Professional Documents
Culture Documents
De Kwalitatieve Survey - Kwalon Jansen
De Kwalitatieve Survey - Kwalon Jansen
De kwalitatieve survey
Methodologische identiteit en systematiek van het meest
eenvoudige type kwalitatief onderzoek
Harrie Jansen
Inleiding
Deze bijdrage is een poging om helderheid te verschaffen over de methodologische identiteit
en systematiek van het meest eenvoudige en populaire type kwalitatief onderzoek dat ik zal
benoemen als kwalitatief surveyonderzoek of kortweg: de kwalitatieve survey. Het gaat om
onderzoek waarbij de dataverzameling in het typische geval bestaat uit interviews met repre-
sentanten van een bepaalde ‘populatie’ (een beroepsgroep, patiënten met dezelfde diagnose,
gebruikers van eenzelfde vervoermiddel, bewoners van een wijk et cetera), een vergelijkende
analyse die uitmondt in één of meer typologieën (nominale classificaties) en een rapportage
waarin de naar voren gebrachte resultaten worden ondersteund met citaten uit de interviews.
Dit populaire type onderzoek wordt in rapportages vaak zonder nadere specificatie aangeduid
als ‘kwalitatief onderzoek’ alsof er één methode bestaat die voor het hele veld van kwalitatief
sociaal-wetenschappelijk onderzoek van toepassing is en waar de specifieke onderzoekstypen
slechts varianten zijn. De laatste tijd wordt die vooronderstelling zelfs expliciet geclaimd door
te spreken van ‘algemeen’ of ‘generiek’ kwalitatief onderzoek (vergelijk Merriam, 1998;
Yefimov, 2003; Boeije, 2005). Maar er bestaat een grote variëteit van kwalitatieve onderzoeks-
typen zoals de gevalsstudie, procesevaluatie, conversatieanalyse, vertooganalyse, empirische
fenomenologie, handelingsonderzoek, etnografie, biografie, narratieve analyse, enzovoorts.
Dit zijn bepaald niet allemaal verschillende varianten van eenzelfde methodiek.
In gevallen waar dit type kwalitatief onderzoek wel nader wordt gespecificeerd, verschijnt
vaak het label ‘grounded theory’ (gefundeerde theorie, GT). In de meeste van die gevallen
wordt deze vlag echter niet of nauwelijks gedekt door de lading van het uitgevoerde onder-
zoek, zoals al uitvoerig door anderen is gesignaleerd; zie bijvoorbeeld Baker, Wuest & Stern
(1992) en Caelli, Ray & Mill (2003).
De greep naar het gewichtige label ‘GT’ lijkt vooral een noodsprong te zijn van onderzoekers
(en kennelijk ook hun begeleiders/opleiders) die in wetenschappelijke legitimatienood verke-
ren. Het is een claim op wetenschappelijke erkenning. Wanneer die claim niet waargemaakt
wordt, maakt deze noodsprong de betreffende kwalitatief onderzoekers alleen maar kwets-
baarder voor methodologische kritiek. Bovendien frustreert de valse GT-claim de ontwikke-
ling van een realistische methodologische onderbouwing van dat niet-echt-GT-onderzoek. De
praktische doelstelling van deze bijdrage is in deze legitimatienood te voorzien door aan
onderzoekers een naam te leveren die a) beter dan ‘GT’ weergeeft wat zij in hun onderzoek
feitelijk doen, b) specifieker is dan het weinig zeggende ‘algemeen’ of ‘generiek kwalitatief
onderzoek’, en c) bovendien methodologisch verdedigbaar en toetsbaar is. Dit laatste is voor-
werp van mijn tweede doelstelling met deze bijdrage: de systematiek beschrijven van de kwa-
litatieve survey.
Hieronder zal ik nu eerst de survey als onderzoekstype beschrijven met een korte weten-
schappelijke en historische plaatsbepaling. Vervolgens schets ik de geschiedenis van de term
‘kwalitatieve survey’ en mijn eigen voorstel voor de invulling daarvan. Tot slot volgt een uit-
eenzetting van de systematiek van de kwalitatieve survey, gespiegeld aan de systematiek van
de statistische survey. Voor mijzelf was deze vergelijking heel verhelderend. Ik hoop dat dit
voor anderen, zowel kwalitatief als statistisch onderzoekers ook zo werkt.
Surveyonderzoek
Met de term ‘survey’ wordt verwezen naar onderzoek waarin een populatie wordt beschreven
van (voor het onderzoek) gelijkwaardige en gelijkwegende autonome eenheden; het is inven-
tariserend onderzoek. In de sociologie gaat het meestal om een verzameling personen, maar
de eenheden kunnen ook huishoudens zijn of families of bedrijven. Waar het om gaat is dat
niet de sociale relaties tussen de bestudeerde eenheden worden onderzocht maar kenmer-
ken, gedragingen of cognities ervan, bijvoorbeeld sekse, beroep, politieke voorkeur, alcohol-
consumptie, theaterbezoek, etcetera. (Secundair worden vervolgens statistische relaties tus-
sen kenmerken onderzocht, bijvoorbeeld de relatie tussen sekse en alcoholconsumptie maar
dat komt later aan de orde).
In zekere zin is de survey het meest eenvoudige, primitieve, onderzoeksdesign voor onder-
zoek met meer dan één waarnemingseenheid. De oudste vorm ervan is de volkstelling, die,
zoals wij met Kerstmis memoreren, al door de Romeinen werd uitgevoerd. In het Oude
Testament kunnen we lezen dat het ook al werd gedaan door koning David, getuige
Korinthen 1, 21 vers 3: ‘Satan keerde zich tegen Israël en zette David aan Israël te tellen’;
David had er later spijt van: ‘Was ik het niet die bevel gaf het volk te tellen? Ja, ik ben het, die
gezondigd heb en zeer verkeerd gehandeld heb...’ (Fijnvandraat, 2005)
Het belangrijkste verschil tussen de volkstelling en de gebruikelijke surveys is het gebruik
van steekproeven in surveys. Sociologische, psychologische, biologische en economische sur-
veys zijn sample surveys: in de survey wordt een selectie uit een populatie bestudeerd om iets
over die populatie als geheel te weten te komen. Dit steekproefkarakter met de daaruit vol-
gende vraag naar de representativiteit, domineert de academische surveymethodologie: hoe
kun je ervoor zorgen dat je steekproef werkelijk de bedoelde populatie representeert?
De meest eenvoudige steekproefsurvey is de simple random survey waarbij de steekproef in
één keer uit de hele populatielijst (het steekproefkader) wordt getrokken op basis van ‘toeval’,
dat wil zeggen een selectiecriterium waarvan geen systematische relatie bekend is met de te
onderzoeken kenmerken van populatieleden.
16 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 17
Het of de survey?
Survey is een Engelstalig woord dat vaak vertaald wordt als ‘enquête’ (Frans!). Maar het wordt ook
vaak onvertaald geleend. In de sociologische methodologie schrijft men traditioneel het survey, terwijl
het in andere kringen de survey is. Een toets met Google leert dat de survey standaard is geworden; ook
de dikste Van Dale (Geerts & Den Boom, 1999) schrijft de survey.
Een klassiek methodologisch boek over surveyonderzoek is Moser’s Survey methods in social
investigation (1958). In het eerste hoofdstuk ‘The nature of social surveys’ onderscheidt Moser
twee benaderingen in surveys: intensief onderzoek bij een klein aantal eenheden versus
extensief onderzoek bij een grootschalige steekproef. Op pagina 2 vergelijkt hij deze twee als
volgt:
‘These two approaches usually serve different ends and use markedly different methods: the
intensive study of a few cases will tend to dig deeper, but may lose something in generality; it
will probably use less formal interviewing than the other, and in the analysis of results will give
more prominence to non-quantified material. This is an important difference, but the
methodology used for such “field studies” or “field experiments” is in many respects so similar
to that of the social survey proper (nadruk HJ) that I shall refer to them from time to time.’
Kortom: volgens Moser is de echte survey een statistische survey maar is de methodologie
van intensief onderzoek met open interviews bij een klein aantal casussen niet wezenlijk
anders. Je kunt dat ook wel onder de titel survey research vatten. Toch ontkomt Moser niet aan
de vaststelling dat de andere methoden zoals directe (participerende) gedragsobservatie en
documentenanalyse moeilijk kunnen voldoen aan de methodologische eisen van representa-
tiviteit, objectiviteit en betrouwbaarheid die in surveyonderzoek centraal staan. Hij erkent de
waarde ervan maar deze methoden vallen buiten de harde wetenschappelijke kern van de
echte survey. Wat de wetenschappelijke status van die andere methoden dan wel is, laat hij in
het midden. En zo is het lange tijd gebleven in het universitaire sociaal-wetenschappelijke
methoden en technieken bedrijf. De waarde van ‘veldonderzoek’ of ‘kwalitatief onderzoek’
(gebruikelijke verzameltermen) wordt enerzijds niet betwist maar anderzijds niet de moeite
waard gevonden om in het methodeonderwijs op te nemen. Sprekend voorbeeld is het
Basisboek sociaal onderzoek van Swanborn (1997). Hierin staat een afzonderlijk hoofdstuk
over ‘veldonderzoek’ maar de vijf hoofdstukken over analyse betreffen uitsluitend de statisti-
sche analyse van gestandaardiseerde enquêtedata met SPSS. Daarnaast zijn er boeken, zoals
het veel gebruikte leerboek van Babbie The practice of social research (1989), waarin de term
‘survey’ niet wordt gebruikt omdat alle wetenschappelijke sociaal onderzoek geacht wordt sta-
tistisch surveyonderzoek te zijn. Babbie ‘bewijst’ zelfs expliciet dat alle wetenschappelijke
vragen kwantificeerbaar zijn.
Opmerkelijk is dat in de loop der jaren het inhoudelijke theorieonderwijs in de sociologie (en
andere sociale wetenschappen) wel veel aandacht heeft besteed aan de resultaten van kwalita-
tief onderzoek zoals dat van de Chicago school en de culturele antropologie, maar voor 1980
werden nergens in de psychologie, sociologie of economie in Nederland de methoden van dat
onderzoek systematisch onderwezen en getraind. Zo weet ik zelf pas sinds enkele jaren dat
Znaniecki die rond 1920 met Thomas de vijfdelige klassieker The Polish peasant in Europe and
America schreef, ook een van de grondleggers is van de analytische inductie. Ongeveer tien
jaar geleden hoorde ik voor het eerst van de term analytische inductie (Murphy, Dingwall et
al., 1998: 135-140).
Met name de eisen van grote aantallen, iteratie en theoriegerichtheid sluiten onderzoek bui-
ten, dat gebaseerd is op eenmalige observaties of op een bescheiden aantal interviews (zeg,
tussen plm. 10 en 40 gevallen). Dat is een heel groot deel van alle kwalitatief onderzoek dat er
gedaan wordt. En dat soort kwalitatief onderzoek met een beperkte externe geldigheid, dat
niet voldoet aan Wester’s criteria, levert soms wel degelijk bruikbare, contextueel redelijk vali-
de en betrouwbare kennis op over het bestudeerde fenomeen (bijvoorbeeld het functioneren
van de Rotterdamse huisartsgeneeskundige praktijk voor daklozen, of het cocaïnegebruik in
Volendam, om maar wat recent onderzoek van het IVO te noemen).
De kenmerken die Wester verbindt aan de kwalitatieve survey zijn mijns inziens dan ook
methodologisch overbodige ballast bij een zo letterlijk mogelijke interpretatie van de term
‘kwalitatieve survey’ die aansluit bij de hiervoor aangegeven algemene definitie van survey als
populatie-inventariserend onderzoek. Aangezien Wester in zijn laatste boek (Kwalitatieve
analyse, Wester en Peters 2004) de hele term heeft laten vallen, is er des te minder bezwaar
om het concept ‘kwalitatieve survey’ te herdefiniëren en daarbij terug te brengen tot de
methodologische kern:
De kwalitatieve survey is een onderzoek naar de verscheidenheid in aard of betekenis van een
of meer gedragingen, cognities of attributen binnen een populatie. In de meest eenvoudige
vorm wordt volstaan met eenmalige dataverzameling met betrekking tot één object bij een
enkelvoudige vooraf bepaalde steekproef.
18 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 19
‘We have observed a growth in the number of qualitative studies that have no guiding set of
philosophic assumptions in the form of the established qualitative methodologies. This lack of
allegiance to an established qualitative approach presents many challenges for “generic qual-
itative studies”, one of which is that the literature lacks debate about how to do a generic
study well.’
Naar mijn idee is de analyse van Caelli e.a. heel goed, maar is het label ‘generiek’ een misser.
Want het betreft hier wel degelijk een specifiek (taalkundig het tegendeel van generiek) type
onderzoek, namelijk de kwalitatieve survey. GT, etnografie, conversatieanalyse, discoursana-
lyse etcetera hebben andere kennisdoelen en volgen daarom andere methodieken.
In de sector van praktijkgericht of beleidsonderzoek spreekt men vaak onbekommerd van ‘kwa-
litatief onderzoek’ zonder nadere specificatie. Dat is voornamelijk een blijk van onzorgvuldig-
heid in het taalgebruik; bij nadere beschouwing gaat het bijna altijd om kwalitatieve surveys en
soms om etnografisch ‘veldwerk’. Ook het overigens heel verdienstelijke leerboek van Baarda,
De Goede & Teunissen (1995) titelt zich zonder toelichting als ‘basisboek kwalitatief onderzoek’.
Huismijt
Toen ik de eerste keer de Google scholar zoekmachine voor wetenschappers testte, deed ik dat
met de zoekterm qualitative survey. Het resultaat was een aangename verrassing, want als een
van de eerste hits kreeg ik deze titel:
House dust mites and respiratory allergy: a qualitative survey of species [nadruk HJ] occur-
ring in Finnish house dust. Stenius B. en Cunnington AM. in the Scandinavian Journal of
Respiratory Diseases 1972; 53 (6):338-48.
Dat is nu precies wat ik bedoel: waar een statistische survey telt hoeveel beestjes er van de ene
en/of de andere soort zijn, brengt de kwalitatieve survey in kaart welke verschillende soorten
beestjes ergens rondkruipen. En vervolgens, maar dat is een analytische stap buiten de sur-
vey zelf, wordt dan onderzocht welke combinatie van mijtsoorten de huizen van personen
met astma-aanvallen onderscheidt van huizen waar geen astma-aanvallen optreden. En zo
kom je er dan wellicht achter waarom astmapatiënten in het ene stoffige huis wel allergisch
reageren en in het andere stoffige huis niet.
Ook de meeste andere hits voldeden aan mijn definitie. Nog twee voorbeelden:
1 A Qualitative Survey of Tertiary Instructor Attitudes towards Project-Based CALL, door
Debski en Gruba in Computer assisted language learning, juli 1999 (219-239). Op basis van
een aantal (hoeveel staat niet in het abstract) semi-gestructureerde interviews met docen-
ten wordt een zesdelige typologie van houdingskenmerken opgesteld.
2 A national qualitative survey of community-based musculoskeletal services in the UK,
door Roberts, Dolman, Adebajo en Underwood in Rheumatology 2003; 42: 1074-1078.
Dit lijkt meer op wat Wester bedoelde: 461 schriftelijke vragenlijsten gestuurd naar 350
instellingen ‘To determine the characteristics of community-based musculoskeletal ser-
vices provided by primary care organizations within the UK’. Conclusie: ‘There are a wide
range of musculoskeletal services flourishing within the community sector, whose quality
may be variable’.
20 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 21
‘Hoe is de betekenis die vrouwen toekennen aan kalmeringsmiddelen […] beïnvloed door
informatie die ze hebben verkregen van hun dokters, van mensen in hun sociale netwerk of uit
andere bronnen?’
Deze vraagstelling zou op zichzelf best kunnen worden uitgewerkt in een gestandaardiseerde
vragenlijst met gesloten antwoorden waaruit de respondenten moeten kiezen, een statisti-
sche survey dus. Bijvoorbeeld: ‘Heeft uw dokter u ooit meegedeeld dat de pillen niet meer
werken?’ (ja/nee), zo ja: ‘Hoe vaak?’ (een keer/ vaker) en ‘Wanneer voor het laatst?’ (meer dan
een jaar geleden,/langer dan een maand maar minder dan een jaar geleden/ een maand of
korter geleden). Op basis van de geciteerde vraagstelling zou dus best gekozen kunnen zijn
voor een statistische aanpak (p.m. grammaticaal gaat het hier strikt genomen om een causa-
le vraag). Toch was voor de onderzoeker en ook voor de lezer bij deze passage in de ontwik-
keling van het onderzoeksontwerp al lang duidelijk dat er een kwalitatieve survey met een
aantal semi-gestructureerde biografische interviews zou worden uitgevoerd. Kortom: deze
vraagstelling levert geen adequate specificatie van de feitelijke kennisdoelen en dat geldt ook
voor de andere voorbeelden van Boeije. Het lijkt er dan ook op dat dit een structureel pro-
bleem is in de formulering van vraagstellingen voor kwalitatief onderzoek.
22 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 23
3. Steekproef trekken
a. wijze van selectie ‘theoretisch’ beredeneerd, ‘targeted’ toeval (gelijke kansen)
b. bepaling van omvang verzadiging nauwkeurigheid
= dekking verscheidenheid populatieschatting
6. Coderen
a. aard van codering inductief/ interpreterend deductief/ operationaliserend
b. moment van coderen achteraf vooraf
De analyse-eenheid is het object waar je door middel van het onderzoek uitspraken over wilt
doen; de waarnemingseenheden zijn de objecten waarover je data verzamelt. In een survey is
de analyse-eenheid (populatie) een verzameling waarnemingseenheden (individuen). In het
benzo-onderzoek: analyse-eenheden respectievelijk populatie ouderen in Ommoord, popula-
tie oudere benzogebruikers regio Rotterdam, populatie huisartsen regio Rotterdam.
Ik ga hier niet verder in op de complexiteit van analyse-eenheden, waarover in de kwantita-
tieve methodologie veel geschreven is, onder meer in verband met ‘fallacy of the wrong level’.
Heel goed – en niet alleen over dit onderwerp – is nog steeds mijn oude ‘bijbel’ van Galtung
(1967).
Stap 2. De waarnemingsmethode
Het is opmerkelijk dat in de sociale wetenschappen van ‘waarneming’ en ‘waarnemingsme-
thoden’ wordt gesproken waar het feitelijk gaat om de registratie van zelfrapportages van
respondenten over hun eigen gedrag of cognities, waar de onderzoeker meestal niets van te
zien of te horen krijgt. Niettemin zal ik me hier aan het gangbare spraakgebruik aanpassen.
24 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 25
Zowel in statistische als kwalitatieve surveys kan men de data verzamelen door middel van
schriftelijk, telefonisch, elektronisch of face-to-face (mondeling) gestelde vragen, dan wel door
middel van auditieve/visuele waarneming. Statistische surveys zijn door de standaardisatie
van zowel vragen als antwoorden beperkt tot gesloten vragen of gesloten observatieschema’s.
Dat wil zeggen daar is in principe geen interactie met de respondent in die zin dat tijdens het
interview niet gereageerd kan worden op wat de respondent zegt (vgl. Houtkoop-Steenstra,
2000). In de kwalitatieve survey is de onderzoeker vaak zelf (mede-) interviewer juist omdat
de kwaliteit van de interviews sterk bepaald wordt door het inzicht van de interviewer in de
kennisdoelen van de survey. Omwille van die kwaliteit zal in de kwalitatieve survey vaak wor-
den gewerkt met relatief dure observaties en/of face-to-face mondelinge interviews, terwijl in
de statistische survey eerder gekozen wordt voor schriftelijke of elektronische (internet-) vra-
genlijsten.
Stap 3. De steekproef
a. De statistische steekproef
Bij een statistische survey gaat het om de schatting van frequenties in een populatie. De sta-
tistische betrouwbaarheid van die schatting kan worden bepaald mits de selectie van de steek-
proef at random gebeurt zodat elk lid van de populatie evenveel kans heeft om gekozen te
worden. Dat vereist op de eerste plaats een steekproefkader (lijst) waarin alle leden van de po-
pulatie voorkomen; bijvoorbeeld de gemeentelijke bevolkingsadministratie, of (minder goed
maar goedkoop) het postcodeboek dan wel het telefoonboek. Als een dergelijke lijst beschik-
baar is, is het zeer eenvoudig om een random steekproef te trekken. Hoe groot de steekproef
moet zijn, kan worden berekend als men weet hoe nauwkeurig de schatting moet zijn. Wil je
bijvoorbeeld de gemiddelde leeftijd schatten met 95 procent zekerheid dat je er niet meer dan
twee jaar naast zit, dan heb je een grotere steekproef nodig dan wanneer je genoegen neemt
met een marge van drie jaar, of met 90 procent zekerheid. Een steekproef geeft nooit volledi-
ge zekerheid. Voor 100 procent zekerheid en nauwkeurigheid moet je de hele populatie
onderzoeken (een volkstelling). Van groot belang is dat alle leden van de getrokken steekproef
ook daadwerkelijk meedoen aan de enquête. Dat is in Nederland een steeds groter probleem:
bij de meeste enquêtes is de respons niet meer dan 50 procent.
Voor onderzoek naar kenmerken of gedrag dat heel scheef verdeeld is over de bevolking
(zoals benzogebruik) of waarvan de prevalentie heel laag is (zoals de lotto winnen) of die voor-
al van toepassing zijn op mensen die geen vast adres hebben (zogenaamde hidden popula-
tions), is een bevolkingsadministratie niet goed bruikbaar als steekproefkader. Daarom
bestaat bij statistische surveys over bijvoorbeeld harddruggebruikers het grootste deel van het
werk uit de ontwikkeling van een steekproefkader. Er wordt bijvoorbeeld eerst veldwerk
gedaan om tot een etnographic map te komen van de populatie, dat wil zeggen de identificatie
van plaatsen in de stad waar leden van deze populatie vaak te vinden zijn. Vervolgens wordt
dan een aantal van deze vindplaatsen geselecteerd en wordt per vindplaats een ‘randomisa-
tieprocedure’ afgewerkt om respondenten te selecteren.
Merk op dat voor kwantitatief onderzoek met een theoretisch doel, bijvoorbeeld toetsing van
hypothesen over de samenhang tussen opleidingsniveau en benzogebruik, niet zozeer de sta-
tistische ‘frequentiële’ afspiegeling van de populatie van belang is, maar de vertegenwoordi-
ging van de heterogeniteit van de populatie zowel qua opleiding als qua benzogebruik – dus
vooral zorgen dat er voldoende niet-gebruikers, zeer incidentele gebruikers en extreem veel-
gebruikers in de steekproef zitten en voldoende laag opgeleiden en hoog opgeleiden.
Daarvoor worden de steekproeven ‘gestratificeerd’: per categorie (‘stratum’) wordt een steek-
proef getrokken die groot genoeg is om voldoende nauwkeurige schattingen van de frequen-
ties per categorie te kunnen doen; dat is dan efficiënter dan dat te waarborgen door een hele
grote simple random-steekproef te trekken.
b. De ‘theoretische’ steekproef
Voor een kwalitatieve survey gaat het om vertegenwoordiging van de verscheidenheid die in
de populatie bestaat, met andere woorden dat alle varianten van het onderzoeksobject in de
steekproef vertegenwoordigd zijn. Als dat het geval is spreekt men van variatiedekking of
‘verzadiging’. De term ‘verzadiging’ heeft hier een iets andere betekenis dan in de grounded
theory-literatuur; daar gaat het om theoretische verzadiging (vergelijk Wester, 1995: 58) hier
om empirische verzadiging. Verzadiging is altijd een conditioneel begrip, want wat verzadi-
ging is, hangt mede af van welke verscheidenheid je uiteindelijk relevant vindt. Aangezien elk
individu anders is, is voor 100 procent volledige verzadiging de hele populatie nodig, net
zoals voor 100 procent betrouwbaarheid bij de statistische survey. Bij hele kleine populaties
(bijvoorbeeld de raad van bestuur van een onderneming) is dat trouwens ook best mogelijk.
Om verzadiging zo volledig mogelijk te maken is een stapsgewijze iteratieve dataverzameling
en -analyse te prefereren. Dat wil zeggen, je begint met bijvoorbeeld vijf interviews, analy-
seert de verscheidenheid en bedenkt dan waar in de populatie je zou kunnen verwachten nog
nieuwe varianten te vinden. Daar doe je dan weer enkele interviews en vergelijkt deze met de
eerste vijf om te zien of er echt iets nieuws gevonden is, enzovoorts tot je geen nieuwe infor-
matie meer vindt.
Schema 2 Voorbeeld van ‘theoretisch’ kader voor een kwalitatieve steekproef van huisartsen
vrouw I II III IV V VI
man VII VIII IX X XI XII
In de praktijk is het niet altijd mogelijk om een dergelijke stapsgewijze procedure te volgen
en moet je vooraf een steekproef samenstellen en de omvang bepalen. In een subsidieaan-
vraag moet je bijvoorbeeld een aantal uit te voeren interviews noemen. Vaak is het logistiek
veel efficiënter om een one shot-steekproef te trekken. Om dat zo goed mogelijk te doen is het
goed om – op basis van literatuur en andere kennis – een ‘theoretisch’ steekproefkader te
maken. Dat is een classificatiesysteem met de condities waarvan je vermoedt, dat die verschil
maken voor je onderwerp. Bijvoorbeeld voor de huisartsensurvey in het benzo-onderzoek
hadden wij bedacht, dat structureel geregelde collegiale samenwerking verschil zou maken
26 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 27
voor het voorschrijfbeleid. Daarbij werden drie typen onderscheiden: solopraktijk, duoprak-
tijk en groepspraktijk; ook zouden mannelijke huisartsen wellicht anders met benzo’s om-
gaan dan vrouwelijke, en huisartsen in grootstedelijke achterstandswijken zouden wellicht
met andersoortige benzoproblematiek worden geconfronteerd dan huisartsen in welvarende
buitenwijken.
Deze drie variabelen leveren in totaal 3 x 2 x 2 = 12 verschillende condities op (schema 2).
Uiteindelijk werden tien huisartsen geïnterviewd die zoveel mogelijk gespreid waren over
deze condities.
Hoewel niet geclaimd kan worden dat er sprake is geweest van volledige verzadiging hebben
wij onder deze tien huisartsen wel een relevante verscheidenheid aan ervaringen en visies
aangetroffen, die waardevolle inzichten opleverde over het langdurig voorschrijven van ben-
zo’s.
‘Theoretisch’ zet ik hier tussen aanhalingstekens omdat dit steekproefkader gebouwd is op
vooroordelen, die maar in beperkte mate worden gerechtvaardigd door wetenschappelijk
getoetste theorieën. Overigens is een dergelijk schema vooraf als richtlijn ook handig wan-
neer er wel tijd en geld is om iteratief te werken. In dat geval verandert het steekproefkader
bij elke stap in het iteratieve proces. Want gaandeweg kom je bijvoorbeeld op het idee, dat
huisartsen die recent opgeleid zijn waarschijnlijk anders omgaan met benzo’s dan huisartsen
die lang geleden zijn opgeleid, toen nog algemeen werd aangenomen dat benzo’s onschade-
lijk waren.
Merk op dat hier in feite dezelfde logica gevolgd wordt als in de gestratificeerde steekproef
voor statistische surveys; alleen worden in de statistische survey per cel grotere aantallen
respondenten op toeval gekozen vanwege de statistische betrouwbaarheidseisen (p-waarden).
Schema 3 Vergelijking van de gesloten en de open vraag ‘Hoe vaak neemt u een pil?’
*
De vraag brengt bij de respondent een cognitief proces op gang dat niet waarneembaar is voor de
interviewer. In die zin is de respondent een ‘black box’. Bij een open vraag komt van dat interne pro-
ces meer naar buiten dan bij een gesloten vraag.
Open vragen leveren vaak veel meer informatie op dan waar letterlijk naar wordt gevraagd.
Dat kan informatie zijn die onvoorziene aspecten van het bestudeerde gedrag aan het licht
brengt en/of ‘diepte-informatie’ over relevante motieven en andere achtergronden. Dat is ook
juist de bedoeling van open vragen.
Een open interview krijgt meer ‘diepte’ wanneer er na het eerste antwoord verder doorge-
vraagd wordt naar details en omstandigheden.
In het voorbeeld wordt op een simpele open vraag direct al heel veel informatie gegeven over
het gebruikspatroon van de respondent. Maar de respondent had ook kunnen volstaan met
het eerste onderdeel: ‘Nou, dat ligt er aan’ en daar had de interviewer dan genoegen mee kun-
nen nemen. Meestal zal een interviewer dan doorvragen, en er dus een ‘diepte-interview’ van
maken.
Merk op dat in dit voorbeeld beide antwoorden (op de open vraag en op de gesloten vraag) van
dezelfde respondent afkomstig zouden kunnen zijn.
28 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 29
Stap 6. Coderen
Coderen is het verbinden van ruwe data met ‘theoretische’ begrippen.
In de statistische survey wordt die stap gezet bij de constructie van de vragenlijst, en wel
deductief: op basis van voorafgaande inzichten (‘theorie’) worden vragen ontworpen en wordt
per vraag bepaald welke antwoorden voor dit onderzoek relevant zijn. Die relevante antwoor-
den worden op een rijtje onder de vraag gezet en voorzien van een selectievakje (al dan niet
genummerd) en een instructie. Als het goed is wordt in een pretest bij een ‘theoretische’
steekproef gecontroleerd of alle soorten leden van de beoogde populatie de vragen en ant-
woorden lezen en invullen zoals bedoeld werd bij het ontwerp van de vragenlijst. Bij de steek-
proef voor de pretest moet vooral gedacht worden aan representatie van cultuurverschillen en
competentieverschillen (opleiding) zoals die in de beoogde populatie voorkomen.
In de kwalitatieve survey wordt het coderen achteraf en min of meer inductief gedaan. Dat
gaat in een aantal stappen, zoals gedetailleerd beschreven door Baarda, De Goede &
Teunissen (1995; 2005). Boeije (2005: 98 e.v.) geeft een aantal verschillende aanpakken voor
het coderen.
Een heel simpele aanpak is deze:
– Lees eerst een aantal uitgewerkte interviews integraal door om een idee te krijgen van ‘wat
er allemaal is’.
– Begin dan met de teksten in te delen in fragmenten die globaal over hetzelfde onderwerp
gaan. Dikwijls zijn dit de startvragen uit het vragenschema, of termen die deze samenvat-
ten, bijvoorbeeld ‘slikfrequentie’ maar meestal zul je al meteen meer onderwerpen onder-
scheiden dan in de itemlijst stonden.
– Dat onderwerp is dan de eerste code die aan het betreffende fragment wordt toegekend.
– Daarna wordt de codering verfijnd met meer kwalificaties per fragment en verdere onder-
verdeling van fragmenten. Bijvoorbeeld in het voorbeeld in schema 3: het fragment ‘Nou
dat ligt er aan. Soms elke dag, soms niet’ krijgt code ‘verschillend’ (tegenover ‘vast’), het
fragment ‘Als ik goed ben neem ik niks hoor’ krijgt code ‘afhankelijk van gevoel’ en het
fragment ‘alleen als het echt nodig is, en dan wacht ik zo lang mogelijk’ krijgt bijvoor-
beeld de code ‘alleen als nodig’.
– In de loop van het proces kunnen codes worden gegroepeerd en gehergroepeerd onder
nieuwe abstractere begrippen, bijvoorbeeld alle hier genoemde codes kunnen worden
ondergebracht bij ‘gebruikspatroon’ en in de loop van de verdere analyse kunnen hier
weer subgroepen van gemaakt worden onder een typologie van gebruikspatronen: routine-
gebruik (vaste frequentie, vaste dosis, vast tijdstip), verantwoord gebruik en gepreoccupeerd
gebruik.
In het algemeen is het handig om bij dit fragmenteren, coderen, verder verfijnen en hergroe-
peren, ofwel het knippen en plakken, een software programma te gebruiken zoals MAXqda,
Kwalitan, Atlas-ti of Nvivo. Het kost een paar dagen om in een dergelijk programma thuis te
raken, maar die tijd verdien je dubbel en dwars terug.
Intermezzo: de datamatrix
In schema 4 wordt getoond hoe de statistische en de kwalitatieve datamatrix eruit zien, met
in de cellen respectievelijk cijfers en tekstfragmenten.
De ruwe datamatrix is de matrix waarin alle data staan zoals ze zijn verzameld, zonder enige
bewerking. In beide matrices staat in de eerste kolom het identificatienummer of eventueel
de naam of initialen van de respondent. Elke respondent heeft een rij in de matrix. In de sta-
tistische datamatrix staan de namen van de variabelen boven de kolommen. In de analyse
worden nieuwe kolommen toegevoegd met nieuw berekende variabelen – de laatste kolom
met leeftijdsklasse is daar een voorbeeld van. In het codeboek (c.q. de variable view in de laat-
ste versie van SPSS) wordt de betekenis en de berekeningswijze van de variabelen opgesla-
gen.
In de kwalitatieve datamatrix staan boven de kolommen geen variabelennamen maar codes
(kwestie van taal). Bij de kwalitatieve survey bestaat de meest ruwe datamatrix uit de integra-
le interviews. In dat geval telt de matrix voor elke respondent slechts twee cellen: een met het
id-nummer of naam en een met het interview. Bij sommige programma’s worden de inter-
views meteen bij het inlezen opgesplitst in fragmenten; de eerste grove codering wordt dan al
bij het intypen aangegeven (bijvoorbeeld bij Kwalitan: een regel die met een @ begint). De
getoonde kwalitatieve datamatrix (schema 4) is ergens halverwege de analyse. Net als in de
statistische analyse worden in de analyse steeds kolommen toegevoegd met nieuwe codes.
Stap 7. Analyseren
In de statistische survey is de analyse gescheiden van de data-opslag. De analyse bestaat mini-
maal uit het berekenen van frequentieverdelingen (aantal scores per waarde). Aangezien elke
frequentie een schatting is voor de frequentie in de populatie, zou er eigenlijk altijd een
betrouwbaarheidsinterval moeten worden berekend. Voor een nadere typering van de fre-
quentieverdeling worden centrummaten berekend (gemiddelde, mediaan, modus) en even-
tueel ook spreiding (standaarddeviatie, variantie, kwartielen, percentielen), scheefheid (skew-
ness) en platheid (kurtosis) van de verdeling. Voor de overzichtelijkheid worden variabelen
met een groot aantal antwoordcategorieën (zoals leeftijd in jaren), gehercodeerd tot een
beperkt aantal categorieën of klassen. Naast frequentieverdelingen voor de hele steekproef,
kunnen ook verdelingen en gemiddelden per subgroep worden berekend (leeftijdsklassen,
man/vrouw; etcetera). Een logische volgende stap is de vergelijking tussen subgroepen, bij-
voorbeeld de vergelijking tussen de gemiddelde slikfrequentie van mannen en die van vrou-
wen. Maar alles wat na de analyse van de frequentieverdelingen wordt gedaan is in wezen
geen inventarisatie meer en valt daarom buiten het bestek van de survey zelf. Want dan wor-
den er nieuwe kennisdoelen gesteld, namelijk vergelijking en vervolgens verklaring.
In de kwalitatieve survey begint de analyse bij het coderen. In principe zou het kunnen blijven
bij een enkelvoudige codeergang: de interviews worden in fragmenten geknipt, de fragmenten
30 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 31
1. Statistische datamatrix
0001 73 2 1 20 5
0002 54 1 3 5 2
0003 65 1 5 5 4
etc.
2. Kwalitatieve datamatrix
1 73 vrouw Altijd meteen na het journaal In principe neem ik altijd die rose.
want dan kan ik goed in slaap Maar soms neem ik ook wel zo’n
komen. Als ik hem te laat witte erbij als ik veel spanning heb.
neem lig ik wakker. Ja met mijn dochter gaat het wel
eens moeilijk.
2 54 man Nou, niet elke dag hoor, want Nou, ik zei al, ik neem er altijd één,
dan helpt het niet goed meer maar een enkele keer ook wel eens
of ik moet er dan twee nemen twee, maar mijn vrouw zegt dat je
en dat wil ik liever niet, weet je dat niet moet doen, dus meestal
wel. Je moet niet te veel van blijft het bij één.
dat spul nemen.
Meestal aan het eind van de
week vrijdags en zaterdags.
Dan voel ik me vaak ongedurig
3 etc
met hetzelfde onderwerp krijgen dat onderwerp als code, en de stukjes met dezelfde code wor-
den bij elkaar geplaatst. De verzameling fragmenten per code beschrijft dan de verscheiden-
heid van uitspraken over dat onderwerp. Maar in het algemeen zal men die verscheidenheid
willen samenvatten in een beperkt aantal categorieën, net als bij de statistische analyse; in dit
geval zijn het nominale categorieën. Bijvoorbeeld ‘vrijwel dagelijks slikken’, ‘enkele keren per
week’, ‘perioden dagelijks afgewisseld met perioden zonder pillen’. Om dit te kunnen doen
moeten de interviews steeds met elkaar vergeleken worden, om te controleren of een nieuw
bedachte code overal dezelfde betekenis heeft en of er geen gevallen zijn waar nog weer een
ander onderscheid moet worden benoemd. Deze methode van ‘constante vergelijking’ is ont-
wikkeld in de traditie van de gefundeerde theorie, maar is daar niet aan gebonden (vergelijk
Wester & Peters, 2004: hoofdstuk 7; Boeije, 2005: 75-77). Van ‘typen’ gaat men meestal pas
spreken als per categorie meerdere kenmerken opgenomen zijn. Bijvoorbeeld in de typologie
van gebruikspatronen gaat het niet alleen om de frequentie maar ook om de dosering en de
manier waarop tijdstip en dosis worden bepaald. De typologieconstructie is als het ware de
kwalitatieve tegenhanger van de multivariate statistiek, en valt in wezen ook al buiten het
bestek van de survey als zodanig. Het is een stap in de (gefundeerde) theorievorming.
Merk op dat er veel geschreven is over de kwalitatieve analysemethoden voor de vorming van
gefundeerde theorie. Toch wordt het resultaat slechts niet alleen bepaald door die methoden
maar vooral ook door de creativiteit van de onderzoeker. Begrippen, typen, theorieën borrelen
niet spontaan omhoog uit de data, maar komen op in je hoofd als resultaat van een soort
brouwproces dat heel moeilijk te reproduceren is. De data zijn onderdeel van het brouwsel
maar zeker niet het enige. Badwater is de klassieke katalysator van Archimedes’ ontdekking.
Een scriptiestudent vertelde hoe zij onderweg in de auto haar ‘Eureka’ kreeg voor een typolo-
gie van gebruikersverhalen over benzo’s, naar huis racete en de trap op rende om het te gaan
opschrijven voor ze het vergeten zou zijn. Zulke ontdekkingsverhalen zijn er – hoop ik – bij
vrijwel elke analyse. Uiteraard moet de ‘ontdekking’ vervolgens wel worden verantwoord op
basis van getoonde data en overtuigende interpretaties, zodat collega-onderzoekers en andere
lezers de betrouwbaarheid en geldigheid kunnen vaststellen. Achteraf kan blijken dat het
spannende idee toch niet deugt. Bovendien moet de pretentie iets ‘nieuws’ ontdekt te heb-
ben, waar gemaakt worden door haar in de literatuur te plaatsen. Maar zeker in kwalitatieve
analyse, waar de interpretatie van data nog grotendeels open is na de dataverzameling (in
tegenstelling tot statistische surveys) zullen geen twee onderzoekers dezelfde typologie pro-
duceren. Analyse is ook altijd persoonlijke selectie. Het is heel goed mogelijk dat de een niets
‘nieuws’ vindt en de ander wel. Wetenschappelijke kwaliteit garandeert geen originaliteit van
het resultaat (en omgekeerd).
Stap 8. Rapporteren
De resultaten van de statistische survey worden gerapporteerd in de vorm van frequentie-
tabellen met toelichting. De resultaten van de kwalitatieve survey worden gerapporteerd in de
vorm van beschrijvingen van de verscheidenheid per onderwerp in nominale categorieën, die
worden toegelicht met geselecteerde ‘typerende’ citaten uit de interviews. In beide gevallen
wordt uitgelegd wat de betekenis van de resultaten is voor de beantwoording van de vraag-
stelling en voor het streven naar de wetenschappelijke en/of maatschappelijke doelstellingen
van het project.
Wat is er nieuw in de geproduceerde kennis en wat wisten we al? Het nieuws van een statis-
tische survey zal liggen in de bepaling van de omvang van een probleem en de spreiding over
subgroepen in de bevolking. Het nieuws van een kwalitatieve survey zal liggen in de ontdek-
king van een verscheidenheid die in de praktijk vaak groter en anders is dan werd gedacht en
die bijvoorbeeld tot de conclusie leidt, dat ook een meer gedifferentieerde aanpak van het
bestudeerde probleem nodig is, maatwerk. Bijvoorbeeld bij een gepreoccupeerde benzodia-
32 De kwalitatieve survey
04_052320_Kwalon3_jansen 01-11-2005 12:18 Pagina 33
zepinegebruiker is een ander soort hulp nodig om het gebruik te verminderen dan bij een
gewoontegebruiker.
Een belangrijk onderdeel van elke rapportage is de methodeparagraaf (zie elders in deze bun-
del); die is voor een kwalitatieve survey complexer dan voor een statistische survey aangezien
de kwalitatieve survey veel minder gestandaardiseerd is. In een goed verslag moeten alle hier-
voor behandelde stappen worden beschreven en verantwoord; alleen dan kan de lezer de
methodologische kwaliteit van het onderzoeksresultaat beoordelen.
To t s l o t
In deze bijdrage heb ik bewust gekozen voor de minimale vorm van de kwalitatieve survey.
Daarmee hoop ik duidelijk gemaakt te hebben dat de kwalitatieve survey een eigen inherente
systematiek heeft, die volledig verantwoord kan worden op basis van het kennisdoel zonder
verdere epistemologische of anderszins filosofische argumentatie. Natuurlijk kan het altijd
diepzinniger, grootser, beter gevalideerd etcetera. Zo zul je met vijftig interviews van huisart-
sen met tussentijdse analyses na elke vijf interviews en gerichte selectie van nieuwe respon-
denten, meer verscheidenheid vinden dan met tien interviews in een one shot-steekproef. En
je kunt dan misschien ook een meer gedifferentieerde en beter gevulde typologie (of zelfs
‘theorie’) ontwikkelen van voorschrijfpraktijken en wellicht ook nog een indicatie geven van
de getalsverhoudingen waarin die verschillende typen zich voordoen. Ik wil absoluut niet
beweren dat ons benzo-onderzoek dat ik hier als didactisch voorbeeld heb gebruikt, een voor-
beeldig onderzoek is in termen van verzadiging en theoretische diepgang. Maar dat neemt
niet weg dat op basis van tien behoorlijk goede interviews toch relevante inzichten werden
geproduceerd over verschillen tussen huisartsen in hun voorschrijfbeleid en hun visie op
benzodiazepinegebruik door ouderen.
Verder wil ik opmerken dat veel onderzoek waarbij een survey wordt ingezet, het doel heeft
om inzicht te verwerven in een handelingsprobleem van de geïnterviewde respondenten.
Ook als het om beleidsondersteunend onderzoek gaat dat primair is gericht op handelings-
problemen van bestuurders, dan nog is dat bestuurlijke probleem vaak een afgeleide van han-
delingsproblemen van de burgers die moeten worden bestuurd. Het benzo-onderzoek is
daarvan een voorbeeld. Het ministerie van volksgezondheid wil de overmatige consumptie
van benzodiazepinen bestrijden. Om dat effectief te kunnen doen heeft het ministerie inzicht
nodig in de manier waarop huisartsen deze slaap- en kalmeringsmiddelen voorschrijven en
de manier waarop patiënten deze middelen consumeren. Zulke inzichten in handelingspro-
blemen van burgers, personeel, cliënten etcetera kunnen bij uitstek door kwalitatieve surveys
worden voortgebracht, omdat daarin per definitie het perspectief van de respondent meer tot
zijn recht komt dan in een statistische survey met een gestandaardiseerde vragenlijst. De laat-
ste blijft uiteraard een aangewezen methode voor schattingen van aantallen mensen met
bepaalde kenmerken of problemen. Zoals al vaak door anderen gezegd kan het één ook
logisch volgen op het ander: eerst de verscheidenheid in kaart brengen en dan tellen hoeveel
van elk relevant type er zijn, of eerst tellen en dan in kaart brengen welke verschillende ver-
schijningsvormen en betekenissen er voorkomen in wat je opgeteld hebt.
34 De kwalitatieve survey