Professional Documents
Culture Documents
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2
Ruiltransacties op de markten
• Geld voor goederen (-> markt voor goederen en diensten)
• Geld voor productiefactoren:
Arbeid (-> arbeidsmarkt)
Kapitaal (-> kapitaalmarkt)
Eenvoudigste kringloop:
• Zonder overheid, buitenland (dus enkel gezinnen en bedrijven)
• De hoeveelheid die geproduceerd wordt is gelijk aan de
consumptie.
Het inkomen is gelijk aan de uitgaven voor consumptie.
Sparen gebeurt dus niet en men doet geen investeringen.
Binnenlands product
+ vergoeding van eigen productiefactoren door het buitenland
- vergoeding van buitenlandse productiefactoren door het eigen land
= nationaal product
2.3.1: Productieoptiek
2.3.1.1.1: Aftrekmethode
Toegevoegde waarde:
= som van de verkopen aan gezinnen, overheid, buitenland en de bruto-
investeringen van bedrijven en de overheid – de som van de aankopen bij
de overheid en bij het buitenland
2.3.1.1.2: Optelmethode
Toegevoegde waarde:
De vergoeding van arbeid aan de gezinnen
+ uitgekeerde vergoeding kapitaal
• Ondernemingsinkomsten zelfstandigen en overheid
• Vergoeding vermogen van de gezinnen
+ niet uitgekeerde vergoeding kapitaal
• Netto-besparingen (winst)
• Directe belastingen
• Interesten op overheidsschulden
+ productief inkomen buitenlandse productiefactoren
De overheid levert ook een productieve activiteit (een deel van de collectieve
voorzieningen wordt door de overheidssector zelf geproduceerd).
Binnenlands product
= toegevoegd waarde van de bedrijven+ toegevoegde waarde van de
overheid.
Bruto binnenlands product
=netto binnenlands product+afschrijvingen
2.3.2: Inkomensoptiek
2.3.3: Bestedingsoptiek
Totale bestedingen:
= binnenlandse bestedingen
+ de export van goederen en diensten door de Belgische bedrijven (=
bestedingen van het buitenland).
2.3.3.1: Gezinsconsumptie
De overheid streeft geen winst na, dus men kan uitgaan van de kosten:
• Aankoop van goederen en diensten door de overheid bij andere
huishoudingen.
• Vergoeding van productiefactoren en de afschrijvingen.
Overheidsconsumptie:
= Aankopen van goederen en diensten door de overheid bij andere
huishoudingen.
+ De door de overheid gerealiseerde toegevoegde waarde
- De opbrengst van de verkoop van goederen en diensten van de overheid
aan andere sectoren.
2.3.3.3: Investeringen
Bruto investeringen van overheid en bedrijven
= bruto investeringen van overheid
+bruto investeringen van bedrijven
Idem netto
Idem netto
Bestedingen:
• komen van eigen binnenlandse productie (=binnenlands product tegen
marktprijzen)
• komt van de import van goederen en diensten (invoer in de enge
betekenis van het woord)