Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 17

LESVOORBEREIDING

Student Serrien Cato

Mentoren Juf Bobbie

Gegevens WPL GO! De Hoeksteen

Lager ✘ Kleuter*

WPL - traject 1-2 3-4 5-6 Klas 3e leerjaar


Les nr. 3 Versie 1 2 ✘ 3

Datum 26/03/2024 Lesuur 13u25-15u05

Ik reageer consequent.
Eigen focus
Ik sta sterk in mijn schoenen.

Leergebieden/domeinen W.O. Natuur

Onderwerp Dieren in de vijver

Specifieke beginsituatie

Voorkennis (concreet en relevant voor deze les - link met lesdoel).

De leerlingen bevinden zich binnen het thema ‘lente’. Volgende onderwerpen hebben ze al gezien:

- De lente

- Planten in de lente

- Onderdelen van de plant en bloem

- De tulp

- Groeistadia van de planten

- Werk in de tuin

Leerlinggegevens, belangstelling/motivatie en klasgroepgegevens, concreet en relevant voor dit lesblok en wat je ermee gaat doen. (interesses,
werkhouding, studievaardigheid, differentiatie, ...)

- Elijah en Jaiden hebben moeite om zich volledig te concentreren.

DIF: Ik stimuleer hen om gebruik te maken van een geluidswerende hoofdtelefoon. Elijah heeft een study buddy op zijn bank staan.

- Bilal en Dalia durven weg te dromen tijdens de les.

DIF: Ik leg de antwoorden terug bij hen en verwerk hun namen in mijn les.

- Prince, Elijah, Atilla, Martins, enzovoort hebben nood aan structuur.

DIF: in het begin van de les leg ik duidelijk uit wat er op de planning staat.

- Aiman, Diaa en Zeinah zijn anderstalige nieuwkomers. Ze verstaan nog niet alles.

DIF: Ik maak gebruik van afbeeldingen, ik leg moeilijke termen uit.

Andere zaken waar je ook rekening mee houdt (context, tijdstip, werkvorm, ruimte, hulpmiddelen, actualiteit,..)

1|
Ik maak gebruik van de werkvorm ‘flitsen’: Er worden een aantal afbeeldingen met de juiste begrippen geflitst. De leerlingen moeten proberen
onthouden wat er bij elke afbeelding hoort. Na het flitsen worden de termen en/of afbeeldingen besproken.

Ik maak gebruik van de werkvorm ‘onderwijsleergesprek’: De leerlingen zelf inzichten laten verwerven in de leerstof.

Ik maak gebruik van het beurtenbakje om de leerlingen te laten antwoorden: Hierin zitten houten ijsstokjes, waarop de namen van de leerlingen
geschreven staan. Na de uitleg stel ik een vraag en roer ik met mijn hand door de ijsstokjes. Ik neem een stokje en noem de naam van de
leerling. Na de vraag (en het antwoord) gaat het stokje weer terug in het beurtenbakje. Kinderen weten dat ze opnieuw aan de beurt kunnen
komen.

Het 3e en 4e leerjaar krijgen tezamen W.O.

Doelen

Leerplan GO!

1.1.De leerlingen kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen en kunnen waarnemingen op een systematische
1. OD/ET
wijze noteren:

32305 De verschillende stadia van de ontwikkeling van dieren vanaf de bevruchting tot volwassen dier verwoorden (bijv. ei-kuiken-kip,
LPD
van ei tot vlinder …).

De leerlingen kunnen de ontwikkeling van de kikker vanaf bevruchting tot volwassen dier in eigen, eenvoudige
Lesdoel
woorden verwoorden.

Evaluatie Aan de hand van het onderwijsleergesprek en de werkbundel.

1.5. De leerlingen kunnen bij organismen kenmerken aangeven die illustreren dat ze aangepast zijn aan hun
2. OD/ET
omgeving;

32403 Bij dieren kenmerken opsommen waardoor hun aangepastheid blijkt aan o.m. de voeding (bijv. gebit, scherpte van de tanden,

LPD grootte van het dier, snelheid …), het klimaat, de seizoenen (bijv. vacht, winterslaap, voedsel stockeren, vogeltrek …) en hun vijanden

(bijv. snelheid, schutkleur, zintuigen …).

De leerlingen kunnen de kenmerken van de kikker aanduiden en benoemen.


Lesdoel
De leerlingen kunnen de kenmerken van de kikker linken aan zijn levensritueel.

Evaluatie Aan de hand van het onderwijsleergesprek en de werkbundel.

1.4. De leerlingen kennen in hun omgeving twee verschillende biotopen en kunnen er enkele veel voorkomende
3. OD/ET
organismen in herkennen en benoemen;

32401 Uit minstens twee verschillende biotopen uit hun omgeving enkele veel voorkomende organismen (planten, dieren, zwammen)
LPD
opnoemen.

Lesdoel De leerlingen kunnen dieren en planten opnoemen die leven in de vijver.

Evaluatie Aan de hand van het onderwijsleergesprek en de werkbundel.

Bijlagen

Powerpoint:

(zie bijlagen)

Werkboek:

2|
Leerinhoud

De kikker, uiterlijke kenmerken:


- Blaaskaak

- Achterppot,

- Oog

- Oor

- Zwemvlies

- Teen

- Voorpoot

- Gladde, slijmerige huid

De kikker, ontwikkeling:
- Kikkerdril

- Kikkervisje

- Kikkers krijgt achterpoten

- kikker krijgt voorpoten

- de staart wordt kleiner

- De start is weg.

Leefomgeving van de kikker:


- Amfibie

- Vochtige omgeving

- Winterslaap (lichaamstemperatuur daalt)

Overzicht fases

Fase 1 Introductie 5 min.

Fase 2 Instructie 30-45 min.

Fase 3 Zelfstandige werktijd 15-20 min.

Fase 4 Opruimen 5 min.

3|
4|
LESVERLOOP

FASE 1
Fasetitel Rarara, wie ben ik?
Didactische werkvorm Raadsel
Klasschikking De normale klasopstelling
Smartboard
Media
Ppt
Doel De leerlingen kunnen de kenmerken van de kikker aanduiden en benoemen.
Leerinhoud (voor kleuter ook Leeractiviteit: differentiatie, foutenanalyse, leerlingactiviteiten, organisatie, afspraken, instructie,
streefwoorden) evaluatie, …
De leerkracht overloopt nog een keer de klasregels en klasafspraken voor de leerlingen.

1.1 Introductie (werkvorm: raadsel)

Om het thema kikker aan te kaarten begin ik met een raadsel voor de leerlingen:

‘Ik ben groen, maar kan ook bruin zijn. Mijn bloed is warm en toch noemen jullie mij koudbloedig.
Ik kan op het land leven en in het water. In de winter slaap ik en tijdens de lente zie je me terug.
Ik ben een beschermde diersoort. Wie ben ik?’
à De leerkracht geeft eventueel tips als de leerlingen niet op het juiste antwoord komen.
Bv. Ik ben een dier. Ik maak kwak kwak geluiden. Enzovoort.

De leerkracht maakt gebruik van het beurtenbakje om leerlingen aan het woord te laten.

5|
1.1.1 Beschermde diersoort.

‘Vandaag gaan we leren over de kikker en over de woonplaats van de kikker.


Natuurbescherming heeft de groene kikker en een aantal padden uitgeroepen tot beschermde
diersoort. D.w.z. dat ze niet gedood mogen worden en ze mogen ook niet zomaar meegenomen
worden. Dat is ook de reden dat ik vandaag geen echte kikker of kikkerdril mee heb genomen.’

1.2.1 koudbloedig
Om de term ‘Koudbloedig’ duidelijk te maken tegenover de leerlingen laat ik een aantal
afbeeldingen zien van kikkers die in de zon zitten/liggen.
‘Kijk eens aandachtig naar deze foto’s. Valt er jou misschien iets op?’
- De leerlingen kijken naar de afbeeldingen.

De leerkracht maakt gebruik van het beurtenbakje om leerlingen aan het woord te laten.

‘De kikker kan zijn eigen lichaam niet warm houden zoals wij dat doen. Hij heeft warmte nodig
van de zon. Dat is koudbloedig zijn.’
Bemerkingen

6|
FASE 2
Fasetitel Kwaaak, Kwaaakk!
Onderwijs leergesprek
Didactische werkvorm
Flitsen
Klasschikking De normale klasopstelling
Smartboard
Media Ppt
Filmpje: https://biologiepagina.nl/Videobiologie/BBvoortplantingkikker2.htm (Tot 2min.05 sec.)
De leerlingen kunnen de ontwikkeling van de kikker vanaf bevruchting tot volwassen dier in
eigen, eenvoudige woorden verwoorden.
Doel De leerlingen kunnen de kenmerken van de kikker aanduiden en benoemen.
De leerlingen kunnen de kenmerken van de kikker linken aan zijn levensritueel.
De leerlingen kunnen dieren en planten opnoemen die leven in de vijver.
Leerinhoud (voor kleuter ook Leeractiviteit: differentiatie, foutenanalyse, leerlingactiviteiten, organisatie, afspraken, instructie,
streefwoorden) evaluatie, …
2.1 kikker
‘Jullie hebben ze daarjuist al is gezien. Genietend in het zonnetje. Moest je toch nog altijd niet
weten wat een kikker is. Voilà Speciaal voor jou presenteer ik ‘de kikker’.
De leerkracht projecteert afbeeldingen van een kikker. (Dit zijn geen tekeningen of prenten.)

2.1.1 Hoe ziet een kikker eruit? (OLG)


De leerkracht bespreekt het uiterlijk van de kikker samen met de leerlingen.
De leerkracht maakt gebruik van het beurtenbakje om leerlingen aan het woord te laten.

7|
‘Hoeveel poten zien jullie?’
- 4

‘Zijn de poten allemaal even lang?’


- Neen. De achterste poten zijn langer.

‘Welke kleur hebben ze?’


Groen of bruin.

‘Wat valt je op als je naar de ogen kijkt van de kikker?’


- Ze zijn groot.

‘Een kikker kan zijn ogen helemaal rollen zodat hij alles overal ziet. Zo kan hij snel merken
wanneer er een insect in de buurt vliegt. Daarom zijn de oogkassen van een kikker zo groot.’

‘Wat valt je op als je kijkt naar de kop van de kikker.’


- Deze is groot, breed.

‘Wat zien we aan de zijkant van hun kop?’


- Blaasjes

!!De leerkracht geeft telkens het correcte antwoord terug aan de leerlingen.

De leerkracht projecteert een afbeelding van de kikker waarop de uiterlijke kenmerken staan
aangeduid.

8|
De leerkracht benoemt aan de hand van de afbeelding nog een keer de uiterlijke kenmerken van
de kikker.

2.1.2 voortplanting van de kikker


De leerkracht maakt gebruik van het beurtenbakje om leerlingen aan het woord te laten.
‘Wie weet er wat het woord ‘voortplanting’ betekent?’
- Voortplanten, kinderen krijgen.

‘Weet er iemand wat maakt dat een kikker kwaakt?’


- Omdat ze vrouwtjes willen roepen.

‘Meestal zijn het de mannetjes die kwaken. Zij doen dit om de vrouwtjes te lokken maar ze doen
dit ook om hun territorium af te bakenen voor andere mannetjes. We willen natuurlijk niet dat een
ander mannetje gaat lopen met zijn vrouwtje.
De vrouwtjes vinden het gekwaak heel mooi en zullen dus opzoek gaan naar het mannetje dat
hun roept. Veel van de kikkers vullen hun kaken met lucht wanneer ze kwaken. Dit vergroot het
geluid van hun stembanden. Denk terug aan de blaasjes aan de zijkant van de kop van de
kikker.’
- De leerlingen luisteren.

‘Wat betekent het woord territorium?’


- Het gebied van een mannetje.

!!De leerkracht geeft telkens het correcte antwoord terug aan de leerlingen.

‘We gaan naar een filmpje kijken. Hier zie je hoe de kikker zich voortplant.’
Filmpje: https://biologiepagina.nl/Videobiologie/BBvoortplantingkikker2.htm (Tot 2min.05 sec.)

9|
‘Waar planten kikkers zich voor?’
- In het water?

‘Hoe planten kikkers zich voor?’


- De mannetjes gaan op de rug van het vrouwtje…

!!De leerkracht geeft telkens het correcte antwoord terug aan de leerlingen.
‘In de lente ontmoeten mannetjes en vrouwtjes elkaar op vaste plaatsen. Het is meestal het
mannetje dat het eerst uit de winterslaap ontwaakt. Hij gaat op zoek naar een plas en begint te
kwaken om de vrouwtjes naar de plas te lokken voor de paring. Het mannetje klimt op de rug
van het vrouwtje, pakt haar met zijn voorpootjes stevig vast onder haar oksels en laat haar
voorlopig niet meer los en zwemt een tijdje met haar mee. Hij duwt met zijn voorpoten de eitjes
naar buiten. Deze eitjes noemen we kikkerdril omdat elk eitje in een doorzichtig omhulsel
verpakt is. Deze eitjes zijn zo ingepakt om ze te beschermen tegen het stukgaan. De dril is een
soort lens waardoor de zonnewarmte op het groeiend eitje aangetrokken wordt. Dit is heel
belangrijk want het vrouwtje en het mannetje zorgen verder niet meer voor de eitjes. Het
mannetje bevrucht de eitjes. Meestal zijn er 2000 tot 3000 eitjes. Als het water warm is komen
de eitjes sneller uit, maar gemiddeld duurt het toch een drietal weken.

2.1.3 Hoe groeit de kikker (werkvorm: flitsen)


Dadelijk ga ik afbeeldingen flitsen. Onder de afbeeldingen staan de juiste namen. Ik flits een
aantal keer dus elke afbeelding komt een aantal keer terug. Kijk aandachtig. Na het flitsen ben ik
benieuwd hoe goed jullie de namen kennen.
De leerkracht maakt gebruik van het beurtenbakje om leerlingen aan het woord te laten.

De leerkracht flitst de ontwikkeling van de kikker (kikkerdril tot kikker)

‘Wat is dit? (Afbeelding kikkerdril)

10 |
- Kikkerdril.

‘Goed. Kikkerdril zijn de eitjes van de kikkers. Dat zagen we daarjuist ook in het filmpje. Na
ongeveer 3 weken komen de eitjes uit. Dat zijn kleine larves, die redelijk snel groeien totdat ze
er zo uitzien. (Afbeelding kikkervisje) Wat is dit?
- Kikkervisje.

‘Knap! De larves groeien uit tot kikkervisjes. Ze hebben een staart dat sterk genoeg is waardoor
ze kunnen zwemmen en een dik kopje. Vandaar de bijnaam dikkopjes. Ze hebben een mond en
ogen. Ze eten algen die ze vinden aan de waterplanten in het water.
Algen zijn kleine groene stofjes. Deze zie je ook vaak in een aquarium.’
- De leerlingen luisteren.

‘De kikker groeit verder. Wie weet er wat de volgende stap is in de ontwikkeling van de kikker?’
- De achterpoten groeien.

‘Goed! Eerst groeien de achterpoten. Dan pas groeien de voorpoten. Uiteindelijk verdwijnt het
staartje en is ons kikkervisje een echte kikker.’

De leerkracht toont alle afbeeldingen en benamingen tijdens het overlopen met de leerlingen.

‘De kikkers hebben een gladde, slijmerige huid. Ze moeten in de buurt van een wateroppervlakte
blijven zodat ze niet uitdrogen.’

2.1.5 waar leeft de kikker?


‘Je zal het antwoord ondertussen wel al weten. Waar leeft een kikker?’
- In het water, in een vijver, in een plas, in een sloot, …

2.1.5 amfibieën
‘Kan de kikker ook op het land leven?’

11 |
- Ja.

‘Inderdaad. De kikker kan in het water en op het land leven. Dieren dat zowel water-, maar ook
landdieren zijn noemen we amfibieën.

‘Kennen jullie nog amfibieën?’


- De leerlingen antwoorden.

Indien de leerlingen niet op het antwoord komen, ga ik een stap terug. We overlopen nog een
keer wat ‘amfibieën’ zijn.

De leerkracht projecteert nog een aantal amfibieën en benoemt ze: hagedis, hagelworm,
enzovoort.

2.1.6 winterslaap
‘Wij zeiden net dat de kikker leeft in het water maar ook op het land. Al moet het wel buiten
warm zijn zodat de kikker zich kan opwarmen. In de winter is het koud. Hoe overleeft de kikker
de winter? Heeft iemand een idee?’
- Winterslaap

‘Goed! Kikkers leven graag in een vochtige omgeving, want anders drogen ze uit. Kikkers zullen
overwinteren in een beek. Ze verstoppen zich dan in de modder. Het hart zal langzamer gaan
kloppen doordat hun lichaamstemperatuur daalt. Wanneer het buiten warmer wordt en hun
lichaamstemperatuur stijgt zullen ze ontwaken uit hun winterslaap en maken ze zich klaar om
voort te planten.’

2.2 vijver
2.2.1 Wat is een vijver?
‘Wat is een vijver? Hoe zou je een vijver beschrijven aan iemand die blind is.’

12 |
- De leerling beschrijft een vijver.

Op het bord wordt tegelijkertijd een vijver geprojecteerd. (visuele ondersteuning)

2.2.2 Welke dieren leven er in een vijver?


‘Leven er nog andere dieren buiten kikker is de vijver.’
- Ja. Neen.

‘Welke dieren leven er nog in de vijver?’


- Insecten, vissen, …

2.2.3 voeding en vijanden van de kikker (zijsprong)


‘We gaan even terug naar de kikker. Als kikkervisje kan het eng zijn onder water want alles is
vele groter dan jou. Alle dieren die leven in de vijver zijn vijanden van de kikkervisjes. Vissen,
eenden, zwanen, libellenlarves, enzovoort eten heel graag de kikkerdril en kikkervisjes op.
Als de kikker volwassen is moet hij vooral opletten voor grote vogels.’

2.2.3 biotoop
‘Een vijver is een biotoop.
Juf wat is een ‘bipotoom’?
Biotoop! Goed dat je het vraagt: een biotoop is een omgeving waar
meestal dieren maar ook planten zich voortplanten. Het kan bijvoorbeeld een
fruitboomgaard, aardappelperceel, bos, heide of sloot zijn.
Bemerkingen

13 |
FASE 3
Fasetitel Let’s GOOOOWWWW!!!
Didactische werkvorm /
Klasschikking De normale klasopstelling
Smartboard
Oefeningen projecteren op bord
Media Timer
Magjes/moetjes
tekenbladen
De leerlingen kunnen de ontwikkeling van de kikker vanaf bevruchting tot volwassen dier in
eigen, eenvoudige woorden verwoorden.
Doel De leerlingen kunnen de kenmerken van de kikker aanduiden en benoemen.
De leerlingen kunnen de kenmerken van de kikker linken aan zijn levensritueel.
De leerlingen kunnen dieren en planten opnoemen die leven in de vijver.
Leerinhoud (voor kleuter ook Leeractiviteit: differentiatie, foutenanalyse, leerlingactiviteiten, organisatie, afspraken, instructie,
streefwoorden) evaluatie, …
3.1 overlopen van de oefeningen
De leerkracht overloopt de oefeningen.
‘Je mag de oefeningen maken met je schoudermaatje. Als de oefeningen klaar zijn werk je aan
de moetjes en magjes. Zijn die klaar mag je lezen, tekenen of je tafelpotje doen.’

3.1.1 de leerlingen van het 4de leerjaar terug naar de klas begeleiden.
‘De helikopters jongens mogen naar de klas vertrekken.’
- De jongens vertrekken naar de klas.

‘De helikopters meisjes mogen naar de klas vertrekken.’

14 |
- De meisjes vertrekken naar de klas.

3.2 zelfstandig werk


De leerlingen werken samen met hun schoudermaatje aan de oefeningen.

Als de leerlingen een vraag hebben, lezen ze eerst de opdracht opnieuw vooraleer ze hulp gaan
vragen. Weten ze het nog niet, vragen ze het aan hun buur. Kan hij/zij niet helpen, hangen ze
hun naam aan de ‘help wantend’ muur. Indien hun naam er hangt, dienen de leerlingen eerst
iets anders te doen tot dat de leerkracht bij hen komt.

De leerkracht wandelt rond en helpt waar nodig.

Als de leerkracht merkt dat de leerlingen dezelfde fouten maken legt ze het zelfstandig werk stil
en overloopt samen de oefeningen met hen.
Bemerkingen

FASE 4
Fasetitel Cinderella!
Didactische werkvorm Opruimen!
Klasschikking De normale klasopstelling
Media - Opruimlied

Doel Er is geen specifiek lesdoel gekoppeld aan deze fase.

15 |
Als de tijd om is zet de leerkracht het opruimlied op. (15u)
‘Je mag dadelijk opruimen als het lied begint. Je legt wat je af hebt in de juiste bakjes. Wat je
niet klaar hebt leg je op de hoek van uw bank. Ben je klaar ga je op je stoel zitten.’

Als de leerlingen goed hebben opgeruimd verdienen ze een punt op classdojo en krijgen ze een
wasspeld voor in de vaas.

- De leerlingen leggen hun afgewerkte opdracht op de juiste plaats.

Als alles is opgeruimd deelt de leerkracht de leesmappen en het huiswerk uit.


Bemerkingen

Bronnen

https://www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/47802/de-kikker-bouw-voortplanting-voeding/?previous

GROEIEN DOOR ZELFREFLECTIE EN IN DIALOOG

16 |
STAP 1: praktijkervaring opdoen
 Wat wilde je bereiken met de kinderen
 Wat was jouw focus/doel?

STAP 2: terugblikken op de praktijk


 Wat liep er zoals je had verwacht?
 Wat liep er niet zoals je had verwacht?
 Waarop wil je je focussen? Wat wil je diepgaander analyseren?

STAP 3: analyseren, inzicht krijgen, samenhang zoeken


 Wat is volgens jou de oorzaak van het feit dat het zo gelopen is? (leeromgeving, doelen, beginsituatie, didactische
handvaten, …):

STAP 4: vooruitblikken, alternatieve formuleren


 Welke alternatieven zie je? Hoe ga je in de toekomst hiermee verder werken?

STAP 5: nieuwe praktijkervaring opdoen


 Waar zie je concrete kansen om hieraan opnieuw aan te werken?

17 |

You might also like