I Need This

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 8

Prevalentie, diagnostiek en behandeling van

persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen


Een literatuuroverzicht

S.P.J. van Alphena

Prevalence, diagnosis and treatment of personality disorders in


older adults

Aim: This article addresses manifestation, course, diagnosis and treatment


of personality disorders in older adults (>60 yrs). Method: A literature search,
using “Cochrane Central Register of Controlled Trials (CENTRAL)”, Cochrane
Database of Systematic Reviews (CDSR)”, “PsychINFO 2000-present” and
“PUBMED”, concerning relevant literature from 1980-2009. Keywords were
“personality disorder”, “elderly”, “older adults”, “prevalence”, “diagnosis”
and “treatment”. The combinations of these keywords resulted in 32 rele-
vant hits. Results: Prevalence studies addressing specific personality disor-
ders show that within different subpopulations personality pathology of
clusters A and C (odd respectively anxious behaviour) are quite common in
older adults whereas cluster B personality disorders (impulsive behaviour) is
more prevalent in younger adults. Besides, it appears that the personality
questionnaires and interviews used in adult care are not yet validated for
older adults in mental health care and nursing homes. Furthermore, there
is no convincing reason why psychotherapy variants proven to be effective
for adults (<50 yrs) wouldn’t be feasible for older adults. Particularly with
respect to cognitive (behavioural) therapy and schema therapy, there is
some evidence from case studies suggesting that these therapies are well
applicable to the elderly. Conclusion: Prevalence rates appear questionable
since the assessment methods applied in the epidemiological studies cor-
respond inadequately to the specific behavioural manifestations of elderly
persons with personality pathology. In addition, the number of specific
(test)diagnostic tools for older adults are scarce. Currently, there is a lack of
empirical data concerning treatment of personality disorders in older adults.
However, at this moment several studies are focussed to improve diagnos-
tics and therapy of personality disorders in geriatric psychiatry in the
Netherlands and Belgium.
Keywords: personality disorders, older adults, prevalence, diagnosis, treat-
ment.
Tijdschr Gerontol Geriatr 2010; 41: 79-86
80 Tijdschr Gerontol Geriatr 2010; 41

Trefwoorden: persoonlijkheidsstoornissen;
ouderen; prevalentie; diagnostiek; behande-
Samenvatting ling
Doel: Dit artikel gaat in op de uitingswijze, het
beloop, de diagnostiek en de therapie van
persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen (>60 Inleiding
jaar).
Methode: Een literatuurstudie waarbij met In de internationale literatuur vormt het thema
persoonlijkheidsstoornissen in de volwassenen-
behulp van zoekstrategieën in het “Cochrane
zorg al geruime tijd een belangrijk onderwerp.
Central Register of Controlled Trials (CENT- De introductie van as-II persoonlijkheids-
RAL)”, “Cochrane Database of Systematic Re- stoornissen in 1980 heeft het wetenschappelijk
views (CDSR)”, “PsychINFO 2000-present” en onderzoek naar de diagnostiek en behandeling
“PUBMED” naar relevante literatuur is ge- een grote impuls gegeven. Vanaf halverwege de
zocht over de periode 1980-2009. De gebruik- jaren negentig van de vorige eeuw verschijnt een
te zoektermen zijn geweest “personality disor- bescheiden aantal Engelstalige publicaties over
ders”, “elderly”, “older adults”, “prevalence”, persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen en in
“diagnosis” en “treatment”. Deze combinaties 2006 wordt het handboek “Personality disorders
leverden 32 hits op. and older adults: Diagnosis, assessment and
treatment” uitgegeven.1
Resultaten: Uit prevalentiestudies naar de
Dit artikel gaat in op de stand van zaken wat
specifieke persoonlijkheidsstoornissen blijkt in betreft de prevalentie, diagnostiek en behande-
de verschillende deelpopulaties dat persoon- ling van persoonlijkheidsstoornissen bij oude-
lijkheidsstoornissen uit het A en C cluster ren. Allereerst worden de as-II persoonlijkheids-
(vreemd respectievelijk angstig gedrag) bij ou- stoornissen gedefinieerd en vervolgens gerela-
deren relatief vaak voorkomen terwijl de per- teerd aan ouderen.
soonlijkheidsstoornissen uit het B cluster (im-
pulsief gedrag) meer bij jongere volwassenen Persoonlijkheidsstoornissen kunnen opgevat
worden gezien. Daarnaast blijkt dat persoon- worden als maladaptieve varianten van normale
lijkheidsvragenlijsten en -interviews die wor- persoonlijkheidskenmerken waarbij sprake is
van een continuüm van adaptieve en mal-
den toegepast in de volwassenenzorg voorals-
adaptieve persoonlijkheidseigenschappen. De
nog niet gevalideerd zijn voor ouderen in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Dis-
GGZ of V&V-sector. Voorts zijn er op basis van orders Text Revision2 maakt een onderscheid
casestudies aanwijzingen dat cognitieve (ge- tussen persoonlijkheid, persoonlijkheidstrekken
drags)therapie en schematherapie goed toe- en persoonlijkheidsstoornis en voorziet de drie
pasbaar zijn bij de behandeling van ouderen concepten met de volgende omschrijving. De
met persoonlijkheidsstoornissen. persoonlijkheid is opgebouwd uit trekken en deze
Conclusie: De prevalentie, diagnostiek en be- persoonlijkheidstrekken worden omschreven als
handeling van persoonlijkheidsstoornissen bij duurzame patronen van waarnemen, omgaan
ouderen verdient nadere aandacht. Zo zijn er met en denken over de omgeving en de eigen
persoon, die zich manifesteren in uiteenlopende
aanwijzingen dat het assessment dat werd
sociale en persoonlijke omstandigheden.
toegepast in de epidemiologische studies on- Van persoonlijkheidsstoornis kan pas worden ge-
voldoende is gerelateerd aan specifieke ge- sproken indien de persoon wordt gekenmerkt
dragsmanifestaties van ouderen, is het aantal door een aantal pathologische trekken. Onder
specifieke (test)diagnostische handvatten voor pathologische trekken worden persoonlijkheids-
ouderen schaars en zijn de behandelinterven- kenmerken verstaan die afwijken van de
ties enkel gebaseerd op casestudies. Niette- populatienorm ofwel de norm van de (sub)-
min worden er thans in Nederland en België culturele context van het individu. Deze
verschillende wetenschappelijke initiatieven persoonlijkheidstrekken zijn inflexibel of star
bewerkstelligd om de diagnostiek en behan- en leiden tot sociale en/of functionele beperkin-
gen. Genoemde persoonlijkheidstrekken zijn
deling van persoonlijkheidsstoornissen in de
stabiel en van lange duur en het begin kan wor-
ouderenzorg te verbeteren. den teruggevoerd naar tenminste de adolescen-
tie of de vroege volwassenheid. De klinische in-
ventarisatie van afwijkingen binnen het waarne-
men, omgaan met en denken over de omgeving
a
Gezondheidszorgpsycholoog/senior onderzoeker Mond- en de eigen persoon is enigszins arbitrair. Het
riaan Divisie Ouderen Heerlen/ Maastricht betreft hier patronen van disfunctioneren op
Correspondentie: Dr. S.P.J. van Alphen, Mondriaan Divisie minimaal twee van de volgende gebieden: cogni-
Ouderen, John F. Kennedylaan 301, 6419 XZ Heerlen. ties, affecten, functioneren in het contact met
E-mail: spj.vanalphen@planet.nl anderen en beheersing van impulsen.
Prevalentie, diagnostiek en behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen 81

De DSM-IV-TR gaat uit van tien specifieke hechtingrelaties, (onbewuste) verlangens en


persoonlijkheidsstoornissen verdeeld over de schema’s waardoor een eigen interpersoonlijke
zogenaamde clusters A, B en C. Daarnaast wordt stijl wordt ontwikkeld. Dit leidt tot een bepaald
er een restcategorie gehanteerd, namelijk de type dissociaal gedrag ten opzichte van anderen,
persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Om- inclusief de relaties die men aangaat en de daar-
schreven (NAO). In cluster A staat achterdochtig, mee samenhangende mate van intimiteit, con-
vreemd, bizar en solistisch gedrag centraal. Dit trole en dominantie. Tegen de achtergrond van
cluster wordt gevormd door de paranoïde, schi- de groeiende wetenschappelijke belangstelling
zoïde en schizotypische persoonlijkheids- voor persoonlijkheidsstoornissen in het alge-
stoornis. Cluster B wordt gekenmerkt door meen en voor de wijze waarop deze zich mani-
agressief, manipulatief, impulsief en egocen- festeren in de steeds groter wordende groep van
trisch gedrag. Dit cluster bestaat uit de anti- ouderen, in het bijzonder, werd de literatuur
sociale, borderline, theatrale en narcistische geanalyseerd met focus op de prevalentie, de
persoonlijkheidsstoornis. Cluster C wordt gety- diagnostiek en de behandeling van
peerd door vooral angstig en dwangmatig ge- persoonlijkheidsstoornissen op latere leeftijd.
drag tot uiting komend in de ontwijkende, af- De bij ouderen relevante relatie tussen, demen-
hankelijke en obsessief-compulsieve tie, persoonlijkheidsstoornissen en/of gedrags-
persoonlijkheidsstoornis.2 problemen, wordt in TGG in deze reeks artike-
Op basis van casestudies wordt geopperd dat de len over persoonlijkheidsstoornissen door This-
manifestatie van persoonlijkheidsstoornissen op sen en collega’s behandeld.
latere leeftijd anders kan zijn.3 Dit geldt in het
bijzonder voor de cluster
B-persoonlijkheidsstoornissen; ouderen met een Methode
antisociale, borderline, theatrale of narcistische
persoonlijkheidsstoornis vertonen veelal een Met behulp van zoekstrategieën in het
afname van agressief én impulsief gedrag en een “Cochrane Central Register of Controlled Trials
toename van hypochondere en depressieve (CENTRAL)”, “Cochrane Database of Systematic
klachten. Ook passief-agressieve en toxicomane Reviews (CDSR)”, “PsycINFO 2000-present” en
gedragingen lijken op latere leeftijd meer op de “PUBMED” is naar relevante literatuur gezocht
voorgrond te staan. Bij ouderen met een para- over de periode 1980-2009. De gebruikte
noïde, schizoïde, schizotypische en obsessieve- zoektermen zijn geweest “personality dis-
compulsieve persoonlijkheidsstoornis blijven de orders”, “elderly”, “older adults”, “prevalence”,
gedragsuitingen ófwel onveranderd ófwel blijkt “diagnosis” en “treatment”. Deze combinaties
er een toename van rigide gedrag en achter- leverden uiteindelijk 32 hits op. Daarnaast is ge-
docht. bruik gemaakt van handboeken over ouderen in
Persoonlijkheidsstoornissen worden geclassifi- relatie tot persoonlijkheidsstoornissen en (psy-
ceerd op As-II van de DSM, in tegenstelling tot cho)therapie.
persoonlijkheidsverandering door een somatische aan-
doening (van het labiele, ontremde, agressieve,
apatische, paranoïde, gecombineerde, overige of Resultaten
niet gespecificeerde type) hetgeen op As-I wordt
geclassificeerd.2 Laatstgenoemde classificatie Prevalentie
wordt met enige regelmaat gesteld bij ouderen.
Conceptueel gezien is het verwarrend dat bij Epidemiologisch onderzoek naar
persoonlijkheidsverandering in de DSM-IV-TR persoonlijkheidsstoornissen is bij ouderen ver-
wordt vermeld dat het gaat om een “blijvende richt binnen verschillende deelpopulaties. De
persoonlijkheidsstoornis” welke een verande- prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen bij
ring betekent van het vroegere, karakteristieke ouderen in de algemene bevolking ligt tussen de
persoonlijkheidspatroon van betrokkene door 2.8% en 13%.5,6 Bij poliklinisch/ambulant behan-
een somatische aandoening. delde ouderen met psychische problemen wor-
Hier lijken twee verschillende concepten door den percentages vermeld tussen de 5% en 33%.7,8
elkaar te worden gebruikt; de persoonlijkheids- De prevalentie van (co)morbide
verandering is hoofdzakelijk een gedrags- persoonlijkheidsstoornissen bij klinisch behan-
verandering vanuit een cerebraal substraat ter- delde ouderen varieert tussen de 7% en 80%.9,10
wijl persoonlijkheidsstoornissen het gevolg zijn In de V&V-sector ligt de prevalentie tussen 3% en
van complexe biopsychosociale (ontwikkelings)- 15%.4
factoren. Vooral strategische gelokaliseerde cere- Uit prevalentiestudies naar specifieke
brale infarcten, zoals in de thalamus, met weinig persoonlijkheidsstoornissen, cross-sectioneel
objectiveerbare cognitieve uitval kunnen diag- van opzet, blijkt in de verschillende deel-
nostisch gezien imponeren als uitingswijzen van populaties dat persoonlijkheidsstoornissen uit
persoonlijkheidspathologie.4 Gedrag- het A- en C- cluster bij ouderen relatief vaak
problematiek door persoonlijkheidsstoornissen voorkomen terwijl de persoonlijkheids-
hangt samen met dieperliggende en met elkaar stoornissen uit het B- cluster meer bij jongere
interfererende lagen, zoals temperament, volwassenen worden gezien.11-15
82 Tijdschr Gerontol Geriatr 2010; 41

Een factor die mogelijk bijdraagt tot een daling geringe introspectieve vermogens van ouderen
in prevalentie van cluster-B-stoornissen is de met persoonlijkheidspathologie noodzaken
verhoogde mortaliteit in deze groep. Bij border- eveneens het gebruik van informantinformatie
line patiënten is beschreven dat na ruim 16 jaar in het diagnostisch proces. De kwaliteit en de
9% zich had gesuïcideerd.16 Verder kan riskant levensduur van de relatie tussen de patiënt en de
gedrag zoals middelenmisbruik of roekeloos informant hangt veelal af van de rol van de infor-
rijgedrag tot een verhoogde mortaliteit leiden.17 mant, bijvoorbeeld kind, partner, collega’s of
Niettemin zouden bovenstaande prevalentie- vriend van de patiënt. Partners en kinderen zijn
cijfers een vertekend beeld kunnen geven omdat de meest voor de hand liggende hetero-
met name de manifestatie van cluster anamnestische informatiebronnen bij ouderen.
B-persoonlijkheidsstoornissen anders kan zijn Complicerende factor bij ouderen is dat er lang
op latere leeftijd als gevolg van cognitieve ach- niet altijd informanten aanwezig zijn die vier tot
teruitgang, somatische co-morbiditeit en psy- zeven decennia terug kunnen kijken om het
chosociale elementen.18 Zo bleek uit een kwanti- duurzame patroon van (dis)functioneren in
tatief onderzoek dat de DSM-criteria voor de kaart te brengen. Voorts blijkt de kwaliteit van
antisociale persoonlijkheidsstoornis onvol- de patiënt-informantrelatie van belang voor de
doende toepasbaar zijn op ouderen. Slechts drie betrouwbaarheid van informantinformatie als-
van de zeven criteria bleken bij ouderen bruik- mede de aan- of afwezigheid van
baar.19 In het verlengde hiervan is het niet on- persoonlijkheidspathologie bij de infor-
denkbaar dat het As-II-assessment dat werd ge- mant.24,25
bruikt in genoemde prevalentiestudies, onvol- Het verdient de voorkeur om aan de informant
doende aansluit op specifieke gedrags- alleen die vragen te stellen die verwijzen naar
manifestaties van ouderen, waardoor onder- observeerbare dan wel interpersoonlijke ken-
diagnostiek bij ouderen met cluster merken of biografische gegevens. De beoorde-
B-persoonlijkheidsstoornissen niet wordt uitge- ling van minder duidelijk observeerbare, intra-
sloten.20 Opvallend is dat ook bij ouderen de psychische kenmerken, zoals stemming en zelf-
NAO-classificatie het vaakst wordt gesteld ver- perceptie, is waarschijnlijk diagnostisch minder
moedelijk doordat de huidige As-II criteria voor valide.26
de tien persoonlijkheidsstoornissen onvol- Mondiaal bezien ontbreekt het aan specifieke
doende anticiperen op het (interpersoonlijk) ge- meetinstrumenten voor ouderen met
drag en de beleving van ouderen. persoonlijkheidsstoornissen. Uitzondering
hierop zijn de Hetero-Anamnestische
Diagnostiek persoonlijkheidsvragenlijst (HAP) en de Geron-
tologische Persoonlijkheidsstoornissen Schaal
Persoonlijkheidsonderzoek bevat in de (GPS).27,28 Voorts blijkt dat persoonlijkheids-
volwassenenzorg drie hoofdelementen, namelijk vragenlijsten en -interviews die worden toege-
observatie van de patiënt, onderzoeks- past in de volwassenenzorg vooralsnog niet zijn
gesprekken en psychologische tests. De eerste gevalideerd voor ouderen in de GGZ of V&V-
twee elementen ontbreken nooit, het test- sector.
onderzoek is daarentegen optioneel.21 De verza- Geconcludeerd wordt dat bij de diagnostiek
meling van deze gegevens gebeurt zo neutraal en van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen de
objectief mogelijk. nadruk ligt op het gebruik van biografische, he-
Zelfrapportage is echter gevoelig voor verteke- teroanamnestische en dossiergegevens. Betrouw-
ning door ernstige klinische stoornissen als de- bare en gevalideerde testdiagnostiek is momen-
mentie, depressie of psychose. Afgezien van ern- teel beperkt voor handen, maar weliswaar sterk
stige As-I-problematiek is zelfrapportage in het in ontwikkeling. Zo worden op dit moment de
kader van de diagnostiek van persoonlijkheids- persoonlijkheidsvragenlijsten VTCI, NEO-FF-I,
pathologie eveneens gevoelig voor vertekening. YSQ en CISS gevalideerd voor ouderen in de
Mensen zijn zich over het algemeen weinig be- GGZ.
wust van de wijze waarop hun persoonlijkheid
en gedrag worden waargenomen door de omge- Behandeling
ving.22 In het geval van persoonlijkheids-
stoornissen is het besef van het interactionele Naar de behandeling van persoonlijkheids-
effect nog minder. Maladapatieve en afwijkende stoornissen bij ouderen is tot dusver geen effect-
aspecten van gedrag worden door de patiënt onderzoek verricht. Wel zijn er enkele gevals-
doorgaans als egosyntoon ervaren en daardoor studies of beschouwingen gepubliceerd.
onvoldoende herkend. Om die reden zijn meer- Volgens De Leo, Scocco en Meneghel zouden
dere externe of collaterale diagnostische bron- psychotherapeutische behandelingsvormen met
nen wenselijk.23 het accent op verandering van de persoonlijk-
In de ouderenzorg is informantinformatie in heid bij ouderen een te ambitieus behandeldoel
de vorm van bijvoorbeeld een heterobiografie of zijn. Deze auteurs veronderstellen dat cognitieve
gestandaardiseerde tests onmisbaar als diagnos- achteruitgang, ernstige somatische aandoenin-
tische bron bij patiënten met oordeel- en kritiek- gen, levenslang onvermogen om met onaange-
stoornissen, zoals bij dementie. De doorgaans name feiten te accepteren en gebrekkige inter-
Prevalentie, diagnostiek en behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen 83

persoonlijke relaties een op inzicht georiën- rapie36 zijn er aanwijzingen vanuit casestudies
teerde vorm van psychotherapie compliceren. Zij dat deze ook goed toepasbaar zijn voor
bespreken vervolgens een aantal psychothera- ouderen.37-39 Mogelijk dat deze psychotherapeu-
peutische behandelingsvormen voor ouderen. tische behandelingen wel op onderdelen aanpas-
Als belangrijkste vormen worden de cognitieve sing behoeven om meer aan te sluiten bij de leef-
(gedrags)therapie, kortdurende psychoanaly- en belevingswereld van ouderen. Daarbij wordt
tische therapie, dialectische gedragstherapie en aanbevolen om de specifieke gerontologische
interpersoonlijke psychotherapie genoemd.29 aspecten, zoals overtuigingen over en gevolgen
De voorkeur van deze auteurs gaat uit naar de van somatische aandoeningen, cohortgebonden
dialectische gedragstherapie evenals de inter- en socioculturele overtuigingen, intergene-
persoonlijke psychotherapie. Het betreft hier rationele banden en het verlies van sociale rollen
behandelvormen met actuele gedragingen dan te integreren.40-42
wel relatieverhoudingen als aangrijpingspunt in
de therapie. Volgens De Leo en co-auteurs zijn
veranderingen in gedrag of in interpersoonlijke Discussie
verhoudingen wel haalbare doelstellingen in
therapie bij ouderen. Kortdurende psychoanaly- Persoonlijkheidsstoornissen vormen een relatief
tische therapie, waarbij veelal focale conflicten jong aandachtsgebied binnen de ouderenzorg.
met behulp van duiding onder de loep worden Vooralsnog zijn de prevalentiecijfers weinig een-
genomen en cognitieve psychotherapie, waarbij duidig, is het aantal specifieke (test)-
met name basale denkfouten aan de orde worden diagnostische instrumenten schaars en ontbre-
gesteld, zouden volgens hen minder geschikt ken er empirische gegevens op het gebied van
zijn voor ouderen. Beide therapievormen zou- behandeling. Het geringe aantal vergelijkende
den volgens de auteurs een aanzienlijk beroep studies over persoonlijkheidsstoornissen bij ou-
doen op het introspectieve respectievelijk ab- deren staat in schril contrast met de klinische
stracte denkvermogen en zijn in hun ogen hier- relevantie van deze doorgaans chronische aan-
door minder geschikt voor ouderen. doening. Zowel bij somatische als psychische
Zoals gezegd zijn deze aannames niet empi- interventies in de ouderenzorg kan de aanwezig-
risch getoetst. Daarnaast spreekt de aangetoonde heid van (co-morbide) persoonlijkheids-
effectiviteit van cognitieve gedragstherapie in de stoornissen de hulpverlening compliceren door
behandeling van angststoornissen en depressie afweer van iedere vorm van zorg (cluster A),
de aannames van De Leo et al. tegen.30,31 therapie-ontrouw of toxicomaan gedrag (cluster
Van recenter datum is een studie van Lynch, B) dan wel een overmatig appel op de gezond-
Cheavens, Cukrowitz, Thorp, Bronner en Beyer heidszorg (cluster C).
waarin de effectiviteit is onderzocht van dialecti- Het beperkt aantal vergelijkende studies houdt
cal behavioral therapy (DBT) bij ouderen met mogelijk verband met de methodologische com-
zowel een depressie als een persoonlijkheids- plexiteit van het construct persoonlijkheids-
stoornis.32 Bij deze gerandomiseerde gecontro- stoornis in relatie tot ouderen. In hoeverre is er
leerde trial (RCT) zijn echter de nodige kantteke- sprake van een duurzaam patroon van disfunc-
ningen te plaatsen. Zo is in deze studie onduide- tionele gedragingen over de gehele levensloop
lijk of DBT nu aangrijpt op de depressie of op de bezien? Zijn de uitingswijzen van disfunctionele
persoonlijkheidsstoornis of toch op beide? Bo- gedragingen bij persoonlijkheidsstoornissen
vendien lijkt het aantal persoonlijkheids- consistent of leeftijdsspecifiek? Is er voldoende
stoornissen in remissie nauwelijks lager te zijn draagvlak voor de zogenaamde laat ontstane
wanneer er slechts een medicamenteuze behan- persoonlijkheidsstoornis (waarbij een
deling heeft plaats gevonden (N=7) vergeleken persoonlijkheidsverandering door een somati-
met een gecombineerde behandeling medicatie sche aandoening is uitgesloten)? Er zijn namelijk
en DBT (N=9). Dit laatste is opmerkelijk, omdat aanwijzingen dat de huidige DSM-criteria voor
uit eerdere studies naar de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen onvoldoende toe-
persoonlijkheidsstoornissen bij jongere volwas- pasbaar zijn op ouderen. Zo blijkt uit
senen gebleken is dat het behandeleffect met itemresponstheorie-analyses binnen een om-
medicatie (zonder psychotherapie) marginaal vangrijke, cross-sectionele studie in de algemene
is.33 Het vermoeden bestaat dat er in het onder- bevolking (leeftijdsrange 18-98 jaar) dat 29% van
zoek van Lynch en collega’s (2007) bij een aantal DSM-criteria voor persoonlijkheidsstoornissen
proefpersonen onterecht tijdens de intake een leidt tot meetfouten bij ouderen.43 Daarnaast
persoonlijkheidsstoornis is gediagnosticeerd.34 dient rekening te worden gehouden met
Hoewel er geen effectiviteitstudies verricht zijn cultuur- en geslachtsgebonden manifestaties van
naar psychotherapie voor ouderen met een persoonlijkheidsstoornissen. Verder blijkt er
persoonlijkheidstoornis, is er geen overtuigende sprake van een grote diversiteit aan combinaties
reden te bedenken waarom psychotherapie- binnen de tien specifieke DSM-
varianten die bewezen effectief zijn voor volwas- persoonlijkheidsstoornissen (polythetische
senen onder de vijftig jaar, niet werkzaam zou- criteriasets). Bijvoorbeeld bij de borderline
den zijn voor ouderen. Met name ten aanzien persoonlijkheidsstoornis dient minimaal vol-
van cognitieve therapie35 en schemagerichte the- daan te worden aan vijf van de negen DSM-
84 Tijdschr Gerontol Geriatr 2010; 41

criteria. Dit laat 256 verschillende combinaties kader van richtlijnontwikkeling is het interes-
toe met verschillen in ernst en fenomenologie. sant om de psychische en somatische comorbidi-
Deze heterogeniteit gaat ten koste van de validi- teit bij persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen
teit van de tien DSM- persoonlijkheids- in kaart te brengen.
stoornissen. Voorlopig lijkt een Addendum ouderen over
In 2013 zal vermoedelijk de DSM-V verschijnen persoonlijkheidsstoornissen nog een brug te ver.
en er wordt momenteel druk gespeculeerd over Wel is een eerste stap gezet met een Delphi-
het thema persoonlijkheidsstoornissen. In hoe- onderzoek onder Nederlandse en Vlaamse ex-
verre wordt het huidige categoriale classificatie- perts op het gebied van persoonlijkheids-
model gecontinueerd of aangevuld met een di- stoornissen bij ouderen.45 Dit onderzoek geeft
mensionale benadering? Is er bij de dimensio- richting aan huidige “best practice” ten aanzien
nale benadering een rol weggelegd voor het vijf- van de diagnostiek en behandeling van
factorenmodel.44 Gaan persoonlijkheids- persoonlijkheidsstoornissen en vormt tevens een
stoornissen van As-II naar As-I? Welke specifieke aanzet tot wetenschappelijk (vervolg)onderzoek.
DSM-IV persoonlijkheidstoornissen, -trekken of Ondersteund met empirische studies kan de stap
-kenmerken blijven in de DSM-V behouden? naar het genoemde Addendum worden gezet.
Worden in de DSM-V adaptieve Een andere recente ontwikkeling in Nederland
persoonlijkheidskenmerken en copingstijlen is het boek “Ouderen en persoonlijkheid” waarin
eveneens opgenomen? Complicerend is dat de persoonlijkheidsproblematiek op latere leeftijd
veranderingen in de DSM-V ook weer niet te in- veelvuldig aan de orde komt.46 Ook is er een aan-
grijpend mogen zijn met het oog op de wense- tal Nederlandse en Vlaamse studies geïnitieerd
lijke vergelijkbaarheid met eerdere studies, zoals op het gebied van testconstructie en -normering,
epidemiologisch onderzoek. beloop alsmede behandeling van
Aan suggesties voor verder onderzoek ont- persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Voorts
breekt het niet. Prevalentieonderzoek binnen zal op korte termijn het boek “Persoonlijkheids-
verschillende populaties naar ouderen met stoornissen bij ouderen. Diagnostiek, behande-
persoonlijkheidsstoornissen is aangewezen lingen gedragsadvisering” verschijnen,47 be-
waarbij voor ouderen gevalideerde meet- werkstelligd door Expertpanel Persoonlijkheid
instrumenten worden gehanteerd. In het bijzon- & Ouderen (EPO) en is GGZ-instelling Mond-
der verdient de groep chronische psychiatrische riaan voornemens om een expertisecentrum op
patiënten meer aandacht waarbij op latere leef- het gebied van persoonlijkheidsstoornissen bij
tijd tevens sprake is van somatische en cogni- ouderen te starten. Dit expertisecentrum is een
tieve problematiek; hoe hoog is hier de prevalen- eerste aanzet om klinische expertise, weten-
tie van persoonlijkheidsstoornissen, welke schappelijk onderzoek en onderwijsaspecten te
gedrags- en medicatieadviezen hebben effect en bundelen en te vertalen naar cruciale diagnos-
in welke setting is deze hoogcomplexe groep het tische en therapeutische aspecten in de klinische
meest op zijn plaats? Ook RCT-studies naar het praktijk. Daarnaast heeft dit centrum tot doel
effect van verschillende psychotherapievormen om onderwijs- en onderzoeksactiviteiten te in-
bij de behandeling van persoonlijkheids- ventariseren, stimuleren en (door te) ontwikke-
stoornissen bij ouderen verdient aandacht. Gelet len binnen de Geestelijke Gezondheidszorg
op de (mogelijk) nieuwe ontwikkelingen binnen (GGZ) en Verpleeg- en Verzorgingshuissector
de American Psychiatric Association (APA) is on- (V&V-sector).
derzoek naar zowel categoriale als dimensionale Kortom: het thema persoonlijkheids-
classificatiemodellen bij ouderen met stoornissen bij ouderen is volop in
persoonlijkheidsstoornissen gewenst. In het ontwikkeling.

Literatuur

1 Segal DL, Coolidge FL, Rosowsky E. Personality Ouderenpsychiatrie. De Tijdstroom, 2001: p.


Disorders and Older Adults. Hoboken, New Jer- 125-132.
sey: John Wiley & Sons, 2006. 5 Weissman MM. The epidemiology of persona-
2 American Psychogeriatric Association. DSM-IV- lity disorders: An update. J Personal Disord
TR: Diagnostic and Statistical Manual of Men- 1993; 7: 44-62.
tal Disorders. 4th ed, text revision. Washington 6 Ames A, Molinari V. Prevalence of personality
DC: APA, 2000. disorders in community living elderly. J Geriat
3 Solomon K. Personality disorders in the elderly. Psychiatry & Neurol 1994; 7: 189-194.
In: Lion JR, red. Personality disorders, diag- 7 Mezzich TE, Fabrega H, Coffman GA, Claven Y.
nosis, and management. Baltimore: Williams & Comprehensively diagnosing geriatric patients.
Wilkens, 1981: p. 310-338. Comprehen Psychiatry 1987; 28: 68-76.
4 Stek ML. Persoonlijkheidsstoornissen. In: Hee- 8 Molinari V, Marmion J. Personality disorders in
ren TJ, Kat MG, Stek ML, red. Handboek
Prevalentie, diagnostiek en behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen 85

geropsychiatric outpatients. Psychological Rep sing axis II disorders by informant interview. J


1993; 73: 256-258. Personal Disord 1997; 11: 158-167.
9 Casey DA, Schrodt CJ. Axis II diagnoses in geria- 25 Dreessen L, Hildebrand M, Arntz A. Patient-
tric inpatients. J Geriat Psychiatry & Neurol informant concordance on the Structured Clin-
1989; 2: 87-88. ical Interview for DSM-III-r personality dis-
10 Silberman CS, Roth L, Degal DL, Burns W. orders (SCID-II). J Personal Disord 1998; 12(2):
Relationship between the Millon Clinical Mul- 149-161.
tiaxial Inventory –II and Coolidge Axis II In- 26 Van Alphen SPJ, Rettig AM, Engelen GJJA, Kuin
ventory in chronically mentally ill older adults: Y, Derksen, JJL. Patiënt-informant overeen-
A pilot study. J Clinical Psychology 1997; 53: komst op de Gerontologische Persoonlijkheids-
559-566. stoornissen Schaal (GPS). Tijdschr Psychiatr
11 Coolidge FL, Burns EM Nathan JH Mull CE. 2005; 47, 613-617.
Personality disorders in the elderly. Clinical Ge- 27 Barendse HPJ, Thissen AJC. Handleiding van de
rontologist 1992; 12(1): 41-55. Hetero-Anamnestische Persoonlijkheids-
12 Molinari V, Ames A, Essa M. Prevalence of per- vragenlijst, H.A.P. 3de druk. Barendse & This-
sonality disorders in two psychiatric inpatients sen, 2006.
units. J Geriatr Psychiatry Neurology 1994; 7: 28 Van Alphen SPJ, Engelen GJJA, Kuin Y, Hoijtink
209-215. HJA, Derksen JJL. A preliminary study of the
13 Watson DC, Sinha KB. A normative study of the diagnostic accuracy of the Gerontological Perso-
Coolidge Axis II Inventory. J Clinical Psycho- nality disorder Scale (GPS). Int J Geriatr Psy-
logy 1996; 52(6): 631-637. chiatry 2006; 21: 862-868.
14 Engels GI, Duijsens IJ, Haringsma R, Van Put- 29 De Leo D, Scocco P, Meneghel G. Pharmacologi-
ten CM. Personality disorders in the elderly cal and psychotherapeutic treatment of perso-
compared to four younger age groups: A cross- nality disorders in the elderly. Int Psychogeriatr
sectional study of community residents and 1999; 11(2): 191-206.
mental health patients. J Personal Disord 2003; 30 Hendriks GJ, Oude Voshaar RC, Keijsers GP,
17: 447-459. Hoogduin CA, van Balkom AJ. Cognitive-
15 Ullrich S, Coid J. The age distribution of self- behavioural therapy for late-life anxiety dis-
reported personality disorder traits in a house- orders: a systematic review and meta-analysis.
hold population. J Personal Disord 2009: 23, Acta Psychiatr Scand 2008; 117: 403-411.
187-200. 31 Pinquart M, Duberstein PR, Lyness JM. Effects
16 Stone MH. Abnormalities of personality. New of psychotherapy and other behavioral inter-
York: WW Norton and company, 1993: p.131-152 ventions on clinically depressed older adults: a
17 Fishbain DA. Personality disorders in young meta-analysis. Aging Ment Health 2007; 11: 645-
and old. Can J Psychiatry 1996; 41(9): 602. 657.
18 Van Alphen SPJ, Engelen GJJA, Kuin Y, Derksen 32 Lynch TR, Cheavens, JS, Cukrowitz KC, Thorp
JJL. Editorial: The relevance of a geriatric sub- SR, Bronner L, Beyer J. Treatment of adults with
classification of personality disorders in de co-morbid personality disorder and depression:
DSM-V. Int J Geriatr Psychiatry 2006; 21: 205- a dialectical behaviour therapy approach. Int J
209. Geriatr Psychiatry 2007; 22: 131-143.
19 Van Alphen SPJ, Nijhuis PEP, Oei TI. Antisocial 33 Abrams RC, Bromberg CE. Personality Dis-
personality disorder in older adults. A qualita- orders in the Elderly. Psychiatr Ann
tive study of Dutch forensic psychiatrists and 2007;37(2):123-127.
forensic psychologists. Int J Geriatr Psychiatry 34 Van Alphen SPJ, Tummers JHA, Derksen JJL.
2007; 22: 813-815. Reaction to ‘Treatment of older adults Wirth
20 Balsis S, Woods CM, Gleason ME, Oltmanns TF. co-morbid personality disorder and depression:
Over and underdiagnosis of personality dis- a dialectical behavior therapy approach’. Int J
orders in older adults. Am J Geriatr Psychiatry Geriatr Psychiatry 2007; 22: 701-703.
2007; 15(9): 742-753 35 Beck AT, Freeman A, Davis DD. Cognitive ther-
21 Derksen JJL. Psychologische diagnostiek. En- apy of personality disorders. New York: The
kele structurele en descriptieve aspecten. Nij- Guilford Press, 2004.
megen: Pen Tests Publisher. 36 Young JE, Klosko JS, Weishaar ME. Schema
22 Clifton A, Turkheimer E, Oltmans TF. Self- and therapy: a practitioner’s guide. New York: The
peer perspectives on pathological personality Guilford press, 2003.
traits and interpersonal problems. Psychol As- 37 Bizzini L. Cognitive psychotherapy in the treat-
sess 2005; 17, 123-131. ment of personality disorders in the elderly. In:
23 Dingemans P. Beschrijvende diagnostiek van de Perris C, McGorry PD, red. Cognitive psycho-
DSM-IV-TR-persoonlijkheidsstoornissen. In: therapy of psychotic and personality disorders:
Eurelings-Bontekoe EHM, Verheul R, Snellen Handbook of theory and practice. Chicester:
WM, red. Handboek persoonlijkheids- Wiley, 1998.
pathologie. Houten: Bohn, Stafleu van Log- 38 Dick LP, Gallagher-Thompson D. Cognitive
hum, 2007 p. 143-164. therapy with the core beliefs of a distressed lo-
24 Berstein DP, Kasapis C, Bergman A, et al. Asses- nely caregiver. J Cognitive Psychotherapy 1995;
9(4): 215-227.
86 Tijdschr Gerontol Geriatr 2010; 41

39 Van Royen R, Videler A. De Korte Personologi- and Older Age Groups. Psychol and Aging.
sche Psychotherapie als model voor de behande- 2007; 22(1): 171-185.
ling van persoonlijkheidsstoornissen bij oude- 44 Costa PT, McCrae RR. Domains and Facets:
ren. Directieve Therapie 2006; 26: 242-257. Hierarchical Personality Assessment Using the
40 James IA. Schemas and schema-focused ap- Revised NEO Personality Inventory. Journal of
proaches in older people. In: Laidlaw K, Knight Personality Assessment. 1995; 64(1): 21-50.
B, red. Handbook of emotional disorders in 45 Van Alphen SPJ, Bolwerk N, Videler AC, Tum-
later life: assessment and treatment Oxford: mers JHA, Van Royen RJJ, Barendse HPJ, Schee-
Oxford; 2008. pers C, Penders K, Verheul R. Persoonlijkheids-
41 Laidlaw K, Thompson LW, Dick-Siskin L, stoornissen bij ouderen: Consensus onder Ne-
Gallagher-Thompson D. Cognitive behaviour derlandse en Belgische experts over specifieke
therapy with older people. Chichester: Wiley, diagnostische en therapeutische aspecten. Tijd-
2003. schr Psychiatr; In druk.
42 Laidlaw K, Thompson LW. Cognitive behaviour 46 Mooi B, Comijs H. Ouderen en persoonlijkheid.
therapy with depressed older people. In: Laid- De klinische praktijk. Amsterdam: Harcourt
law K, Knight B (eds.) Handbook of emotional Assessment BV, 2007.
disorders in later life: assessment and treatment 47 Van Alphen SPJ, red. Persoonlijkheids-
Oxford: Oxford, 2008. stoornissen bij ouderen. Diagnostiek, behande-
43 Balsis S, Gleason MEJ, Woods CM, Oltmanns ling en gedragsadvisering. Amsterdam: Ho-
TF. An Item Response Theory Analysis of DSM- greve Uitgevers (in druk).
IV Personality Disorder Criteria Across Younger

You might also like