Hoofdstuk 1

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 31

Economie Toegelicht

Hoofdstuk 1

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Wat is economie?

Š Klassieke school
„ Adam Smith (1723-1790)
z Grondlegger van de economie
z Centraal thema: materiële rijkdom
z Onzichtbare hand zorgt voor coördinatie tussen het
streven naar eigen belang en algemeen belang (fellow
feeling)
Š Overheid moet zich beperken tot defensie, justitie,
binnenlandse orde en collectieve goederen
Š Vrijhandel

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

1
Wat is economie?

„ Het centraal thema werd later verruimd met


dienstverlening
„ Auteurs die verder bouwen op het klassieke
gedachtegoed: neoklassieke auteurs
Š Centraal thema werd later de verklaring van
marktprocessen
Š Huidige tendensen zijn rechtseconomie, en
institutionele economie
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

2
Wat is economie?

Š Moderne opvatting:
„ Centraal thema: de studie van het menselijk handelen in
situaties van schaarste
z Sociale wetenschap
z Studie van een deelaspect van menselijk handelen
„ Ontstaan van schaarste:
z Beperkte hoeveelheid middelen die alternatief aanwendbaar zijn
(bijvoorbeeld arbeid)
z Veelheid van doelstellingen waarvoor die middelen kunnen
worden gebruikt (behoeften)
z Keuze dringt zich op

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Wat is economie?

„ Keuze steunt op een vergelijking van


z Voordelen of baten: doelstelling die wordt gehaald of
de behoefte die wordt bevredigd
z Nadelen of kosten: middelen die niet meer kunnen
worden ingezet voor het realiseren van andere
doelstellingen
Š Definitie: Opportuniteitskost is de waarde van het
belangrijkste alternatieve doel dat niet kan worden
gerealiseerd
Š Definitie: Het oplossen van het economisch probleem wordt
ook wel het economisch motief genoemd

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

3
Wat is economie?
z Definitie: Productie is het combineren van schaarse middelen om
er materiële goederen en/of immateriële diensten mee te
realiseren
z Definitie: Besteden is het aanwenden van deze goederen en/of
diensten om er behoeften mee te vervullen
„ Economisch motief van de rationele mens: zo goed
mogelijk de doeleinden met de beschikbare middelen
voldoen in volgorde van belangrijkheid
z Wanneer de schaarse middelen op deze manier worden
toegewezen dan spreekt men van allocatieve of economische
efficiëntie
z Technische efficiëntie betekent dat 1 doelstelling met een
minimum aan middelen wordt gerealiseerd. Economische
efficiëntie omvat technische efficiëntie.
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Behoeften

Š Definitie: Verlangens van de mens waaraan hij


slechts kan voldoen door het inzetten van schaarse
middelen
Š Specifieke behoeften zijn verzadigbaar in de
totaliteit van de volkshuishouding zijn ze echter
onbegrensd
„ Types
z Primair: voedsel, kleding, huisvesting
z Secundair: onderwijs, reizen, ontspanning, differentiatie van de
consumptie

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

4
Behoeften

Š Eigenschappen:
„ Immaterieel: een goed is niet gelijk te stellen met het
verlangen ernaar (geen behoefte aan een auto, wel aan
mobiliteit)
z Bepaalde goederen kunnen over een langere duur een
dienstenstroom leveren (consumptie is gespreid over de
levensduur en niet in één maal)
z Substituten: andere goederen die een behoefte op een alternatieve
manier vervullen
z appreciatie van het nut van goederen is een subjectieve
gelegenheid.
Š Preferenties worden door de econoom aanvaard

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Behoeften

Š De mate waarin behoeften met behulp van


schaarse middelen worden gerealiseerd:
welvaart
Š Welzijn is ruimer en omvat ook behoeften
die met niet-schaarse middelen worden
vervuld.
„ Men kan welvarend zijn zonder ‘welzijnd’
„ Men kan ‘welzijnd’ zijn zonder welvarend te zijn
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

5
Productiefactoren

Š De schaarse middelen waarover een mens


beschikt om behoeften te vervullen zijn de
productiefactoren
Š Onderscheid
„ Arbeid en milieu: originele productiefactoren
„ Kapitaal: afgeleide productiefactor

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Productiefactoren: Arbeid

Š Schaarste van arbeid heeft verschillende


dimensies
„ Kwantitatief: de beschikbare hoeveelheid
z Omvang en samenstelling bevolking
z Institutionele factoren (leerplicht, pensioenleeftijd)

z Participatie van de vrouw

z Voorstelling: bevolkingspiramide

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

6
Productiefactoren: Arbeid

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Productiefactoren: Arbeid

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

7
Productiefactoren: Arbeid

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Productiefactoren: Arbeid

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

8
Productiefactoren: Arbeid

Š Kwalitatieve dimensie
„ Scholing
z Cfr. tabel analfabetisme (Niger 85.7% van bevolking > 15 jaar)
z Cfr. tabel inschrijvingsratio’s in derde-cyclusonderwijs
z Participatie van de vrouw in onderwijs
„ Ondervoeding, gezondheid, cultuur
Š Tijdsdimensie:
„ Institutionele factoren (arbeidsduur)

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Analfabetisme in minder
ontwikkelde landen
Land (% van bevolking > 15 jaar)
1997
Niger 85.7%
Burkina Faso 79.3%
Ethiopië 64.6%
Mali 64.5%
Nepal 61.9%
Bangladesh 61.1%
Indië 46.5%
Irak 42.0%
Nicaragua 36.6%
China 17.1%
Brazilië 16.0%
Mexico 9.9%
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

9
Productiefactoren: Milieu

Š Gebruiksmogelijkheden van het natuurlijk


leefmilieu voor de mens worden milieufuncties
genoemd
„ Inputfunctie
„ Ruimtescheppende functie: ruimte nodig om een aantal
activiteiten te situeren
„ Woonfunctie
„ Recreatieve functie
„ Afvalontvangende functie

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Productiefactoren: Milieu

Š Schaarste: 3 dimensies
„ Ruimtelijke schaarste: de natuurlijke ruimte is te klein
om aan al de functies te voldoen
„ Kwantitatieve schaarste: hoeveelheid van een bepaalde
milieucomponent is te gering
z Hernieuwbare bronnen
z Niet-hernieuwbare bronnen
„ Kwalitatieve schaarste: milieufuncties rivaliseren met
elkaar via een verandering in de kwalitatieve
eigenschappen

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

10
Productiefactoren: Kapitaal

Š Kapitaal
„ Ontstaat door het inzetten van arbeid en milieu
„ Is indirect nuttig
z Kapitaalgoederen worden ingezet om goederen te
produceren die nuttig zijn
„ Ontstaat door investeringen
z Zijn slechts mogelijk indien een deel van het inkomen
wordt gespaard

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Productiefactoren: Kapitaal

„ Onderscheid
z Vervangingsinvesteringen: versleten kapitaalgoederen
vernieuwen
Š Slijtage kan een technische maar ook een economische
oorzaak hebben indien technologische vernieuwing ervoor
zorgt dat een bedrijf niet langer competitief kan produceren
Š Afschrijvingen: geen werkelijke uitgaven maar een
boekhoudkundig element die de slijtage weerspiegelt.
z Uitbreidingsinvesteringen vergroten de
kapitaalvoorraad

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

11
Productiefactoren: Kapitaal

„ Netto-investeringen
z Uitbreidingsinvesteringen
z Voorraadwijziging

„ Bruto-investeringen
z Netto-investeringen
z Vervangingsinvesteringen

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Productiefactoren: Kapitaal
uitbreidings-
netto- investeringen
investeringen
bruto- voorraadtoename
investeringen
vervangings- vervangings-
afschrijvingen investeringen investeringen

hoeveelheid
kapitaalgoederen hoeveelheid hoeveelheid hoeveelheid hoeveelheid
kapitaalgoederen kapitaalgoederen kapitaalgoederen kapitaalgoederen
economische economische economische economische
slijtage slijtage slijtage slijtage

1 januari 31 December

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

12
Goederen

Š Goederen worden geproduceerd met schaarse


productiefactoren en zijn dus ook schaars
Š Goederen kunnen direct of indirect voldoen
aan een menselijke behoefte

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Werkeloosheid in Vlaanderen

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

13
Goederen

Š Indeling
„ Duurzame versus niet-duurzame goederen
„ Consumptiegoederen versus investeringsgoederen
z Duurzaam investeringsgoed: machine, gebouw
z Niet-duurzaam investeringsgoed: voorraad grondstoffen
z Duurzaam consumptiegoed: auto
z Niet-duurzaam consumptiegoed: frisdrank
„ Individuele versus collectieve goederen
z De nuttigheid van individuele goederen is exclusief
„ Finale versus intermediaire goederen

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Goederen

Š Toegevoegde waarde: waarde van de afzet


min de waarde van de inzet van
halfafgewerkte (intermediaire) producten

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

14
Goederen

Toegevoegde waarde
Boer
van de boer

Aankoopprijs van Toegevoegde waarde


Molenaar
graan van de molenaar

Toegevoegde waarde van de


Industriële bakker Aankoopprijs van meel
industriële bakker

Toegevoegde waarde van


Kleinhandelaar Aankoopprijs van brood
de kleinhandelaar

Finale consumentenprijs
Consument
= Sommatie van de toegevoegde waarde van elke productieschakel

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Soorten huishoudingen

Š Consumenten:
„ Doel: consumptie
z Gezinnen produceren slechts een beperkt gedeelte (of geen)
goederen die zij nodig hebben voor hun behoeftebevrediging
(specialisatie)
„ Middelen: vergoedingen ontvangen voor het ter
beschikking stellen van productiefactoren (productief
inkomen) en als niet-productieve inkomstenbron (bijv.
subsidies)
„ Bepaalde productie binnen een gezin ontsnapt aan
statistische registratie
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

15
Soorten huishoudingen

Š Bedrijven
„ Productie van consumptiegoederen met het oog
op de verkoop ervan
„ Middelen: opbrengst van de verkoop
Š Overheid
„ Politiek-ambtelijke besluitvorming m.b.t.
Collectieve goederen en regelgeving
„ Middelen: belastingen

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Moderne ruileconomie

Š Specialisatie heeft ruil tot gevolg


„ Netwerk van ruiltransacties tussen producenten en
consumenten
„ Soorten ruil
z Ruil in nature: goederen om goederen
z Via een algemeen aanvaardbaar ruilgoed: geld
Š Abstracte waardemeter
Š Ruilmiddel (ontdubbelen ruil in natura)
Š Koopkrachtreserve
Š Kredietmiddel

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

16
Moderne ruileconomie

Š De klassieke kwantiteitswet (Fisher vergelijking):


M * V0 = P * T

„ P = algemeen prijspeil
„ T = hoeveelheid verhandelbare goederen
z P * T = waarde van de transacties = nominale bestedingen
„ M = geldhoeveelheid
„ V = omloopsnelheid van het geld
z M * V = de totale som betalingen

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Moderne ruileconomie

„ Nominale bestedingen kunnen wijzigen als


gevolg van
z Een wijziging in de hoeveelheid verhandelde goederen
(T)
z Een wijziging in het algemeen prijspeil = inflatie
Š Prijzen van ALLE producten nemen toe
Š Geen wijziging in de RELATIEVE prijzen

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

17
Moderne ruileconomie

Š Geldhoeveelheid:
„ Chartaal geld: biljetten en munten (ECB)
„ Giraal geld: zichtrekening
z Creatie van giraal geld:
Š Stel persoon A stort op zijn zichtrekening € 1000 (geen wijziging in
de geldvoorraad: chartaal wordt giraal)
Š De bank van A weet dat een gedeelte hiervan zal opgevraagd worden
terwijl een ander gedeelte op de rekening zal blijven staan – de
liquiditeitsquote geeft weer hoeveel geld een bank in kas moet
houden om aan opvragingen te kunnen voldoen (stel dat deze
liquiditeitsquote = 15%)

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Moderne ruileconomie
ƒ 15% van € 1000 = € 150 gaat in kas
ƒ 85% van € 1000 = € 850 kan door de bank van A vrij gebruikt worden
bijvoorbeeld om een lening te verstrekken aan persoon B ten belope van
€ 850.
Š Persoon B ontvangt de lening en betaalt hiermee € 850 aan zijn
schuldeiser (persoon C) die het bedrag op zijn zichtrekening plaats
Š De bank van persoon C weet opnieuw dat er 15% van dit deposito in
kas moet blijven om aan opvragingen te kunnen voldoen
ƒ 15% van € 850 = € 128 gaat in kas
ƒ 85% van € 850 = € 722 kan door de bank van C vrij gebruikt worden
bijvoorbeeld o m een lening te verstrekken aan persoon D ten belope van
€ 722

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

18
Moderne ruileconomie

z Oorspronkelijke situatie: deposito: € 1000


z Uiteindelijke situatie:
Š Deposito’s: € 6667 = € 1000 + € 850 +€ 722 + ....
Š Leningen: € 5667 = € 850 + € 722 + ....
Š Reserves: € 1000 = € 150 + € 128 + ...
z Krediet- of geldmultiplicator is de waarde waarmee
het initieel gelddeposito (€ 1000) moet
vermenigvuldigd worden om de maximale
hoeveelheid giraal geld te bekomen die het
bankwezen, gegeven de liquiditeitsquote (LQ) dan
creëren.
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Moderne ruileconomie

z Maximale geldhoeveelheid = 6667


1
Š Geldmultiplicator: Liquiditeitsquote

z Maximale geldcreatie: 5667


1
−1
Š Geldmultiplicator: Liquiditeitsquote

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

19
Moderne ruileconomie

„ Maximale geldhoeveelheid
1
MGH = Initieel deposito * geldmultiplicator = ID *
LQ

„ Maximale geldcreatie
⎛ 1 ⎞
MGC = MGH − Initieel deposito = ID * ⎜⎜ − 1 ⎟⎟
⎝ LQ ⎠

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Moderne ruileconomie

Š De expansie is meestal minder groot omdat


„ De banken onvoldoende betrouwbare kredietaanvragen
krijgen
„ De overheid de kredietmogelijkheden aan banden legt
„ Een deel van de deposito’s gebruikt wordt voor
betalingen aan het buitenland
„ Een gedeelte van het geld dat bij kredietverstrekking
gecreëerd wordt omzet in chartaal geld

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

20
De omgekeerde kredietpiramide

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Š ABC : ECB
Š BDEC : Geldcreatie door ECB:
„ geldbasis of basisgeld = bankbiljetten + R/C tegoeden

van banken bij ECB


Š BDGFHEC : Chartaal geld in handen van publiek
Š GFH : Chartaal geld bij banken + R/C tegoeden van banken
bij ECB
„ = Kasreserves van de banken of liquiditeit van de banken

„ De kasreserves van de banken vormen de dekking om via

kredietverlening bijkomende girale tegoeden te creëren.


Š GIJH : Girale geldschepping van banken = giraal geld van
particulieren bij de banken

21
Monetaire politiek
Š Doel?
„ Macro-economisch stabiele omgeving
Š Inflatie (erg belangrijk voor ECB) en economische groei
Š Wie?
„ De ECB
Š Hoe?
„ Binnenlandse geldhoeveelheid beïnvloeden
Š Instrumenten ?
„ Beïnvloeden van de liquiditeit van de banken
z Via interestvoeten op leningen aan banken
z Via minimale reserveverplichtingen
z Open markt verrichtingen
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Jean-Claude Trichet,
voorzitter van de ECB

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

22
Moderne ruileconomie

Š Verschillende geldhoeveelheidsvariabelen
„ M1: Chartaal geld en giraal geld op zicht
„ M2: M1 + tegoeden op maximaal 2 jaar
„ M3: M2 + tegoeden op twee jaar in fondsen e.d.m.
Š Toepassing: ECB rentebeleid
„ Doelstelling is groei van M3 = 5,5%
„ Reden: inflatiedoel = 2%
„ Lange termijn economische groei: 3%
„ Daling in de omloopsnelheid van het geld: -0.5%
„ 5.5% - 0.5% = 2% + 3%
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

23
Economische orde

Š Economische orde: toekennen van


beslissingsrechten en het op elkaar afstemmen van
de betrokken beslissingen om de economische
activiteit zo efficiënt mogelijk te organiseren
„ Markteconomie, centraal geleide economie ...
„ Maximale economische efficiëntie impliceert
z Een maximaal niveau van bedrijvigheid
z Maximale efficiëntie in de aanwending van productiefactoren
z Maximale technische efficiëntie
z Efficiëntie in de ruil

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

24
Economische orde

Š Definitie: Pareto-efficiëntie: allocatie is


Pareto-efficiënt indien het niet mogelijk is
om door reallocaties van productiefactoren
en/of goederen de totale welvaart van de
volkshuishouding te verhogen
„ In dat geval produceert een volkshuishouding op
haar productiemogelijkhedencurve

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Economische orde

onbereikbaar
Voedsel

!
A p
F
C
p

p
D
p
E
Productiemogelijkhe dencurve

B
Kleding

suboptimaal
Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

25
Economische orde

Š Moderne economie: de rol van de overheid


„ Overheid houdt niet alleen rekening met efficiëntie-eisen
z Ook politieke en sociale opvattingen spelen een rol
Š Voorbeeld: inkomensverdeling
z Spanningsveld tussen efficiëntie en de andere doelstellingen van
het beleid met trade-off mogelijkheden
Š Voorbeeld: belastingen verstoren de relatieve prijzen (verlagen dus
de efficiëntie) maar laten toe om een sociaal beleid te voeren.

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Economische orde

Š Karakteristieken van de economische orde


„ Allocatiemechanisme
„ Eigendomsrechten
„ Centrale drijfveer

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

26
Economische orde

Š Allocatiemechanisme van productiefactoren


„ Markteconomie
z Decentraal systeem gebaseerd op vraag, aanbod en prijsvorming
„ Centraal geleide of planeconomie
z Centrale overheidsinstantie
„ Gemengde economie
z Overheidsingrijpen beïnvloedt de allocatie van productiefactoren
en de samenstelling van het productaanbod.

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

Economische orde

Š Eigendom van productiefactoren


„ Kapitalisme
z Bodem en kapitaal zijn in private handen
„ Collectivisme
z Bodem en kapitaal zijn in handen van het collectief

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

27
Economische orde

Š Centrale drijfveer
„ Socialisme
z Het algemeen belang
„ Liberalisme
z Het individueel belang

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

De economische
onderzoeksmethode
Š Normatieve versus positieve theorie
„ Normatief: hoe iets zou moeten gebeuren
rekening houdend met bepaalde
waarderingsoordelen
„ Positief: beschrijven en verklaren hoe iets
gebeurt

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

28
De economische
onderzoeksmethode
Š Bouw van theorieën
„ Deductie
z Uitgangspunt: algemeen beginsel (bijvoorbeeld
rationaliteit van de mens)
z Logisch afleiden van bepaalde gevolgen

„ Inductie
z Uitgangspunt: de feiten
z Via allerhande onderzoeksmethoden bepaalde
verbanden zoeken

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

De economische
onderzoeksmethode
Š Trend: economen maken meer en meer gebruik van
onderzoeksmethoden uit de positieve
wetenschappen (positivistische visie op de
ontwikkeling van de economiebeoefening)
„ Start: economisch-wiskundig model op basis van
z Heuristische hypothesen (simplificerend)
z Domein hypothesen (beperken van de theorie tot een bepaald
deel van de werkelijkheid)
z Verwaarloosbaarheids hypothesen (bepaalde factoren worden
uitgeschakeld)

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

29
De economische
onderzoeksmethode
„ Confrontatie van theorie en praktijk
z Afleiden van bepaalde voorspellingen
z Verifiëren van deze voorspellingen in de feiten

z Falsifiëring van de theorie d.m.v. het zoeken van


feitenmateriaal dat de theorie tegenspreekt

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

De economische
onderzoeksmethode
ECONOMISCHE THEORIE
Hypothesen: relaties tussen
economische variabelen

Wanneer voorspellingen en
feiten elkaar tegenspreken moet Voorspellingen maken
een nieuwe economische theorie en deze falsifiëren
ontwikkeld worden

DE WERKELIJKHEID

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

30
De economische
onderzoeksmethode
Š Thomas Kuhn: wetenschapsontwikkeling is eerder
een discontinue proces (positivistische methode is
continu)
Š Oostenrijkse school:
z Gelooft vooral in kwalitatieve uitspraken
z Wijzen o.a. op het feit dat statistische technieken veronderstellen
dat er degelijk cijfermateriaal aanwezig is, is dit niet het geval
dan geldt: ‘garbage in – garbage out’. Veel economische cijfers
zijn inderdaad onvolledig.

Economie Toegelicht -
Hoofdstuk 1

31

You might also like