Professional Documents
Culture Documents
Inhoudsopgave: Hoofdstuk 5 - Omgaan Met Bijbelverhalen - 1
Inhoudsopgave: Hoofdstuk 5 - Omgaan Met Bijbelverhalen - 1
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................. 1
1 BIJBELVERHALEN ........................................................................................................ 2
1 BIJBELVERHALEN
Er gelden ook een aantal voorwaarden wanneer je een verhaal vertelt. Je moet er
bijvoorbeeld helemaal voor gaan. Het doorbreken van de klasopstelling door in een
vertelhoek, of vertelzolder te gaan zitten is aangewezen.
Als verteller (of inlevend voorlezer) is het belangrijk dat je helemaal in je verhaal zit.
Wanneer het een droevig verhaal is, en je krijgt niet de tranen in je ogen, dan is er iets mis.
Door gebruik te maken van een vertelhoek, nodigt zelfs de omgeving mee uit om helemaal
te verzinken in het verhaal.
Een verhaal vertellen, vraagt dus heel wat voorbereiding. Het verhaal moet zeer goed
gekend zijn, je moet aan de omgeving denken (sfeerschepping), materialen, … Ook naar het
verhaal luisteren is hard werken. Want de leerlingen moeten eigenlijk kijken met hun oren.
Heel het avontuur wordt meebeleefd.
1.1.2.1 Reden
Bijbelverhalen gaan over de levenservaring van mensen. Mensen van verleden en toekomst
die zich afvragen: 'Wie ben ik en waar gaat het met ons en de wereld naar toe?', 'Wat is de
bedoeling en de zin van de dingen?', 'Is dit alles, of is er nog iets meer, iets groter?'
De Bijbel is een boek waarin mensen nadenken over wat belangrijk is in het leven, wie of
wat een mens is, hoe we gelukkig kunnen worden. Meer dan 4000 jaar hebben mensen
hierover nagedacht en in begrijpbare taal en beelden gegoten. Zij hebben hun ervaringen
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 3
van dat 'iets meer', 'iets groter, anders dan wij kunnen zien', proberen te beschrijven. Men
heeft beelden en beschrijvingen van situaties genomen om hun gevoel, hun visie uit te
drukken. Met behulp van deze en andere verhalen kunnen wij nu nog steeds zelf bedenken
wie God zou kunnen zijn en hoe Hij is. Hoe je het ook draait of keert, deze verhalen maken
deel uit van onze cultuur. Veel zaken in muziek, kunst of taal kan je niet ten volle begrijpen
zonder een basisnotie van Bijbelverhalen.
1.1.2.2 Doel
De bedoeling van het vertellen tijdens de les, is niet vrijblijvend. Je moet in de diepte
werken. Hoewel het daar niet iedereen over eens is moet er, volgens mij, niet achter elk
verhaal een duidelijke herhaling van 'de moraal van het verhaal' zitten.
Je kan ook via de sluipweg-methode de betekenis in je luisteraar zijn maag splitsen zonder
dat hij het door heeft. Want de luisteraars moeten sowieso zelf nadenken en een verhouding
tot het verhaal zoeken en de betekenis geven. Is het dan nodig het zelf even expliciet samen
te vatten? Misschien zal dit inzinken van betekenis lang duren. Maar op een van de
belangrijkste taken van de leerkracht, nl. waarden voorleven en idealen doorgeven, is ook de
uitdrukking van toepassing: 'boompje groot, plantertje dood'.
De zaklantaarn 1
Er waren eens twee honden die ’s avonds over straat liepen. Een grote zwarte en een
kleine bruine. Het was laat en het begon te regenen toen ze bij een pakhuis een luikje
zagen openstaan. Ze keken elkaar aan en sprongen naar binnen. Binnen was het
stikdonker, ze struikelden over een emmer, over elkaar en over allerlei planken die
daar op de grond lagen.
Toen, plots, kregen ze de schrik van hun leven. Geheel onverwacht was daar plots
enorm veel licht. Er lag namelijk een zaklamp op de grond en de grote zwarte hond
had met zijn poot juist op het knopje getrapt. Hij jankte van schrik. Maar de bruine
zei: 'Hé dat is handig, dat licht kunnen we mooi gebruiken.'
'Waarvoor dan?' vroeg de grote zwarte.
'Nou, om te kijken.' Zei de kleine bruine.
De grote zwarte keek recht in de lamp. Het was een fel licht en hij werd er bijna door
verblind. 'Ik zie niets.' zei hij.
'Nee, niet zo, 'zei de kleine bruine, 'het is om licht te geven aan al die dingen waar we
nu al die tijd al over vallen.'
De grote zwarte duwde met zijn poot de omgevallen emmer over de lamp heen. 'Is
het zo goed?' vroeg hij, 'Zo is die emmer heel licht vanbinnen.'
'Dat zal wel,' zei de kleine, 'maar nu heeft geen hond er iets aan. Je begrijpt ook niets.
Nu zitten wij toch weer in het donker.'
Hij trapte de emmer weg, nam de lamp in zijn bek en scheen zo in het rond. Nu konden
ze tenminste zien waar ze waren. Ze zagen de planken waarover ze gestruikeld waren,
kisten die tot het plafond waren opgestapeld, maar, wat was dat?
De kleine bruine liet van schrik de lamp uit zijn bek vallen. Zat daar geen groot griezelig
mens dat hen wou pakken?
1 K. Eykman, P. Vos, De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen, De Harmonie, Amsterdam, 1977, p. 90-99.
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 4
De kleine bruine wou de lamp weer oppakken, maar de grote zwarte riep: 'Nee, niet
doen!' en duwde de lamp weer onder de emmer.
'Maar ik moet toch zien wat daar is? 'zei de kleine.
'Nee,' zei de zwarte, 'het is vast iets griezeligs, je kan beter niet schijnen, dan hoef je
het ook niet te zien. En als je het niet ziet, hoef je niet meer zo te geloven dat het er
is. Trouwens, als we niet schijnen ziet ook niemand ons zitten. Laten we dus gewoon
doen alsof we er niet zijn!'
'Je bent bang,' zei de bruine, 'jij wil jezelf voor de gek houden, door niet te kijken. Je
wil er niet zijn, maar je bent er toch. Een lamp is er om mee te schijnen, ook al vind
je het niet leuk wat je te zien krijgt.'
Zo nam de kleine bruine de lamp weer op en scheen.
Wel, er was helemaal geen griezelige man, alleen maar twee zakken zand die ze
hadden aanzien voor een man. Ze moesten er alle twee hard om lachen. Maar het
belangrijkste was dat het kleine bruine hondje het had aangedurfd om het licht te
gebruiken ook al zou er iets griezeligs zijn.
Jezus vertelde zijn verhalen ook om iets te laten zien, zijn verhalen zijn een soort
zaklantaarns. Je kan ze gebruiken om te zien hoe je kan leven. Maar er zijn mensen die
alleen maar tegen het verhaal aan kijken, mensen die enkel naar het verhaal luisteren en er
niets mee doen. Die zijn net zoals de zwarte hond, toen hij recht in de lamp keek, en zo kan
je natuurlijk niets zien.
Er zijn ook mensen die het verhaal enkel voor zichzelf willen houden en wegstoppen, want
ze zijn eigenlijk bang om om zich heen te kijken. Er is zoveel om hen heen dat ze griezelig
vinden, ze zien zoveel dingen die verschrikkelijk zijn, dat ze maar liever helemaal niet kijken.
Ze zijn als de grote zwarte hond wanneer de lamp onder de emmer zit en hij wil doen alsof
hij er niet is. Hij wil liever in het vertrouwde donker blijven, in zijn eigen wereldje.
Deze verhalen zijn het fijnst voor mensen die ze gebruiken als lantaarn om rond te kijken
hoe de wereld werkelijk is.
Wat je heel goed voor ogen moet houden is dat de bijbel voor mensen geschreven is en
gaat over het leven. Dit boek is een uitnodiging om te spelen, ga er niet te serieus mee om.
Hiermee bedoel ik dat de verhalen tot leven moeten komen, ze moeten je doen lachen of
huilen, ze moeten je troosten of juist tegen je schenen schoppen. Je mag zaken veranderen,
meer nog je moet zaken veranderen om het leven in te blazen, zolang je maar de inhoud, de
zaken waar het echt om draait naar voren weet te halen. De bijbel zou aanleiding moeten
zijn om te spelen, te dichten, te zingen en dansen, te knutselen, te discuteren, … Zo ben je
misschien wel meer trouw aan de wereld van de bijbel, dan wanneer je halsstarrig trouw
blijft aan de oorspronkelijke tekst. Je kan zoveel met die rijke teksten doen! Maar het is ook
gevaarlijk. Je kan natuurlijk ook de bal misslaan. Wat is de eigenlijke betekenis? Het vraagt
wat levenservaring en inzicht. Maar denk eraan dat de bijbelschrijvers niet om een ja-
knikkend publiek vragen. Zij willen wakker schudden, reactie losweken en uitdagen tot
tegenspraak. De bedoeling is dus dat je op zoek gaat naar de betekenis van het verhaal. Hoe
zorg je ervoor dat kinderen begrijpen dat de bijbel geen dode tekst is, maar een levende
geschiedenis en toekomst is? Er is reeds gezegd dat het een gevaarlijke zaak kan zijn, want
als het niet eerlijk gebeurt dan zet je het kind op het verkeerde spoor en zal hij later heel
grote moeite hebben om die foutieve voorstellingen te herzien. Vertellen uit de bijbel wordt
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 5
tamelijk snel een geschiedenisles. Zo is er een gehele generatie die nu denkt dat de bijbel
een geschiedenisverslag is. Dat blijkt later vernietigend te zijn. Als volwassene ontdekt men
dan dat dit boek niet een objectief verslag is. Vervolgens gooit men de verhalen als fabeltjes
overboord, want men heeft nooit geleerd dat ze aan het leven van nu ook betekenis kunnen
geven.
1.1.3.1 De navertelling
Een tekst wordt bekeken en waar nodig aangepast om de betekenis in het licht te kunnen
zetten. Dit kan betekenen dat sommigen accenten verschoven worden of dat de taal wat
aanpassing nodig heeft. Inkorten en een focus op een bepaald aspect richten om je zaak
duidelijk maken. De loop van de tekst wordt gevolgd, maar bepaalde zaken worden extra in
de verf gezet, andere zaken worden weggelaten.
1.1.3.2 De terugblik
Hier lenen de verhalen met veel symboliek en beeldtaal zich goed voor. De verteller is
overtuigd van iets en wil dit met allerhande beelden aan ons duidelijk maken. Bij een
terugblik op de gebeurtenis, probeert hij het gevoel en het belang mee te geven. Denk er
misschien aan hoe jij je eerste verliefdheid, (of de verliefdheidsperiode van je grote liefde)
moet beschrijven nu dat je hem / haar aan de haak hebt geslagen. De taal die je hiervoor
nodig hebt, is een beeldtaal. Met gewone zakelijke begrippen kan je de realiteit, zoals jij die
aanvoelde niet beschrijven. Roepingsverhalen, wonderverhalen, … staan vol met zo’n mooie
taal. Deze terugblik kan zich op het einde van die dag, waarop het verhaal zich afspeelt,
voordoen. Ook op het einde van het leven van die persoon, wanneer hij duidelijk ziet dat er
op dat moment iets speciaals gebeurde, dat het een kernmoment van zijn leven is geweest.
Het gaat dus om een terugblik op een gebeurtenis vanuit een andere context dan die van de
tekst. Deze andere context kan een ander tijdstip, plaats of situatie zijn.
Het zat er altijd al in. Wat wil je ook met een moeder als ik. Hij was nog geen twaalf.
Ik kan me het nog als de dag van gisteren herinneren. Hij kwam helemaal overstuur
van school thuis. Hij zag er niet uit. Snotterend met een bloedneus en huilend met
een blauw oog. Hij was wit van woede en tot in het diepst van zijn hart
verontwaardigd. Hakkelend kwam het hele verhaal er ten slotte uit. Er was
gevochten op de speelplaats. Een jongetje uit zijn klas was flink aangepakt door
twee oudere jongens, zomaar nergens om. Het was gewoon pesten om te pesten.
Natuurlijk moest die van mij er zich weer mee moeien. 'Kom maar eens op!' had hij
geroepen. Wel dat deden ze dus. Met zijn kin omhoog had hij z’n wang
voorgehouden, …
Hij maakt het zichzelf moeilijk. Nu is hij al jaren het huis uit, zijn eigen weg gegaan.
Maar nog steeds vecht hij voor recht. Nog steeds zit hij er bovenop als eerlijkheid in
het gedrang is. Daarin is hij nog steeds niet te houden, daarvoor gaat hij door het
vuur. Dat is voor hem het allerbelangrijkste, misschien is rechtvaardigheid wel
belangrijker voor hem dan z’n eigen moeder.2
1.1.3.3 De raamvertelling
Je kan ook vanuit een bepaalde situatie vertrekken. Dit noemen we een (historisch) raam
toevoegen aan een bepaald verhaal. Dit kan helpen om het verhaal beter te begrijpen. Zo
kan een verhaal verteld worden terwijl er duidelijk rekening gehouden wordt met de situatie
waarin de mensen toen leefden. Bij een historische raamvertelling wordt er een stukje
historisch besef dat in de Bijbeltekst ontbreekt in de vertelling verwerkt. Door een bepaalde
historische kennis kan je op een meer genuanceerde en kritische wijze te werk gaan.
Maar het kan ook zijn dat je andere dingen wil kaderen. Aandacht aan de cultuur
bijvoorbeeld. Bepaalde beelden en hun betekenis worden duidelijker als je de culturele
achtergrond beter kent. Denk aan de huizen die anders waren in die tijd, of de straat en
vertelcultuur in die dagen. Dit kan je in je verhaal aan bod laten komen. Je kan natuurlijk
hierbij, net zoals bij elke andere manier van vertellen, ook beroep doen op ondersteunende
materialen zoals prenten, maquettes, … Ook bij de brieven kan je de context schetsen.
Wanneer je deze raamvertelling gebruikt, moet je soms wel op zoek gaan naar informatie
over die tijd.
Johannes woont met zijn familie in een dorpje op een heuvel. Een klein en gelukkig
dorpje, waar vroeger de mensen buiten stonden om de nieuwtjes uit te wisselen.
Kinderen speelden op straat of bouwden kampen aan de rand van het dorp. Er
waren ook vaak plezante straatfeesten en jaarmarkten.
Nu was echter alles veranderd. Er heerst oorlog in het land. De mensen zijn bang,
hun gezichten bedrukt. Ze praten zacht tegen elkaar, zodat de kinderen het niet
zouden horen. Maar die merken het natuurlijk ook dat er iets aan de hand is. De
volwassenen praten over legers die deze kant op komen, over mensen die ze kenden
en nu gevangen zijn genomen. De kinderen mogen niet meer zomaar op straat
spelen. 'Niet te ver weg!' zeggen de ouders. Ze vrezen dat de soldaten elk moment
kunnen komen.
Johannes schrijft zijn visioenen. In verschillende beelden beschrijft hij hoe de
gelovigen worden vervolgd en hoe de hele wereld door rampen wordt getroffen. Hij
schrijft ook: 'Ik zag dat de wereld boven ons en de aarde waarop we nu wonen, er
niet meer waren. Zelfs de zee was er niet meer. En toen zag ik een nieuwe hemel en
een nieuwe aarde! Ook zag ik een nieuw Jeruzalem: uit de hemel zette God die
prachtige heilige stad op de aarde neer. De stad zag er schitterend uit. Ze zag eruit
als een bruid, die zich mooi heeft gemaakt voor haar huwelijksfeest, voor de ogen
van haar man. Toen klonk een luide stem van de troon van God: 'Kijk naar het huis
van God! Hier op aarde!' God zal bij de mensen wonen. Zij zullen Zijn volk zijn en
God zal altijd bij hen zijn. Elke traan in hun oog zal hij drogen. Mensen zullen niet
meer doodgaan. Zij zullen geen pijn of verdriet hebben. Alle ellende zal voorbij zijn.4
Maar een raamvertelling hoeft niet steeds historisch te zijn, je kan er ook zelf één bedenken.
Dan is het wel belangrijk dat je een soortgelijke context of aanleiding schetst.
1.1.3.4 De monoloog
Bij deze methode vertelt één personage het verhaal vanuit zijn standpunt. Hij doet dit in de
ik-vorm en het speelt zich voornamelijk in zijn hoofd af, of spreekt erover tegen zijn
vrienden. Hij denkt na en geeft zijn persoonlijke mening over de gebeurtenissen. Zo wordt
de luisteraar dicht bij de tekst en het gevoel betrokken en kan zich goed inleven. Wat er dus
gebeurt is dat het verhaal een ander perspectief krijgt. Denk aan de broer van de verloren
zoon, of een moeder van een Egyptisch soldaat die verdronken is in de zee, de generaal die
door de afgunstige koning David het slagveld opgestuurd wordt, …
Een mooi voorbeeld hiervan is 'Geen stille nacht' van Nicholas Allen. Hij vertelt het
kerstverhaal vanuit het standpunt van de herbergier.5
Het volgende verhaal wordt zeer duidelijk vanuit een bepaald perspectief verteld. Eigenlijk
zou het ook passen bij de vorige methode, aangezien je een kader krijgt waarbinnen je het
verhaal beter kunt begrijpen.
1.1.3.5 Poëzie
Eva en de slang7
Je kan redelijk vlot van verhalende teksten een lied maken. Wanneer je als basis een
bekend lied neemt, schrap dan de oorspronkelijke tekst, enkel de lettergrepen moet
je behouden. Zo kan je er gemakkelijker een nieuwe tekst op maken.
1.1.3.6 De actualisatie
Deze methode is zeker gekend. Hier wordt een Bijbelverhaal verteld met beelden van
deze tijd. Zo kan het voor je leerlingen duidelijk worden dat de Bijbelverhalen niet
gaan over iets ver van mijn bed en lang geleden, maar dat het over mij hier en nu
gaat. Het belangrijkste is dat deze actualisatie origineel en sterk moet zijn, anders is
het vergeefse moeite.
Kijk eerst wat het verhaal wil zeggen, waar het echt over gaat. Anders loop je het
gevaar om enkel de oppervlakkige zaken te veranderen. Verschillende interpretaties
zijn dus mogelijk.
Hier volgen enkele voorbeelden van actualisatie:
Een student8 nam als centrale betekenis9 dat niet iedereen goed met elkaar overeen
komt. Het feit dat je iemand niet moet, komt dikwijls doordat bepaalde aspecten van
die persoon je moeilijk liggen. Misschien als je dezelfde persoon in een andere
situatie was tegengekomen, dat je hem niet of veel minder zou verafschuwen.
Misschien is er een ander deel van zijn persoonlijkheid dat je wel aanstaat. Dus de
andere wang is hier dan een ander deel van je persoonlijkheid.
In het zesde leerjaar is er een meisje bijgekomen, Sofie. Sofie is een stil en
schuw meisje. Het ligt niet echt in haar aard om snel nieuwe vrienden te
maken. Wat ze wel goed kan is opstellen schrijven.
Sommigen in de klas vinden Sofie een 'seutje'. Het duurt dan ook niet lang
voordat Sofie wordt gepest. Het is niet plagen, maar echt pesten. Op de
speelplaats wordt ze uitgescholden en er worden gemene streken met haar
uitgehaald. Sofie is heel verdrietig, ze voelt zich zo eenzaam. Ze durft niets
terug doen. Het enige dat ze wil is dat ze haar met rust laten.
De ergste pestkop is Anneleen. Zij is ook de aanvoerder van alle pesterijen.
Dat komt eigenlijk omdat Anneleen jaloers is op Sofie. Tot vorig jaar was zij
altijd de beste in 'stellen', maar nu leest de juf meestal de opstellen van Sofie
voor en niet die van haar, zoals vroeger.
Maanden gaan de pesterijen door. Op een gegeven moment vinden
sommigen van het pestclubje dat het toch te ver gaat, maar Anneleen wil niet
van ophouden weten.
Door een toeval kan Anneleen het dagboek van Sofie bemachtigen en leest
het helemaal uit. Dan pas beseft ze wat Sofie allemaal doormaakt. Sofie heeft
haar moeder verloren en is moeten verhuizen. Anneleen heeft spijt van wat
ze allemaal heeft gedaan en voelt zich echt rot.
De volgende dag gaat Anneleen ‘sorry’ tegen Sofie zeggen. Met lood in de
schoenen biedt ze haar verontschuldigingen aan. En weet je wat raar is? Sofie
aanvaardt die, uiteindelijk worden ze zelfs nog vriendinnen.
Je mag, zoals in het begin van dit hoofdstuk reeds gezegd is, ook wat spelen met de
tekst. Je moet er natuurlijk wel op letten dat het verhaal nog bruikbaar is.
8 M. Velu
9 Ik wil hiermee dus niet zeggen dat dit de enige wijze is waarop je deze bijbelpassage moet verstaan.
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 12
Shit! Ja sorry hoor, effe balen, effe zwaar balen. Had je je er zoveel van
voorgesteld, knap je er zo erg op af. Want ik zou dus, met Ansjeliek dus, da’s
dus mijn vriendin, zou ik naar het concert gaan. Hij zou namelijk optreden in
de Rotterdamse kuip. Echt wel, zeker weten, René Froger in een uitverkocht
Feyenoordstadion. Bij voetbal is het daar nooit uitverkocht, maar voetbal is
geen René Froger. Nee toch?
We hadden onze kaartjes bij de platenzaak op de hoek gekocht, want als je
ze daar kocht, kreeg je er de enige echte originele René Froger-aansteker bij.
Gratis en voor niets ook! Wat zeg je me daarvan? Ik was er zo trots op, ik zei
haast u tegen me eigen, dat mag je best weten.
Afijn, Ansjeliek en ik dus, met de trein helemaal naar Rotterdam, helemaal
opgetut met alles erop en eraan. Alle sigaretjes die we van de stress alvast
paften, werden opgestoken met mijn René Froger-aansteker. Komt er opeens
zo’n opgefokte knul naast ons zitten met zon matje op z’n vette nek,
zogenaamd om te vragen of we ook een vuurtje voor hem hebben. Ik denk ja
dahag en zet gelijk mijn aansteker in de hoogste stand en geef hem een
steekvlam van een halve meter voor z’n kanus. Dat was lachen, natuurlijk.
Ansjeliek lag in een deuk en mij kon je ook zo wegdragen.
In de Kuip was het hartstikke vol en ook wel gezellig, alleen het
voorprogramma was goed waardeloos. Ze hadden een soort Imca-Marina als
support-act, en ja, dan begin je toch te merken dat je het koud begint te
krijgen. Ik had toch al niet teveel aan, wan als je naar René gaat, ga je met
je naveltje bloot, ja toch?! Je wilt je toch een beetje tonen bij René. Ja toch?
Ik probeerde mijn buik wel zo’n beetje op te warmen met mijn aansteker,
maar als noodverwarming helpt dat toch niet echt. Gelukkig was het gauw
pauze. Ik was helemaal op van de zenuwen. Ik deed nog gauw oogschaduw
op, terwijl Ansjeliek mijn spiegeltje vasthield en me bijlichtte met mijn
aansteker. Dat was allemaal voor René.
Toen ineens was hij er. Froger himself!
Je zag hem maar heel klein in de verte. Maar achter hem hadden ze hem
megabreedbeeld uitvergroot, dus wist je dat hij het was, met zijn stereostem
en zijn zwarte krullenkop. Gewoon onze René, gewoon zonder kapsones,
gewoon altijd zichzelf gebleven, dus altijd gewoon gebleven.
Kippenvel kreeg ik ervan, gaaf kippenvel!
Maar toen kwam hij met dat nummer: 'Are you ready for love?'
Iedereen ging uit zijn dak natuurlijk. Iedereen ging zwaaien met zijn
aansteker. Vijftigduizend vlammetjes in de kuip. Op één na dan, …
Ja, mijn aansteker was namelijk op. Are you ready for love? Hartstikke ready
was ik, zo ready als maar kan zijn! Maar toch was het net alsof hij niet voor
mij zong. Nu ik eraan terug denk, mot ik wéér janken.
Vind je het gek?
Deze suggesties zijn op maat gemaakt voor kleuters en leerlingen van de eerste
graad. Toch kun je ze ook voor de tweede graad gebruiken.
Men vertelt het Bijbelverhaal terwijl men, bij de desbetreffende passage, een teke-
ning laat zien ter illustratie hiervan.
Voordelen:
- De voorstelling van de kinderen wordt geconcretiseerd, verduidelijkt.
- De leefomstandigheden, waarin het verhaal zich afspeelt, worden geschetst.
- Verkeerde voorstellingen worden gecorrigeerd.
Nadelen:
- De eigen verbeelding en associaties van de kinderen worden afgeremd.
- De bijbelplaten functioneren erg beperkt.
- Bij slechte bijbelplaten worden verkeerde voorstellingen ingeprent.
- De kinderen krijgen een passieve rol.
Men laat een bijbelplaat zien en men vertelt aan de hand van wat er te zien is het
Bijbelverhaal.
Voordelen:
11
Dank aan J. Agten voor de uitwerking en voorbeelden van dit deel.
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 14
- De bijbelplaten dragen hun eigen informatie met betrekking tot het verhaal aan.
- Aan de hand van wat er te zien is kan men bijkomende achtergronden toelichten.
- Het scherpt de waarneming en verduidelijkt wat zichtbaar nog onzichtbaar bleef.
- Het is een hulp bij het dynamischer vertellen van het Bijbelverhaal.
Nadelen:
- Zie voorgaande. Alleen functioneren de bijbelplaten nu uitgebreider.
De leerkracht laat bijbelplaten zien volgens het verloop van het verhaal.
De kinderen vertellen wat ze op de bijbelplaten zien, welke belevingen daarbij bij
hen opkomen en welke scenario's ze daarbij voor ogen zien. Aan de hand van 'open'
vragen stimuleert de leerkracht de kinderen om zoveel mogelijke betekenissen die de
bijbelplaat oproept te verzamelen. Ook sporen en betekenislijnen die niet in de lijn
liggen van het verder verhaalverloop worden verkend. Want juist de andere
scenario's laten zien op welke terreinen het aangeboden verhaal een mogelijk
alternatief is.
- Als het kind bij haar mama is, waarom is het dan niet naar school? Het is
misschien een beetje ziek, neen ze moet mee naar de winkel om een nieuw
kleedje te passen.
- Dat witte huis is dan de winkel en al die mensen gaan tegelijk naar de winkel? Ik
denk het, ja de winkel is nog maar net open en de mensen staan aan te schuiven
om naar binnen te gaan, neen die staan gewoon te wachten tot ze binnen mogen,
de winkel is nog niet open.
- Waaraan kan je dat zien? Sommige mensen staan met hun rug er naar toe, dat is
teken dat ze wachten, ja want anders kijk je vooruit waar je naar toe gaat.
- Welke mensen zijn dat?, die man met z'n groene mouwen en die rode met die
muts, ja en die blauwe aan de andere kant van de deur, die staan gewoon te
praten terwijl ze wachten.
- Is er iemand die iets anders ziet? Ja, ze gaan maar traag naar binnen omdat de
deur zo smal is, en ondertussen babbelen ze, want ze hebben elkaar al lang niet
meer gezien, ik denk nog iets anders, ik denk dat het vol is en dat er niemand
meer bij kan.
- Waaraan zie je dat? Ik zie het aan de mensen die binnen zitten aan het raam.
- Hoe zie je dat? 't is zo alsof die man denkt: amaai moeten die hier ook nog
allemaal binnen?
- Wat zou die man zeggen tegen die mensen buiten? ik weet het niet.
- Moest jij nu die man zijn die binnen zit, wat zou jij dan zeggen tegen die mensen
buiten? Niet duwen, niet duwen!
- Wie zou iets anders zeggen? Dat ze morgen beter terugkomen,
- Wat zouden die mensen dan voelen? Ze worden dan kwaad omdat ze niet binnen
mogen, ze roepen terug dat ze wel zullen wachten, ik zou beginnen duwen om
binnen te komen.
- Waarom zou jij beginnen te duwen? Ja, anders ben ik voor niets gekomen,
- Zou het nog iets anders dan een winkel kunnen zijn waarom dat de mensen daar
allemaal voor de deur staan? Er is misschien iets gebeurd, een ongeval, iemand
van de trap gevallen, of heel erg ziek,
- Wie zou dan nog naar binnen willen? Ja waarom? Ik wil weten wat er gebeurt, ik
wring mijn eigen overal tussen.
- Wat zouden die andere mensen dan zeggen? Dat trek ik mij niet aan.
- Iemand zei dat die mensen met elkaar aan 't praten waren. Wat zouden ze
allemaal zeggen? Ze vragen zich af wat er aan de hand is...Ze vertellen wat ze al
van anderen gehoord hebben, de een zegt tegen de ander wat er binnen gebeurt.
- Iemand zei dat dat kindje niet naar school ging omdat het ziek was, waarom is
die mama met dat kindje dan niet thuisgebleven? Misschien gaan ze naar de
dokter, ja dat huis is het huis van de dokter en die mensen zitten allemaal in de
wachtzaal tot buiten, want er is geen plaats meer.
- Zijn er dan zoveel mensen plotseling ziek? Neen dat kan geen dokter zijn, jawel,
een specialist, want daar moet je lang bij wachten.
- Zou er nog iets anders kunnen zijn waarom de mensen samenkomen bij dit huis?
Voor een tentoonstelling misschien, een receptie.
- Waarvoor zou er een receptie gehouden kunnen worden? Voor een geboorte van
een kind, een trouwfeest, het is de eerste dag dat de winkel opengaat.
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 16
- Als we nu eens kijken naar hoe de mensen er uit zien wat kunnen we dan over
hen zeggen? Het zijn zwarte mensen, neen bruine, ze dragen lange klederen, met
veel kleuren, ook de mannen dragen lange kleren, sommigen hebben een kap op,
of een muts, of niets, er zijn veel meer mannen dan vrouwen.
- Hoe zie je dat? Ze hebben een baard, ja alle mannen hebben een baard.
- Hoeveel vrouwen zie je? twee, die met het kindje en die daarachter komt, ik zie er
drie, die vrouw die aan de andere kant staat met haar rood kleed, die komt
samen met haar lief, ja want die houden elkaar vast, ik zie nog een vrouw, in het
venster, neen dat is geen vrouw, jawel...
- Bruine of zwarte mensen, met lange kleren in veel kleuren, witte huizen met een
plat dak, is dit een plaatje van bij ons? Neen.
- Waar denk je dat dit is? In Spanje, in Marokko, in 't land van Jezus, in Egypte,
neen want er zijn geen piramiden, in Afrika...
- Dus in een ver land zijn er mensen samengekomen voor een huis, er zijn mensen
die binnen zijn, en er zijn mensen die buiten voor de deur staan te wachten tot ze
ook binnen kunnen.
Het huis is misschien een winkel, of het huis van een dokter, misschien is het ook
een gewoon huis waar iets gebeurd is, iets prettigs of iets ergs...Laten we eens
kijken naar de volgende prent dan weten we misschien meer. Zie je wel dat het
het huis van een dokter is, ze brengen iemand die gewond is er naar toe, maar
neen, dat is zoals in het grootwarenhuis, ook gehandicapte mensen komen er
winkelen, ik heb dat al gezien, hoe iemand geduwd wordt in een rolstoel, deze
mensen hebben alleen nog geen rolstoelen...
Voordelen:
De kinderen zijn dynamisch-actief betrokken.
Ze ontwikkelen vanuit hun eigen waarneming en beleving een beeld van de situatie.
Ze leren eenzelfde gebeuren vanuit verschillende mogelijkheden, scenario's bekijken,
verkennen, analyseren...
Ze confronteren en verruimen de eigen zienswijze met die van anderen.
Ze stellen zich vragen over de situatie en het mogelijke verdere verloop.
Zo ontwikkelen ze in een wederzijds samenspel een inductief leerproces.
Ze ontwikkelen hun verbeelding en hun associatief vermogen.
Het niet vanzelfsprekend zijn van situaties en gebeurtenissen wordt duidelijker vanuit
de alternatieve scenario's.
Ze leren stapsgewijze het Bijbelverhaal kennen.
Nadelen:
Het vraagt voldoende inspanning en concentratie van de kinderen.
Het verhaal ontwikkelen neemt de nodige tijd in beslag.
Als leerkracht kan je er voor kiezen om niet alle bijbelplaten te tonen. Naarmate het
verhaal vordert, wordt het verloop ook alsmaar duidelijker, en kan men niet meer
zoveel scenario’s bedenken als in de beginfase. En men evolueert sneller naar het
einde.
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 17
Vraagstelling:
De wijze van vraagstelling gaat uit van de elementen die op de bijbelplaat waar te
nemen zijn. Ze doet beroep op diverse vaardigheden of wil deze vaardigheden
stimuleren m.n. waarnemen, belevingen uiten bij de waarneming, denkbeelden
verwoorden, associaties opperen, nieuwe mogelijkheden bedenken, inleving be-
werkstelligen, voorkennis binnenbrengen, alternatieven bedenken, oorzaak-gevolg
aangeven, scenario's ontwikkelen, overtuigingen verifiëren, overwegingen onder-
bouwen en afwegen, eigen handelingspatronen in relatie brengen, effecten be-
schouwen...
Een hulp bij het stellen van vragen m.b.t. het verkennen of uitdiepen van een (bij-
bel)plaat kan het volgende schema zijn. Niet het schema is doel maar de relatie
tussen kinderen en leerkracht. Het schema dient dus niet noodzakelijk in volgorde en
per situatie te worden afgewerkt. Er kan vrij uit worden geput, naargelang de
concrete situatie en de inbreng van de kinderen. Het schema kan als oriëntatie
gebruikt worden.
- Waarnemen:
Wat zie je allemaal? Wat zie je gebeuren? Wat zie je bij de (bijbel)figuren?
Wat zouden ze zeggen tegen elkaar? Welk zicht krijg je op de situatie?
Zie je relaties en verbindingen tussen de diverse onderdelen of personages?
Wat is er niet te zien? Wat gebeurt er voor, achter, links of rechts van de bijbel-
plaat? Wat is er reeds gebeurd, en wat staat er aan te komen?
Welke geluiden horen hierbij?
- Belevingen:
Wat voel je? Wat gaat er door je heen? Welke emoties komen in je boven?
Welke herinneringen komen boven? Wat fantaseer je? Welke beelden worden
opgeroepen? Wat wordt je gewaar? Welke plek op je lichaam vertelt je iets?
- Bedenkingen en analyses:
Wat bedenk je daarbij? Hoe schat je de situatie in? Wat is je kijk op de zaak?
Wat is vind je hierover? Wat staat er te gebeuren? Waar loopt dit op uit?
Waarom vind je dat? Waaruit leid je dat af? Kan je nog andere mogelijkheden
bedenken?
- Wensen, plannen, opties vanuit waarden en de wil tot handelen:
Waar zou je jezelf plaatsen op deze bijbelplaat? Vertel eens waarom?
Wat zou je graag zien gebeuren? Waar verlang je naar? Wat wens je?
Wat zou je willen zeggen, doen, niet doen...als je in de plaats van die figuren zou
zijn? Wat hoop je daarmee te bereiken? Waarvoor kies je dan? Waar wil je gaan
staan in hun plaats?
- Overwegingen en innerlijke dialogen:
Zou je dit nu wel doen? Is dit in overeenstemming met je opties, waarden?
Zal je het bereikte effect bereiken? Wat zullen de anderen figuren denken?
Zullen er geen onverwachte reacties komen?
- Handelingen:
Wat gebeurde er voor de personages hier in deze situatie waren?
Waar kwamen ze vandaan? Wat zouden ze nu nog verder gaan doen?
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 18
Aandachtspunt: Hoe omgaan met associaties die afdwalen van de lijn van het
verhaal?
Het spreekt vanzelf dat de kinderen met het verhaal een andere richting kunnen
opgaan dan het Bijbelverhaal aangeeft. Dat is op zich niet verontrustend maar juist
heel normaal.
Een divers aantal scenario's geeft aan dat mensen in verschillende situaties andere
bedenkingen en belevingen hebben of andere handelingen stellen. Daardoor is het
mogelijk via het Bijbelse verhaal de eigen zienswijzen te verkennen.
De opeenvolging van bijbelplaten geeft de richting van het verhaal aan. Telkens
opnieuw worden de associaties in bepaalde banen geleid zodat de diverse elementen
uit het verhaal toch aan bod kunnen komen.
Wanneer dit niet het geval is, kan de leerkracht een aantal gegevens als
mogelijkheid ter overweging voorleggen.
Het gesprek wordt dan beëindigd op dezelfde wijze als bovenstaand gesprek met
toevoeging van de door de leerkracht aangereikte mogelijkheid.
- Dus in een ver land zijn er mensen samengekomen voor een huis, er zijn mensen
die binnen zijn, en er zijn mensen die buiten voor de deur staan te wachten tot ze
ook binnen kunnen. Het huis is misschien een winkel, of het huis van een dokter,
misschien een huis waar Jezus binnen is, misschien is het ook een huis waar iets
gebeurd is, iets prettigs of iets ergs... Laten we eens kijken naar de volgende
prent dan weten we misschien meer.
- De leerkracht kan de associaties ten gepaste tijde volgens het verloop van het
verhaal ook voorzichtig sturen door elementen uit het bijbelverhaal aan te reiken.
- Al te sterk sturend tussenkomen, zelf de prenten invullen, stelselmatig inhouden
aanreiken, verhaalinterpretaties opdringen, inbrengen van de kinderen afwijzen...
zijn gevaren die men met deze inductieve methode nodig dient te omzeilen.
De kinderen krijgen elk (of per twee) een willekeurig gekozen bijbelplaat uit het
verhaal. Ze bekijken de bijbelplaat aandachtig. Ze vertellen aan elkaar wat ze
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 19
allemaal zien, bedenken en associëren. Onderstaande vragen (of een selectie er uit)
kunnen daarbij een hulp zijn.
Kinderen gaan per twee (per vier) samen zitten en vertellen elk aan elkaar over wat
ze allemaal in de bijbelplaat aan betekenissen ontdekt hebben. Dan gaan ze de twee
bijbelplaten trachten met elkaar in verband te brengen. Ze zoeken naar zoveel
mogelijke verbanden die er te leggen zijn. Een proberen scenario’s en verhalen
tussen de beide platen te bedenken.
Daarna gaan de kinderen per vier (per acht) samen zitten en wordt het voorgaande
herhaald. Ze vertellen aan elkaar en zoeken naar verbanden tussen de vier
bijbelplaten. De beste verhalen of scenario’s mogen ze selecteren. Daarna worden
klassikaal enkele gevonden scenario’s en verhalen aan elkaar voorgesteld. Er wordt
op zoek gegaan naar één of meerdere scenario’s met alle bijbelplaten met heel de
klas. De bijbelplaten worden in een bepaalde volgorde aan het bord gehangen.
Vervolgens kan je de eigen gevonden verhaallijnen confronteren met de bedoelde
verhaallijn van het bijbelverhaal. Zo kijken we welke gelijkenissen en verschillen er
aanwezig treden.
De kinderen geven zichzelf een plaats in het verhaal. De kinderen knippen uit papier
een poppetje dat hen zelf voorstelt. Ze kleuren het even in of schrijven er hun naam
op. Ze kleven het om beurten bij een bepaalde scène uit het verhaal en zeggen
waarom.
De bedoeling van het geheel is dat kinderen op een eigen wijze leren omgaan met
bijbelse elementen. Dat ze zelf betekenis leren geven. Zelf leren associëren en
symboliseren. Dat ze samen leren werken en elkaar ondersteunen in de zoektocht
naar betekenisgeving. Daardoor geven ze aan waar ze zelf (al) staan en helpen ze
elkaar verder in het verstaan van de beelden en van zichzelf. Zichzelf situeren in een
verhaal geeft steun en veiligheid ook al is de betekenisgeving confronterend. De
confrontatie met de bijbeltekst mag niet ten koste gaan van de eigen gevonden
verhalen en betekenissen. We hebben het net niet of helemaal niet gevonden. De
eerste zin ligt bij de betekenislijnen die de kinderen zelf hebben ontdekt want die
Hoofdstuk 5 – omgaan met Bijbelverhalen - 20
Een voorwaarde voor een goede werking is hier wel dat de kinderen het verhaal niet
(goed) kennen. De leerkracht kan wel bepaalde bijbelplaten die te suggestief zijn
achterhouden en pas in een laatste stadium binnen brengen.