Professional Documents
Culture Documents
TCA1 NederlandsRussisch 2019-5-8
TCA1 NederlandsRussisch 2019-5-8
TAALCOMPLEET A1
Woordenlijst словарь
Russisch русский
A1 Thema 1 Hallo!
1.1 Hallo, mijn naam is Julia.
getrouwd женат/замужем/в браке
hallo здравствуй/алло
het jaar год(а)/лет
het kind, de kinderen ребенок
komen uit (ik kom uit, jij komt uit, hij komt uit, родом из
wij komen uit)
de man, de mannen мужчина/муж
de naam, de namen имя
Nederland Нидерланды
de vrouw, de vrouwen женщина/жена
wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij wonen) жить/обитать
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
1
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
1.5 A, b, c
het alfabet * алфавит
de letter, de letters * буква
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
2
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
de letter, de letters буква
de punt, de punten точка
het woord, de woorden слово
de zin, de zinnen предложение
3
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
4
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
A1 Thema 2 De school
2.1 Naar school
binnen в/внутри/в течение
buiten вне/за/снаружи
de cursist, de cursisten слушатель/ курсист
de docent, de docenten доцент/преподаватель
gaan (ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan) идти/ходить
lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen) бежать
naar в/к/на
de pauze, de pauzes Перерыв/пауза
samen вместе/сообща
de school, de scholen школа
welkom добро пожаловать/милости
просим
zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij zeggen) говорить/сказать
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
5
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
6
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
zeventig 70
tachtig 80
negentig 90
honderd 100
2.8 In de klas
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, начинать(ся)
wij beginnen)
het ding, de dingen предмет/вещь
de gum, de gummen резинка/ластик
Hoe spel je dat? Как это пишется?
de klas, de klassen класс
makkelijk, makkelijke легко
het papier, de papieren бумага
het potlood, de potloden карандаш
staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) стоять/находиться
zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) видеть/смотреть
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) сидеть
7
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
2.11 In de pauze
alsjeblieft пожалуйста
dank je wel большое спасибо
drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, wij drinken) пить
graag с удовольствием
de koffie кофе
de melk молоко
Nee, dank je. Нет, спасибо.
op school в школе
de suiker сахар
de thee чай
willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) хотеть/желать
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
8
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
2.14 Begrijp je het?
de bladzijde, de bladzijdes страница
fout, foute ошибка
Ik weet het niet. Я не знаю.
kijken (ik kijk, jij kijkt, hij kijkt, wij kijken) смотреть/глядеть
de les, de lessen урок
de puzzel, de puzzels головоломка
de titel, de titels заглавие, название
weten (ik weet, jij weet, hij weet, wij weten) знать/уметь
weg способ/путь
welk, welke какой/который
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
9
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
A1 Thema 3 Wonen
3.1 Het huis
het balkon, de balkons балкон
het dak, de daken крыша
de deur, de deuren дверь
de flat, de flats квартира
de garage , de garages гараж
het huis, de huizen дом
de muur, de muren стена
het raam, de ramen окно/рама
de schuur, de schuren сарай/амбар
de tuin, de tuinen сад
3.3 De kamers
de badkamer, de badkamers Ванная комната
beneden внизу/под/ниже
boven вверху/над/выше
de gang, de gangen коридор
de kamer, de kamers комната
de keuken, de keukens кухня
de slaapkamer, de slaapkamers спальня
de wc, de wc’s туалет/уборная
de woonkamer, de woonkamers гостиная
de zolder, de zolders чердак
10
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
het kopje, de kopjes чашечка/чашка
nieuw, nieuwe новый
de straat, de straten улица
thuis дома/домой
zich voorstellen (ik wil me voorstellen) предлагать/представлять
3.5 De meubels
het bad ванна
de bank, de banken скамейка/лавка/диван
het bed, de bedden кровать
de douche, de douches душ
de kast, de kasten шкаф
de lamp, de lampen лампа
het meubel, de meubels мебель
de stoel, de stoelen стул
de tafel, de tafels стол
de televisie, de televisies телевидение
3.7 De kleuren
blauw, blauwe голубой/синий
bruin, bruine коричневый
geel, gele жёлтый
grijs, grijze серый
groen, groene зелёный
de kleur, de kleuren цвет
oranje оранжевый
paars, paarse фиолетовый
rood, rode красный
roze розовый
wit, witte белый
zwart, zwarte чёрный
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
11
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
3.8 De buurt
aardig , aardige милый/приятный/любезный
de buurt, de buurten соседство/округа
het dorp, de dorpen деревня/село
hoog, hoge высокий
de lift, de liften лифт
mooi, mooie красивый/прекрасный/чудесн
ый
het park, de parken парк
de stad, de steden город
de trap, de trappen лестница
de verdieping, de verdiepingen этаж
weinig, weinige немного/мало
de winkel, de winkels магазин
3.10 Te huur
het aantal, de aantallen число/количество
druk, drukke многолюдный/оживленный/з
анятый
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) нанимать/фрахтовать/арендо
вать
het internet интернет
nu сейчас/вот
per по/за
de plaats, de plaatsen населенный пункт
de prijs, de prijzen цена
rustig, rustige тихий/спокойный
te huur сдается
zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) искать
zonder без/кроме
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
12
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij kiezen
aan het eind * в конце
ik-vorm * форма первого лица
единственного числа
nooit * никогда
het werkwoord, de werkwoorden * глагол
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
13
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
14
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
de minuut, de minuten минута
de pan, de pannen сковорода
snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij snijden) нарезать
de soep, de soepen суп
de tomaat, de tomaten помидор
de ui, de uien лук
het zout соль
15
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
genoeg довольно/достаточно
de gram грамм
koud холодный
meer больше
minder меньше
oké хорошо
de oven, de ovens печь
de taart, de taarten торт
uit выключен
4.10 De euro
het bedrag, de bedragen сумма
betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, платить
wij betalen)
bijna почти
het briefje, de briefjes наличные бумажные деньги
de cent, de centen цент
de euro, de euro’s евро
gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij gebruikt, использовать
wij gebruiken)
kosten (het kost, ze kosten) расходы/стоимость
de munt, de munten монета
verschillend, verschillende разный/различный
4.12 Op de markt
alstublieft пожалуйста (вежливая форма)
Anders nog iets? Что-нибудь еще?
de druif, de druiven виноград
duur Дорогой (по цене)
fijn, fijne изысканный/прекрасный/
отличный/
de helft половина
de kilo кило
de komkommer, de komkommers огурец
het ons 100 грама
het pond фунт
terug назад
de verkoper, de verkopers продавец
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
16
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
4.13 Van € 1,50 voor € 0,99!
alle все
de banaan, de bananen банан
de boon, de bonen бобы/фасоль
de citroen, de citroenen лимон
het fruit фрукты
gratis бесплатно
de peer, de peren груша
de sinaasappel, de sinaasappels апельсин
de sla салат-латук
het soort, de soorten сорт
de wortel, de wortels морковь
de zak, de zakken сумка
4.15 In de supermarkt
de bon, de bonnen чек
daarna после этого/затем
het geld деньги
goedkoop, goedkope дешевый
iets что-то
in de aanbieding в продаже
de kassa, de kassa’s касса
mee с собой
het pak, de pakken мужской костюм
pinnen (ik pin, jij pint, hij pint, wij pinnen) платить кредитной картой
want потому что
de zegel, de zegels печать/штамп/марка
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
17
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
A1 Thema 5 De dokter
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen
de arm, de armen рука
het been, de benen нога
de bil, de billen ягодица
de buik, de buiken живот
de hand, de handen рука/кисть
het hoofd , de hoofden голова
het lichaam, de lichamen торс/туловище/тело
de knie, de knieën колено
de rug, de ruggen спина
de schouder, de schouders плечо
de teen, de tenen палец ноги
de vinger, de vingers палец
de voet , de voeten ступня
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
18
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
het meervoud * множественное число
5.8 Jij of u?
de achternaam, de achternamen фамилия
jong, jonge молодой
kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen) знать
oud, oude старый
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
19
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
20
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
helaas к сожалению/увы
helemaal совершенно/совсем
in orde в порядке
de kies, de kiezen коренной зуб
misschien может быть/возможно
poetsen (ik poets, jij poetst, hij poetst, чистить
wij poetsen)
vervelend утомительный/скучный/надо
едливый
vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen) наполнить/заполнить
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
21
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
A1 Thema 6 De kleding
6.1 De jas, de broek, de schoenen
de broek, de broeken брюки
het hemd, de hemden рубашка
de jas, de jassen жакет
de onderbroek, de onderbroeken трусы
het overhemd, de overhemden верхняя рубашка
de rok, de rokken юбка
de schoen, de schoenen обувь/ботинок
de sok, de sokken носок
de tas, de tassen сумка/портфель
de trui, de truien свитер
het T-shirt, de T-shirts футболка
het vest, de vesten жилет
6.2 De en het
de lidwoord, de lidwoorden * артикль
het meervoud * множественное число
het verkleinwoord, de verkleinwoorden * уменьшительное слово
het woordenboek, de woordenboeken * словарь
22
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
de jurk, de jurken платье
de kleren одежда
kort, korte короткий
de laars, de laarzen сапог
lang, lange длинный
net, nette приличный/опрятный/как раз
het pak, de pakken мужской костюм
vrij, vrije свободный
het werk работа
23
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
6.10 De tijd
de avond, de avonden вечер
duren (het duurt) длиться
een half uur полчаса
Hoe laat is het? Который час?
de klok, de klokken часы/часов
een kwartier четверть
de middag, de middagen полдень
de nacht, de nachten ночь
‘s nachts ночью
de ochtend, de ochtenden утро/рассвет
een seconde, de secondes секунда
de tijd время
een uur, de uren час
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
24
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
6.14 Kleren wassen
alles всё
apart отдельно
donker , donkere темный/мрачный
droog, droge сухой
de graad, de graden градус
meteen немедленно/сейчас же
ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij hangt op, вешать
wij hangen op)
schoon, schone чистый/прекрасный
vies, vieze грязный/мерзкий
warm, warme горячий
wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) мыть
zelf сам
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
25
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
A1 Thema 7 Reizen
7.1 Ik ga op reis.
de auto, de auto’s автомобиль
de boot, de boten лодка/шлюпка/судно
de bus, de bussen автобус
de fiets, de fietsen велосипед
laat поздно
de metro, de metro’s метро
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, сесть на/взять
wij nemen)
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) путешествовать
het station, de stations станция
de tram, de trams трамвай
de trein, de treinen поезд
het vliegtuig, de vliegtuigen самолет
7.2 Hoe?
hoe как/каким образом
de lengte * продолжительность
26
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
het noorden север
naartoe в направлении/на
het oosten восток
de provincie, de provincies регион/область/провинция
het westen запад
het zuiden юг
7.7 In de file
alvast пока/тем временем/уже
de collega, de collega’s коллега
denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij denken) думать
doorgeven (ik geef door, jij geeft door, передавать
hij geeft door, wij geven door)
dus следовательно/итак/значит/т
аким образом
de file, de files пробка/затор на дороге
onderweg в пути/по пути
de plek, de plekken место
prima супер
snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, хватать/понимать/схватывать
wij snappen)
te laat (слишком) поздно
tot straks до свидания/до скорого
27
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
links слева
oversteken (ik steek over, jij steekt over, переходить/пересекать
hij steekt over, wij steken over)
rechtdoor прямо
rechtsaf направо/вправо
rechts справа
ver далеко
de weg дорога
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
28
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
vertrekken (ik vertrek, jij vertrekt, уходить/уезжать/отправлятьс
hij vertrekt, wij vertrekken) я в путь
de vertrektijd, de vertrektijden время отправления
via через
wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht, ждать/ожидать
wij wachten)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
29
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
30
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
8.4 Zinnen maken (2)
aan het einde * в конце
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * полная форма глагола
de hoofdzin, de hoofdzinnen * главное предложение
het werkwoord, de werkwoorden * глагол
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
31
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
8.10 Op vakantie
de bloem, de bloemen цветок/букет
fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) ездить на велосипеде
groetjes с уважением
ieder, iedere каждый
de natuur природа
op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat … , идти в отпуск
hij gaat … , wij gaan … )
de tent , de tenten палатка/тент/навес
de vakantie, de vakanties отпуск/каникулы
de vogel, de vogels птица
wandelen (ik wandel, jij wandelt, hij wandelt, гулять/ходить
wij wandelen)
het weer погода
het zwembad, de zwembaden (плавательный) бассейн
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
32
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST RUSSISCH
8.11 Ik begrijp het niet.
bedoelen (ik bedoel, jij bedoelt, hij bedoelt, значить/обозначать
wij bedoelen)
herhalen (ik herhaal, jij herhaalt, hij herhaalt, повторять
wij herhalen)
langzaam медленно
nog een keer еще один раз
verstaan (ik versta, jij verstaat, hij verstaat, понимать
wij verstaan)
uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt uit, объяснять/выкладывать
wij leggen uit)
8.13 Vrienden
het bier пиво
het café, de cafés кафе
elkaar друг друга
de film, de films фильм
inderdaad действительно/в самом деле
jawel да/конечно
kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) болтать/сплетничать/судачить
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon, убирать
hij maakt schoon, wij maken schoon)
veel plezier приятного
времяпрепровождения
de vriendin , de vriendinnen подруга
weleens однажды/некогда/иногда
zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, иметь желание
hij heeft zin in, wij hebben zin in)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Слова, отмеченные (*), учить не нужно.
33