Overal 6 Vwo Hoofdstuk 14 Uitwerkingen Oefenopgaven

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 5

Overal Natuurkunde 5 vwo

Uitwerking Oefenopgaven

Hoofdstuk 14 Mechanica in samenhang


65
a Als er geen luchtweerstand is, is de val van Hannes een vrije val: een eenparig versnelde
2
beweging met a = g = 9,8 m/s .
∆v
→ ∆v = a · ∆t = 9,8 × 13 = 127 = 1,3·10 m/s
2
a=
∆t
2
Omdat Hannes zonder beginsnelheid begint, geldt: v(13) = 1,3·10 m/s.
2× k 2 × 0,37
Fw = k · A · v = Fw,l = ½Cw · ρ · A · v → Cw =
2 2
b = = 0,57
ρ 1,3
c Zie onderstaand model.

model startwaarden
Fz = m * g m = 91 ‘kg
2
Fw = k * opp * v^2 g = 9,8 ‘m/s
3
Fres = Fz – Fw k = 0,37 ‘kg/m
2
a = Fres / m opp = 0,80 ‘m
v := v + a*dt v=0
x := x + v * dt x=0
als t>13 dan opp = opp + dopp eindals t=0
als Opp > 42,6 dan Opp = 42,6 eindals dt = 0,1 ‘s
2
t := t + dt dopp = (42,6 – 0,8)/38 ‘m

d Voor de maximale resulterende kracht geldt: Fres,max = m · amax, waarin de amax de steilheid van
de (v,t)-grafiek is in het steilste punt, dus op (of direct na) t = 13 s.
De raaklijn aan de grafiek op dat tijdstip gaat door: (t = 12,8 s; v = 60 m/s) en

(t = 14,6 s; v = 0 m/s), dus amax =


∆v
=
( 60 − 0 ) = 37,5 m/s2 (met een marge van 5 m/s2).
∆t (14,5 − 12,9 )
Fres,max = m · amax = 91 × 37,5 = 3413 N
Fres,max = Fw,max − Fz → Fw,max = Fres,max + Fz = 3413 + 91 × 9,81 = 4305 = 4,3·10 N
3

Die waarde is ook ongeveer af te lezen bij de top van de (Fw,x)-grafiek.


e De wrijvingskracht werkt tegen de verplaatsing in, dus in Ww = Fw · s · cos α geldt:
α = 180°, zodat cos α = −1 en de arbeid Ww dus negatief is.
f Volgens de wet van arbeid en kinetische energie geldt dat de arbeid die door de extra
wrijvingskracht van de parachute wordt verricht gelijk is aan de verandering van de kinetische
energie van de parachutist.
3
De arbeid volgt uit de oppervlakte van de grijze piek. Deze is ongeveer 3,4·10 hoog en
3 5
(gemiddeld) 40 m breed, dus W = F · s = 3,4·10 × 40 = 1,4·10 Nm.
De snelheden van de parachutist voor en na het openen van de parachute is:
vvoor = 54 m/s en vna = 7,5 m/s, zodat: ∆Ek = ½m · vvoor − ½ m · vvoor = ½ × 91 × (54 − 7,5 ) =
2 2 2 2
5
1,3·10 J.
De waarden voor de arbeid en de verandering van de kinetische energie stemmen dus
ongeveer overeen.

66
a Zie onderstaand figuur.
b Voor de wrijvingskracht op het blok geldt: Fw = f · Fn = f · Fz,┴ = f · Fz · cos α.
Het blok staat op het punt te schuiven als Fz,// = Fz · sin α = Fw.
F ⋅ sin α −1 −1
Hieruit volgt: f · Fz · cos α = Fz · sin α → f = z = tan α → α = tan f = tan 0,18 = 10°.
Fz ⋅ cos α
c De spankracht moet dan de horizontale wrijvingskracht op het blokje opheffen:
Fz,gew = mgew · g = Fw = f · Fn = f · Fz = f · m · g → mgew = f · m = 0,18 × 200 = 36 g
d Fres = Fz,gew − Fw = mgew · g − f · m · g = 0,050 × 9,81 − 0,18 × 0,20 × 9,81 = 0,137 N
© Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 6 vwo Uitwerkingen Oefenopgaven hoofdstuk 14 1
Fres 0,137 2
a= = = 0,549 m/s
mtot ( 0,050 + 0,20 )
Voor het blok geldt: Fres = Fspan − Fw = m · a →
Fspan = m · a + Fw = m · a + f · m · g = 0,20 × 0,549 + 0,18 × 0,200 × 9,81 = 0,46 N

67
−12 −12
a mAB = (4,2 + 0,52)·10 kg = 4,72·10 kg
m 4,72 ⋅ 10 −12 −15 3
VAB = AB = = 4,73·10 m
ρ 0,998 2 ⋅ 103
3 ⋅ VAB 3 × 4,73 ⋅ 10 −15 −5
VAB = 4/3 · π · r → r =
3
3 = 3 = 1,04·10 m = 0,010 mm
4π 4π
−12 −11
b Fz = mAB · g = 4,72·10 × 9,81 = 4,63·10 N
−14
Fopw ≈ 0,001 · Fz ≈ 5·10 N

c Fw = c · r · v → [c] =
[F ] = N −2 −2 1
= kg m s · m s = kg m s
−1 −1

[r ] ⋅ [v ] m ⋅ m ⋅ s−1
d Als de druppel met constante snelheid valt, is de eerste wet van Newton van toepassing:
Fres = 0
Fz = Fw
m·g=c·r·v
ρ · 4/3 · π · r · g = c · r · v
3

4× ρ⋅π⋅r2 ⋅g
; omdat ρ, g en c constant zijn is v evenredig met r .
2
v=
3⋅c
−12 −3 −12 −3 −15
e pvoor = mA · vA + mB · vB = 4,2·10 × 12,8·10 + 0,52·10 × 3,2·10 = 55,4·10 kgm/s
−12 −3 −15
pna = mAB · vAB = 4,72·10 × 11,8·10 = 55,7·10 kgm/s
De impuls voor het samensmelten is dus (in twee significante cijfers) gelijk aan de impuls erna.
f De versnelling van druppel AB op t = 2,5 ms is gelijk aan de steilheid van de (v,t)-grafiek.
De raaklijn gaat door de punten: (t = 0; v = 10 mm/s) en (t = 6 ms; v = 16 mm/s).

a=
∆v
=
(16 − 10 ) ⋅ 10−3 = 1,0 m/s2
∆t ( 6 − 0 ) ⋅ 10−3
Fres = Fz − Fw = m · a
−12 −11
Fw = Fz − m · a = m · g − m · a = m · (g − a) = 4,72·10 × (9,81 − 1,0) = 4,16·10 N
F 4,16 ⋅ 10 11
−7 −1 −1
c= w = = 3,2·10 (kg m s )
r ⋅v 1,04 ⋅ 10 −5 × 12,4

© Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 6 vwo Uitwerkingen Oefenopgaven hoofdstuk 14 2


68
a De meetpunten in het (x,t)-diagram liggen na t = 4,0 s op een rechte lijn. De steilheid van het
diagram stelt de snelheid voor en is dan dus constant.
De lijn gaat door (t = 4,0 s; x = 31 m) en (t = 9,9 s; x = 100 m).
∆x 100 − 31 69
v= = = = 11,7 m/s
∆t 9,9 − 4,0 5,9
∆v 11,7 2
b De versnelling is gelijk aan de helling van de (v,t)-grafiek: a = = = 2,93 m/s .
∆t 4,0
2
Fres = m · a = 80 × 2,93 = 2,3·10 N
c De afgelegde weg in de eerste vier seconden is de oppervlakte onder de (v,t)-grafiek:
∆x = ½ · b · h = ½ × 4,0 × 11,7 = 23 m
In het (x,t)-diagram is af te lezen dat de verplaatsing op t = 4,0 s gelijk is aan 31 m. De figuren
zijn dus niet met elkaar in overeenstemming.
2
d Ek = P · t = ½m · v
2
Omdat P en m constant zijn, is v evenredig met t en dus v evenredig met t .
11,7
e v(t) = k · t → 11,7 = k · 4,0 → k = = 5,85
2,0
1,5−1 0,5
v(t) = x’(t) = 3,9 ×1,5 · t = 5,85 · t
Ook hieruit volgt: k = 5,85 en de exponent 0,5 komt overeen met de .
E ½m ⋅ v 2
½ × 80 × 11,7 2
Voor het vermogen geldt: P = k = = = 1369 W = 1,4 kW.
t t 4,0

69
FL = Fz = 7,0 · Fw → m · g = 7,0 · k · v
2
a
620 × 9,81 = 7,0 × 0,44 × v → v = 44 m/s
2
9 9
b Ech = rV · V = 33·10 × 0,075 = 2,48·10 J
Wmotor = η · Ech = 0,24 × 2,48·10 = 5,94·10 J
9 8

W 5,94 ⋅ 108
Wmotor = P · t → t = motor =
4
= 1,56·10 s = 4,3 h
P 3,8 ⋅ 10 4
c De gebruikte energie E = W = Fm · s is minimaal als Fm = Fw minimaal is.
De weerstandskracht is minimaal als f = FL / Fw maximaal is, want FL = Fz = constant.
d De massa m wordt bepaald door het volume V = l · b · h. Als de afmetingen twee keer zo groot
3
worden, wordt V en dus m 2 = 8 keer zo groot.
2
De vleugeloppervlakte A = l · b wordt 2 = 4 keer zo groot.
De vleugelbelasting wordt dus 8 / 4 = 2 keer zo groot.
e Zie figuur op de volgende pagina.
2
De steilheid van de grafiek is 2,72 (met een marge van 0,10), dus geldt v = 2,72 · L en dus
v = 1,65 · L .
f D
g Op grote hoogte is de dichtheid van de lucht lager. Volgens de formule is de kruissnelheid dan
groter.
Als de vogel gewicht verliest, wordt zijn massa m kleiner. Volgens de formule wordt de
kruissnelheid dan kleiner.
h De massa van een man is ongeveer 80 kg (elke schatting tussen 60 en 100 kg is goed). De
3
dichtheid van de lucht is ongeveer 1,3 kg/m .
33 × m 33 × 80
v= = = 10,0 m/s = 36 km/h
ρ⋅A 1,3 × 20

© Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 6 vwo Uitwerkingen Oefenopgaven hoofdstuk 14 3


70
W = ∆Ev + ∆Ez = 2 · ½C · u + m · g · h = 120 × 3,1 + 48 × 9,81 × 2,3 = 2236 = 2,2 kJ
2 2
a
b Zie onderstaand figuur.
c Het hoogteverschil komt overeen met de oppervlakte onder de (v,t)-grafiek in een periode
waarin de snelheid positief is. Deze oppervlakte is gelijk aan negen hokjes. Eén hokje komt
overeen met 0,5 × 1 = 0,5 m. Per sprong gaat Lisa dus 9 × 0,5 = 4,5 m omhoog.
d Lisa is in het hoogste punt als de (v,t)-grafiek door de tijd-as omlaag gaat, bijvoorbeeld op
t = 1,5 s.
De raaklijn aan de grafiek op dat tijdstip gaat door (t = 0,7 s; v = 5 m/s) en
(t = 2,3 s; v = −5 m/s).
∆v 10
= (−)
2
Lisa ondervindt dat een versnelling van: a = = 6,3 m/s .
∆t 1,6
2
Als Lisa geen krachten van de elastieken zou ondervinden, zou ze een versnelling van 9,8 m/s
ondervinden, dus blijkbaar oefenen de elastieken nog een kracht op haar uit.
e 1: Etot, 2: Ez, 3: Ev,el, 4: Ek, 5: Ev,tr

© Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 6 vwo Uitwerkingen Oefenopgaven hoofdstuk 14 4


71
35,0
a Joep legt de eerste 15,0 m af in 6,80 s. Dus moet hij nog 35,0 meter afleggen: dat zijn =
2,50
1 1
14,0 slagen. Eén slag duurt T = = = 1,20 s. Voor Joeps eindtijd geldt:
f 0,833
t = 6,80 + 14,0 × 1,20 = 23,6 s.
∆f 0,047
b De relatieve toename van de slagfrequentie is = = 0,056.
f 0,833
∆ 0,10
De relatieve afname van de slaglengte is = = 0,040.
 2,50
De eerste bewering is dus waar.
35,0
De 35,0 meter boven water bevatten dan = 14,6 slagen. Hij komt dus niet met zijn handen
2,40
naar voren bij de finish uit. Het is dus niet zeker dat Joep een snellere tijd zwemt.
c De snelheid wordt bepaald door de resulterende kracht, waarvoor geldt: Fres = Fvoort − Fw.
Zolang de nettokracht groter is dan nul, dus zolang Fvoort > Fw blijft de snelheid toenemen. Dat
gebeurt pas een tijdje nadat de voortstuwende kracht op zijn grootst is.
d Op t = 0,36 s geldt: Fw = 800 N en v = 3,5 m/s.
F 800
k = w2 = = 65
( 3,5 )
2
v

[k] =
[F ] =
N 2
= Ns m
−2
( = kgms
−2 2
·sm
−2 −1
= kgm )
[v ] (m/s )
2 2

e De arbeid kan worden geschat met W = F · s en s = vgem · t.


Uit figuur 14.69a volgt: Fgem ≈ 0,7·10 N, uit figuur 14.69b: vgem ≈ 2,5 m/s.
3
3
Daaruit volgt: W = 0,7·10 × 2,5 × 0,5 = 0,9 kJ. Antwoord C is dus juist.

© Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 6 vwo Uitwerkingen Oefenopgaven hoofdstuk 14 5

You might also like