Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 33

TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

TAALCOMPLEET A1
Woordenlijst словарь
Russisch русский

A1 Thema 1 Hallo!
1.1 Hallo, mijn naam is Julia.
getrouwd женат/замужем/в браке
hallo здравствуй/алло
het jaar год(а)/лет
het kind, de kinderen ребенок
komen uit (ik kom uit, jij komt uit, hij komt uit, родом из
wij komen uit)
de man, de mannen мужчина/муж
de naam, de namen имя
Nederland Нидерланды
de vrouw, de vrouwen женщина/жена
wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij wonen) жить/обитать

1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens


dag здравствуйте/прощайте
doei пока
goedemiddag добрый день
goedemorgen доброе утро
goedenavond добрый вечер
groeten (ik groet, jij groet, hij groet, wij groeten) приветствие
hoi привет
de meneer господин
de mevrouw госпожа
het Nederlands нидерландский (язык)
tot ziens до встречи

1.3 Maan – man


de korte klank, de korte klanken * короткий звук
de lange klank, de lange klanken * долгий звук

1.4 Familie (1)


de broer, de broers брат
de dochter, de dochters дочь
en и
de familie, de families семья/родня
heten (ik heet, jij heet, hij heet, wij heten) звать(ся)
de moeder, de moeders мать

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

1
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

de oma, de oma’s бабушка


de opa, de opa’s дедушка
de ouder, de ouders родитель
de vader, de vaders отец
de zoon, de zoons сын
de zus, de zussen сестра

1.5 A, b, c
het alfabet * алфавит
de letter, de letters * буква

1.6 Ik, jij, wij


ik я
jij ты
je ты(вы)/тебя, тебе (вас, вам)
u вы/вас/вам
hij он
zij / ze она
wij / we мы
jullie вы(вас, вам)/ваш
zij / ze они

1.7 Fiets, boek, trein


dezelfde * тот (та, то) же самый (самая,
самое)/тот (та, то) же
de korte klank, de korte klanken * короткий звук
de lange klank, de lange klanken * долгий звук
de tweetekenklanken * сдвоенный звук
verschillend, verschillende * разный/различный

1.8 Hoe gaat het?


goed, goede хороший, добрый,
здоровый/добро, благо
Het gaat wel. Все хорошо (нормально,
в порядке).
Hoe gaat het? Как дела?
Hoe is het? Как оно?
ook также/тоже
niet не/нет

1.9 Letter, woord, zin


beginnen (begint) * начинать(ся)
eindigen (eindigt) * кончать(ся)/завершать(ся)/прек
ращать(ся)/заканчивать(ся)

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

2
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
de letter, de letters буква
de punt, de punten точка
het woord, de woorden слово
de zin, de zinnen предложение

1.10 Familie (2)


het kleinkind, de kleinkinderen внук/внучка
mijn мой/моя/мое
de neef, de neven племянник/двоюродный брат
de nicht, de nichten племянница/двоюродная
сестра
de oom, de ooms дядя
de schoonzus, de schoonzussen свояченица/золовка
de tante, de tantes тетка
de zwager, de zwagers шурин/деверь/свояк

1.11 Huis, neus, touw


dezelfde * тот (та, то) же самый (самая,
самое)/тот (та, то) же
de korte klank, de korte klanken * короткий звук
de lange klank, de lange klanken * долгий звук
de tweetekenklank, de tweetekenklanken * сдвоенный звук

1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn


zijn быть
ik ben я есть
jij bent ты есть
ben jij? ты есть?
u bent вы есть
hij is он есть
zij is она есть
het is оно есть
wij zijn мы есть
jullie zijn вы есть
zij zijn они есть

1.13 Waar kom je vandaan?


de baby, de baby’s малыш/младенец
geen никакой/ни один/никто
het gezin, de gezinnen семья/семейство/близкие
groot, grote крупный/большой/взрослый
hier здесь/тут/сюда
horen (ik hoor, jij hoort, hij hoort, wij horen) слышать
ja да
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

3
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

de jongen, de jongens мальчик/парень


klein, kleine маленький
leuk, leuke милый/забавный/хорошенький
het meisje, de meisjes девочка/девушка
nee нет
praten (ik praat, jij praat, hij praat, wij praten) говорить/разговаривать/бесед
овать/болтать
Waar kom je vandaan? Откуда ты(вы) родом?

1.14 Wie? Wat? Waar?


het antwoord, de antwoorden ответ
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, начинать(ся)
wij beginnen) *
eindigen (ik eindig, jij eindigt, hij eindigt, кончать(ся)/завершать(ся)/прек
wij eindigen) * ращать(ся)/заканчивать(ся)
de vraag, de vragen вопрос
waar где
wat что
wie кто/который

1.15 Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben


hebben иметь
ik heb я имею/у меня есть
jij hebt ты имеешь/у тебя есть
heb jij? у тебя есть?
u hebt / heeft вы имеете/у вас есть
hij heeft он имеет/у него есть
zij heeft она имеет/у нее есть
wij hebben мы имеем/у нас есть
jullie hebben вы имеете/у вас есть
zij hebben они имеют/у них есть

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

4
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
A1 Thema 2 De school
2.1 Naar school
binnen в/внутри/в течение
buiten вне/за/снаружи
de cursist, de cursisten слушатель/ курсист
de docent, de docenten доцент/преподаватель
gaan (ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan) идти/ходить
lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen) бежать
naar в/к/на
de pauze, de pauzes Перерыв/пауза
samen вместе/сообща
de school, de scholen школа
welkom добро пожаловать/милости
просим
zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij zeggen) говорить/сказать

2.2 Eén, twee, drie


het getal, de getallen * количество/число
hoeveel * сколько
nul 0
één 1
twee 2
drie 3
vier 4
vijf 5
zes 6
zeven 7
acht 8
negen 9
tien 10
elf 11
twaalf 12
dertien 13
veertien 14
vijftien 15
zestien 16
zeventien 17
achttien 18
negentien 19
twintig 20

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

5
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

2.3 De cursisten leren Nederlands.


het boek, de boeken книга
het bord, de borden доска
de computer, de computers компьютер
leren (ik leer, jij leert, hij leert, wij leren) учить(ся)
lezen (ik lees, jij leest, hij leest, wij lezen) читать
luisteren (ik luister, jij luistert, hij luistert, слушать
wij luisteren)
maken (ik maak, jij maakt, hij maakt, wij maken) делать/выполнять
de opdracht, de opdrachten задание
de pen, de pennen ручка
schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, писать
wij schrijven)
spreken (ik spreek, jij spreekt, hij spreekt, говорить/разговаривать
wij spreken)
de tekst, de teksten текст

2.4 De dagen van de week


de agenda, de agenda’s дневник/ежедневник
de dag, de dagen день
morgen завтра
vandaag сегодня
de week, de weken неделя
het weekend, de weekenden выходные
maandag понедельник
dinsdag вторник
woensdag среда
donderdag четверг
vrijdag пятница
zaterdag суббота
zondag воскресенье

2.5 Hoeveel? Wanneer?


bijvoorbeeld например
hoeveel сколько
vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij vragen) спрашивать
wanneer когда

2.6 Twintig, dertig, veertig


het getal, de getallen * количество/число
dertig 30
veertig 40
vijftig 50
zestig 60
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

6
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
zeventig 70
tachtig 80
negentig 90
honderd 100

2.7 Wat zegt u?


begrijpen (ik begrijp, jij begrijpt, hij begrijpt, понимать
wij begrijpen)
Hoe schrijf je dat? Как это пишется?
de mensen люди
moeilijk, moeilijke трудно/сложно
snel, snelle Быстро/быстрый
sorry извини(те)/прости(те)
veel много/очень
Wat betekent dat? Что это значит?
Wat is dat? Что это такое?
Wat zeg je? Что ты говоришь?
Wat zegt u? Что вы говорите?

2.8 In de klas
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, начинать(ся)
wij beginnen)
het ding, de dingen предмет/вещь
de gum, de gummen резинка/ластик
Hoe spel je dat? Как это пишется?
de klas, de klassen класс
makkelijk, makkelijke легко
het papier, de papieren бумага
het potlood, de potloden карандаш
staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) стоять/находиться
zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) видеть/смотреть
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) сидеть

2.9 Een opdracht maken


kiezen (ik kies, jij kiest, hij kiest, wij kiezen) выбирать
het kruisje , de kruisjes крестик
de lijn, de lijnen линия/черта
moeten (ik moet, jij moet, hij moet, wij moeten) быть должным/быть
обязанным/быть
вынужденным
het plaatje, de plaatjes изображение/картинка
het rondje , de rondjes кружок
de streep, de strepen полоса/черта
typen (ik typ, jij typt, hij typt, wij typen) печатать
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

7
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

2.10 De maanden van het jaar


de datum, de datums дата
eerste первый
het jaar год(а)/лет
laatste последний
de maand, de maanden месяц
januari январь
februari февраль
maart март
april апрель
mei май
juni июнь
juli июль
augustus август
september сентябрь
oktober октябрь
november ноябрь
december декабрь

2.11 In de pauze
alsjeblieft пожалуйста
dank je wel большое спасибо
drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, wij drinken) пить
graag с удовольствием
de koffie кофе
de melk молоко
Nee, dank je. Нет, спасибо.
op school в школе
de suiker сахар
de thee чай
willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) хотеть/желать

2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken


bijvoorbeeld * например
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * полная форма глагола
de ik-vorm * форма первого лица
единственного числа
het onregelmatige werkwoord * неправильный глагол
het regelmatige werkwoord * правильный глагол

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

8
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
2.14 Begrijp je het?
de bladzijde, de bladzijdes страница
fout, foute ошибка
Ik weet het niet. Я не знаю.
kijken (ik kijk, jij kijkt, hij kijkt, wij kijken) смотреть/глядеть
de les, de lessen урок
de puzzel, de puzzels головоломка
de titel, de titels заглавие, название
weten (ik weet, jij weet, hij weet, wij weten) знать/уметь
weg способ/путь
welk, welke какой/который

2.15 Alsjeblieft, dank je wel


alsjeblieft пожалуйста
bedankt благодарю
geven (ik geef, jij geeft, hij geeft, wij geven) давать
graag gedaan не за что
helpen (ik help, jij helpt, hij helpt, wij helpen) помогать/помочь
iemand кто-либо, кое-кто, некто
krijgen (ik krijg, jij krijgt, hij krijgt, wij krijgen) получать
vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij vragen) спрашивать

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

9
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

A1 Thema 3 Wonen
3.1 Het huis
het balkon, de balkons балкон
het dak, de daken крыша
de deur, de deuren дверь
de flat, de flats квартира
de garage , de garages гараж
het huis, de huizen дом
de muur, de muren стена
het raam, de ramen окно/рама
de schuur, de schuren сарай/амбар
de tuin, de tuinen сад

3.2 Ik zeg, wij zeggen – ik spel, wij spellen


Aan het eind van een woord staan nooit twee В конце слова никогда не
dezelfde medeklinkers. * стоит два одинаковых
согласных.
ik-vorm * форма первого лица
единственного числа
de korte klank, de korte klanken * короткий звук
het werkwoord, de werkwoorden * глагол

3.3 De kamers
de badkamer, de badkamers Ванная комната
beneden внизу/под/ниже
boven вверху/над/выше
de gang, de gangen коридор
de kamer, de kamers комната
de keuken, de keukens кухня
de slaapkamer, de slaapkamers спальня
de wc, de wc’s туалет/уборная
de woonkamer, de woonkamers гостиная
de zolder, de zolders чердак

3.4 Ik wil me graag voorstellen.


alleen один/наедине/самостоятельн
о/только
de buurman, de buurmannen сосед
de buurvrouw, de buurvrouwen соседка
een beetje немножко
gezellig, gezellige общительный/приветливый/у
ютный
het koekje, de koekjes печенье
komen (ik kom, jij komt, hij komt, wij komen) приходить/приезжать
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

10
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
het kopje, de kopjes чашечка/чашка
nieuw, nieuwe новый
de straat, de straten улица
thuis дома/домой
zich voorstellen (ik wil me voorstellen) предлагать/представлять

3.5 De meubels
het bad ванна
de bank, de banken скамейка/лавка/диван
het bed, de bedden кровать
de douche, de douches душ
de kast, de kasten шкаф
de lamp, de lampen лампа
het meubel, de meubels мебель
de stoel, de stoelen стул
de tafel, de tafels стол
de televisie, de televisies телевидение

3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij spreken


Heeft het hele werkwoord een lange klank? Есть ли в этой
De ik-vorm krijgt twee klinkers. * неопределенной форме
глагола долгий звук? В форме
первого лица единственного
числа возникает две гласных.
ik-vorm * форма первого лица
единственного числа
de lange klank, de lange klanken * долгий звук
het werkwoord, de werkwoorden * глагол

3.7 De kleuren
blauw, blauwe голубой/синий
bruin, bruine коричневый
geel, gele жёлтый
grijs, grijze серый
groen, groene зелёный
de kleur, de kleuren цвет
oranje оранжевый
paars, paarse фиолетовый
rood, rode красный
roze розовый
wit, witte белый
zwart, zwarte чёрный

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

11
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

3.8 De buurt
aardig , aardige милый/приятный/любезный
de buurt, de buurten соседство/округа
het dorp, de dorpen деревня/село
hoog, hoge высокий
de lift, de liften лифт
mooi, mooie красивый/прекрасный/чудесн
ый
het park, de parken парк
de stad, de steden город
de trap, de trappen лестница
de verdieping, de verdiepingen этаж
weinig, weinige немного/мало
de winkel, de winkels магазин

3.9 Eerste, tweede, derde


eerste первый
tweede второй
derde третий
vierde четвертый
vijfde пятый
zesde шестой
zevende седьмой
achtste восьмой
negende девятый
tiende десятый

3.10 Te huur
het aantal, de aantallen число/количество
druk, drukke многолюдный/оживленный/з
анятый
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) нанимать/фрахтовать/арендо
вать
het internet интернет
nu сейчас/вот
per по/за
de plaats, de plaatsen населенный пункт
de prijs, de prijzen цена
rustig, rustige тихий/спокойный
te huur сдается
zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) искать
zonder без/кроме

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

12
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij kiezen
aan het eind * в конце
ik-vorm * форма первого лица
единственного числа
nooit * никогда
het werkwoord, de werkwoorden * глагол

3.12 Kazem is de sleutel vergeten.


kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij kunnen) мочь/быть в состоянии/иметь
возможность
lachen (ik lach, jij lacht, hij lacht, wij lachen) смеяться
liggen (ik lig, jij ligt, hij ligt, wij liggen) лежать/находиться
op slot запертый/на замке
pakken (ik pak, jij pakt, hij pakt, wij pakken) хватать/брать
de sleutel, de sleutels ключ
vaak часто
van из/от
vergeten (ik vergeet, jij vergeet, hij vergeet, забывать
wij vergeten)
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) находить

3.13 Zinnen maken (1)


de hoofdzin * главное предложение
het werkwoord, de werkwoorden * глагол

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

13
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

A1 Thema 4 Eten en drinken


4.1 Boodschappen doen
de appel, de appels яблоко
de bakker, de bakkers пекарь
boodschappen doen (ik doe boodschappen, отправляться за покупками/
jij doet … , hij doet … , wij doen … ) делать покупки
de boter масло
het brood, de broden хлеб
de groente, de groenten овощи
kopen (ik koop, jij koopt, hij koopt, wij kopen) покупать
kunnen (ik kan, jij kunt, hij kan, wij kunnen) мочь/быть в состоянии/иметь
возможность
de markt, de markten рынок
de slager, de slagers мясник
de supermarkt, de supermarkten супермаркет
het vlees мясо

4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan


hetzelfde * то же самое
het onregelmatige werkwoord * неправильный глагол

4.3 Ontbijt, lunch en avondeten


de aardappel, de aardappels картофель
het avondeten ужин
’s avonds вечером
dan чем, нежели/то, тогда, потом,
затем
eten (ik eet, jij eet, hij eet, wij eten) есть/кушать
de lunch обед
’s middags днем
’s ochtends утром
of или
het ontbijt завтрак
het water вода
de wijn, de wijnen вино

4.4 Soep koken


doen (ik doe, jij doet, hij doet, wij doen) делать
nodig hebben (ik heb nodig, jij hebt nodig, нуждаться
hij heeft nodig, wij hebben nodig)
klaar готовый
koken (ik kook, jij kookt, hij kookt, wij koken) варить/готовить
de liter, de liters литр

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

14
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
de minuut, de minuten минута
de pan, de pannen сковорода
snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij snijden) нарезать
de soep, de soepen суп
de tomaat, de tomaten помидор
de ui, de uien лук
het zout соль

4.5 Aan tafel!


allemaal все
het bord, de borden тарелка
eet smakelijk приятного аппетита
het eten еда
het glas, de glazen стакан
het ijs мороженое
de lepel, de lepels ложка
het mes, de messen нож
op заканчиваться
roepen (ik roep, jij roept, hij roept, wij roepen) звать
de vork, de vorken вилка
zetten (ik zet, jij zet, hij zet, wij zetten) класть/ставить

4.7 Wat vind je lekker?


altijd всегда
de bloemkool, de bloemkolen цветная капуста
de boterham, de boterhammen бутерброд
de kaas, de kazen сыр
de kip, de kippen курица
lekker вкусный/аппетитный
meestal чаще всего/обычно
nooit никогда
de rijst рис
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) находить
de vis, de vissen рыба
de worst, de worsten колбаса

4.8 Vragen maken (1)


het vraagwoord, de vraagwoorden * вопросительное слово
het werkwoord, de werkwoorden * глагол

4.9 Appeltaart maken


aan включен
dom глупый
het ei, de eieren яйцо
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

15
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

genoeg довольно/достаточно
de gram грамм
koud холодный
meer больше
minder меньше
oké хорошо
de oven, de ovens печь
de taart, de taarten торт
uit выключен

4.10 De euro
het bedrag, de bedragen сумма
betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, платить
wij betalen)
bijna почти
het briefje, de briefjes наличные бумажные деньги
de cent, de centen цент
de euro, de euro’s евро
gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij gebruikt, использовать
wij gebruiken)
kosten (het kost, ze kosten) расходы/стоимость
de munt, de munten монета
verschillend, verschillende разный/различный

4.11 Vragen maken (2)


het vraagwoord, de vraagwoorden * вопросительное слово
het werkwoord, de werkwoorden * глагол

4.12 Op de markt
alstublieft пожалуйста (вежливая форма)
Anders nog iets? Что-нибудь еще?
de druif, de druiven виноград
duur Дорогой (по цене)
fijn, fijne изысканный/прекрасный/
отличный/
de helft половина
de kilo кило
de komkommer, de komkommers огурец
het ons 100 грама
het pond фунт
terug назад
de verkoper, de verkopers продавец

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

16
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
4.13 Van € 1,50 voor € 0,99!
alle все
de banaan, de bananen банан
de boon, de bonen бобы/фасоль
de citroen, de citroenen лимон
het fruit фрукты
gratis бесплатно
de peer, de peren груша
de sinaasappel, de sinaasappels апельсин
de sla салат-латук
het soort, de soorten сорт
de wortel, de wortels морковь
de zak, de zakken сумка

4.14 Su - per - markt


de lettergreep, de lettergrepen * слог
de stukje, de stukjes * часть/кусок
verdelen (ik verdeel, jij verdeelt, hij verdeelt, разделять
wij verdelen) *

4.15 In de supermarkt
de bon, de bonnen чек
daarna после этого/затем
het geld деньги
goedkoop, goedkope дешевый
iets что-то
in de aanbieding в продаже
de kassa, de kassa’s касса
mee с собой
het pak, de pakken мужской костюм
pinnen (ik pin, jij pint, hij pint, wij pinnen) платить кредитной картой
want потому что
de zegel, de zegels печать/штамп/марка

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

17
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

A1 Thema 5 De dokter
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen
de arm, de armen рука
het been, de benen нога
de bil, de billen ягодица
de buik, de buiken живот
de hand, de handen рука/кисть
het hoofd , de hoofden голова
het lichaam, de lichamen торс/туловище/тело
de knie, de knieën колено
de rug, de ruggen спина
de schouder, de schouders плечо
de teen, de tenen палец ноги
de vinger, de vingers палец
de voet , de voeten ступня

5.2 Schou - der


bijvoorbeeld * например
de klank, de klanken * звук
de klemtoon * ударение
de lettergreep, de lettergrepen * слог
het woordenboek * словарь

5.3 Ogen, oren en neus


de baard, de baarden борода
het gezicht, de gezichten лицо
het haar волосы
de kin, de kinnen подбородок
de lip, de lippen губа
de mond, de monden рот
de nek, de nekken шея
de neus, de neuzen нос
het oog, de ogen глаз
het oor, de oren ухо
de snor, de snorren усы
de tand, de tanden зуб
de wang, de wangen щека

5.4 Voet – voeten, lip – lippen


het enkelvoud * единственное число
de klinker, de klinkers * гласный
de korte klank, de korte klanken * долгий звук
de medeklinker, de medeklinkers * согласный

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

18
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
het meervoud * множественное число

5.5 Een afspraak maken


de afspraak, de afspraken договоренность/уговор/встре
ча
de assistente, de assistentes помощник/ассистент
bellen (ik bel, jij belt, hij belt, wij bellen) звонить
de controle , de controles осмотр
eerder раньше
de huisarts, de huisartsen семейный врач
de koorts высокая температура
later позже
maar но/только/лишь
de pijn боль
de tandarts, de tandartsen стоматолог
waarom почему

5.6 Been – benen, huis – huizen


dezelfde * тот (та, то) же самый (самая,
самое)/тот (та, то) же
het enkelvoud * единственное число
de klinker, de klinkers * гласный
de lange klank, de lange klanken * долгий звук
de medeklinker, de medeklinkers * короткий звук
het meervoud * множественное число

5.7 Naar de dokter


ander, andere другой
de apotheek, de apotheken аптека
bijvoorbeeld например
de dokter, de dokters врач/доктор
halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) принести
Ik heb last van … Я страдаю от ...
het medicijn, de medicijnen лекарственное средство
het probleem, de problemen проблема
soms иногда
ziek, zieke больной
het ziekenhuis, de ziekenhuizen больница

5.8 Jij of u?
de achternaam, de achternamen фамилия
jong, jonge молодой
kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen) знать
oud, oude старый
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

19
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

de voornaam, de voornamen имя


zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt tegen, говорить о
hij zegt tegen, wij zeggen tegen)

5.9 Wat zijn uw klachten?


beterschap выздоровление
erg очень сильно
de griep грипп
hoesten (ik hoest, jij hoest, hij hoest, кашлять
wij hoesten)
de keel, de kelen горло
de klacht , de klachten жалоба
natuurlijk конечно
nog еще
het recept рецепт
sinds с (тех пор (как))
de spier, de spieren мышца/мускул
waarschijnlijk вероятно

5.10 Dokter – dokters


achter * сзади/позади/после
het meervoud * множественное число

5.12 Naar de apotheek


daar там/туда/так как
dagelijks, dagelijkse ежедневно
het doosje, de doosjes коробочка
de drogist, de drogisten аптекарь/провизор
de druppel, de druppels капля/капли
de huid кожа
innemen (ik neem in, jij neemt in, принимать (внутрь)
hij neemt in, wij nemen in)
de keer, de keren раз
de pil, de pillen таблетка
smeren (ik smeer, jij smeert, hij smeert, мазать/намазывать
wij smeren)
sommige некоторые
de zalf мазь

5.14 Bij de tandarts


elk, elke каждый
de foto, foto’s фото
het gaatje , de gaatjes дырочка
het gebit, de gebitten зубы
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

20
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
helaas к сожалению/увы
helemaal совершенно/совсем
in orde в порядке
de kies, de kiezen коренной зуб
misschien может быть/возможно
poetsen (ik poets, jij poetst, hij poetst, чистить
wij poetsen)
vervelend утомительный/скучный/надо
едливый
vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen) наполнить/заполнить

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

21
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

A1 Thema 6 De kleding
6.1 De jas, de broek, de schoenen
de broek, de broeken брюки
het hemd, de hemden рубашка
de jas, de jassen жакет
de onderbroek, de onderbroeken трусы
het overhemd, de overhemden верхняя рубашка
de rok, de rokken юбка
de schoen, de schoenen обувь/ботинок
de sok, de sokken носок
de tas, de tassen сумка/портфель
de trui, de truien свитер
het T-shirt, de T-shirts футболка
het vest, de vesten жилет

6.2 De en het
de lidwoord, de lidwoorden * артикль
het meervoud * множественное число
het verkleinwoord, de verkleinwoorden * уменьшительное слово
het woordenboek, de woordenboeken * словарь

6.3 Kleding kopen


de bloes, de bloezen блузка
Een moment alstublieft. Одну минуту, пожалуйста.
het feest, de feesten праздник
de kleding одежда
de knoop, de knopen пуговица
de maat, de maten размер
mogen (ik mag, jij mag, hij mag, wij mogen) мочь/иметь
разрешение/сметь
de medewerker, de medewerkers сотрудник
de paskamer, de paskamers примерочная
passen (ik pas, jij past, hij past, wij passen) примерять/подгонять/подход
ить
te слишком
trouwen (ik trouw, jij trouwt, hij trouwt, жениться/выходить замуж
wij trouwen)

6.5 Wat draagt zij?


allebei оба/обе
dragen (ik draag, jij draagt, hij draagt, носить/нести
wij dragen)
aanhebben (ik heb aan, jij hebt aan, носить/быть одетым
hij heeft aan, wij hebben aan)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

22
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
de jurk, de jurken платье
de kleren одежда
kort, korte короткий
de laars, de laarzen сапог
lang, lange длинный
net, nette приличный/опрятный/как раз
het pak, de pakken мужской костюм
vrij, vrije свободный
het werk работа

6.6 Welk? Welke?


welk, welke * какой/который

6.7 Welke sieraden draagt zij?


de armband, de armbanden браслет
de bril, de brillen очки
de handschoen, de handschoenen перчатки
de hoed, de hoeden шляпа
de hoofddoek, de hoofddoeken косынка/платок
het horloge, de horloges часы
de ketting, de kettingen цепочка
de muts, de mutsen шапка
de oorbel, de oorbellen серьга
de ring, de ringen кольцо
het sieraad, de sieraden украшение
de sjaal, de sjaals шарф/шаль

6.8 De rok is kapot.


dezelfde тот (та, то) же самый (самая,
самое)/тот (та, то) же
Een ogenblik alstublieft. Одну минуточку, пожалуйста.
even ровный/равный/одинаковый/
ровно/именно
het gat , de gaten отверстие
heel весьма/очень
jammer горе/несчастье/жаль
kapot, kapotte сломанный/разбитый/разорв
анный
meenemen (ik neem mee, jij neemt mee, брать (взять) с собой
hij neemt mee, wij nemen mee)
ruilen (ik ruil, jij ruilt, hij ruilt, wij ruilen) менять/обменивать
sturen (ik stuur, jij stuurt, hij stuurt, wij sturen) направлять/посылать
wel хорошо/пожалуй
werken (ik werk, jij werkt, hij werkt, wij werken) работать/действовать
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

23
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen


het onregelmatige werkwoord * неправильный глагол

6.10 De tijd
de avond, de avonden вечер
duren (het duurt) длиться
een half uur полчаса
Hoe laat is het? Который час?
de klok, de klokken часы/часов
een kwartier четверть
de middag, de middagen полдень
de nacht, de nachten ночь
‘s nachts ночью
de ochtend, de ochtenden утро/рассвет
een seconde, de secondes секунда
de tijd время
een uur, de uren час

6.11 Is de winkel open?


behalve кроме/за исключением
bestellen (ik bestel, jij bestelt, hij bestelt, заказать
wij bestellen)
brengen (ik breng, jij brengt, hij brengt, принести/привезти
wij brengen)
dicht закрытый/запертый
de feestdag, de feestdagen праздничный (выходной)
день
gesloten закрытый
online онлайн
open открытый
de openingstijd, de openingstijden время работы
ophalen (ik haal op, jij haalt op, забирать
hij haalt op, wij halen op)
de spullen принадлежности/вещи
toch тем не менее/однако/все же
6.13 Duizend, miljoen, miljard
duizend тысяча
het getal, de getallen количество/число
miljard миллиард
miljoen миллион
ongeveer приблизительно/примерно
precies точно

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

24
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
6.14 Kleren wassen
alles всё
apart отдельно
donker , donkere темный/мрачный
droog, droge сухой
de graad, de graden градус
meteen немедленно/сейчас же
ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij hangt op, вешать
wij hangen op)
schoon, schone чистый/прекрасный
vies, vieze грязный/мерзкий
warm, warme горячий
wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) мыть
zelf сам

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

25
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

A1 Thema 7 Reizen
7.1 Ik ga op reis.
de auto, de auto’s автомобиль
de boot, de boten лодка/шлюпка/судно
de bus, de bussen автобус
de fiets, de fietsen велосипед
laat поздно
de metro, de metro’s метро
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, сесть на/взять
wij nemen)
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) путешествовать
het station, de stations станция
de tram, de trams трамвай
de trein, de treinen поезд
het vliegtuig, de vliegtuigen самолет

7.2 Hoe?
hoe как/каким образом
de lengte * продолжительность

7.3 Regels in het verkeer


het bord, de borden доска
het fietspad, de fietspaden велодорожка
de kilometer, de kilometers километр
Let op! Осторожно!
de regel, de regels правило
rijden (ik rijd, jij rijdt, hij rijdt, wij rijden) ехать/ездить
de snelweg, de snelwegen шоссе/трасса
het stoplicht, de stoplichten светофор
stoppen (ik stop, jij stopt, hij stopt, wij stoppen) останавливать(ся)
het verkeer дорожное движение
de weg, de wegen дорога/путь
het zebrapad, de zebrapaden пешеходный переход

7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij mogen


het onregelmatige werkwoord * неправильный глагол

7.5 De kaart van Nederland


belangrijk, belangrijke важный/важно
het eiland, de eilanden остров
de hoofdstad, de hoofdsteden столица
de kaart, de kaarten карта
het land, de landen страна
het midden центр
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

26
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
het noorden север
naartoe в направлении/на
het oosten восток
de provincie, de provincies регион/область/провинция
het westen запад
het zuiden юг

7.6 Op de doos, achter de doos, in de doos


aan на
achter за/позади/сзади/после
boven над/выше
in в
naast рядом с
onder под/ниже
op (сверху) на
over через
tegenover напротив
tussen между
uit вне/снаружи
voor перед

7.7 In de file
alvast пока/тем временем/уже
de collega, de collega’s коллега
denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij denken) думать
doorgeven (ik geef door, jij geeft door, передавать
hij geeft door, wij geven door)
dus следовательно/итак/значит/т
аким образом
de file, de files пробка/затор на дороге
onderweg в пути/по пути
de plek, de plekken место
prima супер
snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, хватать/понимать/схватывать
wij snappen)
te laat (слишком) поздно
tot straks до свидания/до скорого

7.8 Waar is het station?


bij на/у
dichtbij вблизи/близко
eerst сначала/только
het kruispunt, de kruispunten перекресток/пересечение
linksaf налево/влево
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

27
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

links слева
oversteken (ik steek over, jij steekt over, переходить/пересекать
hij steekt over, wij steken over)
rechtdoor прямо
rechtsaf направо/вправо
rechts справа
ver далеко
de weg дорога

7.9 Woorden opzoeken


de betekenis, de betekenissen * значение
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * полная форма глагола
opzoeken (ik zoek op, jij zoekt op, искать/отыскивать
hij zoekt op, wij zoeken op) *
passen (het past) * примерять/подгонять/подход
ить
de vorm, de vormen * форма
het woordenboek * словарь

7.10 Voor het eten, op donderdag, om negen uur


in в
na после
om около
op ...[дата]
over через
sinds с (тех пор (как))
tijdens во время
tot до
van от
voor перед/до

7.11 Op het station


het bord, de borden знак/указатель
gelukkig к счастью
halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) добраться/прибыть
de kant, de kanten сторона
aankomen (ik kom aan, jij komt aan, приехать/прибыть
hij komt aan, wij komen aan)
missen (ik mis, jij mist, hij mist, wij missen) опоздать
rennen (ik ren, jij rent, hij rent, wij rennen) бежать
het spoor, de sporen колея/путь

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

28
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
vertrekken (ik vertrek, jij vertrekt, уходить/уезжать/отправлятьс
hij vertrekt, wij vertrekken) я в путь
de vertrektijd, de vertrektijden время отправления
via через
wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht, ждать/ожидать
wij wachten)

7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto


mijn мой/моя/мое
jouw / je твой/твоя/твое
uw ваш/ваша/ваше
zijn его
haar ее
ons нас/нам/наш
onze наш/наша/наше
jullie вы(вас, вам)/ваш
hun их

7.13 Met de bus


blijven (ik blijf, jij blijft, hij blijft, wij blijven) оставаться
de chauffeur, de chauffeurs водитель
eindelijk наконец/в конце концов
de halte, de haltes остановка
hangen (ik hang, jij hangt, hij hangt, wij hangen) висеть
instappen (ik stap in, jij stapt in, hij stapt in, садиться
wij stappen in)
net как раз
slapen (ik slaap, jij slaapt, hij slaapt, wij slapen) спать
t/m (tot en met) включительно до
uitstappen (ik stap uit, jij stapt uit, hij stapt uit, выходить/сходить
wij stappen uit)
vanavond сегодня вечером
volgend, volgende следующий

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

29
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

A1 Thema 8 Vrije tijd


8.1 De boerderij
de boerderij, de boerderijen ферма
het dier, de dieren животное/зверь
dik, dikke толстый/жирный
de hond, de honden собака
de kat, de katten кот
de koe, de koeien корова
kwijt потерянный
leven (ik leef, jij leeft, hij leeft, wij leven) жить
overal везде/всюду
het paard, de paarden лошадь
het schaap, de schapen овца
het varken, de varkens свинья

8.2 Woorden leren


de betekenis, de betekenissen * значение
de manier, de manieren * способ
onthouden (ik onthoud, jij onthoudt, запоминать
hij onthoudt, wij onthouden) *
de taal, de talen * язык
de tegenstelling, de tegenstellingen * противоречие/противополож
ность
de tekening, de tekeningen * рисунок/чертеж
het woordweb, de woordwebben * слово "веб"

8.3 Voetbalclub Groen Gras


de club, de clubs клуб
de dame, de dames дама/леди
de heer, de heren господин/джентльмен
iedereen всякий/каждый
de informatie сведения/информация
spelen (ik speel, jij speelt, hij speelt, wij spelen) играть
sporten (ik sport, jij sport, hij sport, wij sporten) заниматься спортом
het team, de teams команда
trainen (ik train, jij traint, hij traint, wij trainen) тренировать(ся)
vanaf от/начиная с
voetballen (ik voetbal, jij voetbalt, hij voetbalt, играть футбол
wij voetballen)
de wedstrijd, de wedstrijden соревнование/состязание/
матч

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

30
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
8.4 Zinnen maken (2)
aan het einde * в конце
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * полная форма глагола
de hoofdzin, de hoofdzinnen * главное предложение
het werkwoord, de werkwoorden * глагол

8.5 Wat is je hobby?


de bal, de ballen мяч
bewegen (ik beweeg, jij beweegt, hij beweegt, двигать(ся)
wij bewegen)
dansen (ik dans, jij danst, hij danst, wij dansen) танцевать
gezond, gezonde здоровый
de hobby, de hobby’s хобби
houden van (ik houd van, jij houdt van, любить
hij houdt van, wij houden van)
de muziek музыка
tekenen (ik teken, jij tekent, hij tekent, рисовать/чертить
wij tekenen)
vertellen (ik vertel, jij vertelt, hij vertelt, рассказывать
wij vertellen)
de vriend, de vrienden друг/приятель
weer опять/снова
zwemmen (ik zwem, jij zwemt, hij zwemt, плавать
wij zwemmen)

8.6 Een formulier invullen


het adres, de adressen адрес
de cursus, de cursussen курс
daarom поэтому
het e-mailadres, de e-mailadressen адрес электронной почты
het formulier, de formulieren бланк/формуляр
de geboortedatum день рождения (дата)
inschrijven (ik schrijf in, jij schrijft in, записывать/подписываться/р
hij schrijft in, wij schrijven in) егистрировать
invullen (ik vul in, jij vult in, hij vult in, заполнять
wij vullen in)
het nummer, de nummers номер
de postcode, de postcodes (почтовый) индекс
starten (ik start, jij start, hij start, wij starten) начинаться
de telefoon, de telefoons телефон

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

31
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH

8.7 De broek, een broek – het paard, een paard


de lidwoord, de lidwoorden * артикль
het meervoud * множественное число
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) * считать/подсчитывать

8.8 Wat ga jij in het weekend doen?


als когда/если
het concert, de concerten концерт
een dagje weg один день пути
het liedje, de liedjes песня
het museum, de museums музей
op bezoek в гостях
de radio, de radio’s радио
het restaurant, de restaurants ресторан
het strand, de stranden пляж
uit eten (быть) на обеде
de zee, de zeeën море
zingen (ik zing, jij zingt, hij zingt, wij zingen) петь

8.9 Geen of niet


het meervoud * множественное число
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) * считать/подсчитывать
de situatie, de situaties * ситуация

8.10 Op vakantie
de bloem, de bloemen цветок/букет
fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) ездить на велосипеде
groetjes с уважением
ieder, iedere каждый
de natuur природа
op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat … , идти в отпуск
hij gaat … , wij gaan … )
de tent , de tenten палатка/тент/навес
de vakantie, de vakanties отпуск/каникулы
de vogel, de vogels птица
wandelen (ik wandel, jij wandelt, hij wandelt, гулять/ходить
wij wandelen)
het weer погода
het zwembad, de zwembaden (плавательный) бассейн

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

32
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
8.11 Ik begrijp het niet.
bedoelen (ik bedoel, jij bedoelt, hij bedoelt, значить/обозначать
wij bedoelen)
herhalen (ik herhaal, jij herhaalt, hij herhaalt, повторять
wij herhalen)
langzaam медленно
nog een keer еще один раз
verstaan (ik versta, jij verstaat, hij verstaat, понимать
wij verstaan)
uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt uit, объяснять/выкладывать
wij leggen uit)

8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar.


aanwijzen (ik wijs aan, jij wijst aan, hij wijst aan, указывать/сигнализировать
wij wijzen aan) *
het meervoud * множественное число

8.13 Vrienden
het bier пиво
het café, de cafés кафе
elkaar друг друга
de film, de films фильм
inderdaad действительно/в самом деле
jawel да/конечно
kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) болтать/сплетничать/судачить
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon, убирать
hij maakt schoon, wij maken schoon)
veel plezier приятного
времяпрепровождения
de vriendin , de vriendinnen подруга
weleens однажды/некогда/иногда
zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, иметь желание
hij heeft zin in, wij hebben zin in)

* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.

33

You might also like