel bent duidt dit op een storing. Het bericht
verloren, laat dan de code bij al uw Immobiliser active verschijnt bij
overige sleutels wissen. Raadpleeg het aanzetten van het contact op het
uw dealer voor meer informatie. Laat informatiedisplay. Laat het
de vervangingssleutels samen met immobilisatiesysteem onmiddellijk
uw overige sleutels opnieuw controleren.
coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt
u bij uw Ford dealer een
vervangingssleutel verkrijgen. Geef,
indien mogelijk, uw dealer het
sleutelnummer door, dat op het
plaatje staat dat met de originele
sleutels is geleverd. U kunt ook extra
sleutels bij uw Ford dealer verkrijgen.

IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt
afgezet wordt het
immobilisatiesysteem automatisch
ingeschakeld.

46
Alarm

WERKING WAARSCHUWING
De sensoren in de
Alarminstallatie interieurverlichting mogen niet
Uw wagen kan zijn uitgerust met één worden afgedekt. Schakel het alarm
van de volgende alarminstallaties: niet in indien zich personen, dieren
of andere bewegende voorwerpen
• Perimeter alarminstallatie. in de auto bevinden.
• Perimeter alarminstallatie met
interieursensoren. Dit sensoren zijn een afschrikmiddel
• Categorie 1 alarm met voor indringers door elke beweging
interieursensoren en sirene met in de auto met behulp van sensoren
afzonderlijke accu. te registreren.
• Categorie 1 alarm met Sirene met afzonderlijke accu
interieursensoren, sirene met
afzonderlijke accu en De sirene met afzonderlijke accu is
hellingssensoren. een extra alarmsysteem dat de
sirene inschakelt wanneer het alarm
Perimeter alarminstallatie wordt geactiveerd. Deze wordt direct
Het perimeter alarm is een ingeschakeld bij het afsluiten van de
afschrikmiddel voor personen die wagen. De sirene heeft zijn eigen
ongeoorloofd de portieren en de accu en wordt ingeschakeld zodra
motorkap proberen te openen. Het iemand de accukabels of de accu
beveiligd ook de audio-installatie. van de sirene zelf loskoppelt.

Interieursensoren Hellingsensoren
De hellingssensoren detecteren of
iemand probeert een wiel te stelen
of de wagen probeert weg te slepen
door de verandering van hellingshoek
van de wagen te registreren.
N.B.: Wanneer de wagen met
E71401
ingeschakeld alarm op een veerboot
wordt geplaatst, moeten de
hellingssensoren worden
uitgeschakeld door een
gereduceerde beveiligingsklasse te
selecteren. Hierdoor wordt
voorkomen dat het alarmsignaal door
de bewegingen in werking treedt.

47
Alarm

Alarm activeren Bij volledige beveiliging worden de


interieursensoren en de
Wanneer het alarm is ingeschakeld, hellingssensoren geactiveerd bij het
kan het op een van de volgende inschakelen van het alarm.
manieren worden geactiveerd:
N.B.: Dit kan resulteren in vals alarm
• Wanneer iemand een portier, de wanneer zich dieren of bewegende
achterklep of de motorkap opent voorwerpen in de wagen bevinden
zonder geldige sleutel of of, bij wagens met hellingsensoren,
afstandsbediening. als de wagen op een veerboot wordt
• Wanneer iemand de geplaatst.
audio-installatie of het
navigatiesysteem verwijdert. Gereduceerde beveiliging
• Wanneer het contactslot zonder Bij gereduceerde beveiliging worden
geldige sleutel in stand I, II of III de interieursensoren en de
wordt gezet. hellingssensoren gedeactiveerd bij
• Wanneer de interieursensoren het inschakelen van het alarm.
bewegingen in de wagen N.B.: U kunt de gereduceerde
registreren. beveiliging slechts gedurende één
• Bij wagens met een sirene met contactcyclus inschakelen. De
afzonderlijke accu, wanneer volgende keer dat u het contact
iemand de accukabels of de accu aanzet, zal het alarm worden
van de sirene zelf loskoppelt. teruggesteld naar volledige
• Wanneer de hellingssensoren een beveiliging.
verandering in de hellingshoek
van de wagen registreren. Vragen bij het verlaten van de
wagen
Wanneer het alarm is geactiveerd,
klinkt het alarmsignaal gedurende 30 U kunt het informatiedisplay zodanig
seconden en knipperen de instellen, dat telkens wordt gevraagd
waarschuwingsknipperlichten vijf welk beveiligingsniveau u wilt
minuten. instellen.
Iedere verdere poging om een van Wanneer u Ask on Exit selecteert,
bovenstaande handelingen uit te verschijnt telkens wanneer u het
voeren activeert het alarm opnieuw. contact afzet het bericht Reduced
guard? op het display in de
Volledige en gereduceerde instrumentengroep.
beveiliging Wanneer u de gereduceerde
Volledige beveiliging beveiliging wilt instellen, drukt u op
de OK toets wanneer dit bericht
Volledige beveiliging is de standaard verschijnt.
instelling.

48
Alarm

Wanneer u de volledige beveiliging 1. Druk op de rechter pijltjestoets op


wilt instellen, verlaat dan de auto het stuurwiel om het hoofdmenu
zonder op de OK te drukken. binnen te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en
Volledige of gereduceerde
neer pijltjestoetsen en druk op de
beveiliging selecteren
rechter pijltjestoets.
N.B.: Door Reduced te selecteren 3. Selecteer Alarm en druk op de
wordt de alarminstallatie niet rechter pijltjestoets.
permanent in de gereduceerde 4. Selecteer Reduced of Full
beveiligingsmodus gezet. De guard. Wanneer u wenst dat dit
installatie wordt slechts één telkens wordt gevraagd bij het
contactcyclus in de gereduceerde afzetten van het contact,
modus geschakeld. Wanneer u selecteer dan Ask on Exit.
regelmatig de alarminstallatie in de
gereduceerde beveiligingsmodus 5. Druk op de OK toets om de
zet, selecteer dan Ask on Exit. keuze te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om
het menu te verlaten. Houd de
linker pijltjestoets ingedrukt om
direct terug te keren naar het
scherm van de boordcomputer.

Informatieberichten
Zie Infoberichten (bladzijde 107).

E70499 ALARM INSCHAKELEN


Alle uitvoeringen
Alarm Vergrendel de wagen met de sleutel
of de afstandsbediening om het
Voll. alarm alarm in te schakelen.
Gereduceerd
Vragen

E74509

49
Alarm

ALARM UITSCHAKELEN
Perimeter alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met
de sleutel te ontgrendelen, zet het
contact met een correct gecodeerde
sleutel aan of ontgrendel de deuren
met de afstandsbediening. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 41).

Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met
de sleutel via het bestuurdersportier
te ontgrendelen en zet het contact
binnen 12 seconden met een correct
gecodeerde sleutel aan of
ontgrendel de deuren met de
afstandsbediening. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 41).

50
Stuurwiel

STUURWIEL AFSTELLEN WAARSCHUWING


Duw de ontgrendelingshendel
WAARSCHUWING helemaal op zijn plaats wanneer
Verstel nooit het stuurwiel als de u deze weer in de oude stand zet.
auto in beweging is.
AUDIOBEDIENING
N.B.: Controleer of u in de juiste
positie zit. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 134). A

2 E

D B
2

C
E72288
1
E95178 A Volume hoger
B Voorwaarts zoeken
C Volume lager
D Achterwaarts zoeken
E Modus

Modus
Druk de modus toets in en houd
deze ingedrukt om de audiobron te
kiezen.
3 Druk de modus toets in om:
E95179 • op het volgende radiostation af te
stemmen
• de volgende CD af te spelen

51
Stuurwiel

• de andere zijde van de


cassetteband af te spelen
• een inkomende telefoonoproep
te beantwoorden.
• een telefoongesprek te
beëindigen.

Zoekfunctie
Druk op de seek toets om:
• af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of
lagere frequentie
• het volgende of vorige nummer
op de CD af te spelen
• de cassetteband snel voor- of
achterwaarts te laten spoelen.
Druk een seek toets in en houd
deze ingedrukt om:
• af te stemmen op een
radiostation op een hogere of
lagere frequentie
• door een CD nummer te zoeken

52
Ruitenwissers en ruitensproeiers

VOORRUITWISSERS AUTOMATISCH IN- EN


UITSCHAKELENDE
D RUITENWISSERS
C LET OP
Schakel de automatische
B
wisfunctie niet bij droog weer in.
De regensensor is bijzonder gevoelig
en de ruitenwissers kunnen in
werking treden indien de voorruit met
vuil, mist of vliegen in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen
A zodra deze strepen water en vuil
E70696 op de voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden
A Eenmalig wissen vervangen, blijft de regensensor
continu water op de voorruit
B Wissen met intervallen waarnemen. Dit heeft tot gevolg dat
C Normale wissnelheid de ruitenwissers in werking treden
terwijl het grootste deel van de
D Hoge wissnelheid voorruit droog is.

Wissen met intervallen Zorg bij vorst dat de voorruit


volledig is ontdooit voordat u de
automatische wisfunctie selecteert.
A
B Schakel de automatische
wisfunctie uit voordat u een
wasstraat binnenrijdt.

E70315
C

A Wissen met korte intervallen


B Wissen met intervallen
C Wissen met lange intervallen

53
Ruitenwissers en ruitensproeiers

A
VOORRUITSPROEIERS
B
WAARSCHUWING
Schakel de ruitenwissers niet
langer dan 10 seconden
achtereen in of wanneer het reservoir
leeg is.

N.B.: Wanneer het contact aanstaat


E70315
C worden de ruitensproeiermonden
verwarmd.
A Hoge gevoeligheid
B Aan
C Lage gevoeligheid

Wanneer u de automatische
wisfunctie inschakelt, maken de
ruitenwissers pas een wisbeweging
nadat water op de voorruit is
geregistreerd. De regensensor meet
daarna continu de hoeveelheid water E70776
op de voorruit en zal de snelheid van
de ruitenwissers automatisch
instellen. ACHTERRUITWISSERS EN
Stel de gevoeligheid van de -SPROEIERS
regensensor met de draaiknop in. Bij
een lage gevoeligheid zullen de Wissen met intervallen
ruitenwissers in werking treden
wanneer de sensor een grote
hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid
zullen de ruitenwissers in werking
treden wanneer de sensor een kleine
hoeveelheid water op de voorruit
registreert.

E70777

54
Ruitenwissers en ruitensproeiers

Wissen tijdens KOPLAMPSPROEIERS


achteruitrijden
De achterruitwisser treedt
automatisch in werking wanneer de
achteruit wordt ingeschakeld en de
ruitenwisserschakelaar in stand B, C
of D staat.

Ruitensproeier
WAARSCHUWING
Schakel de achterruitsproeier E70776
niet langer dan 10 seconden
achtereen in of wanneer het reservoir Bij ingeschakelde koplampen werken
leeg is. de koplampsproeiers in combinatie
met de voorruitsproeiers.
N.B.: Om ervoor te zorgen de het
ruitensproeierreservoir te snel
leegraakt, werken de
koplampsproeiers niet telkens
wanneer de voorruitsproeiers in
werking worden gesteld.

RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E70777

Trek de hendel volledig naar het


stuurwiel toe en houd hem in deze
stand om de ruitensproeiers in te
schakelen.

E66644

Controleer met uw vingertoppen de


rubber randen van de
ruitenwisserbladen op oneffenheden.

55
Ruitenwissers en ruitensproeiers

Reinig de ruitenwisserbladen met een


in water gedrenkte, zachte spons.

RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen E75184

LET OP
Zet om de ruitenwisserbladen te
vervangen de voorruitwissers in
de onderhoudsstand.
U kunt de onderhoudsstand in
de winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te A
maken van sneeuw en ijs. De
voorruitwissers keren in hun normale E75188
stand terug zodra u het contact
aanzet, u moet er dus voor zorgen Zet het contact af en zet binnen drie
dat de voorruit geheel ontdooid is seconden de ruitenwisserhendel in
voordat u het contact aanzet. de stand A. Laat de hendel los
wanneer de ruitenwissers in de
N.B.: De bladen van voorruitwissers onderhoudsstand staan.
hebben zijn verschillend qua lengte. Zet de ruitenwisserarmen omhoog.
Zie Technische specificatie
(bladzijde 58). Wanneer u
ruitenwisserbladen met een onjuiste 2
lengte aanbrengt, is het mogelijk dat
de regensensor niet correct meer
werkt.
Zet de voorruitwissers in de 1
onderhoudsstand. E72899

Aanbrengen geschiedt in
omgekeerde volgorde van
verwijderen.
N.B.: Controleer of het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats
komt te zitten.

56
Ruitenwissers en ruitensproeiers

Achterruitwisserbladen

2 5

1
4
E93783

E93785

E93786

E93784 Aanbrengen geschiedt in


omgekeerde volgorde van
verwijderen.

57
Ruitenwissers en ruitensproeiers

TECHNISCHE SPECIFICATIE
Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit
Afmeting in mm (inches)
Nr.
Linkerzijde Rechterzijde

Wagens met automati-


750 (29,5) 700 (27,6)
sche ruitenwissers
Wagens zonder automa-
750 (29,5) 650 (25,6)
tische ruitenwissers

58
Verlichting

VERLICHTINGSBEDIENING Een zijde

Standen van de A
lichtschakelaar

A B C

B
E75505

A Rechterzijde
B Linkerzijde

E70718 Grootlicht en dimlicht

A Uit
B Stads- en achterlichten
C Koplampen

Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu E70725
ontladen.
Trek de hendel geheel naar het
stuurwiel toe om te wisselen tussen
Zet het contact af. grootlicht en dimlicht.
Beide zijden Lichtsignaal
Zet de lichtschakelaar in stand B.
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.

59
Verlichting

Home safe verlichting N.B.: Wanneer u de automatisch


in-/uitschakelende verlichting hebt
Schakel de verlichting uit en trek de ingeschakeld, kunt u alleen het
richtingaanwijzer naar het stuurwiel grootlicht inschakelen wanneer de
toe om de koplampen in te functie de koplampen heeft
schakelen. Er klinkt kort een signaal. ingeschakeld.
Bij een geopende deur gaan de
koplampen automatisch na drie Afhankelijk van de lichtsituatie worden
minuten uit, of 30 seconden nadat de koplampen automatisch in- en
de laatste deur is gesloten. uitgeschakeld.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en
een deur wordt binnen de 30 VOORSTE MISTLAMPEN
seconden vertragingstijd weer
geopend, start de tijdschakeling van
drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar
het stuurwiel te trekken of door het
contact aan te zetten.

AUTOMATISCH IN- EN
E70721
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.

E70719

60
Verlichting

MISTACHTERLICHTEN KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.: Uitvoeringen met Xenon
koplampen zijn uitgerust met
automatische regeling van de
koplamplichtbundels.

E70720

WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten
alleen wanneer het zicht minder A B
dan 50 meter bedraagt.
E70722
Schakel de mistachterlichten
niet in bij regen of sneeuwval en A Hoge stand van de
wanneer het zicht meer dan 50 koplamplichtbundels
meter bedraagt.
B Lage stand van de
koplamplichtbundels

U kunt de hoogte van de


koplamplichtbundels aanpassen aan
de belading van de wagen.

Aanbevolen regelknopstanden

Belading Lading in
Schakelaar-
Stoelen, Stoelen, bagagecom-
Voorstoelen stand
tweede zitrij derde zitrij partiment

1-2 - - - 0

1-2 - 2 - 2
0 (0.5)

1-2 3 - - 2
1 (0.5)

61
Verlichting

Belading Lading in
Schakelaar-
Stoelen, Stoelen, bagagecom-
Voorstoelen stand
tweede zitrij derde zitrij partiment

1-2 3 - 1 2
Max 3 (0.5)

1 - - 1 2
Max 4 (1.5)
1
Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 275).
2
Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling.

WAARSCHUWINGSKNIP- E71943

PERLICHTEN Positie van onderdeel: Zie Kort


overzicht (bladzijde 11).
N.B.: Afhankelijk van de
verkeerswetgeving van het land
waarin uw wagen oorspronkelijk is
gebouwd, knipperen de
waarschuwingsknipperlichten
wanneer u krachtig remt.

62
Verlichting

ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS)

A A

B B

E72897

A zonder AFS
B met AFS

Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk Bij storingen in het systeem verschijnt
van de richting en de snelheid van de een bericht op het informatiedisplay.
wagen af. Het verbetert het zicht Zie Infoberichten (bladzijde 107).
tijdens het rijden in het donker en De koplampen worden in een vaste
helpt verblinding van tegenliggers centrale stand of die van het dimlicht
voorkomen. gesteld. Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.
Het systeem werkt niet bij stilstaande
wagen, wanneer de verlichting
overdag of de achteruitversnelling is
ingeschakeld.

63
Verlichting

Bochtverlichting

A A

B B

E72898

A Lichtbundel van koplamp


B Lichtbundel van bochtverlichting

Bij het nemen van een bocht verlicht


de bochtverlichting de binnenzijde RICHTINGAANWIJZERS
van de bocht.

E70727

64
Verlichting

N.B.: Beweeg de Wanneer u de schakelaar in stand C


richtingaanwijzerschakelaar even zet, gaat de binnenverlichting
omhoog of omlaag om de branden. Deze gaat korte tijd later
richtingaanwijzers driemaal te laten automatisch uit om te voorkomen
knipperen. dat de accu leegraakt. Zet het
contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
INTERIEURVERLICHTING
Leeslampen
Binnenverlichting

A B C

E71946

Wanneer u het contact afzet, gaan


de leeslampen korte tijd later
E71945 automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het
A Uit contact korte tijd aan om de
B Portiercontact verlichting weer in te schakelen.
C Aan Verlichting make-up
spiegels
Wanneer u de schakelaar in stand B
zet, gaat de interieurverlichting
branden wanneer u een portier of het
kofferdeksel / de achterklep
ontgrendelt of opent. Wanneer u het
contact afzet, gaan de leeslampen A
korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. B
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
De binnenverlichting gaat ook E72900
branden wanneer u het contact
afzet. Het gaat korte tijd later
A Uit
automatisch uit of wanneer u de
motor start of opnieuw start. B Aan

65
Verlichting

Wanneer u het contact afzet, gaat


de verlichting van de make-up
spiegels korte tijd later automatisch
uit om te voorkomen dat de accu
leegraakt. Zet het contact korte tijd
aan om de verlichting weer in te
schakelen.

EEN KOPLAMP
VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
E88875
Laat Xenon gloeilampen door
een goed opgeleide monteur 3. Trek de multistekker los.
vervangen. Er bestaat kans op een 4. Trek de koplamp zover mogelijk
elektrische schok. naar het midden van de auto en
maak hem los van het onderste
1. Open de motorkap. Zie De bevestigingspunt.
motorkap openen en sluiten 5. Trek de buitenzijde van de
(bladzijde 237). koplamp omhoog en verwijder
hem.
N.B.: Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat de
stekker correct wordt aangesloten.
N.B.: Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat het
onderste bevestigingspunt van de
koplamp goed op zijn plaats komt te
zitten.
N.B.: Bij het monteren van de
koplamp moet de voorste schroef in
de koplamprand zitten alvorens u
E72257 deze aanbrengt.
N.B.: Wanneer u de koplamp N.B.: Zet bij het aanbrengen van de
verwijderd, controleer dan of de koplamp eerst de schroef aan de
voorste schroef in de koplamprand voorzijde vast en daarna de schroef
achterblijft. aan de achterzijde.
2. Verwijder de schroeven.

66
Verlichting

GLOEILAMPEN
A B C D
VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet
het contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen
voordat u deze verwijderd.
Laat Xenon gloeilampen door E72258
een goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een A Richtingaanwijzer
elektrische schok.
B Koplampen, grootlicht
LET OP C Koplampen, dimlicht
Raak het glas van de gloeilamp D Bochtverlichting
niet aan.
Breng alleen gloeilampen met Richtingaanwijzer
het juiste vermogen aan. Zie 1. Verwijder de koplamp. Zie Een
Gloeilampentabel (bladzijde 78). koplamp verwijderen
(bladzijde 66).
N.B.: De volgende instructies
beschrijven hoe de gloeilampen
moeten worden verwijderd. Breng
de nieuwe gloeilampen in
omgekeerde volgorde van
verwijderen aan, tenzij anders is
voorgeschreven.
2
Koplamp
N.B.: Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken. 3

E72259

2. Draai de lamphouder linksom en


verwijder deze.

67
Verlichting

3. Druk voorzichtig de gloeilamp in


de lamphouder en draai de 3
gloeilamp linksom. Verwijder de
gloeilamp.

Koplampen, grootlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen 2
(bladzijde 66).
E72260

2. Draai de lamphouder linksom en


verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.

2 Bochtverlichting
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen
(bladzijde 66).
3
E72261

2. Trek de multistekker los.


3. Maak de klem los en verwijder de 3
gloeilamp.

Koplampen, dimlicht
2

1. Verwijder de koplamp. Zie Een


koplamp verwijderen
(bladzijde 66).
E72262

2. Trek de multistekker los.


3. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.

68
Verlichting

Zijknipperlicht

E72264

E72263 1. Steek een schroevendraaier in de


spleet tussen het spiegelhuis en
1. Verwijder voorzichtig het het spiegelglas maak de metalen
zijknipperlicht. klem los.

E72291 2
2. Verwijder de lamphouder.
E72265
3. Verwijder de gloeilamp.
2. Verwijder de lamp.
Instapverlichting 3. Verwijder de gloeilamp.
N.B.: Draai het spiegelglas zover
mogelijk naar binnen.

69
Verlichting

Mistlamp en stadslicht (S-


MAX) 8
7

4
E72266 E74542
1. Verwijder de rand. 4. Trek de multistekker los.
N.B.: De gloeilamp van de mistlamp
kan niet uit de lamphouder worden
verwijderd.
5. Draai de lamphouder van de
mistlamp linksom en verwijder
hem.
6. Trek de multistekker los.
7. Draai de lamphouder van het
stadslicht linksom en verwijder
hem.
8. Verwijder de gloeilamp van het
E72268 stadslicht.

2. Maak met een schroevendraaier


de klem los van de bovenrand van
de lamp.
3. Verwijder de lamp.

70
Verlichting

Mistlamp en stadslicht
(Galaxy)
5

4
6
E72269

2 5. Draai de lamphouder van het


stadslicht linksom en verwijder
hem.
6. Verwijder de gloeilamp van het
stadslicht.

Achterlichtunit (S-MAX)
Richtingaanwijzer en
3 rem-/achterlicht

1
E72267

1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder de lamp.
3. Trek de stekker van de mistlamp
los.
N.B.: De gloeilamp van de mistlamp
kan niet uit de lamphouder worden
verwijderd.
4. Draai de lamphouder van de
mistlamp linksom en verwijder E74078
hem.
1. Verwijder de bekledingspanelen.

71
Verlichting

E72270

2. Verwijder de vleugelmoeren.
E74080

5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in
de lamphouder en draai de
gloeilamp linksom. Verwijder de
gloeilamp.

Achteruitrijlamp,
mistachterlicht en achterlicht.

E74079

3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.

E72271

1. Verwijder het bekledingspaneel.

72
Verlichting

Achterlicht (Galaxy)
Richtingaanwijzer, remlicht en
achterlicht

E74076

2. Verwijder de vleugelmoeren.
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los. E75380

1. Verwijder het bekledingspaneel.

E74077

5. Verwijder de schroef. E72791


6. Verwijder de lamphouder. 2. Verwijder de vleugelmoeren.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in
de lamphouder en draai de
gloeilamp linksom. Verwijder de
gloeilamp.

73
Verlichting

Achteruitrijlamp,
mistachterlicht en achterlicht.

E72792

3. Verwijder de lamp.
E72794
4. Trek de multistekker los.
1. Verwijder het bekledingspaneel.

E72795
E72793 2. Verwijder de vleugelmoeren.
5. Verwijder de schroef. 3. Verwijder de lamp.
6. Verwijder de lamphouder. 4. Trek de multistekker los.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in
de lamphouder en draai de
gloeilamp linksom. Verwijder de
gloeilamp.

74
Verlichting

Derde remlicht (S-MAX)

E72797

5. Draai de lamphouder linksom en E75459


verwijder deze.
1. Verwijder het bekledingspaneel.

E72798
E75460
6. Verwijder de schroeven.
2. Maak de veerklemmen los.
7. Verwijder de lamphouder.
8. Druk voorzichtig de gloeilamp in
de lamphouder en draai de
gloeilamp linksom. Verwijder de
gloeilamp.

E72790

3. Verwijder de lamp.
4. Verwijder de gloeilamp.

75
Verlichting

Derde remlicht (Galaxy) Kentekenplaatverlichting

E72789

1. Maak voorzichtig de klemveer los.


E75457 2. Verwijder de lamp.
1. Verwijder het bekledingspaneel. 3. Draai de lamp linksom en
verwijder deze.

Interieurverlichting
Uitvoeringen zonder
interieursensoren

E75458

2. Maak de veerklemmen los.

E72788
E72790 1. Werk voorzichtig de lamp los.
3. Verwijder de lamp. 2. Verwijder het lampglas.
4. Verwijder de gloeilamp. 3. Verwijder de gloeilamp.

76
Verlichting

Uitvoeringen met 2. Verwijder het lampglas.


interieursensoren 3. Verwijder de gloeilamp.

Uitvoeringen met
interieursensoren

E72787

1. Werk voorzichtig de lamp los.


2. Verwijder het lampglas. E72786
3. Verwijder de gloeilamp. 1. Werk de lamp voorzichtig los.
Leeslampen 2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
Uitvoeringen zonder
interieursensoren

3
E73939

3. Verwijder de gloeilamp.
E72796

1. Werk voorzichtig de lamp los.

77
Verlichting

Verlichting make up spiegel Verlichting


bagagecompartiment

E72785

1. Werk de lamp voorzichtig los.


2. Verwijder de gloeilamp.
E72784

1. Werk de lamp voorzichtig los.


2. Verwijder de gloeilamp.

GLOEILAMPENTABEL

Gloeilamp Specificatie Vermogen (watt)

Richtingaanwijzer, voor PY21W 21


Koplamp, grootlicht H1 55
Koplamp, dimlicht H7 55
Bochtverlichting H1 55
Zijknipperlicht WY5W 5
Instapverlichting W5 5
Mistlamp, vóór (S-MAX) H8 35
Mistlamp, vóór (Galaxy) HB4 55
Stadslicht W5W 5
Richtingaanwijzer, achter PY21W 21

78
Verlichting

Gloeilamp Specificatie Vermogen (watt)

Remlicht en achterlicht (S-MAX) P21/5W 21/5


Remlicht (Galaxy) P21W 21
Achterlicht (Galaxy) W5W 5
Mistachterlicht P21W 21
Achteruitrijlamp P21W 21
Derde remlicht W16W 16
Kentekenplaatverlichting C5W 5
Interieurverlichting Buislamp 10
Leeslamp BA 9s 5
Verlichting make-up spiegel W5W 5
Verlichting bagagecompartiment W5W 5

79
Ruiten en spiegels

ELEKTRISCH N.B.: Het integraal sluiten werkt


alleen als het geheugen voor elke ruit
BEDIENBARE RUITEN afzonderlijk correct is ingesteld.
WAARSCHUWING Schakelaar op het
Schakel de elektrisch bestuurdersportier
bedienbare ruiten niet in tenzij
deze vrij zijn van obstructies.

N.B.: Wanneer de ruiten gedurende


korte tijd vaak worden bediend kan
het systeem een bepaalde tijd buiten
werking treden om schade door
oververhitting te voorkomen.
N.B.: U kunt de ruiten nog enkele
minuten na het afzetten van het
contact bedienen. Zodra een portier
wordt geopend wordt het
ruitmechanisme uitgeschakeld.
E70848
N.B.: Wanneer u de schakelaar voor
het betreffende portier en de Met behulp van de schakelaars op
schakelaar voor de ruit op het het bestuurdersportier kunt u alle
bestuurdersportier tegelijkertijd ruiten bedienen.
indrukt, stopt de ruit.
Schakelaars op het voor-
Zet het contact aan om de elektrisch en achterportier aan
bedienbare ruiten te openen of te passagierszijde
sluiten.

Integraal openen en sluiten


Met behulp van de functie integraal
openen en sluiten kunt u ook de
elektrisch bedienbare ruiten bij
afgezet contact bedienen. Zie
Centrale vergrendeling
(bladzijde 44).
N.B.: Met deze functie worden,
alleen bij uitvoeringen met vier E70849
elektrisch bedienbare ruiten, de ruiten
automatisch geopend of gesloten.

80
Ruiten en spiegels

Ruiten automatisch openen Antiklemfunctie


en sluiten
WAARSCHUWING
Druk de schakelaar tot de tweede
aanslag in of til hem tot de tweede Het onzorgvuldig sluiten van de
aanslag op en laat hem los. Druk de ruiten kan deze
schakelaar opnieuw in of trek hem beschermingsfunctie opheffen en
opnieuw op om de beweging te verwonding tot gevolg hebben.
stoppen.
De ruit stopt automatisch tijdens het
Veiligheidsschakelaar voor sluiten en gaat een stukje terug
de achterste ruiten wanneer de ruit een obstakel
tegenkomt.
N.B.: U kunt altijd de achterste ruiten
vanaf het bestuurdersportier Antiklemfunctie uitschakelen
bedienen.
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde
keer sluit, wordt de
antiklemfunctie uitgeschakeld.
Controleer of er geen obstakels in de
weg zitten.

Om deze veiligheidsvoorziening uit


te schakelen wanneer er meer
weerstand is, bijvoorbeeld in de
winter, gaat u als volgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan
E70850 de weerstand en laat deze
terugschuiven.
Met een schakelaar op het 2. Sluit de ruit voor een derde keer
bestuurdersportier kan de elektrische tot deze weerstand ondervindt.
bediening van de achterste ruiten De antiklemfunctie wordt
worden geblokkeerd. uitgeschakeld en u kunt de ruit
Het lampje in de schakelaar gaat niet meer automatisch sluiten. De
branden en de lampjes in de ruit zal de weerstand overbruggen
schakelaars van de achterste ruiten en u kunt de ruit volledig sluiten.
gaan uit wanneer de blokkering is 3. Sluit de ruit na de derde poging
ingeschakeld. nog niet, laat deze dan
controleren door een goed
opgeleide monteur.

81
Ruiten en spiegels

Geheugen van de BUITENSPIEGELS


elektrisch bedienbare
ruiten opnieuw instellen Groothoekspiegels
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het
geheugen opnieuw is ingesteld.

Nadat de accukabels zijn


losgenomen moet het geheugen van
elke ruit afzonderlijk opnieuw worden
ingesteld:
1. Trek de schakelaar omhoog tot E71042
de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar nog een seconde WAARSCHUWING
omhooggetrokken. Vergis u niet in de afstand van
2. Laat de schakelaar los en trek voorwerpen die u in deze
hem twee tot drie keer opnieuw groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
een seconde lang omhoog. die u in deze spiegels ziet, zien er
kleiner uit en lijken verder weg te zijn
3. Open de ruit en probeer hem
dan in werkelijkheid het geval is.
automatisch te sluiten.
4. Herhaal de procedure wanneer Inklapbare spiegels
de ruit niet automatisch sluit.

Veiligheidsmodus
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet.

Wanneer het systeem een storing


vaststelt, treedt de veiligheidsmodus
in werking. De ruiten bewegen per
keer slechts 0,5 seconde en stoppen E71043
opnieuw. Sluit de ruiten door de Zorg ervoor dat de spiegel weer
schakelaar opnieuw in te drukken volledig wordt vergrendeld wanneer
wanneer deze stopt. Laat deze u deze weer in zijn oorspronkelijke
storing onmiddellijk controleren. stand terugzet.

82
Ruiten en spiegels

ELEKTRISCH De elektrisch bedienbare


buitenspiegels zijn voorzien van een
VERSTELBARE verwarmingselement dat het
BUITENSPIEGELS spiegelglas ontdooit en ontwasemt.
Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 128).

Elektrisch inklapbare
spiegels
De elektrisch inklapbare spiegels
werken bij aangezet contact.
N.B.: U kunt de spiegels nog
gedurende enkele minuten na het
afzetten van het contact bedienen
(kantelen en inklappen). Zodra een
A C
portier wordt geopend wordt het
B mechanisme uitgeschakeld.
E70846

A Linker spiegel
B Uit
C Rechter spiegel

Richtingen waarin de
spiegel kan worden
gekanteld

E72623

Druk op de toets om de spiegel in of


uit te klappen.

E70847

83
Ruiten en spiegels

Wanneer nogmaals op de schakelaar 2. Selecteer de gewenste


wordt gedrukt terwijl de spiegels in buitenspiegel (A of C).
beweging zijn, stoppen deze en 3. Schakel de achteruit in, de
keren in de oorspronkelijke stand geselecteerde buitenspiegel keert
terug. in de vooringestelde stand.
N.B.: Wanneer de spiegels 4. Stel de spiegel in de gewenste,
gedurende korte tijd vaak worden gekantelde stand.
bediend, kan het systeem tijdelijk
buiten bedrijf zijn om schade door 5. Schakel de achteruitversnelling uit
oververhitting te voorkomen. of druk op de gewenste
geheugeninsteltoets en houd
Spiegel kantelen tijdens deze ingedrukt tot ter bevestiging
achteruitrijden een gongsignaal klinkt. Zie
Geheugenfunctie (bladzijde
Afhankelijk van de schakelaarstand 152).
(A of C), kantelt de betreffende
buitenspiegel wanneer u de achteruit De instellingen worden automatisch
inschakelt, zodat u de trottoirband opgeslagen.
kunt zien.
N.B.: U kunt deze voorziening BINNENSPIEGEL
uitschakelen door de schakelaar in
stand B te zetten.
De buitenspiegel keert in de
oorspronkelijke stand terug:
• Wanneer de rijsnelheid hoger is
dan 10 km/h (6 mph).
• Ongeveer 10 seconden nadat de
E71272
achteruit niet langer is
ingeschakeld. Kantel de spiegel om verblinding 's
• Als de schakelaar in stand B nachts te verminderen.
wordt teruggezet.
Wanneer u deze voorziening voor
het eerst gebruikt, kantelt de spiegel
in een in de fabriek ingestelde stand.
Deze stand kan worden aangepast
via de volgende procedure:
1. Zet het contact aan. Start de
motor niet.

84
Ruiten en spiegels

AUTOMATISCH
DIMMENDE SPIEGEL

2
E71028

De automatisch dimmende E95383


achteruitkijkspiegel voorkomt
verblinding door achteropkomend Sluiten
verkeer. Bij ingeschakelde
achteruitversnelling werkt hij niet.

ACHTERSTE ZIJRUITEN
Handbediende achterste
zijruiten
Openen
1

E95384

E72126

85
Ruiten en spiegels

E95385

N.B.: Zorg ervoor dat de hendel


goed wordt vergrendeld.
Elektrisch bedienbare
achterste zijruiten
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare achterste zijruiten te
openen of te sluiten.

E72127

86
Instrumenten

METERS
Type 1 en 2

A B C D

E72984

A Toerenteller
B Koelvloeistoftemperatuurmeter
C Brandstofmeter
D Snelheidsmeter

87
Instrumenten

Type 3

A B

E D C
E87713

A Toerenteller
B Snelheidsmeter
C Koelvloeistoftemperatuurmeter
D Brandstofmeter
E Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 93).

LET OP
Koelvloeistoftempe-
ratuurmeter Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
Geeft de temperatuur van de verholpen.
koelvloeistof aan. Bij normale
bedrijfstemperatuur blijft de naald in
het middengedeelte.

88
Instrumenten

Wanneer de naald in de richting van Controlelamp ABS


120 °C beweegt, is de motor
oververhit. Zet de motor af, zet het Knippert wanneer het
contact af en stel de oorzaakzodra systeem in werking is.
de motor is afgekoeld vast. Zie Wanneer deze lamp tijdens
Motorkoelvloeistof controleren het rijden brandt, duidt dit op een
(bladzijde 247). storing. Laat het systeem onmiddellijk
door een geschoolde monteur
Brandstofmeter controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar
De pijl naast het symbool van de laat deze storing zo spoedig mogelijk
pomp duidt aan aan welke zijde zich controleren.
de klep van de brandstofvulopening
bevindt.
Controlelamp airbag

WAARSCHUWINGS- EN Brandt de controlelamp niet,


blijft hij branden, of brandt hij
INDICATIELAMPEN met tussenpozen of continu
tijdens het rijden, dan duidt dit op een
Nadat het contact is aangezet storing. Laat het systeem onmiddellijk
branden de volgende door een geschoolde monteur
waarschuwings- en controlelampen controleren.
kort ter bevestiging dat het systeem
operationeel is.
Controlelamp remsysteem
• ABS
• Airbag WAARSCHUWING
• Remsysteem Minder geleidelijk snelheid. Druk
• Motor het rempedaal bijzonder
voorzichtig in. Druk het rempedaal
• Elektrische parkeerrem (EPB) vooral niet abrupt in.
• Vorst
• Contact Wanneer de controlelamp
• Oliedruk (alle uitvoeringen behalve van het remsysteem tijdens
2,5 l Duratec-ST) het rijden gaat branden,
duidt dit op een storing in één van
• Stabiliteitsregeling (ESP) beide remcircuits. Controleer het
Indien één van deze waarschuwings- remvloeistofniveau. Zie Controle
of controlelampen niet brandt nadat vloeistofpeil koppeling en
het contact is aangezet, duidt dit op remsysteem (bladzijde 248).
een storing. Laat het systeem door
een goed opgeleide monteur
controleren.

89
Instrumenten

WAARSCHUWING Controlelamp motor


Laat dit onmiddellijk controleren. Wanneer de lamp bij
draaiende motor brandt,
duidt dit op een storing.
Wanneer de controlelamp van het Wanneer deze tijdens het rijden
remsysteem samen met de knippert, minder dan
controlelamp van het ABS of de onmiddellijk snelheid. Blijft de
stabiliteitscontrole (ESP) gaat lamp knipperen, vermijd dan snel
branden, duidt dit op een storing. optrekken en krachtig afremmen.
Breng de auto zo snel mogelijk tot Laat het systeem onmiddellijk door
stilstand wanneer dit veilig kan en laat een geschoolde monteur
dit controleren voordat u uw reis controleren.
hervat.
Controlelamp elektrische
Controlelamp automatische parkeerrem (EPB)
snelheidsregeling
Brandt wanneer een
Brandt wanneer u een EPB-waarschuwing op het
snelheid met de cruise informatiedisplay verschijnt.
E71340
control hebt ingesteld. Zie Zie Elektronische parkeerrem
Gebruik maken van (EPB) (bladzijde 171).
snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 186). Bij wagens
met adaptieve snelheidsregeling Forward alert indicator
(ACC) gaat de indicator branden Brandt wanneer deze
wanneer de ACC is ingeschakeld. functie in werking is. Zie
Zie Gebruik maken van ACC Functie
(bladzijde 190). voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 193).
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde Controlelamp mistlampen,
richtingaanwijzers. Een vóór
plotselinge toename van de Brandt wanneer u de
knipperfrequentie duidt op een voorste mistlampen aanzet.
defecte gloeilamp. Zie
Gloeilampen vervangen
(bladzijde 67).

90
Instrumenten

Controlelamp 'Vorst' Indicator maximum


motortoerental
Brandt (oranje) bij een
buitenluchttemperatuur van Brandt wanneer de motor
4 ºC tot 1 ºC. Wordt rood het maximumtoerental
wanneer de temperatuur lager is dan bereikt.
1 ºC.
Berichtenindicator
Controlelamp
voorgloeibougie Brandt wanneer een nieuw
bericht in het
Zie Een dieselmotor informatiedisplay is
starten (bladzijde 158). opgeslagen. Zie Infoberichten
(bladzijde 107).
Controlelamp koplampen
Controlelamp oliedruk
Brandt wanneer u het
dimlicht of de stadslichten LET OP
en achterlichten aanzet. Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp oliedruk gaat
Controlelamp laadstroom branden terwijl het oliepeil correct is.
Laat het systeem onmiddellijk door
Wanneer deze lamp tijdens
een geschoolde monteur
het rijden brandt, duidt dit op
controleren.
een storing. Schakel alle
onnodige stroomverbruikers uit. Laat
het systeem onmiddellijk door een Wanneer de lamp na het
geschoolde monteur controleren. starten blijft branden of
tijdens het rijden gaat
branden, duidt dit op een storing.
Controlelamp laag Breng de wagen tot stilstand zodra
brandstofniveau dit veilig kan en zet de motor af.
Wanneer deze lamp brandt, Controleer het motoroliepeil. Zie
ga dan zo spoedig mogelijk Motorolie controleren (bladzijde
tanken. 247).

Controlelamp grootlicht Controlelamp


mistachterlichten
Brandt wanneer u het
grootlicht aanzet. Het Brandt wanneer u de
knippert wanneer u een mistachterlichten aanzet.
lichtsignaal geeft.

91
Instrumenten

Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie

Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde 35).

Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP) E70499
Wanneer het systeem 1. Druk op de rechter pijltjestoets op
tijdens het rijden wordt het stuurwiel om het hoofdmenu
geactiveerd, knippert de binnen te gaan.
lamp. Als na het aanzetten van het
contact de lamp niet brandt of 2. Selecteer Setup met de op en
continu tijdens het rijden brandt, duidt neer pijltjestoetsen en druk op de
dit op een storing. Bij storingen rechter pijltjestoets.
schakelt het systeem uit. Laat het 3. Selecteer Chimes en druk op de
systeem zo snel mogelijk door een rechter pijltjestoets.
goed opgeleide monteur controleren. 4. Selecteer de gong en druk op de
OK toets om de gong in en uit te
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat schakelen.
de controlelamp branden. De lamp
gaat uit wanneer u het systeem weer 5. Druk op de linker pijltjestoets om
inschakelt of wanneer u het contact het menu te verlaten. Houd de
afzet. linker pijltjestoets ingedrukt om
naar het scherm van de
boordcomputer terug te keren.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:

92
Infodisplays

ALGEMENE INFORMATIE Druk op de op en neer


pijltjestoetsen:
WAARSCHUWING • om door de displays van de
Bedien de toetsen van het boordcomputer te scrollen
informatiedisplay niet tijdens het • om door de opties van een menu
rijden. te scrollen en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltjestoets:
N.B.: Het informatiedisplay blijft
nadat u het contact hebt afgezet • om het hoofdmenu binnen te
gedurende enkele minuten aan. gaan vanuit de displays van de
boordcomputer
Diverse systemen van uw wagen • om een sub-menu binnen te gaan
kunnen met behulp van de toetsen
op het stuurwiel worden bediend. De Druk op de linker pijltjestoets om
bijbehorende informatie verschijnt op een menu te verlaten.
het informatiedisplay. Houd telkens de linker pijltjestoets
Raadpleeg voor gedetailleerde ingedrukt wanneer u naar het
bedieningsinstructies voor de hoofdmenu wilt terugkeren (escape
audio-installatie, het toets).
navigatiesysteem, de telefoon enz. N.B.: Wanneer u enige tijd op geen
de betreffende handleiding. enkele toets drukt, keert het systeem
automatisch terug naar het display
Bedieningstoetsen van de boordcomputer.
Druk op de OK toets om een keuze
te maken en een instelling te
bevestigen.

E70499

Functies van de instrumentengroep

Functie Type 1 Type 2 Type 3

Boordcomputer X X X

93
Infodisplays

Functie Type 1 Type 2 Type 3

Informatieberichten X X X
Klok gelijkzetten X X X
Display-instellingen - X X
Standkachel instellen - X X
Bediening navigatiesysteem - - X
Bediening CD-speler - - X
Bediening CD-wisselaar - - X
Bediening radio - - X
Bediening telefoon - - X
Bediening auxiliary aansluiting - - X

Druk op de op en neer
Type 1 pijltjestoetsen op het stuurwiel om
door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
Tripcomputer (bladzijde 102).

E80604

94
Infodisplays

Menustructuur

Reset afst. Gereden afstand


Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle waarden

Informatie Berichten

Klok Klok instellen


24-uursmodus
12-uursmodus
E87751

Druk op de op en neer
Type 2 pijltjestoetsen op het stuurwiel om
door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
09:00 Tripcomputer (bladzijde 102).

Gem.Verbruik
l
6,3 100km

123456 km

234,2 km
E74426

95
Infodisplays

Menustructuur

Reset afst. Gereden afstand


Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle

Informatie Berichten
Band.spann.

Klok Klok instellen


24-uursmodus
12-uursmodus

Instellingen Scherm Configureren Help-scherm


Radioinfo
Telefooninfo
NAV-info
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan

Talen Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Zweeds
Portugees
Meeteenheid Metrisch
Brits
A B
E87752

96
Infodisplays

A B

Geluiden WeinigBrndst
Alg. Info.
Alg. waarsch.
Uitstaplicht
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Forw. Alert Gevoeligheid Vroeg
Normaal
Laat
Waarsch.toon
Hellingstart Uit
Automatisch
Handmatig
Band.spann. Controleer
Onbeladen
Beladen
Alarm Voll. alarm
Gereduceerd
Vragen
Hulpverwarm. Tijd 1 Instellen
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Parkeerverw
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag

Tijd 2 Instellen
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Eenmalig Zaterdag
Nu actief Zondag
E87753

97
Infodisplays

Type 3 Navigatie

CD-speler

CD-wisselaar

Radio

E88048
Telefoon
Scroll met de toetsen door de
menudisplays.
Boordcomputer
N.B.: Na korte tijd wordt de screen
saver modus ingeschakeld. Druk op
de linker pijltjestoets om van hieruit Instellingen
de menu's binnen te gaan.
Lijst met componenten Externe (auxiliary) ingang
De geselecteerde icoon geeft het
menu weer dat in gebruik is.

98
Infodisplays

Menustructuur

Navigatie Naar huis


Favor.Gebruik. Bestemmingen
Favor. A-Z Bestemmingen
Laatste best. Bestemmingen
Beg.beëind.

CD Map / Tracks

CD-wisselaar CD 1 Map / Tracks


CD 2 Map / Tracks
CD 3 Map / Tracks
CD 4 Map / Tracks
CD 5 Map / Tracks
CD 6 Map / Tracks

Radio Lijst zenders Zenders


FM 1 / FM Zenders
FM 2 Zenders
FM 3 Zenders
FM - AST Zenders
MW / AM Zenders
LW / AM-AST Zenders

Telefoon Telefoonboek Nummers


Kiesherhaling
Bin.gek.opr. Nummers
Gev. Nrs. Nummers
Oproepstatus
A
E87754

99
Infodisplays

Tripcomputer Afst. tot leeg


Gem.Verbruik
Gem. snelheid
Act.elem.terugstell.
Dagteller terugstellen

Instellingen Informatie Berichten


Band.spann.

Klok Klok instellen


24-uursmodus
12-uursmodus

Instellingen Scherm Kleurthema's

Configureren
Help-scherm
NAV-info
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Talen
Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Zweeds
Portugees
Meeteenheid Metrisch
A B C Brits
E87755

100
Infodisplays

Geluiden WeinigBrndst
Alg. Info.
Alg. waarsch.
Uitstaplicht
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Forw Alert Gevoeligheid Vroeg
Normaal
Laat
Waarsch.toon

Hellingstart Uit
Automatisch
Handmatig
Band.spann. Controleer
Onbeladen
Beladen
Alarm Voll. alarm
Gereduceerd
Vragen

Hulpverwarm.
E87756

101
Infodisplays

A B

Parkeerverw. Tijd 1 Instellen


Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag

Tijd 2 Instellen
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Eenmalig
Nu actief

E88067
Aux-ingang

Actieradius tot de
TRIPCOMPUTER brandstoftank leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan
Kilometerteller die nog kan worden afgelegd voordat
De kilometerteller geeft het totale de tank leeg is. De waarde kan
aantal gereden kilometers weer. variëren naarmate de
rijomstandigheden veranderen.
Dagteller
Gemiddeld
De dagteller registreert het aantal brandstofverbruik
kilometers van een bepaald traject.
Geeft het gemiddelde
brandstofverbruik aan vanaf het
moment dat de functie op nul werd
teruggesteld.

102
Infodisplays

Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde Gem.Verbruik
snelheid aan vanaf het moment dat
de functie op nul werd teruggesteld. Gem.Snelheid
Buitentemperatuur
Outside air
Geeft de buitentemperatuur weer.
Reset afst
Type 1 en 2
Afstand
10:20
E74441

Druk op de op en neer
pijltjestoetsen op het stuurwiel om
Average Fuel A door de displays van de
l
6.3 100km boordcomputer te scrollen.
N.B.: De positie van het display van
123456 km B de boordcomputer kan variëren
afhankelijk van de getoonde
234.2 km informatie.
C
E74428 Boordcomputer terugstellen
met behulp van het
A Boordcomputer hoofdmenu
B Kilometerteller Een bepaald display terugstellen:
C Dagteller 1. Druk op de rechter pijltjestoets op
het stuurwiel om het hoofdmenu
De boordcomputer beschikt over de
binnen te gaan.
volgende informatiedisplays:
2. Selecteer Reset Trip met de op
en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets.
3. Selecteer de functie die moet
worden teruggesteld.
4. Druk op de rechter pijltjestoets
om de functie te selecteren.
5. Houd de OK toets ingedrukt.

103
Infodisplays

Selecteer, om alle drie displays terug Helpscherm, informatie met


te stellen All values en houd de OK betrekking tot de radio, het
toets ingedrukt. navigatiesysteem en de
telefoon.
Type 3
Het helpscherm verschijnt enkele
seconden wanneer u het contact aan
zet.
Wanneer de radio, het
navigatiesysteem of de telefoon is
ingeschakeld, verschijnt informatie
over dit systeem op het
informatiedisplay.
Zo selecteert u welke informatie op
A het informatiedisplay verschijnt:
E88049

Type 1 en 2
A Boordcomputer
1. Druk op de rechter pijltjestoets op
Boordcomputer terugstellen het stuurwiel om het hoofdmenu
met behulp van het binnen te gaan.
hoofdmenu 2. Selecteer Setup met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
Een bepaald display terugstellen: rechter pijltjestoets.
1. Selecteer Trip Computer met 3. Selecteer Display en druk op de
de op en neer pijltjestoetsen en rechter pijltjestoets.
druk op de rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op
2. Selecteer de functie die moet de rechter pijltjestoets.
worden teruggesteld.
5. Om het Helpscherm, Radio
3. Houd de OK toets ingedrukt. Info en Phone Info in of uit te
schakelen, kiest u de gewenste
PERSOONLIJKE instelling en drukt u op de OK
toets om de instelling te
INSTELLINGEN bevestigen.
De volgende informatie wordt op het 6. Druk op de linker pijltjestoets om
informatiedisplay getoond wanneer het menu te verlaten. Houd de
u dit hebt geselecteerd: linker pijltjestoets ingedrukt om
naar het scherm van de
boordcomputer terug te keren.

104
Infodisplays

Type 3 Instelling wanneer


navigatie-informatie moet worden
1. Selecteer Settings met de op weergegeven:
en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets. Type 1 en 2
2. Selecteer Setup met de op en 1. Druk op de rechter pijltjestoets op
neer pijltjestoetsen en druk op de het stuurwiel om het hoofdmenu
rechter pijltjestoets. binnen te gaan.
3. Selecteer Display en druk op de 2. Selecteer Setup met de op en
rechter pijltjestoets. neer pijltjestoetsen en druk op de
4. Selecteer Configure en druk op rechter pijltjestoets.
de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de
5. Om het Helpscherm en NAV rechter pijltjestoets.
Info in of uit te schakelen, kiest u 4. Selecteer Configure en druk op
de gewenste instelling en drukt u de rechter pijltjestoets.
op de OK toets om de instelling
te bevestigen. 5. Selecteer Nav Info en druk op
de rechter pijltjestoets.
Navigatie-informatie 6. Selecteer de gewenste instelling
U kunt ook kiezen op welk moment en druk op de OK toets om de
de navigatie-informatie op het instelling te bevestigen.
informatiedisplay verschijnt. Er zijn 7. Druk op de linker pijltjestoets om
drie mogelijkheden: het menu te verlaten. Houd de
linker pijltjestoets ingedrukt om
• Altijd uit: Er verschijnt geen
naar het scherm van de
navigatie-informatie op het
boordcomputer terug te keren.
informatiedisplay.
• On guidance: De Type 3
navigatie-informatie verschijnt
alleen wanneer het 1. Selecteer Settings met de op
navigatiesysteem een instructie en neer pijltjestoetsen en druk op
wil doorgeven. Deze functie is de rechter pijltjestoets.
alleen bij enkele 2. Selecteer Setup met de op en
navigatiesystemen beschikbaar. neer pijltjestoetsen en druk op de
• Altijd aan: Navigatie-informatie rechter pijltjestoets.
verschijnt altijd op het 3. Selecteer Display en druk op de
informatiedisplay wanneer het rechter pijltjestoets.
navigatiesysteem is ingeschakeld.
4. Selecteer Configure en druk op
de rechter pijltjestoets.

105
Infodisplays

5. Selecteer Nav Info en druk op 2. Selecteer Setup met de op en


de rechter pijltjestoets. neer pijltjestoetsen en druk op de
6. Selecteer de gewenste instelling rechter pijltjestoets.
en druk op de OK toets om de 3. Selecteer Display en druk op de
instelling te bevestigen. rechter pijltjestoets.
4. SelecteerLanguage en druk op
Taal
de rechter pijltjestoets.
Er kan uit elf talen worden gekozen: 5. Selecteer de gewenste instelling
Engels, Duits, Italiaans, Frans, en druk op de OK toets om de
Spaans, Turks, Russisch, Nederlands, instelling te bevestigen.
Pools, Zweeds en Portugees.
Maateenheden
Type 1 en 2
N.B.: De buitentemperatuur wordt
1. Druk op de rechter pijltjestoets op alleen in graden Celsius
het stuurwiel om het hoofdmenu weergegeven en kan niet op
binnen te gaan. Fahrenheit worden ingesteld.
2. Selecteer Setup met de op en Metrische of Engelse eenheden
neer pijltjestoetsen en druk op de kiezen:
rechter pijltjestoets.
Type 1 en 2
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets. 1. Druk op de rechter pijltjestoets op
4. SelecteerLanguage en druk op het stuurwiel om het hoofdmenu
de rechter pijltjestoets. binnen te gaan.
5. Selecteer de gewenste instelling 2. Selecteer Setup met de op en
en druk op de OK toets om de neer pijltjestoetsen en druk op de
instelling te bevestigen. rechter pijltjestoets.
6. Druk op de linker pijltjestoets om 3. Selecteer Display en druk op de
het menu te verlaten. Houd de rechter pijltjestoets.
linker pijltjestoets ingedrukt om 4. Selecteer Measure Unit en druk
naar het scherm van de op de rechter pijltjestoets.
boordcomputer terug te keren. 5. Selecteer de gewenste instelling
Type 3 en druk op de OK toets om de
instelling te bevestigen.
1. Selecteer Settings met de op
en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets.

106
Infodisplays

6. Druk op de linker pijltjestoets om Druk om te bevestigen en om enkele


naar het menu terug te keren. berichten van het informatiedisplay
Houd de linker pijltjestoets te verwijderen op OK. Andere
ingedrukt om naar het scherm berichten worden korte tijd later
van de boordcomputer terug te automatisch verwijderd.
keren.
Bij instrumentengroep 3 moeten
Type 3 enkele berichten worden bevestigd
voordat u de menu's kunt
1. Selecteer Settings met de op binnengaan.
en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets. Berichtenindicator
2. Selecteer Setup met de op en De berichtenindicatie licht op
neer pijltjestoetsen en druk op de om bepaalde berichten aan
rechter pijltjestoets. te vullen. Afhankelijk van de
3. Selecteer Display en druk op de ernst van het bericht is de indicator
rechter pijltjestoets. rood of oranje en blijft deze branden
tot de oorzaak van het bericht is
4. Selecteer Measure Unit en druk verholpen.
op de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling Berichtsymbolen
en druk op de OK toets om de
instelling te bevestigen. Zie het instructieboekje.

INFOBERICHTEN Laat het systeem bij de


volgende onderhoudsbeurt
controleren.
Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.

Breng de auto tot stilstand


zodra dit veilig kan.

Actuele berichten bekijken


E70499 Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op
het stuurwiel om het hoofdmenu
binnen te gaan.

107
Infodisplays

2. Selecteer Information met de 2. Selecteer Settings met de op


op en neer pijltjestoetsen en druk en neer pijltjestoetsen en druk op
op de rechter pijltjestoets. de rechter pijltjestoets.
3. Selecteer Messages en druk op 3. Selecteer Information met de
de rechter pijltjestoets. op en neer pijltjestoetsen en druk
4. Bekijk de actuele berichten met op de rechter pijltjestoets.
behulp van de op en neer 4. Selecteer Messages en druk op
pijltjestoetsen. de rechter pijltjestoets.
Type 3 5. Bekijk de actuele berichten met
behulp van de op en neer
1. Druk op de rechter pijltjestoets op pijltjestoetsen.
het stuurwiel om het hoofdmenu
binnen te gaan.

Actief veersysteem

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

IVDC malfunction oranje Het actieve veersysteem werkt niet


correct. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren. Zie Gebruik van de
actieve schokdemperregeling
(bladzijde 182).
IVDC comfort - Het actieve veersysteem staat in de stand
'comfort'.
IVDC normal - Het actieve veersysteem staat in de stand
'normaal'.
IVDC sport - Het actieve veersysteem staat in de stand
'sport'.

108
Infodisplays

Alarmsignaal

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Alarm triggered oranje De alarminstallatie is geactiveerd. Contro-


leer de auto op sporen van braak.
Alarm system - De alarminstallatie heeft niet correct
service reqd. gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.

Accu en laadsysteem

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Overvoltage: De laadspanning is hoger dan normaal.


Stop safely! Breng de wagen tot stilstand zodra dit
rood
veilig kan en zet het contact uit. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
Low battery oranje De accuspanning is laag. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.

Klimaatregeling

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Aux. Heater on oranje Het extra verwarmingssysteem is ingescha-


keld.

109
Infodisplays

Cruise control / Adaptive cruise control (ACC)

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Cruise control - De cruise control is ingeschakeld.


active
Cruise control - De cruise control staat in standby.
standby
ACC unavailable - De stabiliteitsregeling (ESP) kan zijn uitge-
schakeld. Schakel het ESP weer in en
probeer de ACC opnieuw in te schakelen.
Probeer anders het contact af en weer aan
te zetten om dit bericht te wissen.
ACC malfunction oranje De ACC heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren.
Clean radar oranje Iets kan de sensor van de radar afdekken.
sensor Verwijder vuil, sneeuw, water of andere
voorwerpen van de grille.
Forward Alert oranje Forward alert heeft niet correct gewerkt.
malfunction Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.

Niet goed gesloten portier(en)

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Driver door open rood Het voorportier aan bestuurderszijde is


open.
Driver side rear rood Het achterportier aan bestuurderszijde is
door open open.
Passenger door rood Het voorportier aan passagierszijde is
open open.

110
Infodisplays

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Passenger side rood Het achterportier aan passagierszijde is


rear door open open.
Luggage comp. rood Het bagagecompartiment is open.
open
Bonnet open rood De motorkap is open.

Immobilisatiesysteem

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Immobiliser oranje Het immobilisatiesysteem is ingeschakeld.


active Zie Motorstartblokkering (bladzijde
46).

Hill launch assist (HLA)

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Hill Launch not oranje De HLA werkt niet correct. Laat dit zo
available spoedig mogelijk controleren.
Hill Launch Assist - De HLA is ingeschakeld.
active
Hill Launch Assist - De HLA is uitgeschakeld.
off
Please use park oranje De HLA is i.v.m. een storing uitgeschakeld.
brake ! Gebruik gewoon de parkeerrem op
hellingen. Zie Hill launch assist (HLA)
(bladzijde 178).

111
Infodisplays

Verlichting

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Front lights oranje De adaptieve koplampen (AFS) hebben


malfunction niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
Low beam: Bulb - Een of beide gloeilampen van het dimlicht
fault is of zijn defect. Controleer de gloeilampen
van het dimlicht. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 67).
Rear fog light: - Een of beide gloeilampen van de mistach-
Bulb fault terlichten is of zijn defect. Controleer de
gloeilampen van de mistachterlichten. Zie
Gloeilampen vervangen (bladzijde 67).
Stop lamps: Bulb - Een of beide gloeilampen van de
fault remlichten is of zijn defect. Controleer de
gloeilampen van de remlichten. Zie
Gloeilampen vervangen (bladzijde 67).
Trailer stopl.: Bulb - Een of beide gloeilampen van de
fault remlichten van uw aanhanger is of zijn
defect. Controleer de gloeilampen van de
remlichten van uw aanhanger.
Trailer turnl.: Bulb - Een of beide gloeilampen van de richting-
fault aanwijzers van uw aanhanger is of zijn
defect. Controleer de gloeilampen van de
richtingaanwijzers van uw aanhanger.

Onderhoud

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Storing in motor rood De motor heeft niet correct gewerkt. Laat


dit zo spoedig mogelijk controleren.

112
Infodisplays

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Check engine oil oranje Het motoroliepeil is laag. Controleer zo snel


level mogelijk het motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 247).
Water detected oranje Er zit water in de brandstof. Laat dit zo
in fuel spoedig mogelijk controleren.
Low washer fluid - Het peil van de ruitensproeiervloeistof is
level laag. Controleer het peil van de ruitensproei-
ervloeistof. Zie Ruitensproeiervloei-
stof controleren (bladzijde 249).
Service oil - De motorolie moet worden ververst. Laat
de motorolie zo spoedig mogelijk
verversen.

Bescherming van de inzittenden

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Crash mode - Laat het systeem zo snel mogelijk contro-


leren.

Elektrische parkeerrem (EPB)

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Park brake rood De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat


malfunction dit zo spoedig mogelijk controleren.
Release park rood De EPB uitschakelen. Zie Elektronische
brake parkeerrem (EPB) (bladzijde 171).

113
Infodisplays

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Re-Apply park rood Schakel de EPB weer in. Zie Elektroni-


brake sche parkeerrem (EPB) (bladzijde 171).
Park brake oranje De EPB is geactiveerd.
applied
Park brake oranje De EPB is losgezet.
released
Park brake - De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat
service reqd. dit zo spoedig mogelijk controleren.

Stuurbekrachtiging

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Power steering oranje De stuurbekrachtiging heeft niet correct


malfunction gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.

Stabiliteitsregeling (ESP)

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

ESP off - De stabiliteitsregeling is uitgeschakeld.


ESP malfunction - De stabiliteitsregeling heeft niet correct
gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.

114
Infodisplays

Transmissie

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Storing in trans- rood De transmissie heeft niet correct gewerkt.


missie Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
Transmission oranje De transmissie is oververhit. Laat dit zo
overtemperatur spoedig mogelijk controleren.

Bandenspanningcontrolesysteem

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Check ..... tyre ! rood De spanning van aangeduide band is lager


geworden. Controleer de band en breng
de spanning op de aanbevolen waarde.
Zie Technische specificatie (bladzijde
272).
Check tyre pres- rood De spanning van een of meer banden is
sures aanzienlijk te laag. Dit bericht kan
verschijnen nadat een nieuwe sensor is
gemonteerd. Controleer de banden en
breng de spanning op de aanbevolen
waarde. Zie Technische specificatie
(bladzijde 272).
Check ..... tyre oranje De aangeduide band heeft een aanzienlijk
te lage spanning. Controleer uw banden
en breng de spanning op de aanbevolen
waarde. Zie Technische specificatie
(bladzijde 272).

115
Infodisplays

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Tyre monitor oranje U hebt een reservewiel voor tijdelijk gebruik


malfunction gemonteerd. Monteer zo spoedig mogelijk
een wiel met normale afmetingen, de
voorgeschreven bandenspanning en een
sensor. Wanneer een storing optreedt, kan
het systeem mogelijk de lage bandenspan-
ning niet detecteren of doorgeven.
Maximaal drie sensoren werken niet
correct, een niet-goedgekeurd accessoire
stoort het systeem of er is een algemene
storing gedetecteerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk controleren. Wanneer een
storing optreedt, kan het systeem mogelijk
de lage bandenspanning niet detecteren
of doorgeven.
Inflate tyres for oranje De bandenspanning is niet geschikt voor
high speed het rijden met snelheden van 160 km/h
(100 mph). Breng de spanning van alle
banden op de voorgeschreven waarde.
Zie Technische specificatie (bladzijde
272). Dit bericht wordt samen met de
waarschuwing voor een te lage banden-
spanning slechts enkele seconden weer-
gegeven.
Tyre sensors not - U hebt velgen en banden gemonteerd die
detected niet zijn voorzien van sensoren. De
bandenspanning wordt niet gecontroleerd.
Alle sensoren werken niet correct of een
niet-goedgekeurd accessoire stoort het
systeem. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.

116
Infodisplays

Spraakbesturing

Bericht Waarschu- Betekenis


wingslamp
bericht

Voice control - Voice control is ingeschakeld.


Please speak
Voice control Not - Controleer de voice control.
recognised
Voice control Not - Voice control is in deze modus niet toege-
allowed staan.

117
Klimaatregeling

WERKING De lucht wordt door de


warmtewisselaar gevoerd, waar deze
Buitenlucht wordt gekoeld. Om de ruiten
wasemvrij te houden wordt vocht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit aan de lucht onttrokken. Het
vrij van belemmeringen (sneeuw, condens wordt naar buiten
bladeren, enz.) zodat het afgevoerd en daarom is het normaal
klimaatregelsysteem effectief kan dat zich een klein plasje water onder
werken. de auto vormt.
Gerecirculeerde lucht Algemene informatie over
de klimaatregeling in het
LET OP interieur
Wanneer de Sluit alle ruiten.
luchtrecirculatiestand langdurig
wordt ingeschakeld, kunnen de ruiten Het interieur verwarmen
beslaan. Wanneer de ruiten beslaan,
stel dan de standen in om de voorruit Laat de lucht naar de beenruimten
te ontdooien en te ontwasemen. stromen. Laat, bij koud of vochtig
weer, een geringe hoeveelheid lucht
De lucht die zich in het naar de voorruit en de portierruiten
passagierscompartiment bevindt, stromen.
wordt gerecirculeerd. Er stroomt
Het interieur afkoelen
geen buitenlucht de auto in.
Laat de lucht naar het hoofdniveau
Verwarming stromen.
De verwarmingscapaciteit is
afhankelijk van de
koelvloeistoftemperatuur.

Airconditioning
N.B.: De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is
dan 4 ºC.
N.B.: Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het
brandstofverbruik hoger zijn.

118
Klimaatregeling

VENTILATIEROOSTERS Luchtroosters tweede zitrij

Luchtroosters, voor

E71942

A B

E73131

A Luchtstroom uit onderste


luchtrooster
B Luchtstroom uit bovenste
luchtrooster
C Bovenste luchtrooster

119
Klimaatregeling

Gebruik de bovenste luchtroosters Temperatuurregelknop


om de zijruiten te ontdooien of te
ontwasemen.

Luchtroosters derde zitrij

E75471

Luchtverdeelknop
E73132
A

HANDMATIGE F B
KLIMAATREGELING
Aanjager

E C

A
D
E71379

A Voorruit
B Beenruimte en voorruit
E75470 C Beenruimte
D Hoofdniveau en beenruimte
A Uit
E Hoofdniveau
N.B.: Wanneer u de aanjager
uitschakelt kan de voorruit beslaan. F Hoofdniveau en voorruit

De luchtverdeelknop kan in elke


gewenste stand tussen de symbolen
worden gezet.

120
Klimaatregeling

Luchtrecirculatie Wanneer u de aanjager uitschakelt,


wordt ook de airconditioning
uitgeschakeld. Wanneer u de
aanjager weer inschakelt, schakelt
de airconditioning automatisch in.
Druk op de toets om te kiezen tussen
toevoer van buitenlucht en het Koelen met buitenlucht
recirculeren van de in het interieur
aanwezige lucht.

Interieur snel verwarmen

E71380
E71377
Interieur snel afkoelen
Ventilatie

E71378

Stel de regelknoppen van de E71381


luchtstroom, de aanjager en
luchtroosters naar wens in.

Airconditioning
Airconditioning in- en
uitschakelen

121
Klimaatregeling

Voorruit ontdooien en U kunt de airconditioning en


ontwasemen luchtrecirculatie in- en uitschakelen
terwijl de luchtverdeelknop in de
stand A staat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming
in. Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 128).
N.B.: Zet, om de achterste zijruiten
te ontdooien of te ontwasemen de
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- en ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 119).
E71382
Luchtvochtigheid in het
Wanneer de temperatuur hoger is interieur verlagen
dan 4 °C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de
aanjager aanstaat. De controlelamp
in de schakelaar brandt tijdens het
ontdooien en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in
een andere stand dan stand A zet,
blijft de A/C ingeschakeld.

E71383

122
Klimaatregeling

AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
Twee zones

E80737

Drie zones

E70302

123
Klimaatregeling

Uw wagen heeft een systeem met Temperatuur instellen


twee of drie zones. Wanneer het
systeem in de mono modus staat,
worden alle temperatuurzones
gekoppeld aan de zone aan
bestuurderszijde. Wanneer u de
mono modus uitschakelt, kunt u met
E70304
het twee zone systeem verschillende
temperaturen instellen voor de U kunt de temperatuur tussen 16 ºC
bestuurder en passagier. Bij wagens en 28 ºC met stappen van 0,5 ºC
met een systeem met drie zones, instellen. In de stand LO (lager dan
kunt u een derde temperatuur voor 16 ºC) schakelt het systeem over op
de achterpassagiers instellen. continu koelen, in de stand HI (hoger
Het systeem regelt automatisch de dan 28 °C) op continu verwarmen en
temperatuur, de hoeveelheid en de temperatuur wordt niet constant
verdeling van de lucht en past deze gehouden.
aan afhankelijk van de rij- en
weersomstandigheden. Door op de Mono modus
AUTO toets te drukken, wordt de In de mono modus zijn de
auto modus ingeschakeld. temperatuurinstellingen voor de
N.B.: Vermijd het wijzigen van de bestuurder en de passagier aan
instellingen wanneer het in de auto elkaar gekoppeld. Wanneer u de
extreem warm of koud is. Het temperatuur met de draaiknop aan
systeem wordt automatisch op de de bestuurderszijde verandert, wordt
actuele omstandigheden afgestemd. dezelfde temperatuur voor de
Voor een correcte werking van het passagierszijde overgenomen. Op
systeem moeten de midden- en het display verschijnt MONO.
zijroosters volledig geopend zijn.
N.B.: Als het systeem bij lage
buitenluchttemperaturen in de auto
modus staat, wordt de lucht zolang
de motor koud is naar de voorruit en
de zijruiten geleid.
N.B.: Voor informatie over de
automatische klimaatregeling in
wagens met een gecombineerd
navigatie- en
klimaatregelingssysteem, verwijzen
wij naar de aparte handleiding.

124
Klimaatregeling

Mono modus uitschakelen Aanjager


Selecteer met de draaiknop aan Hoge snelheid
passagierszijde een temperatuur
voor de passagierszijde. De mono
modus wordt uitgeschakeld en
MONO verdwijnt van het display. De Lage snelheid
temperatuur voor de
bestuurderszijde blijft ongewijzigd. U
kunt nu de temperaturen voor de
bestuurderszijde en de Stel het aanjagertoerental met de
passagierszijde onafhankelijk van toetsen in.
elkaar instellen. De temperaturen
verschijnen op het display. U kunt De aanjagerinstelling wordt op het
een verschil van maximaal 4 ºC display getoond.
instellen.
N.B.: Wanneer het verschil groter is
dan 4°C, wordt de temperatuur aan
de andere zijde bijgesteld zodat het Druk om terug te keren naar de auto
verschil 4°C blijft. modus op de AUTO toets.
N.B.: Wanneer u voor één van de Luchtverdeling
zijden de stand HI of LO selecteert,
wordt voor beide zijden de stand HI Druk op de gewenste toets om de
of LO geselecteerd. luchtverdeling in te stellen. Iedere
combinatie van instellingen kan
Mono modus weer tegelijkertijd worden geselecteerd.
inschakelen

Druk op de MONO toets. MONO A B C


verschijnt op het display en de
temperatuur aan passagierszijde E70308

wordt aangepast aan de


temperatuur aan bestuurderszijde. A Beenruimte
B Hoofdniveau
C Voorruit

125
Klimaatregeling

Voorruit ontdooien en Gerecirculeerde lucht


ontwasemen

Druk op de toets om voor buitenlucht


Wanneer u voorruit ontdooien en of gerecirculeerde lucht te kiezen.
ontwasemen kiest schakelen A, B N.B.: In de auto modus wordt bij
en C automatisch uit en wordt de hoge binnen- en buitentemperaturen
airconditioning ingeschakeld. voor een maximale koeling van het
Buitenlucht stroomt nu het interieur interieur automatisch de
in. U kunt de recirculatiestand niet recirculatiestand ingeschakeld.
selecteren. Wanneer de ingestelde temperatuur
Het aanjagertoerental en de eenmaal is bereikt, selecteert het
temperatuurregeling werken systeem automatisch toevoer van
automatisch en kunnen niet met de buitenlucht.
hand worden bediend. De aanjager
draait met een hoog toerental en de Automatisch temperatuur-
temperatuur wordt op HI ingesteld. regelsysteem in- en
uitschakelen
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen selecteert, schakelt de N.B.: Wanneer dit systeem is
voorruitverwarming automatisch in uitgeschakeld, zijn de verwarming,
en na korte tijd weer uit. ventilatie en airconditioning voor de
Druk om terug te keren naar de auto voorste én achterste zones
modus op de AUTO toets. uitgeschakeld en wordt er
gerecirculeerde lucht gebruikt.
N.B.: Zet, om de achterste zijruiten
te ontdooien of te ontwasemen de Twee zones
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- of ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 119).
Airconditioning in- en
uitschakelen
E70980

Gebruik de toetsen om het systeem


in en uit te schakelen.
Druk de toets. A/C OFF of A/C ON
verschijnt op het display.

126
Klimaatregeling

Drie zones Schakelen tussen


airconditioning modus voor en
achter

A
E70312

Druk op de toets A om het systeem E70313


in en uit te schakelen.
Druk de toets. Het symbool voor de
Airconditioning achterin airconditioning achterin en de
(automatische instellingen voor het
klimaatregeling met drie achtercompartiment verschijnen op
zones) het display.
N.B.: Dit is alleen een Wanneer het systeem in de
koelingssysteem. U kunt het airconditioning modus achter zit, kunt
gebruiken om de ruimte achterin te u de temperatuur instellen met de
koelen. Het systeem kan de instelling draaiknop aan de bestuurderszijde.
in het achtercompartiment niet op Druk nogmaals op de toets om terug
een hogere temperatuur brengen te keren naar de instellingen voorin.
dan het gemiddelde van de twee Wanneer enkele seconden geen
temperatuurinstellingen voorin. toets wordt ingedrukt, keert het
N.B.: Wanneer het systeem is systeem automatisch terug naar de
uitgeschakeld, kunt u geen instellingen voorin.
temperatuur voor het
achtercompartiment kiezen die lager Temperatuur achterin
is dan het gemiddelde van de twee N.B.: U kunt verschillende
instellingen voorin. temperaturen voor de
bestuurderszijde en achterin kiezen,
de mono modus wordt dan
uitgeschakeld.

127
Klimaatregeling

N.B.: Wanneer u op de MONO Wanneer het systeem in de


toets drukt, worden alle drie airconditioning modus achter zit,
temperatuurzones gewijzigd in te drukt u op de AUTO toets om terug
temperatuur voor de te gaan naar de auto modus. In de
bestuurderszijde. auto modus wordt het
aanjagertoerental automatisch
Airconditioning achterin in- en geregeld. AUTO verschijnt op het
uitschakelen display.

Automatisch
temperatuurregelsysteem
achter in- en uitschakelen
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, kunt
u het systeem met de toets aan- en
uitzetten. A/C OFF of A/C ON
verschijnt op het display.
N.B.: Wanneer de airconditioning
voorin is uitgeschakeld, hebt u geen
airconditioning achterin.
Aanjager achterin
Hoge snelheid
A
E70312
Lage snelheid
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, druk
dan op toets A om alleen het
systeem achterin in of uit te
Wanneer het systeem in de schakelen.
airconditioning modus achter zit, kunt
u met de toetsen de
aanjagersnelheid regelen. VERWARMDE RUITEN EN
De aanjagerinstelling wordt op het SPIEGELS
display getoond.
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de
voor- of achterruit te ontdooien of
ontwasemen.

128
Klimaatregeling

N.B.: De ruitverwarming werkt alleen De standverwarming werkt


bij een draaiende motor. onafhankelijk van de verwarming van
de auto door het koelvloeistofcircuit
Voorruitverwarming van de motor te verwarmen. Hij
wordt door de brandstoftank van
energie voorzien. U kunt het systeem
E72506 ook tijdens het rijden gebruiken om
het interieur sneller te laten
Achterruitverwarming opwarmen.
Wanneer de standverwarming
correct wordt gebruikt, biedt deze
E72507
de volgende voordelen:

Verwarmbare • Het interieur wordt


buitenspiegels voorverwarmd.
• De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs
IN de elektrisch bedienbare en condensatie wordt
buitenspiegels is een voorkomen.
verwarmingselement gemonteerd • De koude start wordt vermeden
dat het spiegelglas ontdooit of waardoor de motor eerder op
ontwasemt. Wanneer u de bedrijfstemperatuur is.
achterruitverwarming inschakelt,
worden deze elementen automatisch N.B.: De standverwarming werkt
ingeschakeld. alleen wanneer er zich minimaal 7,5
liter brandstof in de tank bevindt en
de buitentemperatuur lager is dan 15
EXTRA VERWARMING °C. De standverwarming werkt niet
wanneer de accu slecht geladen is.
Standverwarming
N.B.: De verwarming werkt
WAARSCHUWING afhankelijk van de buitentemperatuur.
Schakel de standverwarming uit N.B.: Wanneer de standverwarming
tijdens het tanken, wanneer u is ingeschakeld, kunnen wat
zich in een omgeving bevindt met uitlaatgassen onder de zijkanten van
brandbare dampen of stoffen en in de wagen uitkomen. Dit is normaal.
gesloten ruimten. N.B.: Bij wagens met een handmatig
geregelde verwarming, ventilatie en
airconditioning, is de verwarming van
het interieur afhankelijk van de
ingestelde temperatuur, de
luchtverdeling en het
aanjagertoerental.

129
Klimaatregeling

Om te voorkomen dat de accu wordt 1. Druk op de rechter pijltjestoets op


ontladen: het stuurwiel om het hoofdmenu
binnen te gaan.
• Nadat de standverwarming een
verwarmingscyclus heeft 2. Selecteer Setup met de op en
doorlopen, zal de volgende neer pijltjestoetsen en druk op de
geprogrammeerde rechter pijltjestoets.
verwarmingscyclus alleen worden 3. Selecteer Park Heater en druk
uitgevoerd indien de motor op de rechter pijltjestoets.
tussentijds is gestart.
• Rijd met de auto na een
verwarmingscyclus minimaal een Parkeerverw
verwarmingscyclus.
Tijd 1
Programmeerbare
standverwarming Tijd 2
N.B.: De geprogrammeerde tijd is Eenmalig
de tijd waarop u wilt dat de auto Nu actief
warm is en klaar is om weg te rijden,
niet de tijd waarop de verwarming
inschakelt.
N.B.: U moet de tijden minimaal 70 E74467
minuten ten opzichte van de tijd die
u wilt instellen vooruit programmeren. • Met de functies Program 1 en
Program 2 kunt u twee
N.B.: U moet de tijd en de datum
verwarmingscycli per dag
correct invoeren. Zie Klok (bladzijde programmeren. Deze tijden blijven
146). in het geheugen opgeslagen en
Verwarmingstijden programmeren: de verwarming schakelt elke dag
van de week op deze tijden in.
• Met de functie One-Time kunt u
een verwarmingscyclus voor één
specifieke dag programmeren.
• De functie Active now schakelt
de verwarming automatisch in.

E70499

130
Klimaatregeling

De functies Program 1 en 6. Druk op de OK toets en de uren


Program 2 programmeren knipperen. Voer met behulp van
de op en neer pijltjestoetsen de
individuele instellingen in en ga
Tijd 1 met de linker en rechter
pijltjestoetsen naar de volgende
of de vorige instelling.
[07:55]
7. Wanneer alle instellingen zijn
Maandag ingevoerd, drukt u nogmaals op
Dinsdag de OK toets om de keuze te
bevestigen.
Woensdag
Donderdag Parkeerverw
Vrijdag Tijd 1
E74468

1. Selecteer Program 1 en druk op


de rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de dag waarop de
verwarming de wagen moet 07:55
verwarmen. 01:12:2006
3. Druk op de OK toets om de
keuze te bevestigen. In het vak OK=bevestig
naast de dag verschijnt een kruis E74469
om aan te duiden dat deze dag is
U kunt met de functie Program 2
geselecteerd.
een tweede cyclus invoeren,
4. Ga op dezelfde wijze te werk om bijvoorbeeld verschillende tijden op
alle dagen te selecteren waarop verschillende dagen of twee tijden
de verwarming de wagen moet op dezelfde dag. De procedure van
verwarmen. programmeren is hetzelfde voor de
5. Selecteer, om de tijd in te stellen functie Program 1.
waarop de wagen moet zijn
verwarmd, de tijd aan de
bovenzijde van het display en druk
op de rechter pijltjestoets.

131
Klimaatregeling

De functie One-Time Extra verwarming diesel


programmeren (afhankelijk van het land)
1. Selecteer One-Time en druk op De standverwarming helpt bij het
de rechter pijltjestoets. verwarmen van de motor en het
2. Druk op de OK toets en de uren interieur bij wagens met een benzine-
knipperen. Voer met behulp van of dieselmotor. Het systeem wordt
de op en neer pijltjestoetsen de afhankelijk van de
individuele instellingen in en ga buitenluchttemperatuur, de
met de linker en rechter koelvloeistoftemperatuur en de
pijltjestoetsen naar de volgende belasting van de dynamo
of de vorige instelling. automatisch in- of uitgeschakeld,
tenzij u het hebt uitgeschakeld.
3. Wanneer alle instellingen zijn
Wanneer de verwarming op
ingevoerd, drukt u nogmaals op
brandstof in werking is, verschijnt
de OK toets om de keuze te
Aux. Heater on op het
bevestigen.
informatiedisplay. Zie Infodisplays
Nu inschakelen (bladzijde 93).
Standverwarming uitschakelen:
Selecteer Active now en druk op
de OK toets. In het vak naast de
functie verschijnt een kruis om aan
te duiden dat de verwarming is
geactiveerd.
Selecteer, om de verwarming uit te
schakelen, Active now en druk
nogmaals op de OK toets.

Extra verwarming diesel


(afhankelijk van het land)
E70499
Deze extra verwarming (PTC
elektrische verwarming) helpt bij het 1. Druk op de rechter pijltjestoets op
verwarmen van de motor en het het stuurwiel om het hoofdmenu
interieur bij auto's met dieselmotor. binnen te gaan.
Het systeem wordt afhankelijk van 2. Selecteer Setup met de op en
de buitenluchttemperatuur, de neer pijltjestoetsen en druk op de
koelvloeistoftemperatuur en de rechter pijltjestoets.
belasting van de dynamo
automatisch in- of uitgeschakeld.

132
Klimaatregeling

3. Selecteer Aux. Heater en druk


nogmaals op de OK toets om de
verwarming in of uit te schakelen.
Wanneer de verwarming is
ingeschakeld verschijnt in het vak
ernaast een kruis.
4. Druk op de linker pijltjestoets om
het menu te verlaten. Houd de
linker pijltjestoets ingedrukt om
naar het scherm van de
boordcomputer terug te keren.

133
Stoelen

DE JUISTE ZITPOSITIE • de hoofdsteun zodanig instelt, dat


de bovenzijde gelijkligt met de
INNEMEN bovenzijde van uw hoofd. Stel de
hoofdsteun zover mogelijk naar
voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
• voldoende afstand houdt tussen
uzelf en het stuurwiel. minimaal
254 mm (10 inch) tussen uw
borstbeen en de kap van de
airbag aanhoudt.
• het stuurwiel met licht gebogen
armen vasthoudt.
• uw benen licht buigt zodat u de
E68595 pedalen volledig kunt indrukken.
• de schoudergordel over het
WAARSCHUWINGEN midden van uw schouder en de
Verstel de stoelen nooit tijdens heupgordel strak over uw heupen
het rijden. legt.
Alleen wanneer de Zorg ervoor dat uw zitpositie
veiligheidsgordel correct wordt comfortabel is en dat u de volledige
gedragen, kan deze u in een controle over de wagen hebt.
zodanige positie houden dat de
airbag optimaal kan functioneren.

Wanneer u de veiligheidsgordel
correct draagt kunnen de stoel,
hoofdsteun, veiligheidsgordel en
airbags bij een eventuele aanrijding
optimaal bescherming bieden. Wij
raden aan dat u:
• zoveel mogelijk rechtop gaat
zitten met de onderzijde van uw
rug zover mogelijk naar achteren.
• de rugleuning van de stoel niet
meer dan 30 graden achterover
kantelt.

134
Stoelen

HANDMATIG Lendensteun afstellen


VERSTELBARE STOELEN
Stoelen naar voren en
achteren schuiven

E70729

Hoogte van de
bestuurdersstoel verstellen

E70728

WAARSCHUWING
Beweeg te stoel naar voren en
naar achteren nadat u de
hendel hebt losgelaten om te
controleren of de stoel goed is
vergrendeld.

E70730

135
Stoelen

Hellingshoek van de ELEKTRISCH


rugleuning verstellen
VERSTELBARE STOELEN
In twee richtingen
elektrisch verstelbare stoel

E70731 2

2
E70733

136
Stoelen

In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel

2 3
1 2 1

5
8 7

8 7 6
E70734

137
Stoelen

HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK
Hoofdsteun instellen Stoelen, tweede zitrij
WAARSCHUWINGEN Stoelen naar voren en
Trek de achterste hoofdsteun achteren schuiven
omhoog wanneer iemand
achterin plaatsneemt. WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en
Wanneer een voorwaarts
naar achteren nadat u de
gericht kinderzitje op een stoel
hendel omhoog hebt getrokken om
van de tweede of derde zitrij wordt
er zeker van te zijn dat de stoel weer
geplaatst, verwijder dan altijd de
goed is vergrendeld.
hoofdsteun van die stoel.

E71879
E72644

Stel de hoofdsteun zodanig in dat de


bovenzijde gelijkligt met de
bovenzijde van uw hoofd. Stel de
hoofdsteun zover mogelijk naar
voren in, maar u moet comfortabel
kunnen zitten.

Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.

138
Stoelen

Rugleuning instellen

E72704

E72645

1. Trek, om de hellingshoek van de


rugleuning in te stellen, de hendel
aan de buitenzijde of aan de lus
bij de stoel in het midden en
beweeg de rugleuning in de
gewenste stand.
2. Trek, om de rugleuning omhoog
te bewegen, de hendel omhoog
en druk de zitting met uw
lichaamsgewicht naar voren.

Stand voor makkelijk E72706


instappen (alleen wagens met
een derde zitrij)
N.B.: U kunt de buitenste stoelen
naar voren bewegen zodat de
stoelen op de derde zitrij makkelijker
toegankelijk worden.

139
Stoelen

1. Trek eenmaal aan de handgreep.


Klap de rugleuning in de
afgebeelde stand naar voren en
schuif de complete stoel naar
voren. Wanneer u de auto vanaf
de derde zitrij wilt verlaten, trek
dan aan de lus aan de achterzijde
van de stoel op de tweede zitrij.
2. Schuif de stoel naar achteren om
hem weer in de oorspronkelijke
stand te brengen. De stoel stopt
automatische in de middelste
stand.
3. Klap de rugleuning ophoog tot
deze wordt vergrendeld.
4. Trek de hendel onder de voorzijde E72705
van de stoel omhoog om de stoel
verder naar achteren te schuiven.

Rugleuningen neerklappen
WAARSCHUWING
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
E72646

1. Laat de hoofdsteunen zakken.


Zie Hoofdsteunen (bladzijde
138).
2. Schuif de stoelen zover mogelijk
naar achteren.
3. Steek de veiligheidsgordel van de
middelste stoel in de houder
tegen het dak. Zie
Veiligheidsgordels
vastmaken (bladzijde 31).

140
Stoelen

4. Trek de hendel bij de buitenste


stoelen omhoog en klap de
rugleuning in een schuine stand.
Trek de hendel opnieuw omhoog
en klap de rugleuning naar
beneden.
5. Trek bij de middelste stoel de lus
tussen de zitting en de rugleuning
uit en klap de rugleuning naar
beneden.
6. Trek, om de rugleuningen in de
neergeklapte stand vast te zetten,
de hendel of de lus opnieuw naar
boven en druk de rugleuning
stevig naar beneden tot deze
wordt vergrendeld. E72647
Trek, om de rugleuning weer in
verticale stand te brengen, de hendel Rugleuning instellen (Galaxy)
of de lus naar boven en beweeg de
rugleuning omhoog tot deze wordt
vergrendeld.

Stoelen van de derde zitrij


WAARSCHUWING
Ga niet op een stoel op de
derde zitrij zitten wanneer de
stoel ervoor is neergeklapt.

Stoelen naar voren en


achteren schuiven (Galaxy)
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en
E75381
naar achteren nadat u de
hendel omhoog hebt getrokken om
er zeker van te zijn dat de stoel weer
goed is vergrendeld.

141
Stoelen

1. Trek, om de rugleuning in te
stellen, de lus naar boven en leun A
naar achteren tegen de
rugleuning tot deze zich in de 3
gewenste stand bevindt.
2. Trek, om de rugleuning weer
omhoog te brengen, de lus uit en
laat de rugleuning
omhoogkomen.
B
Stoelen plat neerklappen
WAARSCHUWING 2
E72648
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw 1. Trek de lus aan de achterzijde van
vingers niet tussen de rugleuning en de zitting uit en klap de zitting naar
het stoelframe komen. voren tot deze plat op de vloer (1)
ligt.
N.B.: Bij de Galaxy kunt u de 2. Pak de greep (A) en trek de lus
veiligheidsgordels van de derde zitrij (B) bij de onderzijde van de
losmaken van de vloerogen. Zie rugleuning naar boven en
Veiligheidsgordels vastmaken achteren (2).
(bladzijde 31).
3. Klap de rugleuning met behulp
van de greep (3) plat tegen de
vloer.
4. Pak, om de stoel weer in de
normale stand te brengen, de
greep vast en trek de rugleuning
omhoog en vervolgens naar
achteren.
1 5. Klap de zitting terug.

Een vlakke laadvloer maken


1
LET OP
Klap, bij het vervoeren van
ladingen met neergeklapte
stoelen, altijd de vloerbedekking over
E72707 de neergeklapte stoelen.

142
Stoelen

N.B.: Wanneer alleen de stoelen van


de derde zitrij plat worden
neergeklapt, klap dan de
vloerbedekking naar voren zodat de
2 onderzijde van de stoelen op de
tweede zitrij worden bedekt. De
1 kleinere delen aan de voorzijde
moeten verticaal tegen de
rugleuningen van de stoelen van de
tweede zitrij staan.

VERWARMDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij
stilstaande motor wordt
3 ingeschakeld, wordt hierdoor de
accu ontladen.

E72649

1. Draai de klemmen op de
achterzijde van de rugleuningen
van de derde zitrij 90 graden om
de vloerbedekking los te maken.
2. Klap de vloerbedekking naar
voren over de neergeklapte
stoelen.
3. Om de vloerbedekking weer op
de rugleuningen vast te zetten,
klapt u het terug en drukt u de
E70601
klemmen in de rugleuning tot op
hun plaats klikken.

143
Stoelen

E71224

N.B.: Bij het afzetten van het contact


worden de instellingen in het
geheugen opgeslagen.

E70601
GEVENTILEERDE
STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij
stilstaande motor wordt
ingeschakeld, wordt hierdoor de
accu ontladen.

E70602

N.B.: Wanneer het contact wordt


afgezet, worden de instellingen in het
geheugen opgeslagen.
N.B.: Wanneer de stoel wordt
geventileerd, is het mogelijk dat de
verwarming automatisch wordt
ingeschakeld. Dit om te voorkomen
dat de luchtstroom oncomfortabel
koud wordt.

144
Stoelen

N.B.: Voor het ventileren van de


stoelen wordt gebruik gemaakt van
de lucht in het
passagierscompartiment. Het
koelende effect is daarom afhankelijk
van de temperatuur in het interieur.
Schakel zo nodig de airconditioning
in en richt de luchtstroom op de
beenruimte. Zie Klimaatregeling
(bladzijde 118).

ARMLEUNING, VOOR

2
E95256

145
Gemaksfuncties

ZONNESCHERMEN Dak (S-Max)

Zijruiten

A A

E74807

Druk op de knop om het


zonnescherm los te maken.

E74809 DIMMER
Trek het zonnescherm omhoog en INSTRUMENTENPANEEL-
bevestig het aan de haken (A). VERLICHTING
Dak (Galaxy)

E70723
E74808
KLOK
N.B.: Sommige navigatiesystemen
stellen met behulp van GPS signalen
automatisch tijd en de datum van de
klok in.

146
Gemaksfuncties

N.B.: Zie Algemene informatie


(bladzijde 93).
1. Selecteer in het hoofdmenu de
klokfunctie.
2. Kies de gewenste optie.
3. Druk op OK.
4. Gebruik de pijlen (rechts/links,
omhoog/omlaag) om de waarde
te selecteren en te veranderen.
5. Druk op OK.
E72972
AANSTEKER
Druk het verwarmingselement in om
LET OP de aansteker te laten gloeien. Hij
springt automatisch in de
Wanneer u het aansluitpunt oorspronkelijke stand terug.
gebruikt terwijl de motor niet
draait, wordt hierdoor de accu
ontladen. ASBAK
Houd het verwarmingselement
van de aansteker niet ingedrukt. Asbak, voorin

N.B.: De aansteker werkt alleen bij


aangezet contact. De aansteker kan
nog 30 minuten nadat het contact is
afgezet worden gebruikt.
N.B.: U kunt het elektrische
aansluitpunt gebruiken voor 12 volt
accessoires met een maximum E72974
vermogen van 15 ampère. Gebruik Trek, om de asbak te ledigen, deze
alleen Ford stekkers of stekkers die compleet uit de houder.
geschikt zijn voor gebruik in SAE
gestandaardiseerde aansluitingen.

147
Gemaksfuncties

Asbak, achterin S-Max

E73705 E74130

Open de asbak om deze te Galaxy


verwijderen, druk hem tegen de
veerdruk in en verwijder hem.

EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt
gebruikt terwijl de motor niet
draait, wordt hierdoor de accu
E72977
ontladen.

N.B.: U kunt het elektrisch BEKERHOUDERS


aansluitpunt bij afgezet contact
gebruiken. WAARSCHUWING
N.B.: U kunt het elektrische Plaats tijdens het rijden geen
aansluitpunt gebruiken voor 12 volt hete dranken in de
accessoires met een maximum bekerhouders.
vermogen van 15 ampère. Gebruik
uitsluitend Ford stekkers of stekkers
die voldoen aan de SAE normen.

148
Gemaksfuncties

Tafeltjes op de
rugleuningen
WAARSCHUWING
Gebruik de tafeltjes niet tijdens
het rijden. Controleer voordat u
wegrijdt of de tafeltjes in de onderste
stand zijn vergrendeld.

E70885

OPBERGRUIMTES
WAARSCHUWING
Rijd niet met openstaande
kleppen van de opbergvakken.
Doe voordat u wegrijdt de klep dicht.
E72630
LET OP
DASHBOARDKASTJE Bewaar geen voor warmte
gevoelige voorwerpen en
Gekoeld vloeistoffen in enig opbergvak.
handschoenenkastje
Opbergvakken voorin
N.B.: U kunt het
handschoenenkastje koelen met
behulp van de lucht uit de
airconditioning.

E72978

149
Gemaksfuncties

Opbergvak onder de stoel

E72980

2
E72981

Opbergvakken tegen het


dak
WAARSCHUWING
Plaats geen zware voorwerpen
in de opbergvakken tegen het
dak.
E73704
E72905 LET OP
Overschrijd niet het maximum
toelaatbaar gewicht van 1 kg
voor het kleine opbergvak en 2 kg
voor het grote opbergvak.

E72905

150
Gemaksfuncties

Opbergvak onder de vloer


WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op
de tweede zitrij met een steun
gebruikt, let er dan op dat de steun
stevig op het paneel van de
opbergruimte onder de vloer steunt.
Zorg ervoor dat u het schuimrubber
vulstuk correct binnen het opbergvak
aanbrengt en dat u de steun correct
monteert.
E73067

Opbergvak achterin

E72585

E72982

151
Gemaksfuncties

WEGENKAARTOP- GLASHOUDER
BERGVAKKEN

E75193

GEHEUGENFUNCTIE
E74686

WAARSCHUWINGEN
Controleer voordat u het
RUGLEUNINGTAFELTJES stoelgeheugen activeert, of de
onmiddellijke omgeving van de stoel
WAARSCHUWING vrij is van belemmeringen en dat de
Gebruik de tafeltjes niet tijdens inzittenden niet met bewegende
het rijden. Controleer voordat u delen in aanraking kunnen komen.
wegrijdt of de tafeltjes in de onderste Gebruik de geheugenfunctie
stand zijn vergrendeld. niet tijdens het rijden.

E72630

152
Gemaksfuncties

Telkens bij het afzetten van het


A contact, worden de actuele standen
van de stoel en de spiegels
opgeslagen in de gebruikte
afstandsbediening of passive key.

Actieve instelling
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels
in de gewenste stand.
B
3. Druk op de gewenste insteltoets
E86768
B en houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal
klinkt.
A Bedieningsorganen
stoelverstelling Zie Een opgeslagen stoelstand
Elektrisch verstelbare oproepen
stoelen (bladzijde 136).
B Insteltoetsen geheugen N.B.: Druk, om de stoel tijdens het
innemen van de stand te stoppen,
In het geheugen kunnen maximaal een willekeurige insteltoets, een
vier verschillende stoelinstellingen en geheugentoets of een
buitenspiegelstanden worden spiegelschakelaar in. De stoel stopt
opgeslagen. Ook kan de kantelstand ook met bewegen zodra de auto
van de buitenspiegel tijdens het gaat rijden.
achteruitrijden worden opgeslagen.
Zie Elektrisch verstelbare Passieve oproep
buitenspiegels (bladzijde 83). N.B.: Wanneer zich meer dan één
passive key zich binnen de
Een stand in het geheugen detectiezone bevindt, zal de
opslaan geheugenfunctie de instellingen
Passieve instelling gebruiken van de sleutel die het eerst
werd geprogrammeerd.
De auto slaat de standen van de
stoel en de buitenspiegels in de vier
afstandsbedieningen of de passive
keys op. De volgende keer dat de
auto wordt ontgrendeld, wordt de
laatst gebruikte stand van de stoel
en de buitenspiegels ingesteld.

153
Gemaksfuncties

Wanneer u de auto ontgrendeld met AANSLUITING AUXILIARY


de afstandsbediening of door aan de
portierkruk te trekken terwijl een INGANG (AUX IN)
passive key zich binnen de
detectiezone bevindt, zullen de stoel
en de spiegels in de stand worden
versteld, die in de betreffende
afstandsbediening of passive key is
opgeslagen.

Actieve oproep
Druk op de insteltoets voor de
gewenste rijpositie. De stoel en de
spiegels bewegen in de stand die
onder de insteltoets is opgeslagen.

E71969
KINDER
OBSERVATIESPIEGEL Zie de afzonderlijke audiohandleiding.

E75192

154
De motor starten

ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen
over het starten
Als de accu losgekoppeld is geweest
kan de motor, nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, een E72128
afwijkende draaikarakteristiek
vertonen gedurende ca. 8 kilometer. 0 Contact uitgeschakeld.
De oorzaak is, dat het I De ontsteking en alle hoofdcircuits
motormanagement zich weer aan zijn uitgeschakeld.
de motor moet aanpassen. N.B.: Laat, om te voorkomen dat de
Ongebruikelijke rijkarakteristieken accu leegraakt, de contactsleutel niet
tijdens deze periode moeten worden te lang in deze stand staan.
genegeerd.
II Het contact staat aan. Alle
Motor starten door middel elektrische circuits zijn ingeschakeld.
van slepen of duwen Waarschuwings- en controlelampen
branden. Dit is de stand waarin de
WAARSCHUWING sleutel moet staan tijdens het rijden.
Om beschadiging te voorkomen U moet deze stand ook kiezen
moet u uw auto niet aanduwen wanneer de auto wordt gesleept.
of aanslepen. Gebruik hulpstartkabels III Startmotor ingeschakeld. Laat de
en een hulpaccu. Zie Gebruik van sleutel los zodra de motor aanslaat.
startkabels (bladzijde 255).
STUURWIELBLOKKERING
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Controleer altijd voordat u
Draai de sleutel nooit terug in de probeert uw wagen in
stand 0 zolang de auto nog in beweging te brengen of het stuurslot
beweging is. is uitgeschakeld.

Uitvoeringen zonder
keyless startsysteem
Stuurslot activeren:
1. Neem de sleutel uit het
contactslot.

155
De motor starten

2. Draai het stuurwiel. 2. Start de motor.

Uitvoeringen met keyless Uitvoeringen met


startsysteem automatische transmissie
Uw wagen is uitgerust met een N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
elektronisch bediend stuurslot. Deze 1. Schakel park of neutral in.
werkt automatisch.
2. Druk het rempedaal volledig in.
Het stuurslot is geactiveerd bij
afgezet contact, als de motor niet 3. Start de motor.
draait en de wagen stilstaat.
Alle modelvarianten
Het stuurslot wordt automatisch
uitgeschakeld zodra het contact Wacht even wanneer de motor niet
wordt aangezet. binnen 15 seconden aanslaat en
probeer het nogmaals.
Wanneer de motor na drie
EEN BENZINEMOTOR startpogingen nog niet is
STARTEN aangeslagen, wacht dan tien
seconden en ga te werk zoals is
N.B.: U kunt de startmotor per beschreven onder Verzopen
startpoging slechts maximaal 30 motor.
seconden inschakelen.
Wanneer het starten problemen
Koude of warme motor oplevert bij temperaturen onder -25
ºC, druk dan het gaspedaal ¼ tot ½
Alle modelvarianten van de pedaalslag in en probeer het
opnieuw.
LET OP
Zet, wanneer de temperatuur Verzopen motor
lager dan -20 ºC is, het contact Auto's met handgeschakelde
minimaal één seconde aan voordat versnellingsbak
u de motor start. Hierdoor zorgt u
ervoor dat de maximale benzinedruk 1. Druk het koppelingspedaal
wordt opgebouwd voordat de motor volledig in.
wordt gestart. 2. Druk het gaspedaal volledig in en
houd het ingedrukt.
Auto's met handgeschakelde
3. Start de motor.
versnellingsbak
N.B.: Druk het gaspedaal niet in. Uitvoeringen met
automatische transmissie
1. Druk het koppelingspedaal
volledig in. 1. Schakel park of neutral in.

156
De motor starten

2. Druk het gaspedaal volledig in en Starten bij lage


houd het ingedrukt. buitentemperaturen
3. Druk het rempedaal volledig in. Wanneer de buitentemperatuur lager
4. Start de motor. is dan -15 °C en de tank bio-ethanol
E 85 bevat, moet een
Alle modelvarianten motorblokverwarming worden
Slaat de motor niet aan, herhaal dan gebruikt om het starten te
de startprocedure zoals beschreven vergemakkelijken. Zie
onder Koude of warme motor. Motorverwarming (bladzijde 159).
Indien de buitentemperatuur lager
Stationair toerental na het dan -15°C blijft, is het raadzaam
starten ongelode benzine met een
octaangetal van 95 bij te tanken
Het stationaire toerental waarmee
indien de tank niet geheel gevuld is.
de motor direct na het aanslaan
Ongeveer 10 liter benzine brengt de
draait is afhankelijk van de
verhouding bio-ethanol E 85 in een
motortemperatuur.
¾ gevulde tank van 85% naar 70%
Wanneer de motor koud is, wordt het terug.
stationaire toerental automatisch
Indien bij zeer lage
verhoogd om de katalysator zo snel
buitentemperaturen de tank alleen is
mogelijk op temperatuur te brengen.
gevuld met bio-ethanol E 85 en er
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie
geen motorblokverwarming kan
van de auto tot een absoluut
worden gebruikt, kunt u
minimum beperkt.
moeilijkheden ondervinden bij het
Het stationaire toerental neem starten van de motor.
langzaam af tot normaal zodra de
Indien de motor niet wil aanslaan, ga
katalysator opwarmt.
dan als volgt te werk:
1. Druk het gaspedaal 1/3 tot 1/2 in.
EEN BENZINEMOTOR 2. Start de motor.
STARTEN - FLEX FUEL 3. Indien de motor niet aanslaat,
(FF, ETHANOL) druk dan het gaspedaal volledig
in en probeer de motor opnieuw
Voor algemene informatie bij het te starten.
starten van een benzinemotor. Zie
Een benzinemotor starten
(bladzijde 156).

157
De motor starten

Tijdens het starten worden de Auto's met handgeschakelde


inspuitventielen buiten werking versnellingsbak
gesteld zolang het gaspedaal is
ingedrukt. Dit kan worden gebruikt N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
om het teveel aan brandstof na 1. Druk het koppelingspedaal
enkele mislukte startpogingen uit het volledig in.
inlaatspruitstuk te verwijderen.
2. Start de motor.
Indien de accu losgekoppeld is
geweest of nadat een ander soort Uitvoeringen met
brandstof is getankt, kan de motor automatische transmissie
met een onregelmatig stationair
1. Selecteer park of neutral.
toerental draaien. Dit herstelt zich na
10 tot 30 seconden. 2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
EEN DIESELMOTOR
STARTEN DIESELROETFILTER
(DPF)
Koude of warme motor
Het DPF is een onderdeel van het
Alle modelvarianten uitlaatgasemissiesysteem van uw
N.B.: Wanneer de temperatuur lager auto. Het zuivert de uitlaatgassen van
is dan -15 ºC, mag u de startmotor schadelijke roetdeeltjes bij wagens
25 seconden achtereen inschakelen. met dieselmotor.
Wanneer de auto frequent wordt
gebruikt bij dergelijk lage Regeneratie
temperaturen raden wij aan een WAARSCHUWING
verwarmingselement in het
motorblok te laten monteren. Parkeer uw auto niet boven
droge bladeren of droog gras.
N.B.: Schakel de startmotor in tot Het regeneratieproces werkt met
de motor aanslaat. bijzonder hoge
N.B.: U kunt de startmotor per uitlaatgastemperaturen en na het
startpoging slechts maximaal 30 afzetten van de motor blijft de uitlaat
seconden inschakelen. een aanzienlijke hoeveelheid hitte
uitstralen. Dit is een potentieel gevaar
Zet het contact aan en
van brand.
wacht tot de controlelamp
van het voorgloeisysteem
uitgaat.

158
De motor starten

In tegenstelling tot een normaal filter, MOTORVERWARMING


dat periodiek moet worden
vervangen, is het DPF ontwikkeld om LET OP
te regenereren, of zichzelf te reinigen
om efficiënt zijn werk te doen. Het Onkoppel de voedingskabel van
regeneratieproces vindt automatisch de aansluiting van de
plaats. Onder sommige motorverwarming alvorens weg te
rijomstandigheden moet u echter het rijden.
regeneratieproces ondersteunen.
Wanneer u vaak korte afstanden N.B.: Gebruik de motorverwarming
aflegt of wanneer u vaak moet alleen bij temperaturen lager dan -10
starten en stoppen, moet u het °C.
regeneratieproces elke 500-800 N.B.: De stekker van de
kilometer (300-500 mijl) in werking motorverwarming bevindt zich in de
stellen. Rijd hiertoe met 80 km/h (50 radiateurgrille aan de voorzijde van
mph) gedurende 40 km (25 mijl) in uw auto.
de laagst mogelijke versnelling
wanneer dit veilig kan. U kunt als
alternatief normaal rijden, maar in een
lagere versnelling.

MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met
turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer
deze met een hoog toerental E97918
draait. Als de motor bij een hoog
toerental wordt afgezet, zal de Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur
turbocompressor nog draaien nadat aan, voordat u de motor start.
de oliedruk al tot nul is gedaald. Dit
heeft vroegtijdige slijtage van de
compressorlagers tot gevolg.

Laat het gaspedaal los. Wacht tot de


motor stationair draait en zet de
motor af.

159
Brandstof en tanken

VEILIGHEIDS- BRANDSTOFKWALITEIT -
MAATREGELEN FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het WAARSCHUWINGEN
vulpistool voor de tweede keer Breng geen wijzigingen aan het
is afgeslagen. Alle brandstof die u dan brandstofsysteem of
nog toevoegt vult de expansieruimte onderdelen ervan aan.
in de brandstoftank, hetgeen er toe
kan leiden dat de brandstof Vervang het brandstofsysteem
overstroomt. Het morsen van of componenten ervan niet door
brandstof kan gevaarlijk zijn voor onderdelen die niet specifiek zijn
andere weggebruikers. ontworpen voor gebruik van
bio-ethanol.
Vermijd open vuur of
hittebronnen in de nabijheid van
het brandstofsysteem. Het LET OP
brandstofsysteem staat onder druk. Gebruik geen gelode benzine of
Wanneer het brandstofsysteem lekt, benzine met additieven die
bestaat het gevaar van verwonding. andere metallische bestanddelen
(bijv. op mangaan gebaseerd) bevat.
Deze kunnen het emissiesysteem
BRANDSTOFKWALITEIT - beschadigen.
BENZINE Gebruik geen methanol in plaats
van bio ethanol E 85.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof
van hoge kwaliteit zonder additieven
of andere toevoegingen. N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof
van hoge kwaliteit zonder additieven
LET OP of andere toevoegingen.
Gebruik geen gelode benzine of N.B.: Gebruik van bio ethanol E 85
benzine met additieven die kan leiden tot een hoger
andere metallische bestanddelen brandstofverbruik.
(bijv. op mangaan gebaseerd) bevat.
N.B.: De correcte brandstofsoort
Deze kunnen het emissiesysteem
voor uw auto staat vermeld op een
beschadigen.
sticker aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95
die voldoet aan de specificatie EN
228, of een equivalent.

160
Brandstof en tanken

N.B.: De auto functioneert naar LET OP


behoren op commerciële ongelode
benzine met octaangetal 95. Bio Voeg geen kerosine, paraffine of
ethanol E 85 van een hoge kwaliteit petroleum aan de dieselolie toe.
levert echter dezelfde bescherming Deze kunnen het brandstofsysteem
en prestaties. beschadigen.

Gebruik ongelode benzine met een N.B.: Wij raden het langdurig gebruik
minimum octaangetal van 95 van additieven af die vlokvorming
die voldoet aan de specificatie EN moeten voorkomen.
228, of een equivalent. U kunt
tevens een mengsel gebruiken van Gebruik dieselolie die voldoet aan de
ongelode benzine en bio ethanol E specificatie EN 590, of een
85. equivalent.
U kunt dieselolie gebruiken die
Opslaan voor de lange maximaal 5% RME (biodiesel) bevat.
termijn
Vanwege kleine hoeveelheden KATALYSATOR
corrosiebevorderende
verontreinigingen in bio ethanol E85 Rijden met een auto met
wordt aanbevolen de tank alleen te katalysator
vullen met ongelode benzine met
een octaangetal van 95 alvorens de LET OP
auto voor een langere periode niet Zorg ervoor dat u de tank niet
te gebruiken. leeg rijdt.
Schakel de startmotor niet
BRANDSTOFKWALITEIT - langdurig achtereen in.
DIESEL Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof draaien.
van hoge kwaliteit zonder additieven
of andere toevoegingen. Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie
WAARSCHUWING Gebruik van startkabels
Meng de dieselolie niet met olie, (bladzijde 255).
benzine of andere vloeistoffen. Zet het contact tijdens het rijden
Deze kunnen een chemische reactie niet af.
veroorzaken.

161
Brandstof en tanken

Parkeren
WAARSCHUWING 3
Parkeer uw auto niet boven
droge bladeren of gras. Na het
afzetten van de motor straalt het
uitlaatsysteem nog gedurende enige
tijd veel warmte uit. Hierdoor ontstaat 2
het gevaar van brand.
E73225
TANKKLEP
Draai de dop, om hem te sluiten,
N.B.: Met het centraal rechtsom tot hij klikt.
vergrendelingssysteem wordt ook
de klep van de brandstofvulopening TANKEN
vergrendeld en ontgrendeld. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
LET OP
(bladzijde 41).
Probeer niet de motor te starten
N.B.: Het is normaal dat een sissend
wanneer u de tank met de
geluid hoorbaar is wanneer u de
onjuiste brandstofsoort hebt gevuld.
tankdop opent.
Hierdoor kan de motor worden
beschadigd. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.

BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid
1 van laboratoriumtests volgens EEC
richtlijn 80/1268/EEC en aanvullingen
daarop. Deze richtlijnen worden door
alle automobielfabrikanten
E94744 aangehouden.

162
Brandstof en tanken

Deze gegevens zijn bedoeld voor het Uw Ford dealer dient u gaarne van
vergelijken van merken en modellen. advies hoe u het brandstofverbruik
Ze zijn niet bedoeld als weergave van kunt verlagen.
het werkelijke brandstofverbruik van
uw wagen. Het werkelijke
brandstofverbruik wordt door vele
factoren bepaald, waaronder de
rijstijl, rijden met hoge snelheden,
starten/stoppen, gebruik van de
airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een
aanhanger, enz.

TECHNISCHE SPECIFICATIE

S-MAX
Brandstofverbruikscijfers

Stadsver- Gecombi- CO2-


Buitenweg
keer neerd emissie
Variant
l/100 km l/100 km l/100 km
g/km
(mpg) (mpg) (mpg)

2,0 l Duratec-HE 11 (25,7) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 194


2,3 l Duratec-HE (161
pk), 6-traps automati- 13,7 (20,6) 7,4 (38,2) 9,7 (29,1) 232
sche transmissie
2,5 l Duratec-ST, Duras-
hift, handgeschakelde 6- 13,3 (21,2) 7,1 (39,8) 9,4 (30,1) 224
versnellingsbak
1,8 l Duratorq-TDCi 7,9 (35,8) 5,2 (54,3) 6,2 (45,6) 164
2,0 l Duratorq-TDCi,
Durashift handgescha- 8,1 (34,9) 5,4 (52,3) 6,4 (44,1) 169
kelde 6-versnellingsbak

163
Brandstof en tanken

Stadsver- Gecombi- CO2-


Buitenweg
keer neerd emissie
Variant
l/100 km l/100 km l/100 km
g/km
(mpg) (mpg) (mpg)

2,0 l Duratorq-TDCi (130


pk), 6-traps automati- 9,9 (28,5) 5,8 (48,7) 7,3 (38,7) 193
sche transmissie
Informatie Informatie Informatie Informatie
niet niet niet niet
2,2 l Duratorq-TDCi
beschik- beschik- beschik- beschik-
baar. baar. baar. baar.

Galaxy
Brandstofverbruikscijfers

Stadsver- Gecombi- CO2-


Buitenweg
keer neerd emissie
Variant
l/100 km l/100 km l/100 km
g/km
(mpg) (mpg) (mpg)

2,0 l Duratec-HE 11,2 (25,2) 6,5 (43,5) 8,2 (34,5) 197


2,3 l Duratec-HE (161
pk), 6-traps automati- 13,8 (20,5) 7,5 (37,7) 9,87 (28,8) 235
sche transmissie
1,8 l Duratorq-TDCi 8 (35,3) 5,3 (53,3) 6,3 (44,8) 166
2,0 l Duratorq-TDCi,
Durashift handgescha- 8,2 (34,5) 5,5 (51,4) 6,5 (43,5) 172
kelde 6-versnellingsbak
2,0 l Duratorq-TDCi (130
pk), 6-traps automati- 10 (28,3) 5,9 (47,9) 7,4 (38,2) 196
sche transmissie
Informatie Informatie Informatie Informatie
niet niet niet niet
2,2 l Duratorq-TDCi
beschik- beschik- beschik- beschik-
baar. baar. baar. baar.

164
Versnellingsbak/transmissie

HANDGESCHAKELDE Wagens met een 5 traps


transmissie
VERSNELLINGSBAK
Achteruit inschakelen
Alle uitvoeringen
LET OP
Schakel de achteruit niet in
zolang de wagen nog in
beweging is. Dit kan inwendige
schade aan de versnellingsbak
veroorzaken.
Oefen een onnodige zijdelingse
kracht uit op de schakelhendel
wanneer u van de 5e naar de 4e
versnelling schakelt. Hierdoor kan per
ongeluk de 2e versnelling worden
ingeschakeld, waardoor de E75050
versnellingsbak kan worden
beschadigd. Wagens met een 6 traps
transmissie (2,5 l Duratec-
N.B.: Druk het koppelingspedaal ST motor)
volledig en en wacht drie seconden
voordat u de eerste versnelling Achteruit inschakelen
inschakelt.

2
1

E75051

165
Versnellingsbak/transmissie

Wagens met een 6 traps AUTOMATISCHE


transmissie
(turbodieselmotoren) TRANSMISSIE

Achteruit inschakelen Keuzehendelstanden

2
1

S
E75052 E80836

P Parkeerstand
R Achteruit
N Neutraal
D Rijden
S Sportmodus en handmatig
schakelen
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat
u de keuzehendel verplaatst;
houd het rempedaal ingedrukt tot u
klaar bent om weg te rijden.

N.B.: Wanneer de motor koud is, is


het stationaire toerental hoger.
Daarom heeft de wagen meer de
neiging te gaan kruipen wanneer u
een rijstand hebt ingeschakeld.

166
Versnellingsbak/transmissie

Druk de knop op de keuzehendel in Neutraal


om de achteruit en de parkeerstand
te kunnen inschakelen. In deze stand wordt geen kracht op
de aangedreven wielen
De stand van de keuzehendel wordt overgebracht, maar is de transmissie
op het informatiedisplay niet geblokkeerd. Wanneer de
weergegeven. keuzehendel in deze stand staat, kan
de motor worden gestart.
Parkeerstand
Rijden
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerstand alleen Kies rijden om automatisch alle
bij stilstaande auto in. voorwaartse versnellingen te
gebruiken.
Trek voordat u de wagen
verlaat de handrem aan Sportmodus en handmatig
en schakel de parkeerstand schakelen
in. Controleer of de keuzehendel is
vergrendeld.

N.B.: Een akoestisch 1


waarschuwingssignaal klinkt wanneer
u het bestuurdersportier opent en de S
parkeerstand niet hebt ingeschakeld.
In deze stand wordt geen kracht op
de aangedreven wielen overgebracht
en is de transmissie geblokkeerd. 2 S
Wanneer de keuzehendel in deze
stand staat, kan de motor worden
gestart.
E80837
Achteruit
N.B.: De transmissie schakelt alleen
WAARSCHUWING bij geschikte rijsnelheden en
Schakel de achteruit alleen bij motortoerentallen.
stilstaande auto en bij stationair N.B.: Wanneer u de stand S kiest,
draaiende motor in. schakelt de transmissie eventueel,
afhankelijk van de gaspedaalstand in
verhouding tot de rijsnelheid.

167
Versnellingsbak/transmissie

Activeer de sportmodus door de Kickdown


keuzehendel in de stand S te
plaatsen. De sportmodus blijft actief Druk het gaspedaal volledig in terwijl
tot u handmatig op- of terugschakelt. het keuzehendel in de rijstand staat
om voor optimale prestaties de
Kies handmatig schakelen om eerstvolgende lagere versnelling in
handmatig alle voorwaartse te schakelen. Laat het gaspedaal
versnellingen te gebruiken. Druk de opkomen wanneer kickdown niet
keuzehendel naar voren om terug te langer is gewenst.
schakelen en trek hem naar achteren
om op te schakelen. Voorziening voor het
ontgrendelen van de
Rijmodi keuzehendel
De transmissie kiest een versnelling In geval van een elektrische storing
voor optimale prestaties, gebaseerd of bij een lege accu moet u een
op de omgevingstemperatuur, het hefboom gebruiken om de
hellingspercentage van het wegdek, keuzehendel uit de parkeerstand te
de belading van de auto en de verplaatsen.
handelingen van de bestuurder.

Tips voor het rijden met


een automatische 3
transmissie
4
Wegrijden 2
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en 1
druk het gaspedaal in.

Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en
druk het rempedaal in.
2. Schakel de parkeerrem in.

E81705

168
Versnellingsbak/transmissie

1. Steek een dun


schroevendraaiertje in de
opening.
2. Draai het schroevendraaiertje 90
graden.
3. Druk het schroevendraaiertje naar
beneden om het frame los te
drukken van het
bekledingspaneel.
4. Druk het frame naar beneden
zodat de hendel loskomt en
beweeg de keuzehendel uit de
parkeerstand.
5. Trek de kap omhoog tot het
frame in het bekledingspaneel
aangrijpt.

169
Remmen

WERKING Natte remschijven hebben een lagere


wrijvingscoëfficiënt. Druk na het
Gescheiden remsysteem verlaten van een wasstraat het
rempedaal even voorzichtig in om de
waterfilm op de remschijven te laten
verdampen.

ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
E71353
bestuurder te ontheffen van zijn
WAARSCHUWING plicht om tijdens het rijden voorzichtig
en oplettend te zijn.
Wanneer een remcircuit uitvalt,
voelt het rempedaal zachter Het ABS voorkomt dat de wielen
aan. Druk het rempedaal krachtig in blokkeren, zelfs tijdens krachtig
en houd rekening met een langere remmen, waardoor de auto in
remweg. Stop en laat dit onmiddellijk noodsituaties volledig bestuurbaar
controleren. Hervat uw reis niet. en stabiel blijft. Het ABS controleert
de omtreksnelheid van alle wielen en
Uw auto is uitgerust met een regelt de remdruk naar elk wiel
diagonaal gescheiden remsysteem. afzonderlijk. Tijdens krachtig remmen
Wanneer een remcircuit uitvalt, blijft optimaliseert het ABS de adhesie
het andere operationeel. tussen band en wegdek.
Schijfremmen
TIPS VOOR RIJDEN MET
ABS

E71354

E71355

170
Remmen

Wanneer het ABS in werking is, WAARSCHUWING


pulseert het rempedaal. Dit is
normaal. Blijf het rempedaal Controleer of de handrem is
indrukken. aangetrokken voordat u de
hefboom vrijzet.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer: N.B.: Druk de knop niet in wanneer
• u te weinig afstand ten opzichte u de handrem aantrekt.
van voor u rijdend verkeer houdt.
1. Trap het rempedaal stevig in.
• de auto te maken krijgt met
aquaplaning. 2. Trek de handremhefboom zo ver
mogelijk naar boven.
• u bochten te snel neemt.
• het wegdek slecht is. Op een helling parkeren
Wanneer u op een helling moet
PARKEERREM parkeren met de voorzijde van de
wagen hellingopwaarts, schakel dan
Handrem aantrekken de eerste versnelling in en draai dan
de voorwielen van de trottoirband af.
Wanneer u op een helling moet
parkeren met de voorzijde van de
wagen hellingafwaarts, schakel dan
de achteruit in en draai dan de
voorwielen naar de trottoirband toe.

Handrem vrijzetten
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom lichtjes
aan, druk de knop in en druk de
hefboom naar beneden.

ELEKTRONISCHE
PARKEERREM (EPB)
De elektrische parkeerrem (EPB)
vervangt de conventionele handrem.
Hij wordt bediend d.m.v. een
schakelaar op de middenconsole.
E73224

171
Remmen

WAARSCHUWINGEN EPB inschakelen


Schakel altijd de elektrische
parkeerrem in en schakel de
eerste versnelling of de achteruit in
wanneer u de auto verlaat.
Auto's met een automatische
transmissie moeten altijd
worden geparkeerd met de
keuzehendel in de stand P.

N.B.: Onder bepaalde


omstandigheden voert de EPB een E70528
automatische aantrekfunctie uit, Trek de schakelaar eenmaal omhoog
bijvoorbeeld wanneer op een steile om de EPB in te schakelen.
helling is geparkeerd met een
geactiveerde EPB. Dit gebeurt De controlelamp van het
ongeveer drie minuten nadat de EPB remsysteem gaat branden ter
is geactiveerd. bevestiging dat de EPB is
ingeschakeld.
N.B.: Wanneer de EPB wordt
geactiveerd en uitgeschakeld kunt u N.B.: De controlelamp van het
diverse geluiden waarnemen. Dit is remsysteem blijft korte tijd branden
normaal en geen reden tot wanneer u de contactsleutel in de
ongerustheid. stand 0 zet of verwijderd.

Parkeren op een helling Automatische inschakeling


van de EPB
Wanneer u de auto met de voorzijde
omhoog op een helling moet WAARSCHUWING
parkeren, schakel dan de eerste De EPB wordt niet automatisch
versnelling in en draai de voorwielen ingeschakeld bij auto's met een
weg van de trottoirband. Wanneer u sleutelloos start- of
de auto met de voorzijde omlaag op toegangssysteem. U moet de EPB
een helling moet parkeren, schakel activeren met de EPB-schakelaar.
dan de achteruit in en draai de
voorwielen naar van de trottoirband
toe. Wanneer u het contact af zet, blijft de
instrumentengroep enkele minuten
ingeschakeld.
De EPB schakelt automatisch in
wanneer u tijdens deze periode de
sleutel uit het contactslot neemt.

172
Remmen

Automatische activering EPB inschakelen bij


van de EPB voorkomen rijdende auto.
WAARSCHUWINGEN WAARSCHUWING
Verlaat de auto niet zonder de Schakel de EPB niet in wanneer
EPB te activeren. Denk eraan de auto in beweging is -
dat als u de schakelaar indrukt terwijl noodgevallen uitgezonderd (bijv. het
u de sleutel uit het contactslot rempedaal werkt niet of is
verwijdert (bij auto's met keyless geblokkeerd). In bochten, op slechte
entry-systeem wanneer de wegen of onder slechte
contactschakelaar wordt weersomstandigheden, kan een
uitgetrokken) dat de EPB niet wordt noodstop ervoor zorgen dat de auto
geactiveerd. gaat slippen of van de weg raakt.
Zorg ervoor dat de auto niet kan
wegrollen door de wielen van Wanneer u de EPB tijdens het rijden
de auto stevig te blokkeren wanneer inschakelt, gaat de controlelamp van
u de auto op een helling parkeert en het remsysteem branden en klinkt er
de EPB niet wordt ingeschakeld. een waarschuwingssignaal.
Bij snelheden boven 6 km/h (4 mph)
wordt remkracht uitgeoefend zolang
u de schakelaar in de AAN-stand
houdt. De EPB blijft ingeschakeld tot
u de schakelaar loslaat of indrukt of
het gaspedaal dieper indrukt.

De EPB uitschakelen
Automatisch loszetten -
loszetten bij het wegrijden
E70529 (DAR)
Houd de schakelaar ingedrukt terwijl N.B.: Bij auto's met een
u het contact afzet of wanneer u de automatische transmissie moet het
sleutel uit het contactslot neemt. bestuurdersportier worden gesloten
en de veiligheidsgordel van de
WAARSCHUWING bestuurder worden vastgemaakt
Wanneer u bij het afzetten van voordat het DAR werkt.
het contact voorkomt dat de
EPB wordt ingeschakeld, blijft deze
uitgeschakeld wanneer u de sleutel
uit het contactslot neemt.

173
Remmen

N.B.: Wanneer de N.B.: De EPB maakt het wegrijden


EPB-waarschuwingslamp blijft op een helling eenvoudiger en
branden, wordt de EPB niet voorkomt dat de auto in een
automatisch losgezet. U moet de ongewenste richting wegrolt. De
EPB loszetten met de remmen worden automatisch gelost
EPB-schakelaar. zodra de koppeling in aangrijping is
N.B.: De motor moet draaien en het
en de motor voldoende vermogen
gaspedaal moet worden ingetrapt heeft opgebouwd om weg te rijden.
alvorens DAR werkt. Zo wordt voorkomen dat de auto op
een helling kan terugrollen. Dit is een
N.B.: U moet het koppelingspedaal voordeel wanneer u op een helling
helemaal intrappen om DAR te laten moet optrekken, bijvoorbeeld vanaf
werken. een helling van een parkeerplaats, bij
Schakel de eerste versnelling of de verkeerslichten of tijdens het
achteruit in. Rijd normaal weg door achteruit tegen een helling
het gas- en koppelingspedaal te inparkeren.
gebruiken en de EPB wordt Handmatig uitschakelen
automatisch losgezet.
De controlelamp van het N.B.: Om de EPB uit te schakelen
remsysteem gaat uit ter bevestiging moet de contactsleutel in de stand
dat de EPB is uitgeschakeld. II staan.
N.B.: Wanneer bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak de
schakelhendel in neutraal staat
wanneer u het koppelingspedaal laat
opkomen en het gaspedaal indrukt,
zal de EPB automatisch worden
uitgeschakeld.

E70529

Houd het rempedaal of het


koppelingspedaal ingedrukt en druk
de schakelaar in.
De controlelamp van het
remsysteem gaat uit ter bevestiging
dat de EPB is uitgeschakeld.

174
Remmen

Optrekken met een aanhanger


(uitvoeringen met
handgeschakelde
versnellingsbak)
Afhankelijk van de hellingshoek en
het gewicht van de aanhanger,
kunnen de auto en de aanhanger iets
naar achteren rollen wanneer u op
een helling optrekt. Om dit
voorkomen, schakelt u DAR uit en
zet u de EPB als volgt handmatig los:
1. Trek de schakelaar omhoog en
houd hem in deze stand.
2. Trek zoals gebruikelijk op en druk
de schakelaar in wanneer u merkt
dat de motor voldoende
vermogen heeft om weg te rijden.

Onderbreking van de
stroomtoevoer
WAARSCHUWING
Het is mogelijk dat u de EPB niet
kunt in- of uitschakelen wanneer
de stroomtoevoer is onderbroken,
bijvoorbeeld bij een lege accu, een
defecte dynamo of een storing in de
elektronica.

Wanneer de accu leeg is, gebruik


dan startkabels en een hulpaccu. Zie
Gebruik van startkabels
(bladzijde 255).

175
Stabiliteitsregeling

WERKING Het systeem zorgt ook voor een


betere tractieregeling door het
Elektronisch Stabiliteits motorkoppel te verlagen wanneer
Programma (ESP) de wielen bij het accelereren
beginnen door te spinnen. Het
WAARSCHUWING verbetert de mogelijkheden om op
gladde of losse oppervlakken te
ESP houdt niet in dat u niet kunnen optrekken en het verbetert
langer voorzichtig en aandachtig het comfort door wielspin in
hoeft te rijden. haarspeldbochten te beperken.

Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)

B De controlelamp ESP knippert


wanneer het systeem wordt
geactiveerd. Zie Waarschuwings-
en indicatielampen (bladzijde 89).
B Noodremassistent

B WAARSCHUWING
A De noodremassistent is niet
bedoeld om de bestuurder te
A B A ontheffen van zijn plicht om tijdens
het rijden voorzichtig en oplettend te
zijn.
E72903

De noodremassistent kan een


A zonder ESP
noodstopsituatie herkennen aan de
B met ESP snelheid waarmee u het rempedaal
indrukt. Hij zorgt voor een maximale
Het ESP ondersteunt de stabiliteit van remdruk zolang het rempedaal wordt
de auto wanneer deze dreigt uit te ingedrukt. De noodremassistent kan
breken. Dit wordt bewerkstelligd door de remweg in kritieke situaties
de wielen afzonderlijk af te remmen reduceren.
en door het motorkoppel zo nodig
te verlagen.

176
Stabiliteitsregeling

GEBRUIK MAKEN VAN


STABILITEITSREGELING

Druk de schakelaar in en houd deze


één seconde ingedrukt. Het lampje
in de schakelaar gaat branden. Op
het display wordt een bericht
weergegeven. Zie Infoberichten
(bladzijde 107).
Druk de schakelaar opnieuw in om
het systeem in te schakelen. Telkens
wanneer u het contact aan zet wordt
het systeem automatisch
ingeschakeld.

177
Hill launch assist (HLA)

WERKING GEBRUIK VAN HLA


De Hill Launch Assist (HLA) maakt het De HLA kan in de automatische of
eenvoudiger op te trekken wanneer handmatige modus worden gebruikt.
de wagen op een helling staat zonder Wanneer u de automatische modus
dat het noodzakelijk is gebruik te selecteert, wordt de HLA
maken van de parkeerrem. automatisch geactiveerd wanneer
de auto op een helling staat en u het
Wanneer de HLA actief is, blijft de
rempedaal indrukt. Wanneer u de
wagen nadat u het rempedaal hebt
handmatige modus selecteert, moet
losgelaten twee tot drie seconden
u de HLA met behulp van het
op de helling stilstaan. Gedurende
rempedaal activeren.
deze tijd heeft u de tijd om uw voet
van het rempedaal te halen, het De HLA modus instellen:
gaspedaal in te drukken en op te
trekken. De remmen worden
automatisch gelost zodra de motor
voldoende vermogen heeft
opgebouwd om weg te rijden. Zo
wordt voorkomen dat de wagen op
een helling kan terugrollen. Dit is een
voordeel wanneer u op een helling
moet optrekken, bijvoorbeeld vanaf
een helling van een parkeerplaats, bij
verkeerslichten of tijdens het E70499
achteruit tegen een helling
inparkeren.
WAARSCHUWING Hellingstart
De HLA vervangt niet de
parkeerrem. Trek altijd de Uit
handrem aan en schakel de eerste Automatisch
versnelling of de achteruit in wanneer
u de auto verlaat. Handmatig

E74629

178
Hill launch assist (HLA)

1. Druk op de rechter pijltjestoets op WAARSCHUWINGEN


het stuurwiel om het hoofdmenu De HLA is alleen actief wanneer
binnen te gaan. het bericht Hill Launch
2. Selecteer Setup met de op en Assist active op het
neer pijltjestoetsen en druk op de informatiescherm wordt
rechter pijltjestoets. weergegeven. U blijft te allen tijde
3. Selecteer Hill Launch en druk verantwoordelijk voor het besturen
op de rechter pijltjestoets. van de wagen en het zo nodig in en
uitschakelen van de HLA.
4. Selecteer de gewenste instelling
en druk op de OK toets om de
instelling te bevestigen. Wanneer U kunt de HLA alleen inschakelen
Off is geselecteerd, is de HLA wanneer aan de volgende
uitgeschakeld en kan deze niet voorwaarden is voldaan:
automatisch of handmatig • De motor draait.
worden geactiveerd.
• De HLA is ingeschakeld (in de
5. Druk op de linker pijltjestoets om automatische of handmatige
het menu te verlaten. Houd de modus).
linker pijltjestoets ingedrukt om
• De handrem of de elektrische
naar het scherm van de
parkeerrem (EPB) volledig is
boordcomputer terug te keren.
losgezet.
N.B.: Wanneer de HLA in de • Bij wagens met een
handmatige modus staat, gebruik handgeschakelde versnellingsbak,
dan de HLA alleen bij het optrekken het koppelingspedaal is ingedrukt.
op hellingen van meer dan 3%.
Wanneer de wagen op een vlakke • Bij wagens met automatische
ondergrond of een neerwaartse transmissie, het
helling staat, maat een actieve HLA bestuurdersportier is gesloten.
het moeilijk om soepel op te trekken. • Er geen sprake is van storingen.
HLA in de automatische modus
De HLA activeren activeren:
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u de HLA eenmaal
hebt geactiveerd moet u in de
auto blijven. Wanneer u de auto
verlaat, schakelt de HLA automatisch
uit.

179
Hill launch assist (HLA)

1. Druk het rempedaal in om de 3. Wanneer u uw voet van het


wagen volledig tot stilstand te rempedaal neemt, blijft de wagen
brengen. Houd het rempedaal gedurende ongeveer twee tot
ingedrukt. drie seconden op de helling staan
2. Wanneer de sensoren detecteren zonder achteruit te rollen.
dat de wagen op een helling staat 4. Rijd op de normale manier weg.
en de juiste versnelling is De remmen worden automatisch
geselecteerd (eerste versnelling gelost.
wanneer de wagen op een
opwaartse helling staat, achteruit WAARSCHUWING
wanneer de wagen met de Wanneer de HLA actief is en het
voorzijde naar beneden staat), systeem een storing
wordt de HLA automatisch waarneemt, wordt de HLA
geactiveerd. Hill Launch Assist gedeactiveerd en verschijnt het
active verschijnt op het bericht Please use park brake!
informatiedisplay. gevolgd door Hill Launch A .not
3. Wanneer u uw voet van het available op het display. U kunt
rempedaal neemt, blijft de wagen veilig met de wagen rijden en de
gedurende ongeveer twee tot storing kan bij de volgende
drie seconden op de helling staan onderhoudsbeurt worden verholpen.
zonder achteruit te rollen. Het bericht Hill Launch A. not
available verschijnt ook op het
4. Rijd op de normale manier weg.
informatiedisplay bij handmatige
De remmen worden automatisch
bediening tijdens een storing of
gelost.
wanneer niet aan één van de
HLA in de handmatige modus activeringsvoorwaarden wordt
activeren: voldaan. Wanneer u de HLA hebt
1. Druk het rempedaal in om de uitgeschakeld, verschijnen er geen
wagen volledig tot stilstand te berichten op het display.
brengen. Houd het rempedaal
ingedrukt. De HLA uitschakelen
2. Druk snel het rempedaal verder Voer een van de volgende
in tot u een signaal hoort en Hill handelingen uit om de HLA te
Launch Assist active op het deactiveren:
display verschijnt. De HLA is u
actief. • Bedien de parkeerrem of de
elektrische parkeerrem (EPB) .
• Wacht twee tot drie seconden tot
de HLA automatisch deactiveert.

180
Hill launch assist (HLA)

• Wanneer een vooruit versnelling


was ingeschakeld toen de HLA
actief werd, schakel dan de
achteruit in.
• Wanneer de achteruit was
ingeschakeld toen de HLA actief
werd, schakel dan een vooruit
versnelling in.
Hill Launch Assist off verschijnt
op het informatiedisplay.

181
Actieve schokdemperregeling

WERKING Sport
In deze stand zijn de schokdempers
Het actieve schokdempsysteem
meer sportief ingesteld en worden
zorgt voor een betere wendbaarheid,
de carrosseriebewegingen maximaal
verhoogd comfort en een hogere
gedempt. De carrosserie volgt de
stabiliteit door continu de
wegoneffenheden om rolneigingen
karakteristiek van de schokdempers
tijdens het snel nemen van bochten
aan te passen aan het wegdek en
te onderdrukken en u krijgt het
de rijomstandigheden. Dit systeem
typische gevoel van een sportwagen.
in combinatie met ABS heeft het
voordeel dat de remweg op slechte
wegen korter wordt. GEBRUIK VAN DE
Al naar gelang uw wensen en rijstijl ACTIEVE
kunt u kiezen uit de volgende drie SCHOKDEMPERREGELING
standen:
Een instelling selecteren
Comfort
N.B.: Nadat u een instelling hebt
In deze stand zijn de schokdempers
geselecteerd, kunt u niet onmiddellijk
ten aanzien van de weg en
een verschil in het gedrag van de
rijomstandigheden soepele ingesteld,
wagen merken. Het effect van de
maar bieden zij nog steeds maximale
continu geregelde demping is
stabiliteit onder kritieke
afhankelijk van het wegoppervlak en
omstandigheden. De bewegingen
de rijomstandigheden.
van de carrosserie worden soepel
door de dempers onderdrukt,
waardoor het rijden comfortabel
wordt.

Normaal
Deze stand is voor optimale
prestaties tijdens normaal, maar
E70475
sportief rijden. De
carrosseriebewegingen zijn nog De instelling kan tijdens het rijden
comfortabel, maar in vergelijking tot worden veranderd.
de comfort-stand reageert de wagen
stugger op wegoneffenheden en
rijomstandigheden. Het dynamische
gedrag van de wagen in deze stand
komt overeen met het kenmerkende
gedrag van Ford personenwagens.

182
Actieve schokdemperregeling

Storing in het systeem


Het actieve schokdempersysteem
schakelt bij storingen automatisch uit.
Het schokdempersysteem wordt in
de fail-safe modus geschakeld
waardoor u uw reis kunt voortzetten;
de instelling van het
schokdempersysteem kan niet meer
worden veranderd. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.

183
Parkeerhulp

WERKING N.B.: De buitenste sensoren kunnen


de zijmuren van een garage
WAARSCHUWING detecteren. Wanneer de afstand
tussen de buitenste sensor en de
Ondanks de parkeerhulp bent muur gedurende drie seconden
u verplicht voorzichtig en constant blijft, wordt het akoestisch
aandachtig te rijden. signaal uitgeschakeld. Wanneer u
doorrijdt, kunnen de binnenste
LET OP sensoren objecten achter de auto
Bij zware regenval of andere detecteren.
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het GEBRUIK MAKEN VAN DE
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
PARKEERHULP
De sensoren kunnen N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil,
voorwerpen met een oppervlak ijs en sneeuw. Reinig de sensoren
de ultrasone geluidsgolven niet met scherpe voorwerpen.
absorberen niet 'zien'.
Parkeerhulp in- en
De sensoren kunnen uitschakelen
voorwerpen die zich dicht bij de
auto bevinden (ca. 30 centimeter aan N.B.: De parkeerhulp schakelt
de achterzijde en boven of onder de automatisch uit wanneer u de motor
sensoren) niet 'zien'. start of wanneer de rijsnelheid hoger
Wanneer u een hogedrukspuit is dan 16 km/h (10 mph).
gebruikt om uw auto te wassen, N.B.: Bij uitvoeringen met een
spuit dan kort op de sensoren vanaf trekhaakmodule die niet door ons is
een afstand van niet minder dan 20 goedgekeurd, kunnen obstakels niet
centimeter (8 inch). correct worden gedetecteerd.
N.B.: Bij wagens met een
N.B.: Wanneer de parkeerhulp een afneembare trekhaakkoppeling
signaal registreert dat op dezelfde worden de sensoren automatisch
frequentie wordt uitgezonden als de uitgeschakeld wanneer een van de
sensoren gebruiken, of wanneer de aanhangerlampen (of verlichting)
auto maximaal is beladen, kan een wordt aangesloten op de 13 pins
vals signaal worden gegeven. stekkerdoos via een door ons
goedgekeurde trekhaakmodule. Bij
wagens zonder een door Ford
goedgekeurde trekhaakmodule,
moet u de parkeerhulp met behulp
van de schakelaar uitschakelen.

184
Parkeerhulp

N.B.: De sensoren aan de voor- en LET OP


achterzijde worden altijd samen in- Wees bijzonder voorzichtig
of uitgeschakeld. wanneer u met een
N.B.: Bij uitvoeringen met een gemonteerde trekhaakkogel of
automatische transmissie werkt de accessoires zoals een fietsdrager
parkeerhulp niet in stand P. achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand
De parkeerhulp is standaard
vanaf de bumper tot het obstakel
uitgeschakeld. Druk de schakelaar
meet.
op het instrumentenpaneel in of
schakel de achteruit in om de
parkeerhulp in te schakelen. N.B.: Wanneer een hoge, harde
waarschuwingstoon drie seconden
Wanneer de parkeerhulp is lang klinkt en het lampje in de
ingeschakeld, brandt het lampje in schakelaar knippert, duidt dit op een
de schakelaar. storing. Het systeem wordt
Druk nogmaals op de schakelaar om uitgeschakeld. Laat het systeem door
de functie uit te schakelen. goed opgeleide monteurs
controleren.
Manoeuvreren met de U hoort een onderbroken signaal
parkeerhulp wanneer de afstand tussen de
achterbumper en een obstakel 180
cm bedraagt, 80 cm tussen een
obstakel en de voorbumper of 60 cm
aan de zijkanten. Wanneer de
afstand kleiner wordt, volgen de
signalen elkaar sneller op. Bij een
afstand van minder dan 30 cm klinkt
een ononderbroken signaal.
E72902
U hoort een wisselend signaal
wanneer de obstakels aan de voor-
LET OP en achterzijde minder dan 30
De parkeerhulp detecteert geen centimeter van de voor- of
obstakels die van de wagen af achterbumper zijn verwijderd.
bewegen. Zij worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.

185
Snelheidsregeling (cruise control)

WERKING Snelheid instellen

Met cruise control (automatische


snelheidsregeling) kunt u met behulp
van de schakelaars op het stuurwiel
de rijsnelheid instellen. Cruise control
werkt vanaf snelheden van 30 km/h.

GEBRUIK MAKEN VAN


SNELHEIDSREGELING
(CRUISE CONTROL) E70615

WAARSCHUWING Druk op de SET+ of de SET-


schakelaar om de snelheid in het
Schakel onder drukke geheugen op te slaan en met de
verkeersomstandigheden, op actuele snelheid te blijven rijden. De
trajecten met veel bochten en op cruise control-controlelamp brandt.
gladde wegen cruise control niet in.
Ingestelde snelheid
Cruise control inschakelen veranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt,
kan de snelheid hoger worden
dan de ingestelde snelheid. Het
systeem stelt niet de remmen in
werking. Schakel terug en druk op
de RES schakelaar om het systeem
te helpen de ingestelde snelheid te
handhaven.
E70612
N.B.: Wanneer u het gaspedaal
indrukt, verandert de ingestelde
snelheid niet. Wanneer u het
gaspedaal loslaat, gaat de wagen
weer met de eerder ingestelde
snelheid rijden.
Druk, om de snelheid te verhogen of
te verlagen, op de SET+ of de SET-
schakelaar.

186
Snelheidsregeling (cruise control)

Cruise control uitschakelen Cruise control uitschakelen

E70614 E70613

Druk het rempedaal of de CAN Druk op de OFF schakelaar. De


schakelaar in. Het systeem regelt niet eerder door u ingestelde snelheid
langer de rijsnelheid. De controlelamp blijft niet in het geheugen
van het cruise control gaat uit maar opgeslagen. De controlelamp van
de laatst ingestelde rijsnelheid blijft in het cruise control gaat uit.
het geheugen opgeslagen.

Cruise control opnieuw


inschakelen

E70616

Druk op de RES schakelaar. De


controlelamp van de cruise control
gaat branden en het systeem zal
proberen de wagen met de eerder
door u ingestelde snelheid te laten
rijden.

187
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

WERKING WAARSCHUWINGEN
Wanneer ACC is ingeschakeld,
Adaptive cruise control is ontwikkeld kunt u ongebruikelijke geluiden
om u te helpen de afstand tot de horen wanneer automatisch wordt
auto voor u gelijk te houden of een afgeremd. Dit is normaal en het
rijsnelheid in te stellen wanneer er wordt veroorzaakt door het
zich geen langzamer rijdend verkeer automatische remsysteem.
voor u bevindt. Het systeem is
bedoeld om het rijden te Het adaptive cruise control systeem
veraangenamen wanneer u andere is gebaseerd op het gebruik van een
auto's volgt die op dezelfde rijstrook radarsensor, die een stralenbundel
in dezelfde richting rijden. direct vóór de auto projecteert.
WAARSCHUWINGEN Binnen het bereik van het systeem
zien deze stralenbundel alle auto's
Adaptive cruise control is geen
vóór u.
systeem dat waarschuwt voor
aanrijdingen en deze voorkomt. De De radarsensor is achter de grille
afzonderlijke forward alert functie gemonteerd, direct rechts naast het
waarschuwt voor aanrijdingen en Ford ovaal (gezien vanaf de voorzijde
verlaagt de rijsnelheid. Zie Functie van de auto).
voorgangerwaarschuwing Wanneer ACC is ingeschakeld, volg
(forward alert) (bladzijde 193). U dan de volgende richtlijnen strikt op:
moet zelf ingrijpen wanneer het
systeem geen verkeer voor u • Gebruik adaptive cruise control
waarneemt. alleen wanneer de
verkeerssituatie dit toelaat,
Adaptive cruise control kan niet bijvoorbeeld op snelwegen en
met alle verkeerssituaties, hoofdwegen waarop het verkeer
weers- en wegomstandigheden blijft doorstromen.
rekening houden.
• Gebruik ACC niet bij slecht zicht,
Tijdens het rijden bent u vooral niet bij mist, zware
verantwoordelijk voor het regenval, opspattend water en
handhaven van de juiste afstand en sneeuw.
snelheid, ook wanneer adaptive
cruise control is ingeschakeld. U • Gebruik ACC niet op bevroren of
moet altijd oplettend in het verkeer gladde wegen.
blijven en ingrijpen wanneer adaptive • Het is uw verantwoording alert te
cruise control niet de juiste snelheid blijven, veilig te rijden en te allen
of afstand aanhoudt. tijde de controle over de wagen
te behouden.
Adaptive cruise control remt niet
af voor langzaam rijdende of
stilstaande auto's.

188
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

• Houd de voorzijde van de wagen • wanneer u op een andere rijbaan


vrij van vuil, metalen badges of rijdt dan uw voorganger (A).
voorwerpen, inclusief • bij voertuigen die zich op uw
beschermers tegen steenslag en rijbaan voegen en alleen kunnen
extra lampen die de werking van worden 'gezien' wanneer ze zich
de sensor kunnen belemmeren. volledig op de rijbaan bevinden
• Gebruik de ACC niet wanneer u (B). Motorfietsen kunnen soms
een snelweg oprijdt of verlaat. laat of in het geheel niet worden
De radarsensor heeft een beperkt 'gezien'.
gezichtsveld. In sommige situaties • Er kunnen zich onverwachte
kan het een andere wagen dan reacties voordoen bij het 'zien'
verwacht registeren of helemaal van wagens vóór u wanneer u
geen. een bocht in- of uitrijdt (C). De
stralenbundel volgt geen scherpe
Onverwachte reacties bochten van de weg.
WAARSCHUWING
In dergelijke gevallen remt de
ACC laat of onverwacht. De
bestuurder moet alert blijven en zo
nodig ingrijpen.

Automatisch remmen met


ACC
Adaptive cruise control remt
automatisch voor u, om de
ingestelde afstand tussen uw auto
en uw voorligger te handhaven. Het
remvermogen is beperkt tot
ongeveer 30% van de totale
remcapaciteit zodat de wagen
soepel en comfortabel blijft rijden.
Wanneer sterker dan dit moet
worden afgeremd, en u grijpt zelf niet
in, klinkt er een alarmsignaal en
verschijnt er een
waarschuwingssymbool in de
E71621
instrumentengroep.
Onverwachte reacties kunnen
optreden:

189
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

WAARSCHUWING A
E
U dient dan onmiddellijk te
reageren, omdat de ACC
onvoldoende remt om een veilige B
afstand tot uw voorligger aan te
houden.

GEBRUIK MAKEN VAN D C


ACC E82310

Het systeem wordt bediend met de A ACC aan/uit


toetsen op het stuurwiel. Het
systeem wordt uitgeschakeld B ACC annuleren
wanneer het rempedaal of het C Forward alert aan/uit
koppelingspedaal wordt ingedrukt,
D ACC afstand vergroten
de schakelhendel in neutraal wordt
gezet of het gaspedaal gedurende E ACC afstand verkleinen
langere tijd wordt ingedrukt. Het
systeem gaat naar de stand-by ACC inschakelen
modus, waarna u alle functies
handmatig kunt bedienen. Druk op de schakelaar A. Het
systeem zit nu in de stand-by modus
N.B.: Wanneer het gaspedaal en op het informatiedisplay verschijnt
kortstondig wordt ingedrukt, Standby.
bijvoorbeeld om in te halen, wordt
het systeem tijdelijk uitgeschakeld en Snelheid instellen
weer ingeschakeld wanneer het
gaspedaal wordt losgelaten. ACC
override verschijnt op het
informatiedisplay.

E70615

N.B.: Het systeem moet in de


stand-by modus zitten.

190
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

Druk op de SET+ schakelaar of de De afstand tussen u en uw voorligger


SET- schakelaar om de gewenste wordt door een variabele instelling
snelheid in te stellen. De snelheid gehandhaafd. Deze bestaat uit vijf
wordt op het informatiedisplay stappen, die met horizontale balken
weergegeven en opgeslagen als de op het informatiedisplay worden
ingestelde snelheid. De ACC weergegeven. Een balk komt
controlelamp brandt. overeen met de kleinste afstand en
vijf balken met de grootste. Deze
N.B.: De rijsnelheid kan in stappen
balken zijn leeg tijdens de stand-by
van 5 km/h of 5 mph worden
modus en gekleurd tijdens de
verhoogd of verlaagd. Kleinere
ingeschakelde modus.
stappen van 1 km/h of 1 mph kunnen
worden ingesteld door de RES Wanneer geen voorligger wordt
schakelaar in te drukken. geregistreerd, wordt alleen uw
wagen op het informatiedisplay
Ingestelde snelheid onder de balken weergegeven. Het
veranderen systeem houdt de ingestelde
snelheid aan zolang de
Druk, om de snelheid te verhogen of omstandigheden dat toelaten. De
te verlagen, op de SET+ of de SET- ingestelde afstand wordt
schakelaar. gehandhaafd en weergegeven.
N.B.: Wanneer het systeem niet op Wanneer een voertuig door de
deze wijzigingen reageert, kan de sensor wordt geregistreerd. geeft
reden zijn dat de ingestelde afstand het display een ander voertuig boven
tot uw voorligger voorkomt dat de de horizontale balken weer:
rijsnelheid kan toenemen.
Afstand tot uw voorligger
instellen

E82312

E82311

191
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

dit is de volgmodus en het systeem ACC opnieuw inschakelen


versnelt of vertraagt zo nodig om de
ingestelde afstand tot de voorligger Druk op de RES schakelaar. De
te handhaven. ACC controlelamp gaat branden en
het systeem handhaaft de eerder
Druk op schakelaar E om de afstand ingestelde snelheid en afstand
te laten afnemen of op schakelaar D wanneer de omstandigheden dit
om de afstand te laten toenemen. toelaten.
De ingestelde afstand wordt door het
aantal balken op het display ACC uitschakelen
weergegeven. De aanbevolen
afstand is drie tot vijf balken. Druk op de schakelaar A.
N.B.: De ingestelde afstand is N.B.: Door schakelaar A in te
tijdafhankelijk en daarom zal de drukken, keert het systeem niet terug
afstand automatisch de rijsnelheid in de stand-by modus. De
aanpassen. Wanneer bijvoorbeeld opgeslagen snelheid wordt gewist.
de afstand wordt ingesteld op drie N.B.: Druk op schakelaar B om het
balken, bedraagt de tijdsafstand 1,8 systeem tijdelijk uit te schakelen.
seconden. Dit houdt in dat bij een
snelheid van 100 km/h (62 mph) de Automatisch uitschakelen
afstand tot uw voorligger wordt
gehandhaafd op 50 meter (164 feet). Het systeem is afhankelijk van diverse
andere veiligheidssystemen, zoals
LET OP ABS en ESP. Wanneer een van deze
Pas een afstand toe die in systemen niet goed werkt of
overeenstemming is met de reageert op een noodsituatie wordt
plaatselijke regelgeving. het systeem automatisch
uitgeschakeld.
ACC uitschakelen Bij een automatische uitschakeling
klinkt een signaal en verschijnt het
Druk hetzij het rempedaal of het bericht ACC cancel op het
koppelingspedaal in of druk op de informatiedisplay. U moet dan
schakelaar B. Het systeem keert dan ingrijpen en uw rijsnelheid en de
in de stand-by modus, maar de afstand tot uw voorligger aanpassen.
ingestelde snelheid en afstand
worden in het geheugen opgeslagen. Een automatische uitschakeling kan
De ACC controlelamp dooft. plaatsvinden wanneer:
• de snelheid afneemt tot onder 30
km/h (20 mph)
• de wielen de grip op het wegdek
verliezen

192
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

• de temperatuur van de remmen De waarschuwing voor een aanrijding


hoog is, bijvoorbeeld tijdens het vindt alleen plaats wanneer het
rijden door de bergen of over systeem is ingeschakeld; de
heuvelachtige wegen ondersteuning van het remsysteem
• het motortoerental te laag is is altijd ingeschakeld en kan niet
worden uitgeschakeld. De
• de radarsensor is afgedekt waarschuwingen vinden zowel
• de handrem of elektrische visueel als akoestisch plaats. De
parkeerrem (EPB) wordt gebruikt. ondersteuning van het remsysteem
Wanneer het motortoerental te laag wordt zo nodig automatisch
wordt, verschijnt een mededeling op geactiveerd om de snelheid
het informatiedisplay dat u moet waarmee de aanrijding plaatsvindt te
terugschakelen (alleen reduceren. De ondersteuning van het
handgeschakelde versnellingsbak). remsysteem reduceert alleen de
Wanneer u deze aanbeveling niet snelheid waarmee de aanrijding
opvolgt, gaat het systeem plaatsvindt wanneer u onmiddellijk na
automatisch naar de uitgeschakelde de waarschuwing remt.
modus. WAARSCHUWINGEN
N.B.: Het systeem werkt niet Wacht nooit tot een
wanneer de elektronische waarschuwing voor een
stabiliteitsregeling (ESP) handmatig aanrijding. Tijdens het rijden bent u
is uitgeschakeld. verantwoordelijk voor het handhaven
van de juiste afstand en snelheid, ook
wanneer het systeem is
FUNCTIE VOORGANGER- ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Het systeem reageert alleen op
(FORWARD ALERT) voertuigen die vóór u in
dezelfde richting rijden en reageert
Het systeem helpt u door u te niet op langzaam rijdende of
waarschuwen voor een aanrijding en stilstaande voertuigen.
de zwaarte van een ongeval met een
voorligger te reduceren. Dit werkt Rijd nooit op een zodanige
door gebruik te maken van de manier dat het systeem wordt
volgende methodes: geactiveerd. Het systeem is
uitsluitend bedoeld om in
• u wordt geattendeerd op een noodsituaties te assisteren.
potentiële aanrijding, dus kunt u
eerder remmen dan normaal.
• het remsysteem wordt
ondersteund waardoor maximaal
effectief kan worden geremd.

193
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

Het systeem waarschuwt u met LET OP


gonggeluiden en een visuele
waarschuwing op het Waarschuwingen kunnen laat,
informatiedisplay. Wanneer forward niet of onnodig in werking
alert is geactiveerd, verschijnt een worden gesteld wanneer de
rood knipperende gevarendriehoek verkeerssituatie ertoe leidt dat de
op het informatiedisplay. radarsensor niet accuraat de
voorligger kan registreren. Het
N.B.: U kunt de geluidssignalen systeem maakt gebruik van dezelfde
uitschakelen met de knoppen op het radarsensor als de adaptive cruise
stuurwiel. Zie Akoestische control (ACC) en heeft daardoor
waarschuwingssignalen en dezelfde beperkingen. Zie Werking
-indicaties (bladzijde 92). (bladzijde 188).
Het systeem werkt niet onder alle rij-,
verkeers-, weers- en N.B.: U kunt het systeem al dan niet
wegomstandigheden. samen met de ingeschakelde ACC
gebruiken.
De radarsensor registreert voertuigen
die in dezelfde richting vóór u rijden. Forward alert in-
Wanneer na de eerste waarschuwing /uitschakelen
de kans op een aanrijding blijft
toenemen, wordt de ondersteuning
van het remsysteem ingeschakeld.
De ondersteuning van het
remsysteem bereidt het remsysteem
voor op snel remmen en de remmen
komen soepel in aangrijping, hetgeen
als een lichte schok kan worden
ervaren. Wanneer het rempedaal
voldoende snel is ingedrukt treden
de remmen met volle kracht in
werking, ook al wordt het rempedaal E94165

licht ingedrukt. De controlelamp brandt.

Gevoeligheid voor de
waarschuwingen instellen
U kunt de gevoeligheid van het
waarschuwingssysteem instellen met
de knoppen op het stuurwiel. Zie
Algemene informatie (bladzijde
93).

194
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

Deze regelt hoe snel de visuele en


akoestische waarschuwing wordt
geactiveerd.

195
Transport

ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN


Zware ladingen bestemd voor
WAARSCHUWINGEN de passagiersruimte moeten
Gebruik bevestigingsriemen die worden geplaatst op een
voldoen aan een norm, bijv. DIN. neergeklapte achterbank (zie de
afbeelding). Zie Achterbank
Zorg ervoor dat alle losse (bladzijde 138).
voorwerpen goed zijn
vastgezet.
Plaats bagage en ander
voorwerpen zo laag mogelijk en
zo ver mogelijk naar voren in de
bagageruimte of de laadruimte.
Rijd niet met geopende
achterklep of achterdeur.
Uitlaatgassen kunnen de auto
worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum
voor- en achterasbelasting voor
uw auto. Zie Voertuigidentificatie E97377

(bladzijde 275).

196
Transport

BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN
Galaxy

A B

A B

A B

C
E75393

197
Transport

S-MAX

C
A

A B

A B

E75394

B1 Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij. Trek de vloerbedekking


omhoog om de verankeringspunten te kunnen bereiken.
B2 Uitvoeringen met stoelen op de derde zitrij.

198
Transport

SCHUIFBARE
LAADVLOER
WAARSCHUWING
Schuif de laadvloer niet naar
achteren wanneer de wagen
met de voorzijde naar boven op een
helling van 15 graden of meer staat.

LET OP
Het maximum toelaatbare
gewicht op de schuifbare E74811
laadvloer bedraagt 200 kg.
Druk om de laadvloer geheel uit te
Het maximum toelaatbare gewicht schuiven, de ontgrendelhendel
op het uiteinde van de schuifbare opnieuw in en schuif de vloer uit tot
laadvloer bij volledig uitgetrokken deze in de eindstand wordt
laadvloer (buiten de bagageruimte vergrendeld.
uitgetrokken) bedraagt 120 kg. Druk, om de laadvloer naar voren te
schuiven, de ontgrendelhendel in en
duw de vloer naar voren.
N.B.: U hoeft weinig kracht op de
ontgrendelhendel uit te oefenen
wanneer u bij het indrukken van de
ontgrendelhendel de laadvloer licht
naar voren drukt.
Opbergvak
In de vloer aan de achterzijde van de
bagageruimte bevindt zich een
opbergvak.
Til, om toegang te krijgen tot dit
E74810
opbergvak, de laadvloer als volgt op:
Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer naar achteren. Deze
stopt en wordt in het midden
vergrendeld.

199
Transport

1. Druk de ontgrendelhendel in en
trek de laadvloer iets naar
achteren.
2. Til de achterzijde van de laadvloer
2 1) omhoog.
3. Druk de vloer naar voren tot deze
1 aan de voorzijde (2) tegen de
aanslag komt.
4. Maak de steun los van de klem
op de onderzijde van de vloer.
5. Breng het uiteinde aan in de
vierkante houder in de rail aan de
E74812 linkerzijde (3).
6. Til het bagage-afdekpaneel aan
de lus omhoog.
Laadvloer in de normale stand
terugbrengen:
1. Houd de vloer met een hand vast
en maak de steun aan de andere
zijde los.
2. Breng de steun weer in de klem
aan.
3. Laat de vloer zakken.
4. Druk de ontgrendelhendel in en
trek de laadvloer naar achteren
3 tot hij op zijn plaats op de rails valt.

E74813

200
Transport

OPBERGRUIMTE ONDER BAGAGENETTEN


VLOER ACHTERIN
Bagagenet - type 1
WAARSCHUWING
Wanneer het bagagenet is
aangebracht, ga dan niet op de
stoelen erachter zitten.

LET OP
Houd een afstand van minimaal
een centimeter aan tussen het
E72983 bagagenet en de stoelen ervoor.

Uitvoeringen met een U kunt het net in de volgende


uitschuifbare laadvloer standen aanbrengen:
Trek de laadvloer omhoog om
toegang tot het opbergvak te A
verkrijgen. Zie Schuifbare
laadvloer (bladzijde 199).
B
S-MAX
Uitvoeringen zonder stoelen
op de derde zitrij
A B

A B
E75891
E75395
A Achter de voorstoelen
B Achter de stoelen op de
tweede zitrij

201
Transport

Net aanbrengen

2
C

E75892

E75893

C Ontgrendeltoets

202
Transport

5. Bevestig het net aan de


bevestigingspunten voor de
bagage 3. Zie
Bagageverankeringspunten
(bladzijde 197).
6. Zet de riemen 4 vast.
Het verwijderen geschiedt in
omgekeerde volgorde.
4 Wanneer u de middelste
veiligheidsgordel niet gebruikt:

3
5
E75894

1. Klap de rugleuningen neer. Zie


Achterbank (bladzijde 138). E75895
2. Wanneer het bagagenet is
opgevouwen, druk dan op de 1. Klap de rand open 5.
ontgrendeltoets C op de 2. Steek de veiligheidsgordel door
scharnieren van de bovenste en de opening.
onderste stang 1 en vouw het uit
3. Druk de uiteinden van de Bagagenet - type 2
bovenste stang naar elkaar toe
LET OP
en steek deze in de houders
tegen het dak A of B. Zorg ervoor Overschrijd niet de maximum
dat de rand voor veiligheidsgordel toelaatbare belasting van het
van de middelste stoel zich aan bagagenet: 1 kg.
de rechterzijde van de wagen Plaats geen zware voorwerpen
bevindt. in de onderste opbergvakken
4. Druk de stang naar voren in het van het net.
smalle deel van de houders 2.

203
Transport

LET OP BAGAGEAFDEKKINGEN
Controleer of de stangen stevig
in de bekledingspanelen WAARSCHUWING
vastzitten.
Leg geen voorwerpen op het
bagageafdekpaneel.

E95920

1. Klap de stoelen van de derde zitrij E72969


vlak neer. Zie Achterbank
(bladzijde 138). Trek het afdekpaneel uit en zet het
2. Steek één uiteinde van elke stang in de bevestigingspunten vast.
in de houders van het Maak hem uit de bevestigingspunten
bekledingspaneel van de los en laat hem in de houder oprollen.
bagageruimte. Zet de haak op de houder vast.
3. Duw het andere uiteinde van elke
stang naar het midden toe in en
steek de stang in de houder van
het bekledingspaneel aan de
overkant.
N.B.: De uiteinden van de bovenste
stangen kunt u in de bovenste of
voorste houders van de
bekledingspanelen steken.
N.B.: In het onderste net van de E72970
S-MAX zit drie opbergvakken. Plaats
het net zodanig dat de Druk beide uiteinden van de houder
opbergvakken naar achteren zijn naar binnen om de hoes te
gekeerd. verwijderen of aan te brengen.

204
Transport

DAKREKKEN EN BEVESTIGINGSPUNTEN
BAGAGEDRAGERS VOOR LADING
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal
gebruikt, kan het
brandstofverbruik van uw auto hoger
zijn en kan de rijkarakteristiek anders
zijn.
Wanneer u een imperiaal
aanbrengt, lees dan de E75002
instructies van de fabrikant en volg
deze op. WAARSCHUWINGEN
Klap de leuning niet omhoog
LET OP wanneer een ladingsteun is
Overschrijd de maximum aangebracht.
toelaatbare dakbelasting van 75 Overschrijd niet het maximum
kg (inclusief de imperiaal) niet. toelaatbare laadgewicht van 60
kg voor twee ladingsteunen en 30
Controleer of de imperiaal goed kg voor één ladingsteun.
vastzit en zet de bevestigingen als
volgt vast: Controleer of de ladingsteunen goed
• voordat u vertrekt vastzitten en zet de bevestigingen
als volgt vast:
• na 50 kilometer (30 mijl) te
hebben gereden • voordat u vertrekt
• met intervallen van 1.000 • na 50 kilometer (30 mijl) te
kilometer (600 mijl). hebben gereden
Wanneer de imperiaal niet in gebruik • met intervallen van 1.000
is, moeten de rails in dwarsrichting kilometer (600 mijl).
naar achteren worden verplaatst om
geluiden die door de wind worden
veroorzaakt tot een minimum te
beperken. Als de rails in dwarsrichting
niet worden gebruikt, moeten ze
worden verwijderd om het
brandstofverbruik te verlagen.

205
Transport

Ladingsteunen monteren Vloer van bagageruimte


(uitvoeringen met vijf stoelen)
Rugleuning

E74997

E74999

E74998

206
Transport

Uitschuifbare laadvloer Verankeringspunten


monteren

E75003

E75000

207
Transport

3 3
2

E76378

1. Draai de box om.


E75001 2. Breng de ladingsteun aan.
3. Zet de ladingsteun met vier
De ladingsteun monteren schroeven vast.
WAARSCHUWINGEN
Monteer de ladingsteun met het
langste deel naar de achterzijde
van de wagen gekeerd. Wanneer u
hem omgekeerd monteert, houd het
de box bij een eventuele aanrijding
niet op zijn plaats.
Monteer de ladingsteun niet op
een rugleuning van de tweede
zitrij. Hij kan op deze plaats niet E76379
correct worden gemonteerd.
4. Schuif de bouten in de
Overschrijd niet de maximum
bevestiging voor de ladingsteun.
toelaatbare belasting van 20 kg.

208
Transport

LET OP
Houd een afstand van minimaal
een centimeter aan tussen het
hondenrek en de stoelen ervoor.

U kunt het hondenrek op de


volgende plaatsen aanbrengen:

A B
E76380

5. Breng de ladingsteun op de
neergeklapte rugleuning aan
zodat de bouten door de twee
gaten in het langste deel van de
ladingsteun steken.
6. Zet de ladingsteun met de twee
vleugelmoeren vast. A B
7. Het verwijderen geschiedt in E75891
omgekeerde volgorde.
A Achter de voorstoelen
HONDENREK B Achter de stoelen op de
tweede zitrij
WAARSCHUWING
Wanneer het hondenrek is
aangebracht, ga dan niet op de
stoelen ervoor zitten.

209
Transport

Hondenrek aanbrengen

2
D
C

E75896

C Stang voor het aanbrengen


van het hondenrek achter
de voorstoelen
D Stang voor het aanbrengen
van het hondenrek achter E75892
de stoelen op de tweede
zitrij

E75898
E75897

210
Transport

1. Klap de rugleuningen neer. Zie


Achterbank (bladzijde 138).
2. Bevestig de stang (C of D) aan
de bevestigingspunten voor de 4
bagage 1. Zie
Bagageverankeringspunten
(bladzijde 197). Zet de bouten niet
vast.
3. Druk de uiteinden van de stang 5
op het rek naar elkaar toe en
breng de stang in de houders
tegen het dak (A of B) aan. Zorg
ervoor dat de klep voor
veiligheidsgordel van de middelste
stoel zich aan de rechterzijde van
de wagen bevindt.
4. Druk de stang naar voren in het 6
smalle deel van de houders 2.
E75899
5. Zet het rek met de draaiknoppen
3 op de onderste stang vast. Zet 1. Draai de draaiknop los en
de draaiknoppen niet vast. verwijder deze 4.
6. Zet de schroeven aan de 2. Klap de klap open 5.
verankeringspunten voor de 3. Zet de klap met de draaiknop vast
bagage vast. 6.
7. Zet de draaiknoppen 3 vast. 4. Steek de veiligheidsgordel door
Het verwijderen geschiedt in de opening.
omgekeerde volgorde.
Wanneer u de middelste
veiligheidsgordel moet gebruiken:

211
Aanhangers trekken

TREKKEN VAN EEN Steile hellingen


AANHANGER WAARSCHUWING

WAARSCHUWINGEN Houd er rekening mee dat de


oplooprem van een aanhanger
Overschrijd het maximum niet door het ABS wordt geregeld.
toelaatbare totaalgewicht en het
aanhangergewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat Schakel terug voordat u een steile
niet. Zie Voertuigidentificatie afdaling bereikt.
(bladzijde 275).
De ST is niet goedgekeurd voor AFNEEMBARE
het trekken van een TREKHAAKKOGEL
aanhangwagen.
WAARSCHUWINGEN
N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt of Wanneer de trekhaak niet wordt
goedgekeurd voor het aanbrengen gebruikt, berg de trekhaakkogel
van een trekhaak. Vraag dit eerst bij dan stevig vastgezet in het
uw dealer na. bagagecompartiment op.
Plaats da lading zo laag mogelijk en Het aanbrengen van de
midden op de as(sen) van de afneembare trekhaakkogel
aanhanger. Wanneer u met een moet bijzonder zorgvuldig
onbeladen auto rijdt, moet de lading plaatsvinden aangezien de juiste
in de aanhanger zover mogelijk naar bevestiging bepalend is voor de
de aanhangerkoppeling worden veiligheid van uw auto en de
geschoven, omdat dit voor de beste aanhanger.
stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet. Gebruik geen gereedschap
voor het aanbrengen of
N.B.: De maximum kogeldruk kunt verwijderen van de afneembare
u vinden op het plaatje met trekhaakkogel. Wijzig de
gegevens op de trekhaak. aanhangerkoppeling niet. Demonteer
De stabiliteit van de auto-aanhanger of repareer de trekhaakkogel niet.
combinatie is vooral afhankelijk van
de kwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanaf
hoogten van 1.000 meter het
maximum toelaatbaar gewicht voor
iedere 1.000 meter met 10% worden
verlaagd.

212
Aanhangers trekken

1. Verwijder de beschermkap (1).


Steek de sleutel in het slot en
draai hem rechtsom om hem te
ontgrendelen (2).
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek
het kartelwiel naar buiten en draai
het rechtsom tot het klikt (3).
3. Het rode merkteken op kartelwiel
moet tegenover het groene
merkteken op de trekhaakkogel
staan.
4. Laat de kartelwiel los. De
E71328 trekhaakkogel is nu ontgrendeld.
Een 13 pins stekkerdoos en het Trekhaakkogel aanbrengen
bevestigingspunt voor de
trekhaakkogel bevinden zich onder
de achterbumper. Draai de
stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn
eindstand wordt vergrendeld.

Trekhaakkogel
ontgrendelen
1

2
2 E71330

E71329 WAARSCHUWING
Breng de trekhaakkogel alleen
aan wanneer de koppeling
volledig is ontgrendeld.

213
Aanhangers trekken

1. Verwijder de dop. • de groene merktekens tegenover


2. Druk de trekhaakkogel verticaal elkaar staan
in de opening tot hij aangrijpt (1). • het kartelwiel (A) correct op de
Houd uw hand niet in de trekhaakkogel is aangebracht.
omgeving van het kartelwiel. • of u de sleutel (B) hebt verwijderd.
3. Het groene merkteken op • De trekhaakkogel stevig vastzit.
kartelwiel moet tegenover het Deze moet stevig op zijn plaats
groene merkteken op de blijven als er aan getrokken wordt.
trekhaakkogel staan.
4. Draai de sleutel linksom om de Trekhaakkogel verwijderen
trekhaakkogel te vergrendelen en
verwijder de sleutel (2).
5. Trek de beschermkap van de
sleutel en steek deze in het slot.

Rijden met een aanhanger

A
2

E71331 B
1
WAARSCHUWING E71332
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet 1. Koppel de aanhanger af.
kan worden voldaan, gebruik dan de 2. Verwijder de beschermkap. Schuif
trekhaak niet en laat deze door een de kap op de sleutel. Steek de
goed opgeleide monteur controleren. sleutel in het slot en ontgrendel
deze (1).
Controleer voordat u gaat rijden of
de trekhaakkogel goed is
vergrendeld. Controleer of:

214
Aanhangers trekken

3. Houd de trekhaakkogel vast. Trek Onderhoud


het kartelwiel uit, draai het
rechtsom tot tegen de aanslag LET OP
(2), verwijder de trekhaakkogel Verwijder voordat u uw auto met
(3). een hogedrukreiniger reinigt de
4. Laat het kartelwiel los. afneembare trekhaakkogel en sluit
Wanneer de trekhaakkogel op deze de opening met de dop af.
wijze wordt ontgrendeld, kan hij ten
alle tijde worden aangebracht. Houd het systeem schoon. Smeer
de lagerpunten, glij-oppervlakken en
Rijden zonder aanhanger vergrendelingskogels met harsvrij vet
of olie. Smeer het slot met grafiet.
Noteer het sleutelnummer. In geval
van verlies kunnen
vervangingssleutels onder
vermelding van het vier cijferige
sleutelnummer bij de fabrikant
worden besteld.
1
AFNEEMBARE
TREKHAAKKOGEL
LET OP
Beweeg de trekhaakkogel alleen
met uw hand. Gebruik nooit uw
E94771 voet of gereedschap omdat dan het
mechanisme kan worden
1. Verwijder de trekhaakkogel. beschadigd.
2. Steek de stekker in de houder (1).
WAARSCHUWING
Ontgrendel de trekhaakkogel
nooit terwijl een aanhanger is
aangekoppeld.

215
Aanhangers trekken

D
E76040

N.B.: Wanneer de trekhaak niet


wordt gebruikt, breng dan de sleutel
aan de rechterzijde van het kartelwiel
in de opslagstand D.
Trekhaakkogel inklappen
E75173 WAARSCHUWINGEN
Houd uw handen weg van het
U kunt de inklapbare trekhaakkogel kartelwiel, omdat deze tijdens
90 graden verdraaien met het het vergrendelen draait.
kartelwiel A.
U hoort een
waarschuwingssignaal wanneer
de trekhaakkogel niet in een van de
vergrendelstanden staat. Indien u
C geen waarschuwingssignaal hoort
B wanneer u de trekhaakkogel
beweegt, gebruik dan de trekhaak
niet voordat deze door een
deskundige is gecontroleerd.

E75174

Een 13-pins stekkerdoos B bevindt


zich naast de trekhaakkogel onder
de achterbumper C.

216
Aanhangers trekken

LET OP 1. Steek de sleutel in het kartelwiel


en draai deze rechtsom om hem
Voordat de trekhaakkogel in de te ontgrendelen.
opslagstand wordt gebracht
moet altijd eerst de aanhanger 2. Trek het kartelwiel uit en draai het
worden losgekoppeld of fietssteunen linksom tot tegen de aanslag. De
e.d. eerst worden losgemaakt en trekhaakkogel draait automatisch
verwijderd. Maak bevestigingen voor in de middelste stand.
stabilisatiesystemen los. Verwijder de 3. Laat het kartelwiel los. De
stekker voor de voeding van de trekhaakkogel is niet vergrendeld.
aanhanger en de adapter uit de Dit wordt aangeduid door een
stekkerdoos. Doet u dit niet, dan kan waarschuwingssignaal en het
de bumper worden beschadigd. kartelwiel steekt ongeveer vijf
millimeter uit het huis.
4. Draai de trekhaakkogel met de
hand vanuit de middelste stand
tot tegen de aanslag in de
opslagstand. De trekhaakkogel
wordt automatisch in de
eindstand vergrendeld. Het
vergrendelingsproces is duidelijk
hoorbaar wanneer er niet teveel
achtergrondgeluid is. Wanneer
het vergrendelingsproces is
E75175 voltooid, stopt het
waarschuwingssignaal en het
kartelwiel keert in zijn
oorspronkelijke stand terug.
5. Draai de sleutel linksom en
verwijder deze. Breng de sleutel
in de opslagstand aan.

E75176

E75177

217
Aanhangers trekken

Trekhaakkogel uitklappen 1. Steek de sleutel in het kartelwiel


en draai deze rechtsom om hem
WAARSCHUWING te ontgrendelen.
U hoort een 2. Trek het kartelwiel uit en draai het
waarschuwingssignaal wanneer linksom tot tegen de aanslag. De
de trekhaakkogel niet in een van de trekhaakkogel draait automatisch
vergrendelstanden staat. Indien u in de middelste stand.
geen waarschuwingssignaal hoort 3. Laat het kartelwiel los. De
wanneer u de trekhaakkogel trekhaakkogel is niet vergrendeld.
beweegt, gebruik dan de trekhaak Dit wordt aangeduid door een
niet voordat deze door een waarschuwingssignaal en het
deskundige is gecontroleerd. kartelwiel steekt ongeveer vijf
millimeter uit het huis.
4. Draai de trekhaakkogel met de
hand vanuit de middelste stand
tot tegen de aanslag in de
werkstand. De trekhaakkogel
wordt automatisch in de
eindstand vergrendeld. De
vergrendelingsprocedure is
duidelijk hoorbaar wanneer er niet
teveel achtergrondgeluid is.
Wanneer het
E75179 vergrendelingsproces is voltooid,
stopt het waarschuwingssignaal
en het kartelwiel keert in zijn
oorspronkelijke stand terug.
5. Draai de sleutel linksom en
verwijder deze. Breng de sleutel
in de opslagstand aan.

Rijden met een aanhanger


WAARSCHUWING
E75178 Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet
kan worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een
goed opgeleide monteur controleren.

218
Aanhangers trekken

Controleer voordat u gaat rijden of


de trekhaakkogel goed is
vergrendeld. Controleer of:
• er geen waarschuwingssignaal
klinkt nadat de
vergrendelingsprocedure is
voltooid
• het kartelwiel in het huis zit en dat
er geen spleet bestaat
• u het kartelwiel hebt geblokkeerd
(linksom) en de sleutel hebt
verwijderd
• de trekhaakkogel is vergrendeld.
Deze moet stevig op zijn plaats
blijven als er aan getrokken wordt.

Onderhoud
LET OP
De trekhaak en het mechanisme
zijn onderhoudsvrij. Smeer ze niet
met olie of vet.
Alleen de fabrikant mag aan de
trekhaak reparaties uitvoeren of
hem demonteren.
Wanneer de auto met een
stoomreiniger wordt gereinigd,
richt dan de lans niet rechtstreeks op
het scharnierpunt van de
trekhaakkogel.

219
Tips voor het rijden

INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer (300 mijl). Gedurende deze
periode kan de auto een andere
rijkarakteristiek vertonen.

Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk het
intensief gebruik van de
remmen en de koppeling gedurende
de eerste 150 kilometer (100 mijl) in
de stad en gedurende de eerste
1.500 kilometer (1.000 mijl) op
snelwegen.

Motor
LET OP
Rijd de eerste 1.500 kilometer
(1.000 mijl) niet te snel. Varieer
uw snelheid en schakel tijdig op. Laat
de motor niet zwoegen.

220
Nooduitrusting

EERSTEHULPSET In de opbergruimte onder de vloer


bevindt zich een ruimte om een
gevarendriehoek op te bergen. Zie
Opbergruimtes (bladzijde 149).

E73238

In de opbergruimte onder de vloer


bevindt zich een ruimte om een
EHBO doos op te bergen. Zie
Opbergruimtes (bladzijde 149).

GEVARENDRIEHOEK

E73239

221
Staat na een aanrijding

COMPONENTEN VAN
VEILIGHEIDSSYSTEEM
INSPECTEREN
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden
gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een
correct hiertoe opgeleide monteur
worden uitgevoerd.

222
Zekeringen

PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Zekeringenkast in het
motorcompartiment

E72590

2. Draai de knop 90 graden en maak


de zekeringenkast los van de
steun.
3. Laat de zekeringenkast zakken
E72588 en trek deze naar u toe.

Centrale zekeringenkast

E72622

4. Verwijder het deksel zodat u bij de


E72589 zekeringen kunt (uitvoeringen met
een gekoeld
1. Draai de schroeven los. handschoenenkastje).
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde
volgorde aan.

223
Zekeringen

Zekeringenkast achterin WAARSCHUWINGEN


Zet het contact af en schakel
alle stroomverbruikers uit
voordat u een zekering aanraakt of
probeert te vervangen.

LET OP
Breng een vervangingszekering
met hetzelfde vermogen aan als
van de verwijderde zekering.

N.B.: U kunt een doorgeslagen


zekering herkennen aan de gebroken
E72591 smeltdraad.
Maak de klemmen los en verwijder N.B.: Alle zekeringen, behalve
het deksel. zekeringen voor hoge
stroomsterkten, zijn steekzekeringen.
N.B.: Er zit een zekeringentrekker in
EEN ZEKERING de zekeringenkast van de
VERVANGEN motorruimte.

WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie
van de wagen op geen enkele
wijze. Laat reparaties aan de
elektrische installatie en het
vervangen van relais en zekeringen
voor hoge stroomsterktes door een
goed opgeleide monteur uitvoeren.

224
Zekeringen

SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in het motorcompartiment

E75525

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

F1 10 rood Regeleenheid transmissie


Regeleenheid voorgloeien (dieselmo-
F2 5 bruin
toren)

225
Zekeringen

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

1 transpa- Koelventilateur (2,3 l Duratec-HE)


F3 80 rant

1 transpa- Elektro-hydraulische stuurbekrachtiging


F3 80 rant (EHPAS) (2,0 l Duratorq-TDCi)
F4 60 blauw Gloeibougies
F5 60 blauw Koelventilateur
F6 10 rood HEGO-sensor (motormanagement)
F7 5 bruin Relaisspoelen
F8 10 rood Regeleenheid aandrijflijn
Verstuiver (2,2 l Duratec-HE en 2,3 l
F9 10 rood
Duratec-HE)
Verstuiver, PTC-verwarming (2,5 l
F9 10 rood
Duratec-ST)
MAF-regeling (motormanagement
F9 10 rood
[dieselmotoren])
F10 10 rood Regeleenheid motor
Kleppen, MAF regeling (motormanage-
F11 10 rood
ment)
Regeleenheid aandrijflijn (2,2 l Duratec-
F11 10 rood
HE en 2,3 l Duratec-HE)
F11 10 rood Kleppen (2,5 l Duratec-ST)
Watersensor brandstofsysteem, druk-
F11 10 rood regelklep, VVC-klep (1,8 l Duratorq-TDCi
en 2,0 l Duratorq-TDCi)
Common rail-drukregelklep (2,2 l Dura-
F11 10 rood
torq-TDCi)
F12 10 rood Bobine (benzinemotoren)
EGR-klep, regelklep variabele turbocom-
F12 10 rood
pressor (2,0 l Duratorq-TDCi)

226
Zekeringen

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

Voorgloeirelais, koppelingsrelais
F12 10 rood airconditioning (AC) (2,2 l Duratorq-
TDCi)
F13 15 blauw Relais airconditioning
Dieselfilterverwarming, brandstofdoseer-
F14 15 blauw
eenheid (2,2 l Duratorq-TDCi)
F15 40 oranje Relais startmotor
transpa- Extra verwarming dieselmotor (PTC)
F16 80
rant
F17 60 blauw Voeding A centrale zekeringenkast
F18 60 blauw Voeding B centrale zekeringenkast
F19 60 blauw Voeding C zekeringenkast achterin
F20 60 blauw Voeding D zekeringenkast achterin
F21 – – Wordt niet gebruikt
F22 30 groen Ruitenwissermodule

1 transpa- Achterruitverwarming
F23 25 rant

F23 30
1 groen Achterruitverwarming

F24 30 groen Koplampsproeiers


F25 30 groen Kleppen van ABS
F26 40 oranje Pomp van ABS
F27 30 groen Standverwarming
F28 40 oranje Aanjager
F29 – – Wordt niet gebruikt
F30 – – Wordt niet gebruikt
F31 15 blauw Claxon

227
Zekeringen

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

F32 – – Wordt niet gebruikt


Module lichtschakelaar, spoelen zeke-
F33 5 bruin
ringenkast in motorcompartiment
F34 40 oranje Voorruitverwarming (linkerzijde)
F35 40 oranje Voorruitverwarming (rechterzijde)
F36 5 bruin ABS
F37 10 rood Verwarmde voorruitsproeiers
F38 5 bruin Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
F39 15 blauw Adaptieve koplampen (AFS)
F40 – – Wordt niet gebruikt
F41 20 geel Instrumentenpaneel
Regeleenheid motor, regeleenheid
transmissie, elektro-hydraulische
F42 10 rood
stuurbekrachtiging (EHPAS) (2,0 l
Duratorq-TDCi)
Hoogteregeling koplamplichtbundels,
F43 5 bruin
adaptieve koplampen (AFS)
Module elektro-hydraulische stuurbe-
F44 20 geel krachtiging (2,0 l Duratorq-TDCi), vacu-
ümpomp (2,5 l Duratec-ST)
F45 15 blauw Achterruitwisser
1
Vervang een doorgeslagen zekering door een exemplaar met hetzelfde
vermogen.

228
Zekeringen

Centrale zekeringenkast

E75527

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

F1 5 bruin Regensensor
F2 10 rood Voeding SRS (airbag)
ABS, gierhoeksensor (ESP), elektrische
F3 5 bruin
parkeerrem (EPB)
Elektrische voeding, voeding gaspe-
F4 7,5 bruin
daal, elektronische zekering
F5 15 blauw Achterruitwisser

229
Zekeringen

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

Audio-installatie (inclusief spraakbestu-


F6 15 blauw
ring)
F7 7,5 bruin Stuurwielmodule
F8 5 bruin Instrumentengroep
F9 15 blauw Grootlicht
F10 - - Wordt niet gebruikt
F11 7,5 bruin Achteruitrijlampen
F12 – – Wordt niet gebruikt
F13 15 blauw Mistlamp, voor
F14 15 blauw Ruitensproeiers
F15 10 rood Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
F16 – – Wordt niet gebruikt
F17 10 rood Interieurverlichting
F18 5 bruin Immobilisatiesysteem
F19 15 blauw Aansteker
F20 – – Wordt niet gebruikt
F21 5 bruin Radio, regensensor
F22 20 geel Brandstofopvoerpomp
F23 – – Wordt niet gebruikt
F24 5 bruin Contactslot
F25 10 rood Klep van brandstofvulopening
Sirene alarmsysteem met accu, OBD II
F26 5 bruin
(diagnose boordcomputer)
F27 5 bruin Stuurkolomunit, module klimaatregeling
F28 5 bruin Remlichtschakelaar

230
Zekeringen

Zekeringenkast achterin

E75526

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer,


transpa-
FA1 25 centrale vergrendeling, inklapbare
rant
spiegel, spiegelverwarming)

231
Zekeringen

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/


transpa-
FA2 25 neer, centrale vergrendeling, inklapbare
rant
spiegel, spiegelverwarming)
transpa- Portiermodule (linksachter) (ruit op/
FA3 25
rant neer)
transpa- Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/
FA4 25
rant neer)
Vergrendelen achter (zonder portiermo-
FA5 10 rood
dules achter)
FA6 15 blauw Extra elektrische aansluiting
FA7 5 bruin Relaisspoelen
FA8 – – Wordt niet gebruikt
FA9 – – Wordt niet gebruikt
FA10 30 groen Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel
FA11 20 geel Accessoires, trekhaakmodule
FA12 – – Wordt niet gebruikt
FB1 5 bruin Module parkeerhulp
FB2 15 blauw Module schokdemperregeling
FB3 15 blauw Verwarming bestuurdersstoel
FB4 15 blauw Verwarming passagiersstoel, voor
FB5 – – Wordt niet gebruikt
FB6 10 rood Klimaatregeling, achter
FB7 – – Wordt niet gebruikt
FB8 – – Wordt niet gebruikt
Elektrisch verstelbare passagiersstoel,
FB9 30 groen
voor
FB10 10 rood Claxon alarminstallatie

232
Zekeringen

Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits

FB11 – – Wordt niet gebruikt


FB12 – – Wordt niet gebruikt
FC1 7,5 bruin Elektrisch bedienbare achterste zijruiten
FC2 30 groen Elektrische parkeerrem (EPB)
FC3 30 groen Elektrische parkeerrem (EPB)
FC4 10 rood Airconditioning, achter
CD wisselaar, entertainment systeem
FC5 7,5 bruin
passagiers achterin
FC6 20 geel Aanjager airconditioning, achter
FC7 5 bruin Module stoelgeheugen
FC8 – – Wordt niet gebruikt
FC9 – – Wordt niet gebruikt
FC10 – – Wordt niet gebruikt
FC11 – – Wordt niet gebruikt
FC12 – – Wordt niet gebruikt

233
Bergen van de auto

SLEEPPUNTEN Het afneembare sleepoog bevindt


zich in de opbergruimte onder de
Sleepoog, voor vloer achter de voorstoelen. Zie
Opbergruimte onder vloer
achterin (bladzijde 201).
Het sleepoog moet altijd in de auto
worden meegenomen.
Steek uw vinger in het gat aan de
onderzijde van het paneel en werk
het los. Breng het sleepoog aan.
LET OP
E73241 Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai
Sleepoog, achter het linksom om het vast te zetten.

AUTO OP VIER WIELEN


SLEPEN
Alle uitvoeringen
E73242
A WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer
A Bevestigingspunt voor uw auto wordt gesleept. Bij
sleepoog aan achterzijde afgezet contact treedt het stuurslot
in werking en werken de
richtingaanwijzers en de remlichten
niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor
draait. Druk het rempedaal harder in
en houd rekening met langere
remafstanden en een zwaarder
draaiend stuurwiel.

E73240

234
Bergen van de auto

LET OP
Te veel spanning op de
sleepkabel kan schade
toebrengen aan uw en aan de
trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste
sleepoog geen sleepstang.

Trek rustig en soepel zonder rukken


op.

Wagens met automatische


transmissie
LET OP
Sleep uw wagen niet met
snelheden hoger dan 50 km/h
(30 mph) of over afstanden van meer
dan 50 km (30 mijl).
Wanneer uw wagen met
snelheden boven 50 km/h (30
mph) en over afstanden van meer
dan 30 miles (40 mijl) moet worden
gesleept, moet hij worden
getransporteerd terwijl alle vier wielen
vrij zijn van het wegdek.
Bij een mechanisch defect aan
de transmissie moeten de
aangedreven wielen worden
opgehesen zodat deze vrij zijn van
het wegdek.
Sleep uw wagen niet
achterwaarts.
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt
gesleept.

235
Onderhoud

ALGEMENE INFORMATIE Dagelijkse controles


• Buitenverlichting.
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de • Interieurverlichting.
betrouwbaarheid en de inruilwaarde • Waarschuwings- en
ten goede komen. Er staat een groot controlelampen.
netwerk van Ford Erkende
Reparateurs ter beschikking die u Controles bij het tanken
met hun professionele expertise ter
zijde kunnen staan. De speciaal • Motoroliepeil. Zie Motorolie
opgeleide monteurs zijn het best controleren (bladzijde 247).
gekwalificeerd om het onderhoud • Remvloeistofpeil. Zie Controle
aan uw auto snel en vakkundig uit te vloeistofpeil koppeling en
voeren. Bovendien beschikken zij remsysteem (bladzijde 248).
over gereedschappen en apparatuur • Peil van de ruitensproeiervloeistof.
die speciaal zijn ontwikkeld om het Zie Ruitensproeiervloeistof
onderhoud aan uw auto uit te voeren. controleren (bladzijde 249).
Naast het normale onderhoud raden • Bandenspanning (in koude
wij aan de volgende extra controles toestand). Zie Velgen en
uit te voeren. banden (bladzijde 257).
WAARSCHUWINGEN • Staat van de banden. Zie Velgen
Zet het contact af voordat u en banden (bladzijde 257).
onderdelen aanraakt of Maandelijkse controles
probeert af te stellen.
Raak onderdelen van het • Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
elektronisch Zie Motorkoelvloeistof
ontstekingssysteem bij aangezet controleren (bladzijde 247).
contact of draaiende motor niet aan. • Slangen, leidingen en reservoirs
Het systeem werkt met op lekkage.
hoogspanning. • Vloeistofpeil stuurbekrachtiging.
Zorg dat uw handen en Zie
kledingstukken niet met de Stuurbekrachtigingsvloeistof
koelventilateur in aanraking kunnen controleren (bladzijde 249).
komen. Onder bepaalde • Werking van de airconditioning.
omstandigheden kan de • Werking van de parkeerrem.
koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven • Werking van de claxon.
doordraaien. • Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Velgen en banden (bladzijde
257).

236
Onderhoud

DE MOTORKAP OPENEN Trek de motorkap iets omhoog en


beweeg de veiligheidshaak naar links.
EN SLUITEN
Motorkap openen

E73698 E87786

Open de motorkap en ondersteun


hem met de steunstang.

Motorkap sluiten
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorkap goed
wordt gesloten.

Laat de motorkap zakken en vanaf


een hoogte van 20 – 30 cm
E87785 dichtvallen.

237
Onderhoud

OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE


(MI4)

A B C D E

J I H G F
E73231

A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).


Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
1
B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links).
Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 255).
E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht
zekeringen (bladzijde 225).
F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.
G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 249).
1
H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).

238
Onderhoud

I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof


controleren (bladzijde 249).
J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 247).
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een
makkelijke herkenning.

OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE


(MI4)

A B C D E

J I H G F
E81313

A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).


Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
1
B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links).
Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).

239
Onderhoud

D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 255).


E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht
zekeringen (bladzijde 225).
F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.
G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 249).
1
H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 249).
J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 247).
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een
makkelijke herkenning.

OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2.5L DURATEC-ST (VI5)

A B C D E

J I H G F
E73232

240
Onderhoud

A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).


Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
1
B Motorolievuldop . Zie Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 248).
C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links).
Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 255).
E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht
zekeringen (bladzijde 225).
F Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 249).
G Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.
1
H Motoroliepeilstaaf . Zie Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 248).
I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 249).
J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 247).
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een
makkelijke herkenning.

241
Onderhoud

OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,8 L DURATORQ-TDCI


(LYNX) DIESEL

A B C D E

J I H G F
E73233

A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).


Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
1
B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links).
Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 255).
E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht
zekeringen (bladzijde 225).
F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.
G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 249).
1
H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).

242
Onderhoud

I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof


controleren (bladzijde 249).
J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 247).
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een
makkelijke herkenning.

OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI


(DW) DIESEL

A B C D E

J I H G F
E87715

A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie


Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde
248).
1
B Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde
248).

243
Onderhoud

D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 255).


E Zekeringenkast motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde
223).
F Luchtfilter: geen onderhoud vereist.
G Vloeistofreservoir ruitensproeiers: Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 249).
1
H Motoroliepeilstaaf : Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
I Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie
Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 249).
J Expansiereservoir: Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 247).
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een
makkelijke herkenning.

OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATORQ-TDCI


(DW) DIESEL

A B C D E

J I H G F
E73234

244
Onderhoud

A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).


Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
1
B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links).
Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem
(bladzijde 248).
D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 255).
E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht
zekeringen (bladzijde 225).
F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.
G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 249).
1
H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 247).
I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 249).
J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 247).
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een
makkelijke herkenning.

245
Onderhoud

OLIEPEILSTAAF - 2,0 L OLIEPEILSTAAF - 1,8 L


DURATEC-HE (MI4) /2,3 DURATORQ-TDCI (LYNX)
L DURATEC-HE (MI4) DIESEL

A B A B

E92036 E95527

A MIN A MIN
B MAX B MAX

OLIEPEILSTAAF - 2.5L OLIEPEILSTAAF - 2,0 L


DURATEC-ST (VI5) DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL /2,2 L
A B DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL

A B

E95542

A MIN
B MAX
E95543

A MIN
B MAX

246
Onderhoud

MOTOROLIE Bijvullen
CONTROLEREN WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor
LET OP koud is. Wacht wanneer de
Gebruik geen additieven of motor heet is tien minuten om de
andere smeermiddelen. Onder motor te laten afkoelen.
bepaalde omstandigheden kunnen Verwijder de vuldop niet bij
deze de motor beschadigen. draaiende motor.

N.B.: Het olieverbruik van nieuwe Verwijder de brandstofdop.


motoren bereikt zijn normale waarde
na ongeveer 5.000 kilometer (3.000 LET OP
mijl). Het oliepeil mag niet boven het
Het oliepeil controleren MAX merkteken komen te
staan.
LET OP
Vul vloeistof bij die voldoet aan de
Controleer of het peil tussen de
Ford specificatie. Zie Technische
MIN en MAX merktekens staat.
specificatie (bladzijde 250).
N.B.: Controleer het peil voordat de
motor wordt gestart. MOTORKOELVLOEISTOF
N.B.: De wagen moet op een vlakke CONTROLEREN
ondergrond staan.
Koelvloeistofpeil
N.B.: Bij verwarming zet olie uit. controleren
Daardoor kan het oliepeil enkele
millimeters boven het MAX WAARSCHUWING
merkteken staan.
Voorkom dat de vloeistof in
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg contact komt met de huid of de
deze met een schone, niet pluizende ogen. Mocht dit toch gebeuren,
doek schoon. Breng de oliepeilstaaf spoel het betreffende lichaamsdeel
weer aan en verwijder hem opnieuw dan direct met veel water schoon en
om het oliepeil te controleren. neem contact op met uw huisarts.
Wanneer het peil bij het MIN
merkteken staat, vul dan direct bij. LET OP
Controleer of het peil tussen de
MIN en MAX merktekens staat.

247
Onderhoud

N.B.: Koelvloeistof zet bij CONTROLE


verwarming uit. Daardoor kan het
koelvloeistofpeil enkele millimeters VLOEISTOFPEIL
boven het MAX merkteken staan. KOPPELING EN
Wanneer het peil bij het MIN REMSYSTEEM
merkteken staat, vul dan direct bij.
WAARSCHUWING
Bijvullen
Voorkom dat de vloeistof in
WAARSCHUWINGEN contact komt met de huid of de
ogen. Mocht dit toch gebeuren,
Vul alleen bij wanneer de motor
spoel het betreffende lichaamsdeel
koud is. Wacht wanneer de
dan direct met veel water schoon en
motor heet is tien minuten om de
neem contact op met uw huisarts.
motor te laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij LET OP
draaiende motor.
Controleer of het peil tussen de
Verwijder de vuldop niet MIN en MAX merktekens staat.
wanneer de motor heet is. Laat
de motor eerst afkoelen.
N.B.: Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de
Draai de dop langzaam los. Laat de koppeling zijn aangesloten op één
druk langzaam ontsnappen terwijl u reservoir.
de dop losdraait.
Wanneer het peil bij het MIN
LET OP merkteken staat, vul dan direct bij.
Mors geen koelvloeistof op
onderdelen van de motor. Bijvullen
Het oliepeil mag niet boven het Verwijder de brandstofdop.
MAX merkteken komen te
staan. LET OP
Het oliepeil mag niet boven het
Vul vloeistof bij die voldoet aan de MAX merkteken komen te
Ford specificatie. Zie Technische staan.
specificatie (bladzijde 250).
Vul vloeistof bij die voldoet aan de
Ford specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 250).

248
Onderhoud

STUURBEKRACHTI- Bijvullen
GINGSVLOEISTOF Verwijder de brandstofdop.
CONTROLEREN LET OP
WAARSCHUWING Het oliepeil mag niet boven het
MAX merkteken komen te
Voorkom dat de vloeistof in staan.
contact komt met de huid of de
ogen. Mocht dit toch gebeuren,
Vul vloeistof bij die voldoet aan de
spoel het betreffende lichaamsdeel
Ford specificatie. Zie Technische
dan direct met veel water schoon en
specificatie (bladzijde 250).
neem contact op met uw huisarts.

LET OP RUITENSPROEI-
Controleer of het peil tussen de ERVLOEISTOF
MIN en MAX merktekens staat. CONTROLEREN

Wanneer het peil bij het MIN N.B.: De ruitensproeiers van de


merkteken staat, vul dan direct bij. voor- en achterruit hebben een
gemeenschappelijk reservoir.

249
Onderhoud

TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
Item Aanbevolen vloeistof Specificatie

Ford of Motorcraft
Motorolie Formula E SAE 5W-30 WSS-M2C913-B
*
motorolie
Stuurbekrachtigingsvloei- Ford of Motorcraft
WSS-M2C204-A2
stof Power Steering Fluid
Motorcraft SuperPlus
Koelvloeistof WSS-M97B44-D
antivries
Ford of Motorcraft Super
Remvloeistof ESD-M6C57-A
DOT 4 remvloeistof
LET OP
Gebruik geen olie die niet aan de specificaties of eisen voldoet. Het gebruik
van ongeschikte olie kan beschadiging van de motor tot gevolg hebben,
hetgeen niet onder uw garantie valt.
*
Als alternatief kunt u SAE 5W-30 motorolie gebruiken, wanneer deze
voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-B.
N.B.: Wanneer u uw wagen gebruikt bij temperaturen lager dan -20 °C, moet
u geen SAE 10W-40 motorolie gebruiken.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de
specificatie WSS-M2C913-B, moet u SAE 5W-30 (aanbevolen), SAE
5W-40 of SAE 10W-40 gebruiken met de specificatie ACEA A1/B1
(aanbevolen) of ACEA A3/B3. Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg
hebben dat de motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer
brandstof verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.

Inhouden

Variant Nr. Inhoud in liter (gallons)

Stuurbekrachtigingsvloei-
Alle MAX-merkteken
stof
Alle Voorruitsproeiers 3,9 (0,9)

250
Onderhoud

Variant Nr. Inhoud in liter (gallons)

Smeersysteem van de
2,0 l Duratec-HE 4,3 (1,0)
motor - inclusief oliefilter
Smeersysteem van de
2,0 l Duratec-HE 3,9 (0,9)
motor - exclusief oliefilter
2,0 l Duratec-HE Koelsysteem 6,2 (1,4)
2,0 l Duratec-HE Brandstoftank 70 (15,4)
Smeersysteem van de
2,3 l Duratec-HE 4,3 (1,0)
motor - inclusief oliefilter
Smeersysteem van de
2,3 l Duratec-HE 3,9 (0,9)
motor - exclusief oliefilter
2,3 l Duratec-HE Koelsysteem 6,9 (1,5)
2,3 l Duratec-HE Brandstoftank 70 (15,4)
Smeersysteem van de
2,5 l Duratec-ST 5,8 (1,3)
motor - inclusief oliefilter
Smeersysteem van de
2,5 l Duratec-ST 5,5 (1,2)
motor - exclusief oliefilter
2,5 l Duratec-ST Koelsysteem 7,1 (1,6)
2,5 l Duratec-ST Brandstoftank 70 (15,4)
Smeersysteem van de
1,8 l Duratorq-TDCi 5,6 (1,2)
motor - inclusief oliefilter
Smeersysteem van de
1,8 l Duratorq-TDCi 5,0 (1,1)
motor - exclusief oliefilter
1,8 l Duratorq-TDCi Koelsysteem 7,9 (1,7)
1,8 l Duratorq-TDCi Brandstoftank 70 (15,4)
Smeersysteem van de
2,0 l Duratorq-TDCi 5,5 (1,2)
motor - inclusief oliefilter
Smeersysteem van de
2,0 l Duratorq-TDCi 5,0 (1,1)
motor - exclusief oliefilter

251
Onderhoud

Variant Nr. Inhoud in liter (gallons)

2,0 l Duratorq-TDCi Koelsysteem 8,1 (1,8)


2,0 l Duratorq-TDCi Brandstoftank 70 (15,4)
Smeersysteem van de
2,2 l Duratorq-TDCi 6,0 (1,3)
motor - inclusief oliefilter
Smeersysteem van de
2,2 l Duratorq-TDCi 5,4 (1,2)
motor - exclusief oliefilter
2,2 l Duratorq-TDCi Koelsysteem 8,4 (1,9)
2,2 l Duratorq-TDCi Brandstoftank 70 (15,4)

252
Verzorging van de auto

REINIGEN VAN Achterruit reinigen


BUITENZIJDE AUTO LET OP

WAARSCHUWING Gebruik geen scherpe


voorwerpen, schurende
Wanneer de auto tijdens het reinigingsmiddelen of chemische
wassen in een autowasserette oplossingen op de binnenzijde van
in de was wordt gezet, verwijder dan de achterruit te reinigen.
de was van de voorruit.
Gebruik een schone, niet pluizende
LET OP doek of een vochtige zeem om de
Sommige wasinstallaties maken binnenzijde van de achterruit te
gebruik van water onder hoge reinigen.
druk. Hierdoor kunnen sommige
onderdelen van uw auto worden Chromen onderdelen
beschadigd. reinigen
Verwijder de antenne voordat u LET OP
een automatische wasstraat
Gebruik geen schuurmiddelen of
inrijdt.
chemische oplosmiddelen.
Schakel de aanjager uit om te Gebruik een zeepoplossing.
voorkomen dat deeltjes was zich
in het luchtfilter vastzetten. Onderhoud van de lak
Wij raden aan uw auto met een LET OP
spons en handwarm water en Poets de auto niet in de felle zon.
autoshampoo te wassen.

Koplampen reinigen Voorkom dat polish op kunststof


oppervlakken komt. Dit laat zich
LET OP moeilijk verwijderen.
Gebruik geen scherpe Breng geen polish op de voor-
voorwerpen, schurende en achterruit aan. Dit heeft een
reinigingsmiddelen of chemische lawaaiige werking van de
oplossingen om de koplampglazen ruitenwissers tot gevolg; bovendien
te reinigen. kunnen de ruiten dan niet goed
worden drooggeveegd.
Veeg de koplampglazen niet
schoon wanneer ze droog zijn.
Wij raden u aan de lak één- of
tweemaal per jaar in de was te
zetten.

253
Verzorging van de auto

REINIGEN VAN KLEINE LAKSCHADE


BINNENZIJDE AUTO REPAREREN
Veiligheidsgordels LET OP
WAARSCHUWINGEN Verwijder onmiddellijk
ogenschijnlijk onschadelijke
Gebruik voor het reinigen geen
substanties van het lakwerk
schurende middelen of
(bijvoorbeeld uitwerpselen van
chemische oplosmiddelen.
vogels, boomsappen, dode insecten,
Let er op dat geen vocht in het teervlekken, wegenzout en
oprolmechanisme komt. industriële neerslag).

Reinig de veiligheidsgordels met een Lakbeschadigingen door steenslag


interieurreiniger of water met een of kleine krasjes moeten zo spoedig
zachte spons. Laat de mogelijk worden hersteld. Uw Ford
veiligheidsgordels op een natuurlijke dealer heeft een grote keuze aan
manier drogen. Gebruik geen producten. Lees en volg nauwkeurig
haardroger o.i.d. de instructies van de fabrikant op.
Instrumentenpa-
neelschermen, LCD-
schermen, radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of
chemische oplosmiddelen.

254
Accu van de auto

ONDERHOUD VAN DE Hulpstartkabels aansluiten


ACCU
De accu vraagt zeer weinig
onderhoud. Uw Ford dealer zal in het
kader van het normale
onderhoudsschema regelmatig het
vloeistofpeil in de accu controleren.

GEBRUIK VAN
STARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met
dezelfde nominale spanning met
elkaar. A
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los
van de elektrische installatie van C D
de auto.

E75183

A Auto met de lege accu


B Auto met de hulpaccu
C Positieve hulpstartkabel
D Negatieve hulpstartkabel

255
Accu van de auto

1. Plaats de auto's zodanig dat ze LET OP


elkaar niet raken.
Schakel niet de koplampen
2. Zet het contact van beide auto's tijdens het loskoppelen van de
af en schakel alle hulpstartkabels in. Door de
stroomverbruikers uit. spanningspiek kunnen de
3. Verbind de plus (+) pool van auto gloeilampen doorbranden.
B met de plus (+) pool van auto
A (kabel C). Koppel de kabels in omgekeerde
4. Verbind de massa-aansluiting (-) volgorde los.
van auto B met de
massa-aansluiting aan de
linkerzijde van de
schokdempertoren van auto A
(kabel D).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op
de minpool (–) van de
ontladen accu.
Zorg ervoor dat de
hulpstartkabels niet met
draaiende onderdelen van de motor
in aanraking kunnen komen.

Motor starten
1. Start de motor van auto B en laat
deze met een matig hoog
toerental draaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de
kabels los te koppelen.

256
Velgen en banden

ALGEMENE INFORMATIE Het verdient aanbeveling een


hydraulische garagekrik te gebruiken
LET OP wanneer u bijv. de zomerbanden
door winterbanden vervangt.
Gebruik uitsluitend banden en
velgen met de goedgekeurde Kriksteunpunten
maat. Het gebruik van andere maten
kan schade aan de auto tot gevolg WAARSCHUWING
hebben en kan de typegoedkeuring
ongeldig maken. U mag nooit iets tussen de krik
en de grond of de krik en de
Wanneer u banden met een auto plaatsen.
andere diameter laat monteren
dan die van de in de fabriek
LET OP
gemonteerde banden, geeft de
snelheidsmeter niet meer de juiste Gebruik alleen de aangeduide
snelheid aan. Breng uw wagen naar kriksteunpunten. Wanneer u
uw dealer en laat het motor andere punten gebruikt kan dit de
managementsysteem opnieuw carrosserie, de stuurinrichting, de
programmeren. wielophanging, de motor, het
remsysteem of de brandstofleidingen
Op de B-stijl bij het beschadigen.
bestuurdersportier bevindt zich een
plaatje met de bandenspanning. N.B.: Gebruik een krik met een
minimum hefvermogen van 1,5 ton
Controleer de bandenspanning bij
en een krikkop met een diameter van
een temperatuur waarin u gaat rijden
minimaal 80 mm (3.1 inch).
en wanneer de banden koud zijn.

EEN WIEL VERVANGEN


Slotmoeren
Na het overleggen van het certificaat
met het referentienummer kunt u bij
uw dealer een vervangings
dopsleutel en vervangings
slotmoeren verkrijgen.

Boordkrik
Uw auto wordt niet met een
boordkrik of een wielmoersleutel
geleverd.

257
Velgen en banden

Uitvoeringen met zijskirts

E90709

Steek de hefplaat door de opening


A aan de onderzijde van de skirt.

Een wiel verwijderen


WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto zodanig dat u
noch het verkeer hinder
E90708
ondervinden of gevaar lopen.
Uitsparingen in de dorpels A duiden Zet een gevarendriehoek neer.
de kriksteunpunten aan.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op
een stevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en schakel de
parkeerrem in.
Schakel de eerste versnelling of
de achteruit in wanneer uw auto
is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak.
Selecteer de stand 'P' wanneer deze
met een automatische transmissie is
uitgerust.
E93020

258
Velgen en banden

WAARSCHUWINGEN
Laat de inzittenden uitstappen.

Blokkeer het diagonaal


tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
Let erop dat de pijlen op richting
gebonden banden in de
draairichting wijzen wanneer de auto
vooruit rijdt. Wanneer een reservewiel
moet worden gemonteerd waarvan
de pijlen tegengesteld aan de
draairichting wijzen, laat dan de band
zo spoedig mogelijk door een
deskundige in de juiste richting
E71948
monteren.
Voer geen werkzaamheden uit 2. Breng de dopsleutel voor de
onder een auto die alleen wordt slotmoer aan.
ondersteund door een krik. 3. Draai de wielmoeren een slag los.
Zorg ervoor dat de krik verticaal 4. Krik de auto op tot de band vrij is
ten opzichte van het van de grond.
kriksteunpunt staat en dat de voet 5. Verwijder de wielmoeren en het
vlak op de grond staat. wiel.

LET OP Een wiel aanbrengen


Leg lichtmetalen velgen niet met WAARSCHUWINGEN
de buitenzijde op de grond, Gebruik uitsluitend banden en
hierdoor wordt de lak beschadigd. velgen met de goedgekeurde
maat. Het gebruik van andere maten
1. Verwijder de naafdop of het kan schade aan de auto tot gevolg
wieldeksel. hebben en kan de typegoedkeuring
ongeldig maken. Zie Technische
specificatie (bladzijde 272).

259
Velgen en banden

WAARSCHUWINGEN
Laat geen run flat banden
monteren als de auto hiermee
oorspronkelijk niet was uitgerust.
Raadpleeg uw dealer voor meer
informatie over de geschiktheid van
banden.

LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet
met moeren die voor stalen
velgen zijn bestemd.

N.B.: U kunt de wielmoeren die


bestemd zijn voor gebruik bij E71948
lichtmetalen velgen wel bij stalen
velgen gebruiken. 3. Breng de dopsleutel voor de
slotmoer aan.
N.B.: Zorg ervoor dat de
contactvlakken tussen de velg en de
naaf vrij zijn van vreemde
voorwerpen. 1
N.B.: Zorg ervoor dat de conische
zijde van de wielmoeren naar de velg
is gekeerd. 3 4
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast
aan.
5 2

E75442

4. Zet de wielmoeren in de
aangegeven volgorde voorlopig
vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder
de krik.

260
Velgen en banden

6. Draai de wielmoeren in de WAARSCHUWINGEN


aangegeven volgorde definitief Probeer geen andere lekken te
vast. Zie Technische dichten dan zichtbare lekken in
specificatie (bladzijde 272). het loopvlak van de band.
7. Druk de naafdop of het wieldeksel
Probeer geen lekken te dichten
met de bal van uw hand vast.
in de bandwang.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van Met de bandenreparatieset kunt u
de wielmoeren en de de meeste gaatjes dichten [tot een
bandenspanning zo spoedig mogelijk diameter van zes millimeter], waarna
controleren. u tijdelijk verder kunt rijden.
Let op het volgende bij het gebruik
van de set:
BANDENREPARATIESET
• Rijd voorzichtig en maak
Deze auto is niet uitgerust met een geen plotselinge
reservewiel, maar met een stuurbewegingen, vooral
bandenreparatieset, die kan worden wanneer de auto zwaar is
gebruikt voor het repareren van één beladen of tijdens het rijden met
lekke band. een aanhanger.
De bandenreparatieset bevindt zich • De set zorgt voor een tijdelijke
in de bergruimte onder de vloer. Zie reparatie, waardoor u uw reis tot
Opbergruimtes (bladzijde 149). de volgende dealer of
bandenspecialist kunt
Algemene informatie voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
WAARSCHUWINGEN afleggen.
Afhankelijk van het type en de • Rijd niet sneller dan maximaal
omvang van de beschadiging 80 km/h (50 mph).
kunnen sommige banden slechts
• Houd de set buiten het bereik van
gedeeltelijk of geheel niet worden
kinderen.
gedicht. Een te lage bandenspanning
kan het weggedrag van de auto • Gebruik de set bij
beïnvloeden, waardoor u de macht omgevingstemperaturen van –30
over het stuur kunt verliezen. °C tot +70 °C.
Gebruik de bandenreparatieset
niet wanneer de band al
beschadigd is door het rijden met
een te lage bandenspanning.

261
Velgen en banden

Gebruik van de • Vervang de fles met het


bandenreparatieset afdichtmiddel door een nieuwe
voordat de houdbaarheidsdatum
WAARSCHUWINGEN (zie de bovenzijde van de fles) is
Samengeperste lucht kan zich bereikt.
gedragen als een explosief of • Informeer andere gebruikers van
drijfmiddel. de auto dat de band tijdelijk is
Laat de bandenreparatieset gerepareerd met de
tijdens het gebruik nooit bandenreparatieset en stel hen
onbeheerd achter. op de hoogte van de speciale
rijvoorschriften.
LET OP Band oppompen
Laat de compressor niet langer
dan 10 minuten draaien. WAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang
N.B.: Gebruik de voordat u het afdichtmiddel in
bandenreparatieset alleen bij auto's de band pompt. Wanneer u
die ermee zijn uitgerust. scheuren, knobbels of dergelijke ziet,
probeer dan niet de band op te
• Parkeer uw auto zodanig langs de pompen.
kant van de weg dat u het verkeer
niet belemmert en dat u in staat Ga niet vlak naast de band
bent de set te gebruiken zonder staan wanneer de compressor
in gevaar te komen. draait.
• Trek, zelfs wanneer u op een Sla de bandwang gade.
vlakke ondergrond geparkeerd Wanneer u scheuren, knobbels
staat, de handrem aan om te en dergelijke ziet verschijnen, schakel
waarborgen dat de auto niet in dan de compressor uit en laat de
beweging kan komen. lucht met de aflaatklep B
ontsnappen. Rijd niet verder met
• Probeer geen vreemde
deze band.
voorwerpen, zoals spijkers of
schroeven, uit de band te Het afdichtmiddel bevat
verwijderen. natuurlijk latex. Voorkom
• Laat, wanneer u de set gebruikt, contact met huid, ogen of kleding.
de motor draaien, maar niet Mocht dit toch gebeuren, spoel het
wanneer de auto in een gesloten betreffende lichaamsdeel dan direct
of slecht geventileerde ruimte met veel water schoon en neem
staat (bijv. in een gebouw). Zet in contact op met uw huisarts.
dergelijke gevallen de compressor
aan zonder de motor te starten.

262
Velgen en banden

WAARSCHUWINGEN LET OP
Wanneer de bandenspanning Wanneer de fles in de houder
binnen zeven minuten lager wordt gedraaid, wordt de
wordt dan 1,8 bar (26 psi), kan de afdichting van de fles verbroken.
band ernstig zijn beschadigd, Draai de fles niet uit de houder omdat
waardoor een tijdelijke reparatie dan het afdichtmiddel ontsnapt.
onmogelijk is. Vervolg in een dergelijk
geval uw reis niet met deze band.

263
Velgen en banden

A
K

J
C

D
H

E94973

A Beschermkap
B Aflaatklep
C Slang
D Oranje dop

264
Velgen en banden

E Flessenhouder
F Drukmeter
G Stekker met kabel
H Compressorschakelaar
I Label
J Flessendop
K Fles afdichtmiddel

1. Open het deksel van de 9. Sluit de stekker G aan op de


bandenreparatieset. aansluiting van de aansteker of
het extra elektrisch aansluitpunt.
2. Trek het label I waarop de Zie Aansteker (bladzijde 147). Zie
maximaal toelaatbare snelheid Extra voedingsaansluitingen
van 80 km/h (50 mph) vermeld (bladzijde 148).
staat van het huis en maak het
binnen het gezichtsveld van de 10. Start de motor.
bestuurder vast op het 11. Zet de compressorschakelaar
instrumentenpaneel. Het label H in de stand 1.
mag niets belangrijks aan het oog 12. Pomp de band niet langer dan
onttrekken. zeven minuten op voor een
3. Haal de slang C en de stekker minimale druk van 1,8 bar (26
met kabel G uit de set. psi) en een maximum druk van
4. Draai de oranje dop D en de 2,5 bar (51 psi). Zet de
flessendop J los. compressorschakelaar H in de
stand 0 en controleer de huidige
5. Draai de fles afdichtmiddel K bandenspanning met de
stevig rechtsom in de drukmeter F.
flessenhouder E.
13. Neem de stekker G uit de
6. Draai het ventieldopje van de aansluiting van de aansteker of
beschadigde band eraf. het extra elektrisch aansluitpunt.
7. Verwijder de beschermdop A van 14. Draai de slang C snel van het
de slang C en draai de slang C ventiel los en breng de
stevig op het ventiel van de lekke beschermdop A aan. Draai het
band. ventieldopje vast.
8. De compressorschakelaar H 15. Laat de fles afdichtmiddel K in
moet in de stand 0 staan. de flessenhouder E zitten.

265
Velgen en banden

16. Zorg ervoor dat de set, de 2. Sluit de set aan en lees de


flessendop en de oranje dop bandenspanning af op de
veilig worden opgeborgen, maar drukmeter F.
makkelijk bereikbaar zijn. De set 3. Wanneer de spanning 1,3 bar (19
kan weer nodig zijn wanneer u psi) of hoger is, breng de band
de bandenspanning controleert. dan op de voorgeschreven
17. Ga onmiddellijk ongeveer drie spanning. Zie Technische
kilometer (twee mijl) rijden, zodat specificatie (bladzijde 272).
het afdichtmiddel het lek kan 4. Herhaal de procedure om de
afdichten. band weer op spanning te
N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in brengen.
de band wordt gepompt, kan de druk 5. Controleer de bandenspanning
toenemen tot 6 bar (87 psi) maar nogmaals met de drukmeter F.
deze neem na ca. 30 seconden weer Wanneer de spanning te hoog is,
af. laat dan de spanning afnemen
WAARSCHUWING met behulp van de aflaatklep B.
Wanneer u heftige trillingen, 6. Zodra u de band op de juiste
onbalans in het stuurwiel of spanning hebt gebracht: zet de
lawaai tijdens het rijden waarneemt, compressorschakelaar H in de
minder dan snelheid en rijd stand 0, trek de stekker G uit de
voorzichtig naar een plaats waar u contactdoos, draai de slang C los,
veilig kunt stoppen. Controleer de draai het ventieldopje vast en
band en de bandenspanning breng de beschermdop A weer
opnieuw. Wanneer de aan.
bandenspanning lager is dan 1,3 bar 7. Laat de fles afdichtmiddel K in de
(19 psi) of wanneer er scheuren, flessenhouder E zitten en bewaar
knobbels of dergelijke zichtbaar zijn, de set veilig op zijn oorspronkelijke
hervat dan uw reis niet met deze plaats.
band. 8. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de
Bandenspanning beschadigde band te laten
controleren vervangen. Vertel, voordat de
band van de velg wordt
1. Stop na ongeveer drie kilometer
afgenomen, de bandenspecialist
(twee mijl) te hebben gereden.
dat de band een afdichtmiddel
Controleer en corrigeer zo nodig
bevat. Vervang de set zo snel
de spanning van de beschadigde
mogelijk na eenmalig gebruik.
band.

266
Velgen en banden

N.B.: Bedenk dat een RUN FLAT BANDEN


bandenreparatieset slechts voor
tijdelijke mobiliteit zorgt. Voorschriften Werkingsprincipe
aangaande bandreparatie na gebruik
van de bandenreparatieset kunnen Standard band
per land verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies. A
B
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de
band de voorgeschreven
bandenspanning hebben. Zie
Technische specificatie C
(bladzijde 272). Controleer
voortdurend de bandenspanning tot E75207
de band is vervangen.
A Plaats van de velg bij
Lege flessen afdichtmiddel mogen correcte bandenspanning
samen met het huishoudelijk afval
worden afgevoerd. Breng resten B Plaats van de velg bij een te
afdichtmiddel naar uw dealer of voer lage bandenspanning
ze af volgens de lokale richtlijnen. C Band

Run flat band


B A

D
C

E87667

A Plaats van de velg bij


correcte bandenspanning
B Plaats van de velg bij een te
lage bandenspanning

267
Velgen en banden

C Band Run flat banden vervangen


D Verzwaarde bandwang WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de werkplaats
Wanneer de spanning in een op de hoogte is dat uw wagen
standaard band aanzienlijk afneemt, is uitgerust met speciale run flat
brengt de velg het volledige banden.
wagengewicht over op de ingezakte
bandwangen. U kunt nauwelijks Repareer run flat banden die zijn
sturen met de wagen en de band beschadigd of waarop in lekke
wordt vernield. toestand is gereden niet, gebruik ze
niet opnieuw.
Run flat banden hebben stugge,
verzwaarde bandwangen die de velg Wanneer een run flat band moet
dragen wanneer de spanning in de worden vervangen, laat dat de
band afneemt of verloren gaat. betreffende velg op beschadiging
controleren.
Wat te doen wanneer een
run flat band lek raakt Gebruik geen run flat banden
en standaard banden door
Door de run flat eigenschappen van elkaar. Bij een wagen met run flat
deze banden merkt u misschien niet banden kan in uitzonderingsgevallen
dat de band lek is. Uw wagen heeft tijdelijk een standaard band worden
een gebruikt. Aan de bestuurder moet
bandenspanningscontrolesysteem, worden verteld dat de standaard
dat u waarschuwt wanneer de band geen run flat eigenschappen
bandenspanning daalt. Zie heeft.
Technische specificatie
(bladzijde 272). Monteer geen run flat banden
op wagens die er niet
Wanneer een band lek raakt: oorspronkelijk mee waren uitgerust.
• minder onmiddellijk snelheid tot Raadpleeg uw dealer voor meer
maximaal 80 km/h (50 mph) informatie met betrekking tot de
compatibiliteit.
• voorkom plotselinge of abrupte
rem- en stuurmanoeuvres en
wees vooral voorzichtig bij het Run flat banden mogen uitsluitend
nemen van bochten worden verkocht en gemonteerd
door speciaal opgeleide en
• leg geen afstanden van meer dan gecertificeerde bandenspecialisten.
80 km (50 mijl) af nadat het defect
is vastgesteld
• laat de defecte band zo spoedig
mogelijk repareren.

268
Velgen en banden

VERZORGING VAN GEBRUIK VAN


BANDEN WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte
type wielmoeren hebt bevestigd.

Indien winterbanden zijn


gemonteerd, controleer dan of de
bandenspanning correct is. Zie
E70415 Technische specificatie
Zorg voor een langere levensduur (bladzijde 272).
ervoor dat de banden van de voor-
en achterwielen gelijkmatig slijten. Wij GEBRUIK VAN
raden aan dat de voor- en
achterwielen met regelmatige
SNEEUWKETTINGEN
intervallen tussen 5.000 en 10.000
km te wisselen. WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
LET OP mph).
Laat tijdens het parkeren de Rijd niet met sneeuwkettingen
bandwangen niet langs op een sneeuwvrij wegdek.
trottoirbanden schuren.
Sneeuwkettingen mogen niet
worden gemonteerd op 225/50
Als u een stoeprand moet oprijden,
R 17 of 235/45 R 18 banden.
doe het dan zo langzaam mogelijk
en rijd zo mogelijk haaks met de
wielen het trottoir op. LET OP
Controleer regelmatig de banden op Wanneer uw auto is uitgerust
scheuren, vreemde voorwerpen of met wieldeksels, verwijder deze
onregelmatige slijtage van het dan voordat u sneeuwkettingen
loopvlak. Ongelijkmatige slijtage monteert.
betekent dat de wieluitlijning niet
meer aan de specificaties voldoet. N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Controleer iedere twee weken de Gebruik alleen sneeuwkettingen met
bandenspanning (inclusief het kleine schakels.
reservewiel) wanneer de banden
koud zijn. Monteer alleen sneeuwkettingen op
de voorwielen.

269
Velgen en banden

BANDENSPANNINGCON- Het systeem bewaakt met behulp


van sensoren die zich in de wielen
TROLESYSTEEM bevinden en een ontvanger in de
wagen de bandenspanning.
WAARSCHUWINGEN Wanneer het systeem registreert dat
Het systeem ontheft u niet van de bandenspanning te laag is,
de verantwoording om verschijnt een waarschuwingsbericht
regelmatig de bandenspanning te op het informatiedisplay. Zie
controleren. Infoberichten (bladzijde 107).
Het systeem waarschuwt u Wanneer een waarschuwingsbericht
alleen voor een lage voor een lage bandenspanning op
bandenspanning. Het pompt de het informatiedisplay wordt
banden niet op. weergegeven, controleer dan de
Wanneer sneeuwkettingen zijn bandenspanning zo spoedig mogelijk
gemonteerd, heeft het systeem en breng deze op de
meer tijd nodig om een lage voorgeschreven waarde. Zie
bandenspanning te detecteren. Technische specificatie
(bladzijde 272). Wanneer dit zich
Rijd niet met een aanzienlijk te regelmatig voordoet, laat dan de
lage bandenspanning. Hierdoor oorzaak zo spoedig mogelijk
kunnen de banden oververhit raken opsporen en verhelpen.
en worden beschadigd. Een te lage
bandenspanning verhoogt het Bandenspanning
brandstofverbruik, verkort de controleren
levensduur van de banden en heeft
een nadelige invloed op de N.B.: Wanneer de bandenspanning
rijeigenschappen. hoger of gelijk is aan 3,3 bar (48
lbf/in²), ziet u het + symbool onder de
spanningswaarde. Het systeem meet
LET OP spanningen tot 3,3 bar (48 lbf/in²).
Buig of beschadig de ventielen Het + symbool duidt aan dat de
niet wanneer u de banden bandenspanning hoger kan zijn.
oppompt.
Laat banden door goed
opgeleide monteurs monteren.

270
Velgen en banden

Belading instellen
Banden
Banden
0,0 0,0
Controleer
bar bar Onbeladen
Beladen
0,0 0,0

E74435

1. Druk op de rechter pijltjestoets op E74434


het stuurwiel om het hoofdmenu
binnen te gaan. Een correcte bandenspanning is
afhankelijk van de belading van de
2. Selecteer Information met de wagen. Zie Technische
op en neer pijltjestoetsen en druk specificatie (bladzijde 272). Het
op de rechter pijltjestoets. systeem kan alleen een lage
3. Selecteer Tyre Pressures met spanning detecteren wanneer u de
de op en neer pijltjestoetsen en actuele belading van de wagen hebt
druk op de rechter pijltjestoets. ingevoerd.
4. Selecteer de gewenste instelling 1. Druk op de rechter pijltjestoets op
en druk op de OK toets om de het stuurwiel om het hoofdmenu
instelling te bevestigen. binnen te gaan.
5. Druk op de linker pijltjestoets om 2. Selecteer Setup met de op en
het menu te verlaten. Houd de neer pijltjestoetsen en druk op de
linker pijltjestoets ingedrukt om rechter pijltjestoets.
naar het scherm van de
boordcomputer terug te keren. 3. Selecteer Tyre Pressures met
de op en neer pijltjestoetsen en
druk op de rechter pijltjestoets.

271
Velgen en banden

4. Selecteer de gewenste instelling het menu te verlaten. Houd de


en druk op de OK toets om de linker pijltjestoets ingedrukt om
instelling te bevestigen. naar het scherm van de
5. Druk op de linker pijltjestoets om boordcomputer terug te keren.

TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Wieltype Nm (Ib-ft)

Alle 170 (125)

Bandenspanning (koude banden)

Tot 160 km/h (100 mph)


Bandenspanning

Maximaal
Normaal beladen
beladen

Variant Bandenmaat Voor Achter Voor Achter

bar bar bar bar


(lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²)

2,0 l Duratec-HE
en 2,3 l Duratec- 215/60 R 16 2,2 (32) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45)
HE
2,0 l Duratec-HE
en 2,3 l Duratec- 225/50 R 17 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
HE
2,0 l Duratec-HE
en 2,3 l Duratec- 235/45 R 18 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
HE
Alle behalve 2,0 l
Duratec-HE en 2,3 215/60 R 16 2,4 (35) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45)
l Duratec-HE

272
Velgen en banden

Maximaal
Normaal beladen
beladen

Variant Bandenmaat Voor Achter Voor Achter

bar bar bar bar


(lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²)

Alle behalve 2,0 l


Duratec-HE en 2,3 225/50 R 17 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
l Duratec-HE
Alle behalve 2,0 l
Duratec-HE en 2,3 235/45 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
l Duratec-HE

Snelheid continu hoger dan 160 km/h (100 mph)


Bandenspanning

Maximaal
Normaal beladen
beladen

Variant Bandenmaat Voor Achter Voor Achter

bar bar bar bar


(lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²)

2,0 l Duratec-HE
en 2,3 l Duratec- 215/60 R 16 2,2 (32) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45)
HE
2,0 l Duratec-HE
en 2,3 l Duratec- 225/50 R 17 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
HE
2,0 l Duratec-HE
en 2,3 l Duratec- 235/45 R 18 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
HE
2,5 l Duratec-ST 215/60 R 16 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46)
2,5 l Duratec-ST 225/50 R 17 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46)
2,5 l Duratec-ST 235/45 R 18 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46)

273
Velgen en banden

Maximaal
Normaal beladen
beladen

Variant Bandenmaat Voor Achter Voor Achter

bar bar bar bar


(lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²) (lbf/in²)

1,8 l Duratorq-TDCi
en 2,0 l Duratorq- 215/60 R 16 2,4 (35) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45)
TDCi
1,8 l Duratorq-TDCi
en 2,0 l Duratorq- 225/50 R 17 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
TDCi
1,8 l Duratorq-TDCi
en 2,0 l Duratorq- 235/45 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45)
TDCi
2,2 l Duratorq-TDCi 215/60 R 16 2,5 (36) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45)
2,2 l Duratorq-TDCi 225/50 R 17 2,5 (36) 2,3 (33) 2,6 (38) 3,1 (45)
2,2 l Duratorq-TDCi 235/45 R 18 2,5 (36) 2,3 (33) 2,6 (38) 3,1 (45)

274
Voertuigidentificatie

VOERTUIGIDENTIFICA- VOERTUIGIDENTIFI-
TIEPLAATJE CATIENUMMER (VIN)

A B

E D C
E85610
E87496

A Voertuig Identificatie Het Voertuig Identificatie Nummer


Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast
B Maximaal toelaatbare de voorstoel in de bodemplaat
totaalgewicht ingeslagen. Het is ook op de
linkerzijde van het
C Maximaal toelaatbaar
instrumentenpaneel vermeld.
treingewicht
D Maximum voorasbelasting
E Maximum achterasbelasting

Het Voertuig Identificatie Nummer en


de maximum toelaatbare gewichten
zijn vermeld op een plaatje aan
slotzijde onderin de opening van het
passagiersportier.

275
Technische specificaties

TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen van de auto
S-MAX

D
A

E
B
E75180

Nr. Afmetingen Afmetingen in mm


(inches)

A Maximale lengte 4 768 (187,7)


B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 154 (84,8)

276
Technische specificaties

Nr. Afmetingen Afmetingen in mm


(inches)

C 1 610 - 1 658
Totale hoogte bij EC rijklaargewicht
(63.4 - 65.3)
D Wielbasis 2 850 (112,2)
E 1 578 - 1 588 (62,1 -
Spoorbreedte voor
62,5)
E 1 600 - 1 610 (63 -
Spoorbreedte achter
63,4)

277
Technische specificaties

Galaxy

E76860

Nr. Afmetingen Afmetingen in mm


(inches)

A Maximum lengte 4 820 (189,8)


B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 154 (84,8)
C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht zonder 1 691 - 1 764
dwarsprofielen dakrails (66.6 - 69.4)
C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht met 1 770 - 1 807
dwarsprofielen dakrails (69.7 - 71.1)

278
Technische specificaties

Nr. Afmetingen Afmetingen in mm


(inches)

D Wielbasis 2 850 (112,2)


E 1 578 - 1 588 (62,1 -
Spoorbreedte voor
62,5)
E 1 600 - 1 610 (63 -
Spoorbreedte achter
63,4)

Afstanden trekhaak
S-MAX

D
E

F
G
E75182 H

279
Technische specificaties

Nr. Afmetingen Afmetingen in mm


(inches)

A Bumper – achterzijde trekhaakkogel 102 (4,02)


B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 16 (0,63)
C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1 079 (42,48)
D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,24)
E Binnenzijde langsbalk 876 (34,49)
F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 363 (14,29)
G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 424 (16,69)
H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 636 (25,04)

280
Technische specificaties

Galaxy

D
E

F
G
E75181 H

Nr. Afmetingen Afmetingen in mm


(inches)

A Bumper – achterzijde trekhaakkogel 101 (3,98)


B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 16 (0,63)
C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1 128 (44,41)
D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,24)
E Binnenzijde langsbalk 876 (34,49)
F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 412 (16,22)

281
Technische specificaties

Nr. Afmetingen Afmetingen in mm


(inches)

G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 473 (18,62)


H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 685 (26,97)

282
Telefoon

ALGEMENE INFORMATIE N.B.: De mobiele telefoon schakelt


na het afzetten van het contact
In dit hoofdstuk worden de functies schakelt niet onmiddellijk uit: de
en eigenschappen van de Bluetooth vertraging waarmee de voeding
mobiele telefoon en Voice Control wordt uitgeschakeld is ingesteld op
(spraakbesturingssysteem) 10 minuten. U kunt deze periode
beschreven. instellen tussen 0 en 60 minuten.
Afhankelijk van uw mobiele telefoon
In dit hoofdstuk worden de volgende kunt u dit bewerkstelligen door een
varianten beschreven: adres in uw telefoonboek op te slaan
• een mobiele telefoon met een met de naam Timer en de
telefoonhouder zonder Voice gewenste vertraging als
Control telefoonnummer.
• een Bluetooth en Voice Control Wanneer Bluetooth en Voice Control
systeem met telefoonhouder gedurende langere tijd bij stilstaande
• een Bluetooth en Voice Control wagen worden gebruikt, laat dan de
systeem zonder telefoonhouder. motor stationair draaien om te
voorkomen dat de accu wordt
Het Bluetooth mobiele ontladen.
telefoongedeelte van het systeem
zorgt voor de interactie tussen de
audio-installatie of het SETUP TELEFOON
navigatiesysteem en uw mobiele
telefoon. Het zorgt ervoor dat u uw Aansluiting met behulp van
audio-installatie of het een telefoonhouder
navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van Uw telefoon moet in een
telefoongesprekken zonder daarbij telefoonhouder zijn geplaatst voordat
gebruik te maken van uw mobiele hij kan worden gebruikt als handsfree
telefoon. of spraakgestuurde telefoon. De
juiste telefoonhouder is bij uw dealer
Het Voice Control systeem kan verkrijgbaar.
worden gebruikt voor:
• mobiele telefoongesprekken Uw telefoon in de
telefoonhouder plaatsen
• functies van de audio-installatie
• functies van de airconditioning. N.B.: Uw mobiele telefoon moet in
een telefoonhouder zijn geplaatst om
de telefoon verbinding met de
telefoonhouder te kunnen laten
maken.
Sluit uw telefoon op de
telefoonhouder aan.

283
Telefoon

1. Plaats de onderzijde van de O Kantoor


telefoon in de aansluiting in de
telefoonhouder. H Huis
N.B.: Druk de telefoon zover F Fax
mogelijk naar achteren in de
telefoonhouder. N.B.: Adressen kunnen met of
2. Druk de telefoon naar beneden zonder toevoegingen worden
tot deze vastklikt. weergegeven.
De categorie kan ook als icoon
2 worden weergegeven:
Telefoon
1
Mobiel

Huis
E87688

N.B.: De verbinding met het Kantoor


systeem wordt op uw telefoon
weergegeven.
Fax
Telefoonboek
Na het opstarten kan het twee
minuten duren voordat u toegang tot Van een telefoon een
het telefoonboek kunt krijgen. actieve telefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerst
Telefoonboekcategorieën wordt gebruikt, zijn er nog geen
Afhankelijk van uw telefoons gekoppeld met het
telefoonboekadres kunnen systeem.
verschillende categorieën op de Na het aanzetten van het contact
audio-installatie of het worden een telefoon in de
navigatiesysteem worden telefoonhouder en een Bluetooth
weergegeven. telefoon op verschillende wijze door
Voorbeeld: het systeem herkend.

M Mobiel

284
Telefoon

Bluetooth telefoon Telefoon in telefoonhouder


Nadat een Bluetooth telefoon met Wanneer uw telefoon zich in de
het systeem is gekoppeld, wordt telefoonhouder bevindt, wordt deze
deze de actieve telefoon. Raadpleeg niet automatisch de actieve telefoon.
voor meer informatie het menu van
Raadpleeg in dergelijke gevallen Van
de telefoon.
actieve telefoon veranderen in
In sommige gevallen moet de het betreffende hoofdstuk waarin het
Bluetooth telefoon eerst worden systeem waarmee uw wagen is
geactiveerd door de betreffende uitgerust wordt beschreven.
voorkeuzetoets van de
audio-installatie of het
navigatiesysteem te drukken. SETUP BLUETOOTH
Wanneer het contact weer wordt Voordat u uw telefoon kunt
aangezet, wordt de verbinding met gebruiken moet deze worden
de laatst actieve telefoon door het gekoppeld aan het telefoonsysteem
systeem hersteld. in de wagen.
Een andere Bluetooth Telefoons bedienen
telefoon koppelen
Een telefoon kan in de auto worden
N.B.: Voordat een andere Bluetooth aangesloten met behulp van een
telefoon kan worden gekoppeld, telefoonhouder of een Bluetooth
moet de bestaande actieve verbinding.
Bluetooth telefoon worden
uitgeschakeld. Bij wagens met een telefoonhouder,
kunnen maximaal vijf Bluetooth
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoons met het systeem in de auto
telefoon zoals is beschreven onder worden gekoppeld.
'Eisen voor een Bluetooth
verbinding'. Bij wagens zonder telefoonhouder,
kunnen maximaal zes Bluetooth
Telefoons die in het systeem zijn telefoons met het systeem in de auto
opgeslagen zijn met behulp van de worden gekoppeld.
telefoonlijst op de audio-installatie of
het navigatiesysteem toegankelijk. N.B.: Wanneer met de telefoon die
als de nieuwe actieve telefoon wordt
N.B.: Wanneer zes (vijf Bluetooth geselecteerd een gesprek wordt
telefoons voor systemen met een gevoerd, wordt het gesprek
telefoonhouder) Bluetooth telefoons doorgeschakeld naar de
zijn gekoppeld, moet één hiervan audio-installatie in de wagen.
vervallen om een nieuwe telefoon te
kunnen koppelen.

285
Telefoon

N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan Compatibiliteit van


een systeem in de wagen is telefoontoestellen
gebonden, kan deze nog op de
gebruikelijke wijze worden gebruikt. LET OP
Omdat er geen algemene
Eisen voor een Bluetooth overeenkomst bestaat, kunnen
verbinding fabrikanten van mobiele telefoons
Het volgende is vereist voordat met een groot aantal profielen in hun
een Bluetooth telefoon een Bluetooth apparaten implementeren.
verbinding tot stand kan worden Daardoor is het mogelijk dat een
gebracht. telefoon niet compatible met een
handsfree systeem is, waardoor in
1. De Bluetooth functie moet op de sommige gevallen de prestaties van
telefoon en op de audio-installatie het systeem aanzienlijk worden
zijn ingeschakeld. Raadpleeg voor beperkt. Om dit te voorkomen
meer informatie de handleiding moeten alleen aanbevolen telefoons
van uw telefoon. worden gebruikt. Neem voor meer
2. De privé modus op de Bluetooth informatie over de actuele lijst met
telefoon moet zijn geactiveerd. geschikte telefoontoestellen contact
3. Zoek de audio-installatie op. op met uw dealer.
4. Selecteer Ford Audio.
Telefoontoestellen met een
5. Het Bluetooth PIN nummer 0000 Symbian bedieningssysteem
moet via de toetsen op de
telefoon worden ingevoerd. N.B.: Om via Bluetooth toegang tot
N.B.: Wanneer het audio- of het telefoonboek te kunnen krijgen
navigatiesysteem wordt moet voor bepaalde telefoons eerst
uitgeschakeld, wordt een een speciaal bestand worden
telefoongesprek verbroken. Wanneer geïnstalleerd. Dit bestand wordt een
de contactsleutel in de stand '0' SIS bestand genoemd is via de Ford
wordt gezet, blijft de website beschikbaar. Raadpleeg uw
telefoonverbinding behouden. dealer voor uitgebreide informatie.

286
Telefoon

BEDIENINGSELEMENTEN Oproepen kunnen worden


beantwoord door eenmaal op de
TELEFOON MODE toets te drukken of worden
beëindigd door er tweemaal op te
Oproepen beëindigen of drukken.
weigeren
Voice en
Door op een van de diverse
beantwoorden/weigeren toets
functietoetsen op de audio-installatie
of het navigatiesysteem te drukken
(bijvoorbeeld: AM/FM, CD/AUX) 1 2
kunnen actieve gesprekken worden
beëindigd of oproepen worden
geweigerd.

Afstandsbediening
Uw auto kan zijn uitgerust met één
van de diverse typen
afstandsbedieningen: E87662

Voice en mode toets 1 Voice toets


2 Beantwoorden/weigeren
1 toets

Met de VOICE toets wordt de


spraakbesturing in- of uitgeschakeld.
Bij wagens met een
beantwoorden/weigeren toets
kunnen telefoongesprekken worden
beantwoord of geweigerd door op
2
de juiste toets te drukken.
N.B.: Sommige audio-installaties
hebben beantwoorden/weigeren
E87661 toetsen op het front. Deze werken
op dezelfde wijze.
1 Voice toets
2 Mode toets

287
Telefoon

Mode toets op het stuurwiel GEBRUIK MAKEN VAN DE


TELEFOON - AUTO'S
ZONDER
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van
de audio-unit voor meer informatie
E87663 over de bedieningsorganen.
Alleen Mode toets Er moet een actieve telefoon
aanwezig zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de
telefoon op de gebruikelijke wijze
worden gebruikt.
N.B.: U kunt het telefoonmenu
verlaten door op de CD, AM/FM of
AUX toets te drukken.
E87664
Bellen
Bij uitvoeringen zonder een VOICE
toets wordt de MODE toets op de Een nummer kiezen
afstandsbediening gebruikt om de
spraakbesturing in en uit te U kunt toegang tot uw
schakelen. telefoonboekadres krijgen met hetzij
de telefoon in de telefoonhouder of
N.B.: Tijdens een oproep of een via Bluetooth. De namen en
actief gesprek kunt u niet met de nummers verschijnen op het display
MODE toets de spraakbesturing van de audio-unit.
activeren.
1. Druk op de toets PHONE of de
U kunt niet met de MODE toets de toets 'beantwoorden'.
audio-installatie bedienen.
2. Druk op de MENU toets.
3. Houd de MENU toets ingedrukt
tot PHONEBOOK verschijnt.

288
Telefoon

4. Druk op de zoektoetsen om het • op één van de volgende toetsen


gewenste telefoonnummer te van de audio-unit te drukken:
selecteren. PHONE, CD, AM/FM of
N.B.: Houd de zoektoets ingedrukt ON/OFF
om naar de volgende letter van het • op de MODE toets op de
alfabet te gaan. afstandsbediening drukken
5. Druk op de toets PHONE of de • op de toets 'weigeren' te
toets 'beantwoorden' om het drukken.
geselecteerde telefoonnummer N.B.: Wanneer u over een audio-unit
te bellen. met een telefoontoetsenbord
Wanneer u over een audio-unit met beschikt, kunt u een telefoongesprek
een telefoontoetsenbord (toetsen alleen beëindigen door op de toets
0-9, * en #) beschikt, dan kunt u ook 'weigeren' te drukken.
direct kiezen door het nummer via
het toetsenbord op het radiodisplay Een nummer herhalen
in te voeren en op de toets 1. Druk op de toets PHONE of de
'beantwoorden' te drukken: toets 'beantwoorden'.
1. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2. Druk op de MENU toets.
2. Kies het nummer met het 3. Selecteer de lijst CALL OUT of
toetsenbord op de audio-unit. de lijst CALL IN.
3. Druk op de toets 'beantwoorden'. N.B.: Wanneer de actieve telefoon
N.B.: Wanneer u bij het kiezen van niet over een lijst met laatst gekozen
een telefoonnummer een onjuist nummers beschikt, wordt het laatst
cijfer intoetst, druk dan op de toets gekozen nummer weergegeven.
'neerwaarts zoeken' om het laatste 4. Druk op de zoektoets op de
cijfer te wissen. Wanneer de toets audiounit.
lang wordt ingedrukt, wordt de
complete serie cijfers gewist. 5. Druk op de toets PHONE of de
toets 'beantwoorden' om het
Houd de 0 ingedrukt om een + in te gewenste telefoonnummer te
toetsen. bellen.
Een gesprek beëindigen Laatst gekozen nummer
opnieuw bellen
Gesprekken kunnen worden
beëindigd door hetzij: N.B.: Dit geldt alleen voor
audio-units met een
telefoontoetsenbord
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.

289
Telefoon

2. Druk opnieuw op de toets Wanneer er tijdens een gesprek een


'beantwoorden' om het laatst tweede oproep binnenkomt, klinkt er
gekozen nummer weer te geven. een 'piep' en kunt u het actieve
3. Druk voor de derde maal op de gesprek in de wachtstand plaatsen
toets 'beantwoorden' om het en de tweede oproep
nummer te bellen. beantwoorden.

Een oproep ontvangen Een tweede oproep


beantwoorden
Een oproep beantwoorden Tweede oproepen kunnen worden
Oproepen kunnen worden beantwoord door hetzij:
beantwoord door hetzij: • op de toets 'beantwoorden' te
• op de PHONE toets te drukken drukken
• op de MODE toets op de • op de MODE toets op de
afstandsbediening drukken afstandsbediening drukken
• op de toets 'beantwoorden' te • op de PHONE toets te drukken
drukken N.B.: Hierdoor wordt het actieve
gesprek beëindigd.
Een oproep weigeren
Oproepen kunnen worden Een tweede oproep weigeren
geweigerd door hetzij: Tweede oproepen kunnen worden
• op de toets 'weigeren' te drukken geweigerd door hetzij:
• op de CD toets te drukken • op de toets 'weigeren' te drukken
• op de AM/FM toets te drukken. • op de CD toets te drukken
N.B.: Wanneer u over een audio-unit • op de AM/FM toets te drukken.
met een telefoontoetsenbord N.B.: Wanneer u over een audio-unit
beschikt, kunt u een telefoongesprek met een telefoontoetsenbord
alleen weigeren door op de toets beschikt, kunt u een telefoongesprek
'weigeren' te drukken. alleen weigeren door op de toets
N.B.: U kunt geen oproep met 'weigeren' te drukken.
behulp van de afstandsbediening
weigeren. Van actieve telefoon
veranderen
Een tweede oproep N.B.: Voordat telefoons kunnen
beantwoorden worden geactiveerd moeten ze aan
N.B.: De wachtfunctie op uw het systeem worden gekoppeld.
telefoon moet zijn geactiveerd.

290
Telefoon

Met behulp van de 1. Druk op de toets PHONE of de


voorkeuzetoetsen toets 'beantwoorden'.
1. Druk op de PHONE toets op de 2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit. audio-unit.
2. Druk op de gewenste 3. Selecteer de optie DEBOND op
voorkeuzetoets (gebruik de audio-unit.
voorkeuzetoetsen 1 - 6). 4. Rol met behulp van de
N.B.: Deze procedure geldt alleen zoektoetsen door de
voor audio-units met een verschillende telefoons om de te
telefoontoetsenbord. ontkoppelen telefoon weer te
geven.
Met behulp van het menu op 5. Druk op de MENU toets om de
de audio-unit telefoon te selecteren die moet
1. Druk op de toets PHONE of de worden ontkoppeld.
toets 'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de GEBRUIK MAKEN VAN DE
audio-unit. TELEFOON - AUTO'S MET
3. Selecteer de ACTIVE PHONE TRAVEL PILOT EX
optie op de audio-unit.
4. Rol met behulp van de In dit hoofdstuk worden de
zoektoetsen door de telefoonfuncties van het TravelPilot
verschillende opgeslagen EX navigatiesysteem beschreven.
telefoons om de gekoppelde N.B.: Raadpleeg de handleiding van
telefoons weer te geven. uw TravelPilot EX navigatiesysteem
5. Druk op de MENU toets om de voor meer informatie over de
telefoon te selecteren die de bedieningstoetsen.
actieve telefoon moet worden. Er moet een actieve telefoon
N.B.: Nadat een Bluetooth telefoon aanwezig zijn.
met het systeem is gekoppeld, wordt Zelfs wanneer uw telefoon met het
deze de actieve telefoon. TravelPilot EX navigatiesysteem is
Gekoppelde telefoon gekoppeld, kan deze nog op de
ontkoppelen gebruikelijke wijze worden gebruikt.

Een gekoppelde telefoon kan op elk


gewenst moment uit het systeem
worden gewist, behalve wanneer
met deze telefoon een gesprek
wordt gevoerd.

291
Telefoon

Opbellen • op de toets 'weigeren' te drukken


• op de MODE toets op de
Een nummer kiezen - telefoon
afstandsbediening drukken
in telefoonhouder
• op de OFF toets op het
Wanneer u de telefoon in de navigatiesysteem te drukken
telefoonhouder gebruikt, heeft u • op de rechter draaiknop te
toegang tot het telefoonboek in uw drukken.
mobiele telefoon. De namen en
nummers verschijnen op het display Een nummer herhalen -
van de TravelPilot EX. telefoon in telefoonhouder
1. Druk op de PHONE toets op de 1. Druk op de PHONE toets op de
audio-installatie. audio-installatie.
2. Maak gebruik van de 2. Druk op de MENU toets.
TELEFOONBOEK optie in het
menu. 3. Selecteer de UITGAANDE
GESPR. lijst, de INKOMENDE
3. Kies het netnummer. GESPR. lijst of OPNIEUW BEL.
4. Selecteer met de rechter 4. Druk op de PHONE toets op de
draaiknop het gewenste audio-installatie om het gewenste
telefoonnummer. telefoonnummer te kiezen.
5. Door op de INFO toets te drukken
wordt meer informatie over het Een nummer herhalen -
adres in het telefoonboek telefoon met Bluetooth
weergegeven.
1. Druk op de PHONE toets op de
6. Druk op de rechter draaiknop. audio-installatie.
Een nummer kiezen - telefoon 2. Druk op de MENU toets.
met Bluetooth 3. Kies OPNIEUW BEL.
Bij een Bluetooth telefoon kunnen de 4. Druk op de PHONE toets op de
telefoonnummers met behulp van audio-installatie om het
Voice Control worden gekozen, telefoonnummer te kiezen.
raadpleeg het hoofdstuk Voice
Control. Een oproep beantwoorden

Een gesprek beëindigen Een oproep beantwoorden

Gesprekken kunnen worden Oproepen kunnen worden


beëindigd door hetzij: beantwoord door hetzij:

292
Telefoon

• op de toets 'beantwoorden' te • op de toets 'beantwoorden' te


drukken drukken
• op de MODE toets op de • op de MODE toets op de
afstandsbediening drukken afstandsbediening drukken.
• op de PHONE toets op de • op de PHONE toets op de
audio-installatie te drukken audio-installatie te drukken.
• met behulp van de AANNEMEN • met behulp van de AANNEMEN
optie in het menu. optie in het menu.

Een oproep weigeren N.B.: Hierdoor wordt het actieve


gesprek beëindigd.
Oproepen kunnen worden
geweigerd door hetzij: Een tweede oproep weigeren
• op de toets 'weigeren' te drukken Tweede oproepen kunnen worden
• op één van de volgende toetsen geweigerd door hetzij:
van de audio-installatie te • op de reject toets te drukken
drukken: CD, AM/FM
• op één van de volgende toetsen
• met behulp van de AFWIJZEN op de audio-installatie te drukken:
optie in het menu. CD, AM/FM.
N.B.: U kunt geen oproep met
behulp van de MODE toets op de Van actieve telefoon
afstandsbediening weigeren. veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen
Een tweede oproep worden geactiveerd moeten ze aan
beantwoorden het systeem worden gekoppeld.
N.B.: De wachtfunctie op uw 1. Druk op de PHONE toets op de
telefoon moet zijn geactiveerd. audio-installatie.
Wanneer er tijdens een gesprek een 2. Selecteer met behulp van de
tweede oproep binnenkomt, klinkt er ACTIEVE TELEFOON optie in
een 'piep' en kunt u het actieve het menu met de
gesprek in de wachtstand plaatsen voorkeuzetoetsen de actvieve
en de tweede oproep telefoon uit de lijst.
beantwoorden.

Een tweede oproep


beantwoorden
Tweede oproepen kunnen worden
beantwoord door hetzij:

293
Telefoon

Gekoppelde telefoon
ontkoppelen
Een gekoppelde telefoon kan op elk
gewenst moment uit het systeem
worden gewist, behalve wanneer
met deze telefoon een gesprek
wordt gevoerd.
1. Druk op de PHONE toets op de
audio-installatie.
2. Selecteer de AFMELDEN optie
in het menu.
3. Selecteer de telefoon uit de lijst
met behulp van de
voorkeuzetoetsen.
N.B.: Nadat een Bluetooth telefoon
met het systeem is gekoppeld, wordt
deze de actieve telefoon.
In sommige gevallen moet de
Bluetooth telefoon eerst worden
geactiveerd door de betreffende
voorkeuzetoets van de
audio-installatie of het
navigatiesysteem te drukken.

294
Spraaksturing

WERKING • klimaatregeling
• navigatiesysteem.
Met spraakbesturing kunt u de
audio-installatie bedienen zonder dat N.B.: Het spraakbesturingssysteem
uw aandacht van de weg wordt is een taalgevoelig systeem.
afgeleid om bijvoorbeeld instellingen Wanneer u wenst dat het systeem in
te veranderen of om reacties van het een andere taal werkt, raadpleeg dan
systeem te ontvangen. uw dealer.
Wanneer u bij geactiveerd systeem Reactie van het systeem
één van de gedefinieerde
spraaklabels gebruikt, zet het Wanneer u een gesproken
spraakbesturingssysteem uw commando geeft, antwoordt het
spraaklabel om in een systeem telkens met een piep
bedieningssignaal voor de wanneer het gereed is om door te
audio-installatie. Uw spraaklabels gaan.
nemen de vorm van dialogen of Probeer geen nieuwe commando's
commando's aan. U wordt door te geven voordat u de piep hebt
mededelingen of vragen door deze gehoord. Het
dialogen geleid. spraakbesturingssysteem herhaalt
Maak uzelf vertrouwd met de elk gesproken commando.
functies van de audio-installatie Wanneer u niet precies weet hoe u
voordat u het moet doorgaan, zeg dan "HELP"
spraakherkenningsysteem gaat voor hulp of "CANCEL" wanneer u
gebruiken. niet wilt doorgaan.
N.B.: Wanneer Bluetooth en De "HELP" functie biedt u alleen een
spraakbesturing gedurende langere verzameling van de beschikbare
tijd bij stilstaande wagen worden commando's. Gedetailleerde uitleg
gebruikt, laat dan de motor stationair over alle mogelijke gesproken
draaien om te voorkomen dat de commando's kunt u op de volgende
accu wordt ontladen. bladzijden vinden.
Ondersteunde commando's Gesproken commando's
Met het spraakbesturingssysteem Alle commando's moeten op
kunt u de volgende systemen in de natuurlijke wijze worden
wagen bedienen: uitgesproken, alsof u tot een
• telefoon passagier spreekt of een
telefoongesprek voert. Uw
• radio stemvolume moet afhankelijk zijn van
• CD-speler omgevingsgeluiden in of buiten de
auto, maar schreeuw niet.

295
Spraaksturing

1
Spraaklabel • telefoon: "MOBILE NAME" , "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en
Het spraaklabel kan de telefoon, de "REDIAL"
audio-installatie en het
navigatiesysteem ondersteunen door • CD-speler: "DISC" en "TRACK"
gebruik te maken van de "STORE • klimaatregeling: "TEMPERATURE",
NAME" functie (naam opslaan). "FAN", "AUTO MODE",
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
• Sla maximaal 20 actieve
en "DEFROSTING/DEMISTING
spraaklabels per functie op.
OFF"
• De gemiddelde opnametijd per • radio: "TUNE NAME"
spraaklabel bedraagt ongeveer 2
tot 3 seconden. • navigatie: "ZOOM" en "ROUTE
SETTING".
1) Alleen wanneer een mobiele
SPRAAKGESTUURD telefoon met Bluetooth en
REGELSYSTEEM spraaksturing (voice control) is
GEBRUIKEN aangesloten.

Werking van het systeem Communicatie met het


systeem starten
De volgorde en de inhoud van de
Voordat u kunt beginnen met het
spraaklabels zijn in de volgende lijst
systeem toe te spreken moet u voor
weergegeven. De tabel toont de
iedere handeling eerst op de VOICE
volgorde van de spraaklabels van de
gebruiker en de reacties van het of de MODE toets drukken en
systeem die voor iedere functie wachten tot het systeem met een
beschikbaar zijn. piep antwoordt.

<> duidt een nummer of opgeslagen


spraaklabel aan, die door de
gebruiker moet worden opgeslagen.

Short cuts
Er zijn een aantal gesproken
woorden (short cuts) mogelijk,
waarmee u enkele functies van de
auto kunt regelen zonder het
complete commandomenu te
hoeven volgen. Dit zijn:

296
Spraaksturing

COMMANDO’S AUDIO-
UNIT
CD-speler/ CD-wisselaar
Met behulp van Voice Control kunt u
direct een CD of een nummer kiezen.

Overzicht
Het overzicht toont de beschikbare
gesproken commando's voor het
bedienen van uw CD-speler. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu.

E87665

"CD"

"HELP"
a
"DISC"
b
"TRACK"
a) Kan alleen worden gebruikt voor een CD-wisselaar.
b) Kan als short cut worden gebruikt.

CD
Wanneer u een CD-wisselaar hebt,
kunt u het nummer van de CD kiezen

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "CD" "CD"

297
Spraaksturing

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

2 "DISC"
a "DISC NUMBER PLEASE"

3 "<een getal tussen 1 en 6>" "DISC <nummer>"


a) Kan als short cut worden gebruikt.

Muzieknummer
U kunt ook direct een
muzieknummer op de CD kiezen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "CD" "CD"
2 "TRACK"
a "TRACK NUMBER PLEASE"

3 "<een getal tussen 1 en 99>" "TRACK <nummer>"


a) Kan als short cut worden gebruikt.

Overzicht
Radio
Het overzicht toont de beschikbare
De gesproken commando's
gesproken commando's voor de
ondersteunen de radiofuncties en u
bediening van uw radio. De volgende
kunt met Voice Control op
lijsten bieden aanvullende informatie
radiostations afstemmen.
over het complete commandomenu.

"RADIO"

"HELP"
"AM"
"FM"
a
"TUNE NAME"
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"

298
Spraaksturing

"RADIO"

"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
a) Kan als short cut worden gebruikt.

Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met
gesproken commando's afstemmen
op radiostations.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "RADIO" "RADIO"
2 "AM" "FREQUENCY PLEASE"
"FM" "FREQUENCY PLEASE"
3 "<frequentie>" "TUNE <frequentie>"

Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een
naam in het bestand opslaan.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "RADIO" "RADIO"
2 "STORE NAME" "STORE NAME"
"NAME PLEASE"
3 "<naam>" "REPEAT NAME PLEASE"
4 "<naam>" "STORING NAME"
"<naam> STORED"

299
Spraaksturing

Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een


opgeslagen radiostation afstemmen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "RADIO" "RADIO"
2 "TUNE NAME"
a "NAME PLEASE"

3 "<naam>" "TUNE <naam>"


a) Kan als short cut worden gebruikt.

Naam wissen
Met deze functie kunt u een
opgeslagen radiostation wissen

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "RADIO" "RADIO"
2 "DELETE NAME" "NAME PLEASE"
3 "<naam>" "DELETE <naam>"
"CONFIRM YES OR NO"
4 "YES" "DELETED"
"NO" "COMMAND CANCELLED"

Bestand afspelen
Met deze functie kunt u het systeem
alle opgeslagen radiostations laten
opnoemen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "RADIO" "RADIO"
2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY <DIRECTORY>"

300
Spraaksturing

Bestand wissen Met deze functie kunt u alle


opgeslagen radiostations wissen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "RADIO" "RADIO"
2 "DELETE DIRECTORY" "DELETE DIRECTORY"
"CONFIRM YES OR NO"
3 "YES" "RADIO DIRECTORY DELETED"
"NO" "COMMAND CANCELLED"

Overzicht
COMMANDO’S Het onderstaande overzicht toont de
TELEFOON beschikbare gesproken commando's
voor het telefoonsysteem. De
Telefoon volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
Met uw telefoonsysteem kunt u een commandomenu.
extra telefoonboek aanleggen. De
opgeslagen nummers kunnen met
behulp van Voice Control worden
gekozen. Telefoonnummers, die met
behulp van Voice Control zijn
opgeslagen, worden in het systeem
van de auto opgeslagen en niet in
dat van uw telefoon.

"PHONE"

"HELP"
a, b
"MOBILE NAME"
a
"DIAL NUMBER"
a
"DIAL NAME"
"DELETE NAME"

301
Spraaksturing

"PHONE"

"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
a
"REDIAL"
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
b) Alleen mogelijk bij mobiele telefoons die met Bluetooth zijn aangesloten en
voorzien zijn van Voice Control en opgeslagen spraaklabels.

Een telefoonboek
aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando
"STORE NAME". Deze eigenschap
kan worden gebruikt voor het kiezen
van een nummer door de naam in
plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"
2 "STORE NAME" "STORE NAME"
"NAME PLEASE"
3 "<naam>" "REPEAT NAME PLEASE"
4 "<naam>" "STORING NAME"
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
5 "<telefoonnummer>" "<telefoonnummer>"

302
Spraaksturing

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

6 "STORE" "STORING NUMBER"


"<telefoonnummer>"
"NUMBER STORED"

Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit
het bestand worden gewist.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"
2 "DELETE NAME" "NAME PLEASE"
3 "<naam>" "DELETE <naam>"
"CONFIRM YES OR NO"
4 "YES" "<naam> DELETED"
"NO" "COMMAND CANCELLED"

Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem
alle opgeslagen namen en nummers
te laten opnoemen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"
2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY"

Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle
ingevoerde gegevens in één keer
wissen.

303
Spraaksturing

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"
2 "DELETE DIRECTORY" "DELETE DIRECTORY"
"CONFIRM YES OR NO"
3 "YES" "PHONE DIRECTORY
DELETED"
"NO" "COMMAND CANCELLED"

Telefoonfuncties
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in
uw mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"
2 "MOBILE NAME"
a, b "MOBILE NAME" "<telefoonaf-
hankelijke dialoog>"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
b) Alleen wanneer een mobiele telefoon met Bluetooth en Voice Control is
aangesloten (afhankelijk van de mobiele telefoon).

Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden
gekozen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"

304
Spraaksturing

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

2 "DIAL NUMBER"
a "NUMBER PLEASE"

3 "<telefoonnummer>" "<telefoonnummer>
CONTINUE?"
4 "DIAL" "DIALLING"
"CORRECTION" "<laatste deel van nummer
herhalen>
CONTINUE?"
a) Kan als short cut worden gebruikt.

Naam kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden
gekozen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"
2 "DIAL NAME"
a "NAME PLEASE"

3 "<naam>" "DIAL <naam>"


"CONFIRM YES OR NO"
4 "YES" "DIALLING"
"NO" "COMMAND CANCELLED"
a) Kan als short cut worden gebruikt.

Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het
laatst gekozen nummer te herhalen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"

305
Spraaksturing

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

2 "REDIAL"
a "REDIAL"
"CONFIRM YES OR NO"
3 "YES" "DIALLING"
"NO" "COMMAND CANCELLED"
a) Kan als short cut worden gebruikt.

N.B.: DTMF kan alleen worden


DTMF ('Tone' instelling) gebruikt tijdens een telefoongesprek.
Deze functie zet gesproken Druk op de VOICE of de MODE toets
nummers om in DTMF tonen, en wacht op het teken van het
bijvoorbeeld voor het op afstand systeem.
bedienen van het antwoordapparaat
bij u thuis.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "NUMBER PLEASE"
2 "<cijfers 1 tot en met 9, nul,
hekje, sterretje>"

Hoofdinstellingen
Oproepen beantwoorden en
weigeren
Oproepen kunnen met Voice Control
worden beantwoord of geweigerd.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "PHONE" "PHONE"
2 "ACCEPT CALLS" "ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS" "REJECT CALLS"

306
Spraaksturing

COMMANDO’S Overzicht
NAVIGATIESYSTEEM Het overzicht toont de beschikbare
gesproken commando's voor de
Raadpleeg de afzonderlijke bediening van het
handleiding van het navigatiesysteem klimaatregelsysteem. De volgende
voor meer informatie over de lijsten bieden aanvullende informatie
commandomenu's. over het complete commandomenu.

COMMANDO’S
KLIMAATREGELING
Klimaat
Met gesproken commando's voor
de klimaatregeling kunnen het
aanjagertoerental, de temperatuur
en de modus worden ingesteld. Niet
alle functies zijn in alle autotypen
beschikbaar.

"CLIMATE"

"HELP"
a
"FAN"
a
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
a
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
a
"TEMPERATURE"
a
"AUTO MODE"
a) Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule
is de short cut "FAN" niet beschikbaar.

Aanjager
Met deze functie kunt u het
aanjagertoerental instellen.

307
Spraaksturing

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "CLIMATE" "CLIMATE"

2 a "FAN SPEED PLEASE"


"FAN"
"MINIMUM" "FAN MINIMUM"
3 "<een getal tussen 1 en 7>" "FAN <getal>"
"MAXIMUM" "FAN MAXIMUM"
a) Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule
is de short cut "FAN" niet beschikbaar.

Ontdooien/ontwasemen

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "CLIMATE" "CLIMATE"
"DEFROSTING/DEMISTING
a "DEFROSTING/DEMISTING ON"
ON"
2
"DEFROSTING/DEMISTING "DEFROSTING/DEMISTING
a OFF"
OFF"
a) Kan als short cut worden gebruikt.

Temperatuur
Met deze functie kunt u de
temperatuur instellen.

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "CLIMATE" "CLIMATE"

2 a "TEMPERATURE PLEASE"
"TEMPERATURE"
3 "MINIMUM" "TEMPERATURE MINIMUM"

308
Spraaksturing

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

"<een getal tussen 15 en 29 °C


met stappen van 0,5>" of
"TEMPERATURE <getal>"
"<een getal tussen 59 en 84
°F>"
"MAXIMUM" "TEMPERATURE MAXIMUM"
a) Kan als short cut worden gebruikt.

Automatische modus

Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt

1 "CLIMATE" "CLIMATE"

2 a "AUTO MODE"
"AUTO MODE"
a) Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een
andere temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.

309
Bijlagen

TYPEGOEDKEURINGEN Wanneer de typegoedkeuring van


uw afstandsbediening wordt
Afstandsbediening gecontroleerd, verwijs dan naar de
volgende tabel.
N.B.: Het is raadzaam de
afstandsbediening uitsluitend te
gebruiken in landen die in de tabel
zijn opgenomen.

310
Bijlagen

Afstandsbediening met inklapbare sleutel

E76938

311
Bijlagen

Afstandsbediening zonder inklapbare sleutel

E76939

312
Bijlagen

Immobilisatiesysteem Wanneer de typegoedkeuring van


uw immobilisatiesysteem wordt
gecontroleerd, verwijs dan naar de
volgende tabel.

E76940

313
Bijlagen

E76941

314
Bijlagen

E76942

Alarm
Wanneer de typegoedkeuring van
uw alarminstallatie wordt
gecontroleerd, verwijs dan naar de
volgende tabel.

315
Bijlagen

E76974

TYPEGOEDKEURINGEN ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
Bluetooth/spraakherken-
ningssysteem - WAARSCHUWINGEN
conformiteitsverklaring Uw wagen is getest en
gecertificeerd volgens de
Wij, de verantwoordelijke partij voor
Europese wetgeving betreffende
naleving van de wet, verklaren op
elektromagnetische comptabiliteit
eigen verantwoordelijkheid, dat het
(EMC) (2004/104/EC). U dient ervoor
handset-integratiepakket RX-1C
te zorgen dat apparatuur die u heeft
conform is aan de bepalingen gesteld
gemonteerd voldoet aan de
in de volgende Richtlijn van de Raad:
betreffende lokale wetgeving. Laat
1999/5/EC. Een kopie van de
apparatuur door goed geschoolde
Conformiteitsverklaring kunt u vinden
monteurs monteren.
op:
Radiofrequentie (RF) zenders
www.nokia.com/phones
(bijv. mobiele telefoons, amateur
/declaration_of_conformity
radiozenders, enz.) mogen alleen in
Het woord, het merk en de logo's uw wagen worden gemonteerd,
Bluetooth zijn eigendom van wanneer deze volledig voldoen aan
Bluetooth SIG Inc. en de Ford Motor de parameters die in de
Company mag dergelijke merktekens onderstaande tabel zijn
onder licentie gebruiken. Namen van weergegeven. Er zijn geen bijzondere
andere producten en bedrijven voorzieningen of voorwaarden voor
kunnen handelsmerken of het monteren of gebruik.
handelsnamen van de respectieve
Monteer geen
eigenaren zijn. Nokia Corporation
zender/ontvangers, microfoons,
Keilalahdentie 4, 02150 Espoo,
luidsprekers en dergelijke in de
Finland
ontvouwruimte van de airbags.

316
Bijlagen

WAARSCHUWINGEN WAARSCHUWINGEN
Bevestig geen antennekabels Houd antennekabels en
aan de originele bedrading, stroomdraden minimaal 100 mm
brandstofleidingen en remleidingen weg van elektronische modules en
van de wagen. airbags.

6
4

1 2 3 8

5
7

E85998

Frequentie- Maximum uitgangsver- Antenneplaatsen


band MHz mogen in watt (piek RMS)

1 – 30 50 W 3, 8
30 – 54 50 W 2, 3
68 – 87,5 50 W 1, 2, 3, 4, 5
142 – 176 50 W 1, 2, 3, 4, 5
380 – 512 50 W 1, 2, 3, 4, 5
806 – 940 1
10 W (2 W )
1 1
1, 2, 3, 4, 5 (6 , 7 )
1200 – 1400 10 W 2
1710 – 1885 1
10 W (1 W )
1 1
1, 2, 3, 4, 5 (6 , 7 )

317
Bijlagen

Frequentie- Maximum uitgangsver- Antenneplaatsen


band MHz mogen in watt (piek RMS)

1885 – 2025 10 W (1 W )
1 1 1
1, 2, 3, 4, 5 (6 , 7 )
2400 – 2500 0,1 W Alle plaatsen
1
Alleen voor GSM/3G mobiele telefoons met een patch antenne tegen de
binnenzijde van de voorruit gemonteerd.

N.B.: Controleer na het monteren


van een RF zender of deze niet de
overige elektrische uitrusting in de
wagen stoort, zowel in de standby-
als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
• met het contact AAN
• bij draaiende motor
• tijdens een proefrit bij
verschillende snelheden.
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde
zender binnen het
passagierscompartiment worden
opgewekt niet de grenzen
overschrijdt waaraan het menselijk
lichaam mag worden blootgesteld,
zoals gespecificeerd in EU richtlijn
2004/40/EC.

318
Index

A Adaptieve snelheidsregeling
(ACC)............................................188
Aanhangers trekken.....................212 Werking................................................188
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX Afneembare trekhaakkogel.........212
IN) .................................................154 Onderhoud..........................................215
Aansteker........................................147 Rijden met een aanhanger...............214
ACC Rijden zonder aanhanger.................215
Zie: Adaptieve snelheidsregeling Trekhaakkogel aanbrengen.............213
(ACC)................................................188 Trekhaakkogel ontgrendelen...........213
Accessoires Trekhaakkogel verwijderen..............214
Zie: Onderdelen en accessoires.........8 Afneembare trekhaakkogel ........215
Zie: Gebruik maken van ACC...........190 Onderhoud..........................................219
Accu van de auto.........................255 Rijden met een aanhanger...............218
Achterbank.....................................138 Trekhaakkogel inklappen..................216
Een vlakke laadvloer maken............142 Trekhaakkogel uitklappen.................218
Stoelen, tweede zitrij.........................138 Afstandsbediening programmeren
Stoelen van de derde zitrij.................141 Zie: Programmeren van de
Achterruitwissers en afstandsbediening...........................38
-sproeiers.......................................54 Airconditioning
Ruitensproeier......................................55 Zie: Klimaatregeling............................118
Wissen met intervallen........................54 Akoestische
Wissen tijdens achteruitrijden............55 waarschuwingssignalen en
Achterste zijruiten...........................85 -indicaties.......................................92
Elektrisch bedienbare achterste De gongsignalen in- en
zijruiten...............................................86 uitschakelen......................................92
Handbediende achterste Alarm.................................................47
zijruiten...............................................85 Werking.................................................47
Actieve schokdemperregeling Alarm inschakelen...........................49
.......................................................182 Alle uitvoeringen..................................49
Werking................................................182 Alarm uitschakelen.........................50
Actieve vering Categorie 1 alarm................................50
Zie: Gebruik van de actieve Perimeter alarm...................................50
schokdemperregeling ..................182 Algemene informatie over
Adaptief verlichtingssysteem, voor radiofrequenties............................38
(AFS)...............................................63 Anti Blokkeer Systeem (ABS)
Bochtverlichting...................................64 Zie: Remmen......................................170
Adaptieve cruise control Armleuning, voor...........................145
Zie: Gebruik maken van ACC...........190 Asbak...............................................147
Adaptieve koplampen (AFS) Asbak, achterin...................................148
Zie: Adaptief verlichtingssysteem, voor Asbak, voorin......................................147
(AFS)..................................................63

319
Index

Audiobediening................................51 Bagagenetten................................201
Modus....................................................51 Bagagenet - type 1............................201
Zoekfunctie...........................................52 Bagagenet - type 2..........................203
Automatisch dimmende Bagageverankeringspunten........197
spiegel............................................85 Galaxy..................................................197
Automatische S-MAX..................................................198
klimaatregeling............................123 Bandenreparatieset .....................261
Aanjager..............................................125 Algemene informatie.........................261
Airconditioning achterin Bandenspanning controleren.........266
(automatische klimaatregeling met Band oppompen...............................262
drie zones).......................................127 Gebruik van de
Airconditioning in- en bandenreparatieset......................262
uitschakelen....................................126 Bandenspanningcontrolesysteem.270
Automatisch Bandenspanning controleren.........270
temperatuurregelsysteem in- en Belading instellen................................271
uitschakelen....................................126 Banden
Gerecirculeerde lucht........................126 Zie: Velgen en banden......................257
Luchtverdeling....................................125 Batterij van afstandsbediening
Mono modus......................................124 Zie: Batterij van afstandsbediening
Temperatuur instellen........................124 vervangen.........................................39
Voorruit ontdooien en Batterij van afstandsbediening
ontwasemen...................................126 vervangen......................................39
Automatische transmissie...........166 Afstandsbediening met inklapbaar
Keuzehendelstanden........................166 sleutelblad.........................................39
Rijmodi.................................................168 Afstandsbediening zonder inklapbaar
Tips voor het rijden met een sleutelblad.........................................40
automatische transmissie.............168 Bedieningselementen
Voorziening voor het ontgrendelen telefoon........................................287
van de keuzehendel......................168 Afstandsbediening............................287
Automatisch in- en uitschakelende Oproepen beëindigen of
ruitenwissers.................................53 weigeren.........................................287
Automatisch in- en uitschakelende Bekerhouders................................148
verlichting.......................................60 Tafeltjes op de rugleuningen............149
Auto op vier wielen slepen..........234 Bergen van de auto.....................234
Alle uitvoeringen................................234 Bescherming van inzittenden.......28
Wagens met automatische Werking.................................................28
transmissie.....................................235 Bevestigingspunten voor lading
.......................................................205
B De ladingsteun monteren................208
Ladingsteunen monteren................206
Bagageafdekkingen.....................204 Verankeringspunten monteren.......207
Bijlagen............................................310

320
Index

Binnenspiegel..................................84 Zie: Motorolie controleren................247


Brandstof en tanken.....................160 Controle vloeistofpeil koppeling en
Technische specificatie.....................163 remsysteem................................248
Brandstofkwaliteit................................ Bijvullen...............................................248
Brandstofverbruik Cruise control
Zie: .......................................................163 Zie: Gebruik maken van
Brandstofverbruik .........................162 snelheidsregeling (cruise
Buitenspiegels.................................82 control).............................................186
Groothoekspiegels..............................82
Inklapbare spiegels.............................82 D
C Dakrekken en
bagagedragers...........................205
Centrale vergrendeling..................44 Imperiaal.............................................205
Integraal openen.................................44 Dashboardkastje...........................149
Integraal sluiten....................................45 Gekoeld handschoenenkastje........149
Climate Control (A/C) De juiste zitpositie innemen.........134
Zie: Klimaatregeling............................118 De motorkap openen en
Commando’s audio-unit ............297 sluiten...........................................237
CD-speler/ CD-wisselaar.................297 Motorkap openen.............................237
Radio...................................................298 Motorkap sluiten................................237
Commando’s De motor starten...........................155
klimaatregeling............................307 Algemene informatie.........................155
Klimaat.................................................307 Dieselroetfilter (DPF).....................158
Commando’s Regeneratie........................................158
navigatiesysteem.......................307 Dimmer
Commando’s telefoon.................301 instrumentenpaneelverlichting..146
Een telefoonboek aanleggen.........302
Hoofdinstellingen...............................306
Telefoon...............................................301
E
Telefoonfuncties................................304 Een benzinemotor starten...........156
Componenten van Starten bij lage
veiligheidssysteem buitentemperaturen.......................157
inspecteren.................................222 Een dieselmotor starten...............158
Veiligheidsgordels.............................222 Koude of warme motor....................158
Contactslot.....................................155 Een koplamp verwijderen..............66
Contactslot Een wiel vervangen......................257
Zie: Contactslot..................................155 Boordkrik............................................257
Controle koelvloeistofpeil Een wiel aanbrengen........................259
Zie: Motorkoelvloeistof Een wiel verwijderen.........................258
controleren.....................................247 Kriksteunpunten................................257
Controle oliepeil Slotmoeren.........................................257

321
Index

Een zekering vervangen.............224 Elektronische parkeerrem


Eerstehulpset.................................221 (EPB)..............................................171
Elektrisch bedienbare ruiten.........80 Automatische activering van de EPB
Antiklemfunctie.....................................81 voorkomen......................................173
Geheugen van de elektrisch Automatische inschakeling van de
bedienbare ruiten opnieuw EPB...................................................172
instellen..............................................82 De EPB uitschakelen.........................173
Integraal openen en sluiten...............80 EPB inschakelen.................................172
Ruiten automatisch openen en EPB inschakelen bij rijdende
sluiten..................................................81 auto...................................................173
Schakelaar op het Onderbreking van de
bestuurdersportier...........................80 stroomtoevoer................................175
Schakelaars op het voor- en Parkeren op een helling....................172
achterportier aan Elektronische parkeerrem (EPB)
passagierszijde.................................80 Zie: Elektronische parkeerrem
Veiligheidsmodus.................................82 (EPB).................................................171
Veiligheidsschakelaar voor de Extra verwarming..........................129
achterste ruiten.................................81 Extra verwarming diesel (afhankelijk
Elektrisch verstelbare van het land)...................................132
buitenspiegels...............................83 Extra verwarming diesel (afhankelijk
Elektrisch inklapbare spiegels...........83 van het land)...................................132
Richtingen waarin de spiegel kan Standverwarming..............................129
worden gekanteld...........................83 Extra voedingsaansluitingen.......148
Spiegel kantelen tijdens Galaxy..................................................148
achteruitrijden...................................84 S-Max...................................................148
Elektrisch verstelbare stoelen.....136
In acht richtingen elektrisch
verstelbare stoel.............................137
F
In twee richtingen elektrisch Functie voorgangerwaarschuwing
verstelbare stoel.............................136 (forward alert)..............................193
Elektromagnetische Forward alert in-/uitschakelen.........194
compatibiliteit...............................316 Gevoeligheid voor de
waarschuwingen instellen............194

322
Index

G Gebruik van de sleutel...................38


Afstandsbediening met inklapbaar
Gebruik maken van ACC.............190 sleutelblad.........................................38
ACC inschakelen................................190 Gebruik van HLA ...........................178
ACC opnieuw inschakelen...............192 De HLA activeren...............................179
ACC uitschakelen..............................192 De HLA uitschakelen.........................180
ACC uitschakelen..............................192 Gebruik van
Afstand tot uw voorligger sneeuwkettingen.......................269
instellen.............................................191 Gebruik van startkabels...............255
Automatisch uitschakelen................192 Hulpstartkabels aansluiten...............255
Ingestelde snelheid veranderen.......191 Motor starten.....................................256
Snelheid instellen................................190 Gebruik van veiligheidsgordels
Gebruik maken van de tijdens zwangerschap..................35
parkeerhulp..................................184 Gebruik van winterbanden.........269
Manoeuvreren met de Gecodeerde sleutels......................46
parkeerhulp.....................................185 Geheugenfunctie..........................152
Parkeerhulp in- en uitschakelen......184 Een opgeslagen stoelstand
Gebruik maken van de telefoon ....... oproepen.........................................153
Een oproep beantwoorden............292 Een stand in het geheugen
Een tweede oproep opslaan............................................153
beantwoorden...............................293 Gemaksfuncties............................146
Gekoppelde telefoon Gevarendriehoek..........................221
ontkoppelen...................................294 Geventileerde stoelen..................144
Opbellen.............................................292 Glashouder ....................................152
Van actieve telefoon veranderen....293 Gloeilampentabel............................78
Gebruik maken van Gloeilampen vervangen.................67
snelheidsregeling (cruise Achterlicht (Galaxy).............................73
control)..........................................186 Achterlichtunit (S-MAX).......................71
Cruise control inschakelen...............186 Derde remlicht (Galaxy)......................76
Cruise control opnieuw Derde remlicht (S-MAX)......................75
inschakelen......................................187 Instapverlichting...................................69
Cruise control uitschakelen..............187 Interieurverlichting................................76
Cruise control uitschakelen..............187 Kentekenplaatverlichting....................76
Ingestelde snelheid veranderen......186 Koplamp................................................67
Snelheid instellen................................186 Leeslampen..........................................77
Gebruik maken van Mistlamp en stadslicht (Galaxy).........71
stabiliteitsregeling........................177 Mistlamp en stadslicht (S-MAX)........70
Gebruik van de actieve Verlichting bagagecompartiment.....78
schokdemperregeling ...............182 Verlichting make up spiegel...............78
Een instelling selecteren...................182 Zijknipperlicht........................................69
Storing in het systeem......................183 Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen..............67

323
Index

H Hoogte van veiligheidsgordels


afstellen..........................................34
Handgeschakelde Hulpstartkabels
versnellingsbak............................165 Zie: Gebruik van startkabels............255
Alle uitvoeringen.................................165
Wagens met een 5 traps I
transmissie......................................165
Wagens met een 6 traps transmissie Immobilisatiesysteem
(2,5 l Duratec-ST motor)...............165 inschakelen....................................46
Wagens met een 6 traps transmissie Immobilisatiesysteem
(turbodieselmotoren)....................166 Zie: Motorstartblokkering...................46
Handmatige klimaatregeling.......120 Immobilisatiesysteem
Aanjager..............................................120 uitschakelen..................................46
Airconditioning.....................................121 Infoberichten..................................107
Interieur snel verwarmen...................121 Accu en laadsysteem.......................109
Luchtrecirculatie..................................121 Actief veersysteem............................108
Luchtverdeelknop..............................120 Actuele berichten bekijken...............107
Temperatuurregelknop.....................120 Alarmsignaal........................................109
Ventilatie...............................................121 Bandenspanningcontrolesysteem...115
Handmatig verstelbare Berichtenindicator..............................107
stoelen..........................................135 Berichtsymbolen................................107
Hellingshoek van de rugleuning Bescherming van de inzittenden.....113
verstellen.........................................136 Cruise control / Adaptive cruise
Hoogte van de bestuurdersstoel control (ACC)...................................110
verstellen.........................................135 Elektrische parkeerrem (EPB)..........113
Lendensteun afstellen.......................135 Hill launch assist (HLA)........................111
Stoelen naar voren en achteren Immobilisatiesysteem.........................111
schuiven...........................................135 Klimaatregeling...................................109
Handrem Niet goed gesloten portier(en).........110
Zie: Parkeerrem...................................171 Onderhoud..........................................112
Hill launch assist (HLA) .................178 Spraakbesturing..................................117
Werking................................................178 Stabiliteitsregeling (ESP)....................114
Hill launch assist Stuurbekrachtiging.............................114
Zie: Gebruik van HLA ........................178 Transmissie..........................................115
HLA Verlichting.............................................112
Zie: Gebruik van HLA ........................178 Infodisplays......................................93
Zie: Hill launch assist (HLA) ..............178 Algemene informatie...........................93
Hondenrek ....................................209 Informatiecentrum
Hondenrek aanbrengen...................210 Zie: Infodisplays....................................93
Hoofdsteunen................................138 Inleiding...............................................7
Hoofdsteun instellen..........................138
Hoofdsteun verwijderen...................138

324
Index

Inrijden............................................220 Zie: Ventilatieroosters.........................119


Banden...............................................220
Motor...................................................220
Remmen en koppeling.....................220
M
Instrumenten....................................87 Meters...............................................87
Interieurverlichting...........................65 Brandstofmeter...................................89
Binnenverlichting.................................65 Koelvloeistoftemperatuurmeter........88
Leeslampen..........................................65 Mistachterlichten.............................61
Verlichting make-up spiegels............65 Motorkapslot
ISOFIX verankeringspunten...........25 Zie: De motorkap openen en
Een kinderzitje met een sluiten...............................................237
veiligheidsgordel aan de bovenzijde Motorkoelvloeistof
bevestigen........................................25 controleren..................................247
Verankeringspunten bovenste Bijvullen...............................................248
gordel.................................................25 Koelvloeistofpeil controleren...........247
Motorolie controleren..................247
K Bijvullen................................................247
Het oliepeil controleren....................247
Katalysator......................................161 Motorstartblokkering......................46
Parkeren..............................................162 Werking.................................................46
Rijden met een auto met Motor uitschakelen.......................159
katalysator........................................161 Auto's met turbocompressor..........159
Kinder observatiespiegel ............154 Motorverwarming.........................159
Kindersloten.....................................27
Kinderzitjes.......................................20
Kinderzitjes voor verschillende
N
gewichtsgroepen............................20 Nooduitrusting...............................221
Kleine lakschade repareren........254
Klimaatregeling...............................118
Werking................................................118
O
Klok..................................................146 Oliepeilstaaf...........................................
Koplamphoogte afstellen...............61 Onderdelen en accessoires............8
Aanbevolen regelknopstanden.........61 Kijk voor het Ford logo op de
Koplampsproeiers..........................55 volgende onderdelen........................8
Kort overzicht....................................11 Nu kunt u er zeker van zijn dat uw
Ford onderdelen Ford onderdelen
L zijn.........................................................8
Onderhoud....................................236
Ladingsteunen Algemene informatie........................236
Zie: Dakrekken en Technische specificatie....................250
bagagedragers..............................205 Onderhoud van de accu.............255
Luchtroosters

325
Index

Opbergruimte onder vloer Persoonlijke instellingen...............104


achterin.........................................201 Helpscherm, informatie met
S-MAX..................................................201 betrekking tot de radio, het
Uitvoeringen met een uitschuifbare navigatiesysteem en de
laadvloer..........................................201 telefoon............................................104
Opbergruimtes..............................149 Maateenheden...................................106
Opbergvak achterin...........................151 Navigatie-informatie..........................105
Opbergvakken tegen het dak.........150 Taal.......................................................106
Opbergvakken voorin.......................149 Plaatsen zekeringenhouders.....223
Opbergvak onder de stoel...............150 Centrale zekeringenkast..................223
Opbergvak onder de vloer................151 Zekeringenkast achterin..................224
Over deze handleiding......................7 Zekeringenkast in het
Overzicht motorruimte........................ motorcompartiment.....................223
Overzicht van symbolen...................7 Plaatsing van kinderzitjes...............22
Symbolen in dit instructieboekje..........7 Programmeren van de
Symbolen op uw auto...........................7 afstandsbediening........................38

P R
Parkeerhulp Reinigen van binnenzijde
Zie: Gebruik maken van de auto..............................................254
parkeerhulp.....................................184 Instrumentenpaneelschermen,
Parkeerhulp....................................184 LCD-schermen,
Werking................................................184 radioschermen..............................254
Parkeerrem.....................................171 Veiligheidsgordels.............................254
Handrem aantrekken ........................171 Reinigen van buitenzijde
Handrem vrijzetten.............................171 auto..............................................253
Op een helling parkeren.....................171 Achterruit reinigen.............................253
Passagiersairbag uitschakelen.....36 Chromen onderdelen reinigen.......253
Airbag aan passagierszijde Koplampen reinigen.........................253
inschakelen.......................................37 Onderhoud van de lak......................253
Airbag aan passagierszijde Remmen.........................................170
uitschakelen......................................36 Werking................................................170
Schakelaar voor airbag aan Richtingaanwijzers..........................64
passagierszijde monteren..............36 Roetfilter (DPF)
Zie: Dieselroetfilter (DPF)..................158
Rugleuningtafeltjes........................152
Ruiten en spiegels..........................80
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en
ruitensproeiers.................................53

326
Index

Ruitensproeiervloeistof Sloten.................................................41
controleren..................................249 Sneeuwkettingen
Ruitenwisserbladen Zie: Gebruik van
controleren....................................55 sneeuwkettingen...........................269
Ruitenwisserbladen Snelheidsregeling (cruise
vervangen......................................56 control)..........................................186
Achterruitwisserbladen.......................57 Werking................................................186
Voorruitwisserbladen..........................56 Snelheidsregeling
Ruitenwissers en Zie: Snelheidsregeling (cruise
ruitensproeiers..............................53 control).............................................186
Technische specificatie......................58 Specificatie-overzicht
Run flat banden ............................267 zekeringen...................................225
Run flat banden vervangen.............268 Centrale zekeringenkast..................229
Wat te doen wanneer een run flat Zekeringenkast achterin...................231
band lek raakt................................268 Zekeringenkast in het
Werkingsprincipe...............................267 motorcompartiment.....................225
Spiegels
S Zie: Ruiten en spiegels........................80
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels..128
Schuifbare laadvloer ....................199 Spraakgestuurd regelsysteem
Opbergvak..........................................199 gebruiken.....................................296
Setup Bluetooth............................285 Werking van het systeem................296
Compatibiliteit van Spraaksturing................................295
telefoontoestellen.........................286 Werking...............................................295
Eisen voor een Bluetooth Staat na een aanrijding................222
verbinding.......................................286 Stabiliteits controle
Telefoons bedienen..........................285 Zie: Gebruik maken van
Setup telefoon..............................283 stabiliteitsregeling...........................177
Aansluiting met behulp van een Stabiliteitsregeling..........................176
telefoonhouder..............................283 Werking................................................176
Een andere Bluetooth telefoon Standverwarming
koppelen.........................................285 Zie: Extra verwarming.......................129
Telefoonboek.....................................284 Starten met hulpstartkabels
Telefoonboekcategorieën...............284 Zie: Gebruik van startkabels............255
Uw telefoon in de telefoonhouder Stoelen............................................134
plaatsen..........................................283 Stuurbekrachtigingsvloeistof
Van een telefoon een actieve telefoon controleren..................................249
maken.............................................284 Bijvullen...............................................249
Sleeppunten..................................234 Stuurwiel afstellen............................51
Sleutels en afstandsbediening......38
Sleutels
Zie: Gebruik van de sleutel.................38

327
Index

Stuurwielblokkering.......................155
Uitvoeringen met keyless
V
startsysteem...................................156 Veiligheidsgordels vastmaken.......31
Uitvoeringen zonder keyless Veiligheidsgordel op tweede zitrij.....32
startsysteem...................................155 Veiligheidsgordels op de derde
Stuurwiel............................................51 zitrij......................................................33
Veiligheidsmaatregelen................160
T Veiligheidsuitrusting voor
kinderen.........................................20
Tanken.............................................162 Velgen en banden........................257
Tankklep..........................................162 Algemene informatie........................257
Technische specificaties..............276 Technische specificatie....................272
Technische specificatie....................276 Ventilatie
Telefoon Zie: Klimaatregeling............................118
Zie: Gebruik maken van de telefoon ..... Ventilatieroosters...........................119
Zie: Gebruik maken van de telefoon ..... Luchtroosters, voor............................119
Telefoon.........................................283 Luchtroosters derde zitrij..................120
Algemene informatie........................283 Luchtroosters tweede zitrij................119
Tips voor het rijden met ABS Vergrendelen en
Zie: Tips voor rijden met ABS............170 ontgrendelen..................................41
Tips voor het rijden.......................220 Achterklep............................................43
Tips voor rijden met ABS..............170 Automatisch opnieuw
Transport........................................196 vergrendelen....................................44
Algemene informatie.........................196 Bevestiging van het vergrendelen en
Trekken van een aanhanger.......212 ontgrendelen.....................................41
Steile hellingen....................................212 Centrale vergrendeling........................41
Tripcomputer.................................102 Dubbele vergrendeling........................41
Actieradius tot de brandstoftank leeg Ontgrendelfunctie opnieuw
is........................................................102 programmeren.................................44
Buitentemperatuur............................103 Portieren en achterklep vergrendelen
Dagteller..............................................102 en ontgrendelen met de
Gemiddeld brandstofverbruik..........102 afstandsbediening...........................42
Gemiddelde snelheid........................103 Portieren met de sleutel dubbel
Kilometerteller....................................102 vergrendelen....................................42
Type 1 en 2..........................................103 Portieren met de sleutel vergrendelen
Type 3..................................................104 en ontgrendelen..............................42
Typegoedkeuringen.............310, 316 Portieren van binnenuit vergrendelen
Bluetooth/spraakherkenningssysteem en ontgrendelen..............................43
- conformiteitsverklaring...............316

328
Index

Verlichtingsbediening.....................59
Grootlicht en dimlicht..........................59
W
Home safe verlichting.........................60 Waarschuwings- en
Lichtsignaal...........................................59 indicatielampen.............................89
Parkeerlichten......................................59 Berichtenindicator................................91
Standen van de lichtschakelaar........59 Controlelamp 'Vorst'............................91
Verlichting.........................................59 Controlelamp ABS...............................89
Versnellingsbak/transmissie........165 Controlelamp airbag...........................89
Versnellingsbak Controlelamp automatische
Zie: Versnellingsbak/transmissie.....165 snelheidsregeling.............................90
Verwarmde ruiten en Controlelamp elektrische parkeerrem
spiegels.........................................128 (EPB)..................................................90
Verwarmbare buitenspiegels...........129 Controlelamp grootlicht......................91
Verwarmbare ruiten...........................128 Controlelamp koplampen...................91
Verwarmde stoelen......................143 Controlelamp laadstroom...................91
Verwarming Controlelamp laag
Zie: Klimaatregeling............................118 brandstofniveau................................91
Verzorging van banden...............269 Controlelamp mistachterlichten.........91
Verzorging van de auto...............253 Controlelamp mistlampen, vóór.......90
Voertuigidentificatienummer Controlelamp motor...........................90
(VIN)..............................................275 Controlelamp oliedruk.........................91
Voertuig Identificatie Nummer (VIN) Controlelamp remsysteem................89
Zie: Voertuigidentificatienummer Controlelamp stabiliteitsregeling
(VIN).................................................275 (ESP)..................................................92
Voertuigidentificatieplaatje..........275 Controlelamp voorgloeibougie..........91
Voertuigidentificatie......................275 Forward alert indicator........................90
Voorruitsproeiers............................54 Herinneringssysteem
Voorruitwissers................................53 veiligheidsgordel..............................92
Wissen met intervallen........................53 Indicator maximum
Voorste mistlampen.......................60 motortoerental..................................91
Richtingaanwijzers...............................90
Waarschuwingsknipperlichten.....62
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel...........................35
Herinneringssysteem
uitschakelen......................................35
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...253
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...253
Wegenkaartopbergvakken.........152
Winterbanden

329
Index

Zie: Gebruik van winterbanden.......269

Z
Zekeringen.....................................223
Zitverhogers.....................................21
Zitverhoger............................................21
Zitverhoger...........................................22
Zonneschermen ...........................146
Dak (Galaxy)........................................146
Dak (S-Max)........................................146
Zijruiten.................................................146

330
8M2J-19A321-CA (CG3533nl)

Feel the difference

You might also like