Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 69

Geestelijke stromingen

1. Hindoeisme:
1.1 ontstaan van het Hindoeïsme in historische context
1.1.1 Ontstaan van het hindoeïsme
De naam hindoeïsme is afgeleid van Indus, naar de zogenaamde Indusbeschaving. Het is
onduidelijk wanneer het hindoeïsme als religie precies is ontstaan. Voor het gemak gaat men
ervan uit dat het 'officiële' hindoeïsme is ontstaan met het op schrift stellen van de Veda's,
de belangrijkste teksten in het hindoeïsme. Dit gebeurde rond 1000 vóór Christus, maar het
is waarschijnlijk dat de teksten al veel langer mondeling werden doorverteld en het
hindoeïsme dus al veel ouder is. Duidelijk is echter wel dat het hindoeïsme een van de
oudste godsdiensten ter wereld is.
Dit op schrift stellen van de Veda's gebeurde in dezelfde tijd dat de Ariërs, een
bevolkingsgroep uit Zuid-Rusland/Centraal-Azië (niet te verwarren met het arische ras waar
Hitler mee dweepte), de Indusbeschaving vernietigde. Deze Indusbeschaving was gesitueerd
in het huidige Pakistan en India. Uit opgravingen is gebleken dat deze beschaving vooral was
gebaseerd op landbouw en handel. Daarnaast zijn er ook overblijfselen van grote steden in
het gebied gevonden.
De Ariërs waren echter nomadenstammen en erg bedreven in oorlog voeren. Daardoor kon
het gebeuren dat een betrekkelijk laagontwikkeld volk een cultuur kon overwinnen die veel
hoger ontwikkeld was.
Beide bevolkingsgroepen hadden hun eigen religie en rituelen. In de Induscultuur werd de
moedergodin aanbeden, een vruchtbaarheidssymbool. Daarnaast werden vooral dieren en
vaak ook bomen aanbeden. De Ariërs aanbaden vooral natuurfenomenen zoals donder,
bliksem, de maan en de zon. Hun samenleving was sterk patriarchaal dus mannen hadden
het voor het zeggen. Ze hadden een aparte groep priesters die in hoog aanzien stonden.
Na de verovering van de Induscultuur werden de Ariërs steeds minder een nomadenvolk en
bleven ze wonen in eenzelfde gebied. Langzamerhand vermengden de religies van de
Indusbeschaving en de Ariërs zich met elkaar en ontstond geleidelijk de religie die wij nu
hindoeïsme noemen. Omdat de Ariërs zich door hun overwinning verheven voelden boven
de andere bewoners, voelden zij de behoefte om zich te onderscheiden van de rest. Zo
ontstond het kastenstelsel.
1.1.2 Het kastenstelsel
Het kastenstelsel houdt in dat de samenleving is verdeeld in groepen. Voor deze groepen
gelden eigen regels op sociaal en religieus gebied. Belangrijk is in ieder geval dat:
• je alleen mag trouwen met iemand uit je eigen kaste
• je alleen mag eten met mensen uit je eigen kaste
• beroepen zijn verbonden aan een bepaalde kaste
• de religieuze plichten (dharma) waaraan je moet voldoen, zijn verbonden aan je
kaste.

1
Er zijn vier groepen binnen het kastenstelsel. De hoogste kaste is tegelijkertijd ook de
belangrijkste en heeft het meeste aanzien. Hoe lager de kaste, hoe lager het aanzien.
De vier officiële kasten zijn:
1. de priesters en geestelijken (brahmanen, niet te verwarren met de oppergod
Brahman!)
2. de strijders/de wereldlijke macht (kshatriya's)
3. handelaren, handwerkers en boeren (vaishya's)
4. de dienaren/onderdanen (shudra's).
Er is ook nog een vijfde, onofficiële kaste, die van de onaanraakbaren (chandala's). Officieel
is deze groep kasteloos, wat betekent dat ze formeel ook niet tot het kastenstelsel behoren.
De priesters en geestelijken horen tot de hoogste kaste en zij hebben de geestelijke en
religieuze macht. Zij hebben ook de verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan de twee
kasten onder hen: de kshatriya's en de vaishya's. Voor brahmanen geldt een totaal verbod
op geweld. Dat is ook de reden dat brahmanen streng vegetarisch zijn.
De kshatriya's zijn van oudsher de strijders, de vechters. Tegenwoordig horen daar ook de
bestuurders bij. Zij hebben de taak om het land te verdedigen en besturen. In tegenstelling
tot de geweldloze priesters, mogen kshatriya's juist wel geweld gebruiken.
De vaishya's zijn van oudsher de herders die het vee hoedden. Later werd deze kaste
uitgebreid met boeren, handelaren en ambachtslieden. De scheiding tussen de drie hiervoor
beschreven kasten en de andere twee kasten is enorm. Alleen de mensen uit de drie hoogste
kasten hebben recht op onderwijs en mogen meedoen aan religieuze ceremonies. De twee
laagste kasten, de shudra's en de chandala's, worden gezien als het uitschot van de
samenleving.
Deze laagste kasten bestaan (oorspronkelijk) uit de bewoners van de Indusvallei die door de
Ariërs werden onderworpen. De shudra's staan in dienst van de hogere kasten. Zij werken
letterlijk als dienaars. Het zijn tweederangs burgers en hebben geen rechten. Toch zijn er
genoeg voorbeelden van shudra's die rijkdom hebben vergaard en het hebben gemaakt in
het leven.
De chandala's vallen officieel buiten het kastensysteem. Zij waren waarschijnlijk in de tijd
van de Induscultuur al een ondergeschikte groep in de samenleving. Deze groep telt naar
schatting honderd miljoen mensen (!) en is daarmee een van de grootste kasten. Zij mogen
alleen het allersmerigste werk doen. Alle beroepen waar men met bloed in aanraking komt
(menselijk of dierlijk) of met de dood, worden uitgeoefend door chandala's. Tot voor kort
moesten zij buiten de stadsgrenzen leven en mochten zij ook geen tempels bezoeken.
In de drieduizend jaar dat het kastensysteem heeft bestaan, zijn er talloze mensen geweest
die geprotesteerd hebben tegen dit systeem en dan vooral tegen het vreselijke lot van de
shudra's en de chandala's. Officieel is het kastensysteem (in India) volgens de grondwet
verboden en mag iemand niet meer worden gediscrimineerd of grond van zijn kaste. In de
praktijk is het echter erg lastig om het systeem vaarwel te zeggen. Het is vooral erg lastig om
de onaanraakbaren (de chandala's) te laten integreren in de maatschappij.
De meeste hindoes wonen in India en omliggende landen. Vanwege de slavernij zijn veel
hindoes in Suriname terechtgekomen. Nadat Suriname in 1975 onafhankelijk werd van
kolonisator Nederland, zijn veel hindoes naar Nederland gekomen. Men schat dat er rond de
100.000 hindoes in Nederland wonen.

2
1.2 beginselen en kerngedachten
Het hindoeïsme is een veelzijdige godsdienst die heel veel verschillende stromingen kent.
Het is daarom onmogelijk om alle facetten van het hindoeïsme te beschrijven. Verschillende
stromingen leggen verschillende accenten en binnen de verschillende stromingen zijn er
vaak ook weer verschillende opvattingen over bepaalde onderwerpen. Juist vanwege de vele
verschillen en verschillende opvattingen is het hindoeïsme een zeer tolerante religie.
Hindoes zullen elkaar onderling ook niet snel veroordelen vanwege een afwijkend
standpunt. Er is geen leer die van hogerhand is vastgesteld en waar iedereen zich aan dient
te houden, iedereen bepaalt zelf wat hij of zij gelooft. Het gaat ook niet zozeer om wat je
gelooft, maar om wat je doet. Ondanks de vele verschillen tussen hindoes, zijn er wel enkele
zaken die voor alle hindoes gelden en die de basis vormen voor het hindoeïsme.
1.2.1 Geloof in meerdere goden?
Het hindoeïsme wordt vaak als polytheïstische godsdienst gezien. Dit betekent dat hindoes
geloven dat er meerdere goden zijn. Toch is voor hindoes één god het belangrijkst. Dus ook
al zijn er meerdere goden, veelal vereert een hindoe er maar eentje. Het begrip
polytheïstisch is hier dus niet helemaal op z’n plek.
Hindoes gaan ervan uit dat al deze goden terug te voeren zijn op één eerste god en deze
wordt Brahman (spreek uit als Bragman) genoemd. Er zijn hindoes die geloven dat deze
Brahman een echt persoon is. Andere hindoes zijn ervan overtuigd dat Brahman geen
persoon is, maar een soort energie of oerkracht.
Uit Brahman is alles ontstaan, het is een scheppende kracht. Ook de mensen zijn uit
Brahman ontstaan. Hindoes geloven dat er in ieder mens een stukje van deze oerkracht of
deze scheppende kracht is overgebleven. Dit stukje oerkracht in de mens
wordt Atman genoemd. Dit betekent automatisch dat ieder mens dus een beetje goddelijk
is.
Het doel van het leven is dat een mens na zijn sterven weer één wordt met het goddelijke;
het Atman wordt dan weer verenigd met het Brahman. Dit klinkt eenvoudiger dan het is.
1.2.2 Reïncarnatie en verlossing
Hindoes geloven in reïncarnatie. Ze geloven dat een mens meerdere levens achter elkaar
leeft. Het leven dat iemand leeft, is afhankelijk van zijn vorige leven. Hoe beter iemand zijn
vorige leven heeft geleefd, hoe beter hij in het volgende leven terugkomt. Als iemand nu een
goed leven leidt, komt hij in een volgend leven misschien wel terug als een prins of een
koning. Het kan echter ook andersom; als iemand nu geen goed leven leidt, komt hij
misschien terug als een varken of als een boom.
Binnen het idee van reïncarnatie is karma een belangrijk begrip. Karma is het geheel van
iemands daden; de goede en slechte. Iemands karma bepaalt hoe hij in een volgend leven
terugkomt.
Of iemands karma goed is, wordt bepaald door de manier waarop hij zijn religieuze plichten
heeft vervuld. Deze religieuze plichten worden dharma genoemd. De religieuze plichten die
iemand moet vervullen, zijn afhankelijk van de kaste waartoe iemand behoort.
Het uiteindelijke doel van hindoes is moksha. Moksha is de verlossing uit de kringloop van
het leven en de wedergeboorten, de samsara. Het is het moment waarop het Atman weer
met het Brahman wordt verenigd. Het is een misverstand te denken dat iemand wordt
verlost op het moment dat hij heel veel karma heeft opgebouwd. Moksha wordt bereikt op

3
het moment dat iemand helemaal geen karma meer opbouwt. Dit is ook het moment dat je
niet meer wordt herboren. De verlossing is dan bereikt.
1.3 goden en rolmodellen
In het hindoeïsme zijn de vele goden erg belangrijk. Daarnaast is er ook een belangrijke rol
weggelegd voor guru's en sadhu's.
De meest belangrijke 'personen' in het hindoeïsme zijn de goden. Goden kennen veel
verschijningsvormen. Zo kan een god een mannelijk of een vrouwelijk voorkomen hebben (al
zijn de meeste goden mannelijk) en kunnen ze zich laten zien in de gedaante van een dier.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 5.6 voor een voorbeeld hiervan.

Er zijn ontelbare verhalen over de goden in het hindoeïsme. In deze verhalen worden goden
als zeer menselijk neergezet. Ze trouwen, krijgen kinderen en hebben ruzie.
Zie voor een voorbeeld Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 5.7. Het
hindoeïsme kent duizenden goden. Het verschilt per streek, dorp of huishouden welke god
er aanbeden wordt. Veel hindoes hebben een persoonlijke god die ze aanbidden in het puja-
ritueel. Toch zijn er enkele goden die voor alle hindoes belangrijk zijn of die buiten het
hindoeïsme ook bekend zijn.
1.3.1 De god Brahma
Brahma is de schepper-god. Brahma (niet te verwarren met Brahman) laat de scheppende
kracht van Brahman zien. Hij heeft het universum geschapen. Hij is dus heel belangrijk, maar
desondanks is hij niet heel erg populair en wordt hij nauwelijks aanbeden.
Brahma is een sterfelijke god. Als hij sterft, zal volgens het hindoeïsme het universum
vergaan. Er komt dan een nieuwe Brahma die een nieuw universum zal scheppen. Een
cyclisch wereldbeeld is hierin duidelijk herkenbaar.
De meeste hindoes geloven dat Brahma het universum heeft geschapen in opdracht van een
andere god. Aanhangers van de god Shiva denken dat Shiva Brahma de opdracht gaf.
Aanhangers van Vishnu denken dat hij het was.

4
Brahma wordt altijd afgebeeld met vier hoofden. Deze hoofden staan voor de vier
belangrijke boeken van het hindoeïsme en de vier (oorspronkelijke) kasten. Zie Verhalen
vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 13.2 voor een verhaal over het ontstaan van het
leven op aarde.

1.3.2 De god Vishnu


Vishnu is de godheid die de wereld in stand houdt. Elke keer als er een ramp lijkt te
gebeuren, komt Vishnu naar de aarde om deze te redden. Hij komt in de vorm van een
avatar. Een avatar is een verschijningsvorm van een godheid. Zo zijn van Vishnu tien avatars
bekend. Hij is onder meer naar de aarde gekomen als een vis, een schildpad en een dwerg.
De belangrijkste avatar van Vishnu is Krishna, in Europa en de rest van de westerse wereld
vooral bekend geworden door de Hare Krishna-beweging.
De tiende avatar van Vishnu is een bijzondere. Deze avatar is namelijk nog niet naar de aarde
gekomen. Het is Kalki. Deze god zal naar de aarde komen als deze bijna is vergaan en zal de
gelovigen berechten en zorgen dat er weer een goed tijdperk aanbreekt.
Vishnu staat bekend als een vriendelijke god en staat voor het goede en het mededogen. Hij
is getrouwd met Lakshmi en wordt altijd afgebeeld in het blauw.
1.3.3 De god Shiva
Een andere belangrijke god is Shiva. In tegenstelling tot Vishnu is Shiva de vernietiger van de
aarde. Het is een woeste god die altijd wordt afgebeeld met kettingen en schedels. Shiva
wordt vaak afgebeeld als een danser. Al dansend vernietigt hij de aarde. Maar door het
dansen bouwt hij dezelfde aarde ook weer op.
Shiva is een witte god en draagt ook altijd witte kleding en heeft witte attributen bij zich.
Opvallend is dat hij een derde oog heeft, te herkennen aan een stip op zijn voorhoofd.
Vaak wordt Shiva ook aanbeden in de vorm van een lingham (penis). Een korte zuil met
afgeronde kop is op een liggende schijf geplaatst. Deze schijf staat symbool voor de yoni (de
vagina).
Een (geestelijke) zoon van Shiva is Ganesha. Ganesha is de god met het olifantengezicht en
vier armen. Hij neemt hindernissen weg en daarom wordt hij veelal aanbeden voordat
iemand op reis gaat, een nieuw huis gaat bouwen of een andere belangrijke stap gaat
nemen. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 8.4.

5
1.3.4 Guru's en sadhu's
Een guru (ook wel goeroe) is vaak een leraar die een grote schare volgelingen heeft. Bij zijn
volgelingen staat hij in hoog aanzien. In enkele gevallen wordt een guru gezien als een
vertegenwoordiger of afgevaardigde van een bepaalde god.
Een sadhu is een heilige man die dicht bij de verlossing staat. Hij heeft een zodanig leven
geleid dat hij bijna is losgekomen van de eeuwige kringloop van wedergeboorten en is
daarom een voorbeeld voor andere hindoes.
1.4: belangrijke geschriften
Het hindoeïsme kent een aantal belangrijke en bepalende geschriften. Dit zijn:
1. De Veda's
2. De Brahmana's
3. De Aranyaka's
4. De Upanishads
5. Mahabharata en Ramayana.
1.4.1 De Veda's
Veda betekent letterlijk 'heilig weten' of 'openbaring'. De Veda's zijn de belangrijkste
geschriften van het hindoeïsme. Ze zijn rond 1000 vóór Christus opgeschreven, maar het is
zeer waarschijnlijk dat de teksten duizenden jaren daarvoor al mondeling werden
doorverteld. De teksten in de Veda's zijn zo heilig dat veranderingen onmogelijk zijn. Dit
betekent dat de teksten die nu gebruikt worden door de priesters, nog hetzelfde zijn als de
teksten die 3000 jaar geleden zijn opgeschreven.
De Veda's bestaan uit gebeden voor de goden, beschrijvingen over hoe rituelen uitgevoerd
dienen te worden, bezweringsformules om ziektes af te wenden en teksten over hoe gezond
te leven en ziekten te behandelen (de zogenaamde ayurvedische geneeskunst, die
tegenwoordig ook in de westerse wereld beoefend wordt).
1.4.2 De Brahmana's
De Brahmana's zijn teksten die door de priesterkasten zijn overgeleverd. Het zijn abstracte
teksten over bijvoorbeeld het ontstaan van de aarde, de plaats van de mens in de schepping
en de betekenis van rituelen.

6
1.4.3 De Aranyaka's
De Aranyaka's zijn geschreven door priesters en asceten (monniken) die zich hebben
teruggetrokken uit de wereld om in afzondering hun hele leven te wijden aan het geloof.
Omdat zij zich vaak terugtrokken in de bossen, worden deze teksten ook wel 'woudteksten'
genoemd. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 9.7 voor een verhaal
over zo'n kluizenaar.

1.4.4 De Upanishads
De Upanishads zijn de meest recente geschriften uit het hindoeïsme. Toch zijn deze teksten
ook alweer een paar duizend jaar oud. De Upanishads ontstonden in een tijd dat het
hindoeïsme veranderde. De Ariërs, die al een paar eeuwen lang krampachtig probeerden om
hun overheersing in stand te houden, verloren greep op hun ondergeschikten en
langzamerhand ontstond en er onderlinge beïnvloeding van de Ariërs en de oude
Indusbevolking.
Men had behoefte aan een soort herinterpretatie van de oude Vedateksten. De Upanishads
zijn teksten die proberen om de oude Vedateksten te begrijpen en uit te leggen. Belangrijk in

7
deze uitleg waren de guru's (goeroes). Dit waren rondreizende asceten die nadachten over
allerlei filosofische en religieuze problemen en die deze aan de mensen probeerden uit te
leggen.
1.4.5 Mahabharata en Ramayana
De Mahabharata en de Ramayana zijn twee van de belangrijkste verhalen uit de Indiase (en
dus ook hindoeïstische) cultuur. Het zijn de jongste geschriften uit het hindoeïsme,
geschreven tussen 400 voor Christus en het begin van de christelijke jaartelling.
De Mahabharata is een gedicht van bijna 200.000 regels dat verhaalt over de strijd tussen
twee families die willen heersen over een gebied in Noord-India. Een belangrijk stuk uit de
Mahabharata is de Bhagavat Gita, één van de belangrijkste geschriften voor hindoes. Hierin
staat de uiteenzetting beschreven die Krishna geeft aan de wagenmenner Arunja voor een
grote veldslag. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 10.3, 14.7 en 15.2
voor verhalen uit de Mahabharata.
In de Ramayana wordt het verhaal van Rama verteld. Rama is de ideale mens. Ondanks
tegenspoed en ongeluk blijft hij zijn dharma volgen. Ook de vrouw van Rama, Sita, is een
goede vrouw die, ondanks alle ongeluk, haar man trouw blijft.

1.5 ethiek en moraal: het juiste leven.

Eerder in dit stuk over het hindoeïsme kwam het begrip dharma al aan bod. Dharma zijn de
religieuze plichten waar een hindoe aan moet voldoen. Deze plichten zijn (oorspronkelijk)
afhankelijk van de kaste waartoe een hindoe behoort. Als iemand zijn religieuze plichten
goed naleeft, bouwt hij goede karma op. Goede karma zorgt weer voor een goede
wedergeboorte in een volgend leven.
Een goede hindoe leeft de volgende regels na. Een hindoe:
• onderwerpt zich aan zijn schepper
• vergeldt kwaad met goed (vergeving)
• leeft eenvoudig
• is rein van lichaam en geest
• is trouw aan zijn partner
• weet zijn seksuele driften in bedwang te houden
• heeft kennis van de heilige boeken
• heeft kennis van de hoogste ziel
• vertelt de waarheid
• kan woede en boosheid beheersen.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 11.3 voor een verhaal over hoe je
volgens hindoes het 'goede' kunt doen.
1.6 rituelen, gebruiken en symbolen.
Het hindoeïsme kent oneindig veel rituelen. Je zou kunnen zeggen dat het hindoeïsme zelf
één groot ritueel is. Hindoes kunnen dagelijks vele rituelen uitvoeren. Hierna worden de
belangrijkste rituelen uit het leven van een hindoe beschreven.
1.6.1 Puja
Het puja-ritueel is een dagelijks ritueel en bestaat uit het aanbidden van de goden om de
goden te danken of iets van de goden te vragen. Dit aanbidden gebeurt meestal in het eigen

8
huis. Elke hindoe heeft een huisaltaar met daarop een beeld of afbeelding van zijn
persoonlijke god. Aan deze god worden offers gebracht (denk aan eten, bloemen, wierook).
Door middel van deze offers zegt de hindoe dank of vraagt hij de godheid om een gunst.
Meestal vindt het puja-ritueel plaats in de ochtend en de avond, bij het opgaan of ondergaan
van de zon. Het is belangrijk dat de hindoe rein is voor het ritueel. Het liefst wast de hindoe
zich daarom voor het ritueel met stromend water.
In sommige gevallen wordt de godheid gezien als één van de medebewoners van het huis en
wordt ook zo behandeld. De godheid wordt gewekt, krijgt eten en wordt 's avonds naar 'bed'
gebracht.
1.6.2 Geboorte
Ook de geboorte van een kind is omgeven met rituelen. Zo wordt door een priester een
horoscoop getrokken voor het kind zodat deze priester de naam van het kind kan
vaststellen. Daarnaast zal de vader het kind in het gezicht blazen waardoor het kind (ritueel)
tot leven wordt gewekt.
1.6.3 Initiatie
Binnen de hoogste drie kasten vindt er een initiatieritueel plaats op het moment dat een
jongen wordt opgenomen in de geloofsgemeenschap. Hij krijgt op dat moment een
drievoudig koord omgehangen wat inhoudt dat hij nu bij de geloofsgemeenschap hoort.
Daarna wordt de jongen dvija genoemd. Dit betekent 'tweemaal geboren'. De tweede
geboorte is de opname in de geloofsgemeenschap. Het recht om tweemaal geboren te
worden, is alleen weggelegd voor jongens in de drie hoogste kasten.
1.6.4 Huwelijk
Het is de gewoonte dat de vrouw na het huwelijk verhuist naar het huis van haar man. De
vrouw krijgt in veel gevallen een bruidsschat mee, ook al is dat officieel verboden.
Tijdens het huwelijk krijgen bruid en bruidegom speciale rijstkorrels op hun hoofd gelegd om
voorspoed en geluk te bevorderen. Daarnaast krijgt de vrouw vruchten en rijst in de schoot
gelegd in de hoop dat dit haar vruchtbaarheid zal bevorderen.
Het kwam en komt nog steeds veel voor dat man en vrouw worden uitgehuwelijkt. De
ouders beslissen dan met welke man of vrouw hun dochter of zoon moet trouwen.
Tegenwoordig gebeurt trouwen steeds meer op vrijwillige basis, maar in India komen
gearrangeerde huwelijken nog steeds voor. Ook worden daar nog steeds kindhuwelijken
gesloten, vooral op het platteland.
1.6.5 Dood
Als iemand stervende is, worden hem spreuken ingefluisterd en er wordt rijst geofferd om
de goden gunstig te stemmen. Na het overlijden wordt de schedel van de overledene
gespleten zodat de ziel uit het lichaam kan ontsnappen. Vervolgens wordt het lichaam in
doeken gewikkeld en op een brandstapel gecremeerd. Veelal gebeurt dit cremeren in de
buurt van een heilige rivier zodat de as meteen kan worden uitgestrooid in de rivier. Aan de
oever van de meest heilige rivier in India, de Ganges, worden dagelijks duizenden lichamen
verbrand. Omdat alle rivieren onderling met elkaar in verband staan, voldoet eigenlijk elke
rivier als uitstrooiplaats voor de as van overledenen.
In het verleden werd een vrouw van een overleden man (weduwe) als onrein gezien. Zij
mocht niet meer meedoen aan religieuze ceremonies en feesten. Ook was er voor haar geen
mogelijkheid meer om terug te keren naar haar ouderlijk huis. Het leven van een weduwe
was daarom geen pretje. Het gebeurde dan vaak dat er sati werd gepleegd. Sati houdt in dat

9
de weduwe zich levend op de brandstapel werpt waarop haar man gecremeerd wordt zodat
zij samen met haar man de dood in gaat. Tegenwoordig is de situatie van weduwen
verbeterd maar in sommige gebieden, vooral op het platteland, wordt er nog steeds sati
gepleegd.
1.7 feesten
Belangrijke feesten worden in het hindoeïsme festivals genoemd. Evenals andere
Levensbeschouwingen kent het hindoeïsme een maankalender. Hierdoor vallen feesten niet
op dezelfde dagen. Eens in de zoveel jaar kent de kalender een schrikkelmaand zodat de
feesten toch in hetzelfde seizoen blijven vallen.
Het hindoeïsme kent vele feestdagen en festivals. Vaak zijn deze streek- of landgeboden,
maar er zijn festivals die alle hindoes vieren. Hierna worden de belangrijkste festivals, te
weten Holi en Divali, beschreven.
1.7.1 Holi
Holi is een lentefeest dat wordt gevierd in februari of maart. Er wordt gevierd dat de lente
de winter overwint. Dit staat gelijk aan dat het goede het kwade overwint. De god Krishna
speelt een belangrijke rol tijdens Holi. Bestaande regels of normen vallen weg en alles mag.
Het is daarom erg populair bij de lagere kasten. Holi staat vooral bekend om het feit dat
mensen elkaar met gekleurd poeder bestrooien.
1.7.2 Divali
Divali is het feest van het licht. En net als bij Holi verdwijnt de ongelijkheid tussen mensen
tijdens dit feest. Het feest vindt plaats in de herfst, in oktober of november. Het is het
nieuwjaarsfeest voor hindoes. Licht is belangrijk tijdens dit feest. Mensen zetten overal
olielampjes in huis of buiten neer. Divali is ook het feest van de godin Lakshmi. Zij is de godin
van de voorspoed en wordt tijdens Divali aanbeden. Ook wordt met Divali herdacht dat
koning Rama terugkeert uit zijn ballingschap na het vermoorden van koning Narakaasur.
1.7.3 Rahki en 5 juni
Twee feesten die door hindoes in Nederland worden gevierd, zijn het Rahki-feest en het
feest op 5 juni. Bij het Rahki-feest spelen vooral familierelaties een rol. Op 5 juni herdenkt
men dat er op die dag in 1873 een boot met arbeiders uit India in Suriname aankwam (veel
nazaten van deze arbeiders wonen tegenwoordig in Nederland).
1.8 verdere belangrijke elementen in het hindoeisme:
Buiten de rituelen en feesten die hiervoor beschreven staan, zijn er nog een aantal andere
punten die typerend zijn voor het hindoeïsme. Deze worden hierna beschreven.
1.8.1 Heilige rivieren
In het hindoeïsme kent men een aantal rivieren die zeer belangrijk zijn en die daarom heilige
rivieren worden genoemd. De Ganges is de meest bekende, maar ook de Yamuna is een
bekende, heilige rivier. Ook de zijrivieren van deze rivieren zijn belangrijk in het hindoeïsme.
Hindoes streven ernaar om minstens een keer in hun leven een pelgrimstocht te maken naar
een heilige rivier om zich te kunnen wassen in de rivier en zich zo vrij te wassen van alle
zonden die de hindoe heeft begaan.
De stad Benares is bijzonder in trek bij pelgrims omdat de god Shiva zich hier ook gewassen
zou hebben. Op veel plekken bevinden zich trappen aan de oever van de Ganges zodat de

10
pelgrims gemakkelijk in het water kunnen komen. Tegelijkertijd worden er op de oever ook
overledenen gecremeerd en de as wordt na de crematie in de Ganges geworpen.
1.8.2 Yoga
In onze (westerse) wereld is yoga een bekend begrip. Veel mensen beoefenen yoga. Toch is
de yoga die wij in de westerse wereld beoefenen anders dan de oorspronkelijke yoga uit het
hindoeïsme.
Westerse yoga is er vooral op gericht om ons lichaam in een goede houding te krijgen door
verschillende oefeningen uit te voeren en om goede ademhalingstechnieken toe te passen.
Een yogi (een beoefenaar van yoga in het hindoeïsme) streeft ernaar lichaam en geest
samen te brengen zodat hij in de diepte van zijn onderbewustzijn terechtkomt. Hij doet dit
door middel van lichaamsoefeningen maar ook via zelftuchtiging. Het doel hiervan is om in
een meditatie te raken die inzicht geeft in het Brahman.
1.8.3 Heilige koe
De koe is in India heilig. Dit betekent dat het heel normaal is dat er koeien over straat. De
koe wordt gezien als onmisbaar voor de mens. Een koe is een werkkracht op het land en
geeft melk. Zonder koe zou de mens bijna niet kunnen bestaan. Daarnaast zien Indiërs hoe
liefdevol een koe omgaat met haar kalf. Zij zien daar grote moederliefde in. Indiërs zullen
nooit het vlees van een rund eten.
1.9 gebedshuizen en centra voor bezinning
In India en omstreken, waar het hindoeïsme de grootste levensbeschouwing is, en het
gehele dagelijkse leven bepaalt, zijn veel tempels te vinden. De tempels zijn aan een
bepaalde god gewijd. Zo zijn er tempels gewijd aan Shiva, Vishnu of Ganesha. Men kent geen
vaste diensten of vieringen maar men kan er binnenlopen om te bidden of een offer te
brengen. Omdat de meeste hindoes thuis ook een altaar hebben en daar hun eigen god
vereren, worden tempels niet altijd druk bezocht.
In Nederland zijn ook hindoeïstische tempels te vinden. Deze worden mandirs genoemd.
Deze zijn niet gewijd aan één god maar zijn meestal gekoppeld aan een bepaalde stroming.
Hindoes komen hier samen (meestal op zondag) om te offeren, te bidden en samen te lezen
uit de belangrijke geschriften.
Een pujari is een priester die in de mandir rituelen uitvoert. Hij moet goed op de hoogte zijn
van alle voorschriften die er gelden om rituelen goed uit te voeren (in India zijn het de
brahmanen die deze rituelen uitvoeren).
Een panditis een priester die vooral families ondersteunt bij religieuze kwesties. Zo wordt hij
betrokken bij geboorte, huwelijk en overlijden.

11
2. Boeddhisme

2.1 Ontstaan van het boeddhisme in historische context

Het boeddhisme is rond 500 voor de christelijke jaartelling ontstaan in het gebied dat nu
Nepal heet. In die omgeving en in die tijd was het hindoeïsme daar de heersende
Levensbeschouwing.
Het verhaal gaat dat er een koning was die een zoon kreeg. Deze zoon werd Siddharta
Gautamagenoemd. Volgens de legende zou Siddharta gelijk na zijn geboorte zijn opgestaan
en gaan lopen.
Siddharta groeide op in het kasteel van zijn vader, voorbestemd om later zijn vader op te
volgen als heerser. Hij werd omringd met alle liefde en luxe die er bestond. Van zijn vader
mocht Siddharta nooit buiten de poorten van het kasteel komen omdat zijn vader Siddharta
wilde beschermen tegen ellende en lijden. Toen Siddharta negentien jaar was, trouwde hij
met Yashodhara.
In diezelfde tijd kwam hij tijdens een aantal uitstapjes toch in aanraking met lijden en
ellende. Hij kwam een oude man, een ernstig zieke man, een dode die net naar de
brandstapel werd gebracht, en een asceet (iemand die zich terugtrekt uit de samenleving om
zich helemaal over te geven aan het geloof) tegen. Deze vier ontmoetingen met het lijden
maakte diepe indruk op Siddharta en deden hem erg twijfelen aan het luxe leven dat hij
gewend was. Siddharta's dienaar Channa legde hem uit dat wat hij had gezien het 'echte
leven' was.
Vlak na de geboorte van zijn zoon Rahula besloot Siddharta zijn luxe leven vaarwel te
zeggen. Hij wilde het lijden in de buitenwereld gaan onderzoeken en proberen een oplossing
voor dit lijden te zoeken. Hij besloot, net als de asceet die hij was tegengekomen, te gaan
rondzwerven, zodat hij zichzelf kon ontdoen van alle luxe en zich helemaal kon richten op
het onderzoeken van het lijden.
Op zijn zoektocht naar de zin van het lijden kwam Siddharta eerst terecht bij twee
hindoeïstische asceten. Bij hen leerde hij yoga en meditatietechnieken, maar hij had het
gevoel dat hij daarin niet de oplossing vond voor het probleem van het lijden. Vervolgens
kwam hij terecht bij vijf andere hindoeïstische asceten. Zij probeerden door middel van
rigoureuze manieren (zelfkastijding, extreem vasten) te komen tot de verlossing van het
lijden. Siddharta sloot zich aan bij deze asceten en probeerde al zijn angsten te overwinnen,
zo min mogelijk te eten en al zijn verlangens te onderdrukken. Hij werd hier zo goed in dat
de vijf andere asceten Siddharta als leermeester gingen zien. Maar ook in dit leven van
zelfkastijding lukte het Siddharta niet om de oplossing voor het lijden en de verlossing van
het lijden te vinden.
Uiteindelijk vertrok hij ook bij deze vijf asceten en ging vervolgens helemaal alleen onder
een boom zitten om te mediteren. Hij was vastbesloten om net zo lang te mediteren totdat
hij de verlichting zou bereiken, de staat waarin hij inzicht in de oorzaken van het lijden zou
krijgen en hoe deze op te lossen. Op de 49e dag van zijn meditatie, en na vele uitdagingen in
de vorm van verleidingen die de geest Mara hem voorhield, bereikte Siddharta de
verlichting. Een verlicht persoon wordt een Boeddha genoemd. Boeddha betekent letterlijk
'de verlichte' of 'de ontwaakte'. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 9.2.

12
Na deze verlichting kon de Boeddha sterven en opgaan in het nirwana. Dit betekent dat de
Atman wordt opgenomen in het Brahman. De samsara wordt beëindigd omdat de ziel niet
meer herboren hoeft te worden. Hij koos er echter voor om dit niet te doen maar dat wat hij
ontdekt had, te verkondigen aan andere mensen, zodat ook zij de verlichting zouden
bereiken.
Als eerste ging hij terug naar de vijf asceten waarbij hij een tijd had geleefd. Deze vijf waren
zo onder de indruk van Boeddha's verhaal dat zij zijn eerste volgelingen werden. Als snel
kreeg de Boeddha meerdere volgelingen. Deze volgelingen vormden samen een
monnikengemeenschap die sangha wordt genoemd. In eerste instantie zwierven deze
monniken rond en verkondigden de leer van de Boeddha. De monniken droegen geeloranje
gewaden en leefden van aalmoezen, aangezien zij al het materiële hadden afgewezen.
Langzamerhand vestigden zich ook monniken in kloosters en bleven ze op dezelfde plek.
De Boeddha zelf bleef rondtrekken en zijn leer verkondigen. Langzamerhand kreeg het
boeddhisme steeds meer aanhangers, niet alleen in Nepal, maar ook in andere gebieden in
Azië.
Na de dood van de Boeddha werden zijn overblijfselen verdeeld over verschillende
bevolkingsgroepen. Zij bouwden herinneringsmonumenten op de overblijfselen. Deze
monumenten worden stoepa's genoemd en zijn in de boeddhistische wereld belangrijke
kunstobjecten.
2.2 Beginselen en kerngedachten

Veel onderwerpen waarover Boeddha vertelde aan zijn volgelingen, waren al bekend binnen
het hindoeïsme. Zaken zoals wedergeboorte, karma, enzovoort komen voort uit het
hindoeïsme. Boeddha verzette zich echter tegen de hiërarchie in het hindoeïsme, die in
stand werd gehouden door het kastenstelsel en de priesters. In het hindoeïsme gaat men
ervan uit dat alleen hoge geestelijken rituelen kunnen uitvoeren en zo alle macht hebben.
De Boeddha predikte juist dat iedereen de verlichting kon bereiken, ongeacht wie je was of

13
waar je vandaan kwam.
Binnen het boeddhisme is het uiteindelijke streven om het nirwana te bereiken door los te
komen uit de eeuwigdurende kringloop van wedergeboorten. Verlossing uit de
wedergeboorten kan alleen door het besef dat de mens zich te veel verbonden heeft met
geld, bezit, jaloezie, enzovoort. Dit verlangen naar materiële zaken zorgt voor lijden. Steeds
opnieuw geboren worden (wedergeboorte), zorgt steeds opnieuw voor lijden. Daarom is het
belangrijk om verlichting te bereiken, zodat men niet opnieuw wordt geboren.
2.2.1 De vier edele waarheden
De vier edele waarheden zijn door Boeddha gepredikt en geven een samenvatting van de
boeddhistische levensvisie.
1. Het leven is lijden.
2. Alle lijden heeft een oorzaak.
Boeddhisten gaan ervan uit dat de mens zelf de oorzaak van het lijden is. De mens is
te veel gehecht aan bezittingen en geluk. Als de mens niet krijgt wat hij wil, zorgt dit
voor lijden.
3. Het lijden kan opgeheven worden.
Als men het lijden wil opheffen, moet men eerst weten wat de oorzaak van het lijden
is. Belangrijk hierin is het accepteren van het lijden. Als je het lijden niet accepteert,
kun je het ook niet opheffen.
4. Er is een weg naar de opheffing van het lijden.
Opheffing van het lijden kan vooral door middel van onthechting. Onthechting
betekent dat je niet meer gehecht bent aan het leven en aan je bezittingen, dat je
alles los kunt laten. Dit betekent niet dat het leven niet meer waardevol is en dat je
het achter je wilt laten. Er wordt mee bedoeld dat je ook tevreden kunt zijn met niets
of met eenvoud. Het proces van jezelf losmaken van je leven en je bezittingen klinkt
niet gemakkelijk en dat is het ook niet. Het is een lang proces.
Meditatie kan hierbij helpen. Tijdens het mediteren kun je oefenen in onthechting
door gedachten en beelden los te laten. Daarom is meditatie ook een belangrijk
onderdeel van het boeddhisme.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 14.9 voor een verhaal over het
aanvaarden van problemen in het boeddhisme.

14
2.2.2 Verschillende stromingen in het boeddhisme
Binnen het boeddhisme zijn er twee grote stromingen: het mahayana-boeddhisme en
het theravada-boeddhisme.
De splitsing tussen de twee stromingen ontstond vierhonderd jaar na de dood van de
Boeddha. Tot die tijd ging men ervan uit dat de verlichting alleen op eigen kracht bereikt kon
worden. Er waren echter steeds meer mensen die vonden dat mensen de verlichting ook
met hulp van anderen (bodhisattva's) konden bereiken. Onenigheid over dit standpunt
mondde uit in een splitsing tussen de stromingen.
In onderstaande tabel wordt het verschil tussen het mahayana- en het theravda-
boeddhisme duidelijk gemaakt.

2.2.3 Tibetaans-boeddhisme en zenboeddhisme


De twee vormen van boeddhisme die in Nederland vooral voorkomen, zijn het Tibetaans-
boeddhisme en het zenboeddhisme. Het Tibetaans-boeddhisme is een mengeling van het
mahayana-boeddhisme en de 'oerreligie' van Tibet van de tijd voor het boeddhisme. Hierin
spelen vooroudergeesten, het brengen van offers en het raadplegen van orakels een
belangrijke rol. De Dalai Lama is de religieuze leider van het Tibetaans-boeddhisme.
Het zenboeddhisme is een Japanse vorm van het boeddhisme. In deze variant wordt veel
nadruk gelegd op meditatie en discipline. 'Zen' betekent letterlijk meditatie. Het tekenen van
mandala's als vorm van meditatie komt voort uit het Tibetaans-boeddhisme.
2.2.4 De rol van de vrouw in het boeddhisme
De Boeddha had geen hoge pet op van vrouwen. In zijn ogen waren het ondergeschikte
wezens en waren zij een bron van veel, vooral mannelijk, lijden.
In eerste instantie mochten vrouwen niet toegelaten worden tot de sangha. Toen dit later
wel werd toegestaan, werden nonnen nog steeds als ondergeschikt aan monniken gezien.
Heden ten dage zijn er nog steeds weinig nonnen te vinden in de sangha. Nonnenkloosters

15
vind je vaak in afgelegen gebieden en de meeste nonnen houden zich vooral bezig met
'ondergeschikt' werk zoals naaien, wassen en schoonmaken. Binnen het mahayana-
boeddhisme is er meer respect voor de rol van de vrouw dan in het theravada-boeddhisme.
2.3 Rolmodellen

In het boeddhisme zijn de volgende rolmodellen belangrijk:


• de Boeddha
• bodhisattva's.
2.3.1 De Boeddha
Zoals al beschreven in paragraaf 2.1 Ontstaan van het boeddhisme in historische context is
Siddharta Gautama de grondlegger van het boeddhisme. Hij was de eerste die de verlichting
bereikte en wordt daarom de Boeddha genoemd. De Boeddha wordt in tempels vereerd. Er
worden offers aan hem gebracht en er wordt wierook voor hem gebrand. De Boeddha is
echter géén godheid. Het boeddhisme is dan ook geen godsdienst maar een religie of
filosofie. Uitzondering hierop is het mahayana-boeddhisme. Omdat in deze stroming
bodhisattva's aanbeden worden als goden, zou deze stroming wel een godsdienst genoemd
kunnen worden.
2.3.2 Bodhisattva's
Bodhisattva's komen voor in het mahayana-boeddhisme. Het zijn goddelijke wezens die
ervan afzien om tot verlichting te komen om mensen te kunnen helpen hun eigen verlichting
te bereiken. Bodhisattva's worden aanbeden, net zoals goden aanbeden worden. Elke
bodhisattva wordt aanbeden voor een ander doel.

2.4 Belangrijke geschriften

Binnen de verschillende stromingen van het boeddhisme zijn verschillende geschriften


belangrijk. Er is echter één geschrift dat in alle stromingen belangrijk is en dit is de Tripitaka.
De Tripitaka bestaat uit drie geschriften, te weten de:
1. Soetra-pitaka
2. Vinaya-pitaka
3. Abhidarma-pitaka.
De Soetra-pitaka bestaat uit toespraken die de Boeddha heeft gegeven over zijn leer. De
Vinaya-pitaka bevat de regels die de Boeddha oplegde aan de Sangha's. De Abhidarma-
pitaka bevat een gedetailleerde uitwerking van de Soetra-pitaka.
Binnen de verschillende stromingen van het boeddhisme zijn verschillende varianten van de
Tripitaka in omloop. De inhouden zijn grotendeel gelijk. Naast de Tripitaka die is geschreven
in het Sanskriet, bestaat er ook nog de Tipitaka die geschreven is in het Pali.
Het boeddhisme maakt in het Westen een snelle opmars. Er zijn dan ook steeds meer
toegankelijke bewerkingen van verhalen uit de boeddhistische traditie te vinden. Daarbij is
het goed je te realiseren dat er een groot verschil is tussen boeddhisme zoals dat in
Aziatische landen vorm krijgt, en de vormen van boeddhisme zoals die naar het Westen zijn
overgewaaid, waarvan zenboeddhisme de belangrijkste is. Zie Verhalen vertellen en vragen

16
stellen deel II, paragraaf 9.6, 11.2, 11.8, 13.9 en 14.2 voor een aantal bekende voor het
Westen toegankelijk gemaakte verhalen uit het zenboeddhisme.

2.5 Ethiek en moraal: het juiste leven

Net als andere levensbeschouwingen kent het boeddhisme ook een aantal leefregels. Deze
leefregels worden ook wel het achtvoudige pad genoemd. Boeddhisten worden geacht zo
veel mogelijk volgens deze regels te leven. Het achtvoudige pad bestaat uit de acht hierna
genoemde leefregels:
1. De vier waarheden zijn waar. Alles is tijdelijk en lijden komt doordat mensen hechten
aan dingen die voorbijgaan (het juiste begrijpen).
2. De beslissingen die je neemt, moeten ervoor zorgen dat je niet meer gehecht bent
aan de wereld (de juiste intenties).
3. Als je praat, moet dit in het teken staan van de verlichting. Spreek alleen over goede
zaken, spreek geen onwaarheden en vloek niet (het juiste spreken).
4. Verkeerd gedrag maakt het lijden alleen maar groter. Gedraag je netjes. Lieg niet,
steel niet en gedraag je ook op seksueel gebied netjes (het juiste handelen).
5. Je beroep moet netjes zijn. Beroepen waarbij je een ander schaadt (mens, dier of
natuur), horen niet bij iemand die verlicht wil worden (het juiste levensonderhoud).
6. Je moet op een eerlijke manier naar de wereld kijken. Probeer niet te veel in te vullen
wat je denkt te zien. Probeer objectief naar de mensen om je heen te kijken (de juiste
inspanning).
7. Heb aandacht voor alles wat je doet. Doe niets zonder erbij na te denken. Probeer al
je handelingen bewust te doen (de juiste aandacht).
8. Door middel van meditatie kun je de wereld waarnemen zonder er een mening over
te hebben. Door meditatie kun je oefenen om gelukkig te zijn met wat je hebt (de
juiste meditatie).
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 10.5 voor een verhaal over
'liefdevolle vriendelijkheid', een uitdrukking van de manier van naar het leven kijken in het
boeddhisme. Het waarnemen van de werkelijkheid zonder te oordelen komt naar voren
in Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 8.7. Het goede doen voor een
anonieme ander komt naar voren in Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf
10.6.

17
2.6 Rituelen, gebruiken en symbolen
2.6.1 Boeddhistische feestdagen
De kalender van het boeddhisme is geïnspireerd op de kalender van het hindoeïsme en is,
net als het jodendom en de islam, gebaseerd op de maan. Een maand kent dus 28 dagen.
Eens in de zoveel jaar verschuift de kalender een maand, zodat feesten wel blijven
samenvallen met de seizoenen.
Het boeddhisme kent een groot aantal feestdagen en gedenkdagen. Sommige feesten
worden specifiek in het mahayana-boeddhisme gevierd, andere horen meer bij het
theravada-boeddhisme. De feesten die gelden voor alle boeddhisten, worden hierna
beschreven.
Magha Puja
Magha Puja wordt gevierd tijdens de volle maan in januari. Het feest herinnert aan de dag
waarop de 1250 leerlingen van de Boeddha tegelijkertijd een bezoek brachten aan de
Boeddha. Dit was van tevoren niet aangekondigd. Dit is ook wel het feest van de sangha, de
kloostergemeenschap.
Vesakha Puja
Vesakha Puja wordt gevierd tijdens de volle maan in mei. Men viert dan de dag waarop
Boeddha geboren werd, de verlichting bereikte en overleed. Omdat deze dag in het teken
van de Boeddha staat, wordt het ook wel Boeddhadag genoemd.
Asalha Puja
Asalha Puja wordt gevierd tijdens de volle maan in juli. Men herdenkt de dag waarop de
Boeddha zijn eerste lezing gaf na het bereiken van de verlichting. Deze dag staat dus in het
teken van de leer van de Boeddha, ook wel dhamma genoemd.
Uposatha
De uposatha is de religieuze weekdag van de boeddhisten, vergelijkbaar met de zondag in
het christendom en de sabbat in het jodendom. Vaak worden er op deze dag lezingen
gegeven over de manier waarop een boeddhist het best kan leven.
2.6.2 Meditatie
Zoals al eerder beschreven, is meditatie een belangrijk onderdeel van het boeddhisme. Door
middel van meditatie proberen boeddhisten los te komen van de werkelijkheid. Hiermee
wordt bedoeld dat zij zich niet langer hechten aan bijvoorbeeld relaties met anderen,
materiële zaken en zaken als succes en status. Zo hopen zij de verlichting te bereiken en op
te gaan in het nirwana.
Tegenwoordig worden meditatietechnieken in de westerse wereld ook veel gebruikt om tot
rust te komen, zowel lichamelijk als geestelijk. Mediteren kan op heel veel verschillende
manieren; zittend, lopend, dansen, enzovoort. Men probeert zich tijdens het mediteren zo
min mogelijk te laten afleiden door invloeden van buitenaf. Tijdens het mediteren wordt er
open en eerlijk naar alle gevoelens en gedachten gekeken die waar worden genomen. Door
het bewust accepteren en doorvoelen van deze gedachten en gevoelens zouden deze naar
verloop van tijd moeten verdwijnen zodat men uiteindelijk de verlichting bereikt. Dit is
echter een langdurig en lastig proces.

18
2.6.3 Boeddhabeelden
In de westerse wereld is het boeddhisme het meest bekend door de Boeddhabeelden.
Tegenwoordig kun je in het tuincentrum zelfs Boeddhabeelden kopen. Veel mensen willen
een Boeddhabeeld in huis of tuin vanwege de rust die het beeld uitstraalt. In Azië en
omstreken vind je veel Boeddhabeelden die een grote historische, culturele en financiële
waarde hebben.
Wat weinig bekend is, is dat de Boeddhabeelden die voor religieuze doeleinden gemaakt
worden, moeten voldoen aan verschillende eisen. Zo zijn de verhoudingen tussen de
verschillende lichaamsdelen vastgesteld en moeten alle Boeddhabeelden aan deze
verhoudingen voldoen. Daarnaast moeten Boeddhabeelden goudkleurig zijn, moet er een
'derde oog' aanwezig zijn, heeft hij lange oorlellen om zijn koninklijke afkomst te illustreren
en heeft de afgebeelde Boeddha altijd een bolvormig uitstulpsel op zijn hoofd om zijn
wijsheid te benadrukken.
2.7 Gebedshuizen en centra voor bezinning

De boeddhistische tempel is een belangrijke plek waar boeddhisten samen komen. Naast
het religieuze aspect, heeft de tempel ook een sociale functie. Het is een plek om andere
mensen te ontmoeten.
Meestal zijn boeddhistische tempels gekoppeld aan kloostergemeenschappen (sangha's). De
tempel is dan onderdeel van een groter complex van gebouwen. De tempel is niet altijd
toegankelijk. Vaak zijn er vaste dagen waarop boeddhisten de tempel mogen bezoeken. In
een boeddhistische tempel vindt men een of meerderde Boeddhabeelden die vaak versierd
zijn met bloemen. Vaak branden er wierookstokjes en soms ligt er zelfs eten bij de
Boeddhabeelden. De bloemen, wierook en het eten zijn voorbeelden van offers. Deze offers
zijn niet zozeer bedoeld om de Boeddha's gunstig te stemmen maar eerder om de mensen
die de offers brengen, te laten oefenen in het 'onthechten en het minderen'. Regelmatig
komen boeddhisten samen in de tempel om te luisteren naar verhalen van en over de
Boeddha en om samen te mediteren.
In Nederland zijn ook een aantal boeddhistische tempels, onder meer in Waalwijk, Wijchen
en Utrecht. Deze tempels zijn vaak verbonden met grote boeddhistische kloosters in het
buitenland.
In landen waar het boeddhisme geen grote aanhang heeft (zoals in Nederland), zijn wel vaak
boeddhistische centra te vinden. In deze centra kunnen mensen terecht die geïnteresseerd
zijn in het boeddhisme of die willen leren mediteren. Vaak worden deze centra opgericht
door mensen die van oorsprong niet boeddhistisch zijn maar wel geïnteresseerd zijn in het
boeddhistisch gedachtengoed.

19
3. Jodendom

3.1 Ontstaan van het jodendom in historische context


De geschiedenis van het jodendom gaat terug op de persoon van Abraham. Hij zou hebben
geleefd in de periode tussen 2000 en 1500 voor Christus (zowel joden als moslims hanteren
een andere jaartelling maar gemakshalve wordt hier gebruikgemaakt van de, in de westerse
wereld geldende, christelijke jaartelling die uitgaat van de geboorte van Jezus in het jaar 0)
in Mesopotamië (het huidige Irak en Iran). Volgens het boek Genesis (Beresjiet) sloot JHWH
(de joodse schrijfwijze voor God, zie subparagraaf 3.2.2) een verbond met Abraham. JHWH
beloofde hem een groot nageslacht als hij zich zou afkeren van het meergodendom, zou
vertrekken uit het land van zijn voorvaderen en zich zou vestigen in het land Kanaän, het
beloofde land.
Met het bereiken van het beloofde land, onder leiding van Mozes' nazaat Jozua, breekt er
voor de joden een onstuimige tijd aan. De joden worden al snel onderdrukt door de
Filistijnen en komen met hen in oorlog. Na de overwinning op de Filistijnen wordt het
koninkrijk Israël gesticht en breekt een tijd aan waarin grote koningen regeren over Israël.
Saul, David en Salomon zijn belangrijke voorbeelden die uitgebreid worden beschreven in de
Tenach. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 8.2 voor een verhaal over
koning Salomon (in het verhaal aangeduid als Salomo).

David wordt in het jodendom nog steeds gezien als de belangrijkste en grootste koning, en
zijn rijk was groot en machtig. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 11.4
voor een verhaal over koning David. Ten tijde van koning Salomon wordt (in het huidige
Jeruzalem) de Eerste Tempel gebouwd. De tempel is het hart van het joodse leven. Hier
worden offers gebracht en wordt JHWH aanbeden. Het is voor joden de meest heilige plek.
Rond 600 voor Christus wordt de tempel verwoest door de Babyloniërs. Een groot deel van
de Israëliërs wordt gevangen genomen en komt in Babylonië terecht waar ze jaren in
ballingschap verblijven.Na de bevrijding van de Babyloniërs door de Perzen keert een groot
deel van de joden terug naar Israël en wordt er een start gemaakt met de bouw van de

20
Tweede Tempel en worden de diensten in de tempel weer hervat. Al snel daarna worden de
Israëliërs overheerst door een ander volk, namelijk de Grieken. Zo goed en kwaad al het kan,
proberen de joden hun rituelen en tempeldiensten door te laten gaan, ook als de Grieken
worden verjaagd door de Romeinen en zij de nieuwe overheersers van de joden worden.
Uiteindelijk wordt de Tweede Tempel rond 70 na Christus door de Romeinen verwoest.
Omdat het middelpunt van het joodse leven is verwoest, vertrekt een groot deel van de
joden uit Jeruzalem en Israël en vestigen zij zich elders. Dit wordt ook wel
de diaspora genoemd; de verspreiding van joden over een groter gebied buiten Israël en
later over de gehele wereld.
Tegenwoordig wonen joden nog steeds verspreid over de gehele wereld, ondanks dat in
1948 de staat Israël is gesticht. In Nederland wonen ongeveer dertigduizend joden.

3.2 Beginselen en kerngedachten


3.2.1 Onderscheid tussen het joodse volk en de joodse godsdienst
Voordat de beginselen en de kerngedachten van het jodendom worden besproken, is het
goed om een onderscheid te maken tussen de joodse godsdienst en het joodse volk.
Iemand behoort tot de joodse godsdienst als hij of zij geboren is uit een joodse moeder of
zich na toestemming van een rabbijn heeft bekeerd tot jood en leeft volgens de
voorschriften die JHWH de joden heeft gegeven en die zijn opgeschreven in de Tenach.
Iemand behoort tot het joodse volk als hij of zij de joodse godsdienst aanhangt maar iemand
kan ook tot het joodse volk behoren, zonder de joodse godsdienst aan te hangen. Men is
dan geboren uit een joodse moeder of afstammeling van joodse voorouders en voelt zich uit
nationale overwegingen verbonden met het joodse volk.
De informatie op deze website heeft betrekking op de joodse godsdienst. De belangrijke
uitgangspunten van de joodse godsdienst zijn:
• het geloof in één god (monotheïsme)
• het joodse volk als het uitverkoren volk
• de verwachting van de Messias.
3.2.2 Het geloof in één god (monotheïsme)
Het meest belangrijke uitgangspunt binnen de Joodse godsdienst is het bestaan van God,
aan Zijn bestaan wordt niet getwijfeld. In de Tenach wordt God aangeduid op verschillende
manieren: JHWH, Adonai, of ‫[ יי‬twee keer de letter 'joed' in het Hebreeuws]. De letters
JHWH kun je niet uitspreken en eigenlijk ook niet uitschrijven met klinkers. Als joden dit
tetragram zien staan, spreken ze dat uit als 'Adonai' [Heer], 'Almachtige', 'Eeuwige', 'Elohim'
of 'HaSjem' [de Naam]. In de Nederlandse taal wordt JHWH ook wel aangeduid met G'd. G'd
is de God van het gehele universum en kan niet 'gedeeld' worden. G'd is de Schepper. Hij is
eeuwig, almachtig, alwetend, rechtvaardig, heilig en gaat over goed en kwaad. Men gaat er
binnen de Joodse godsdienst vanuit dat G'd zich bemoeit met de mensheid maar de manier
waarop is voor de gewone mens niet te bevatten. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen
deel II, paragraaf 12.6 voor een verhaal waarin JHWH zich openbaart aan Mozes en deze
naam toelicht.

21
Uit respect wordt deze naam nooit uitgesproken en wordt in geschreven teksten JHWH
weergegeven. JHWH is de god van het gehele universum en kan niet 'gedeeld' worden.
JHWH is de Schepper. Hij is eeuwig, almachtig, alwetend, rechtvaardig, heilig en gaat over
goed en kwaad. Men gaat er binnen de joodse godsdienst vanuit dat JWHW zich bemoeit
met de mensheid maar de manier waarop is voor de gewone mens niet te bevatten. In de
Nederlandse taal wordt JHWH ook wel aangeduid met G'd.
3.2.3 Het joodse volk als het uitverkoren volk
Het joodse volk is het 'uitverkoren' volk. JHWH is met hen, via Mozes, een verbond
aangegaan, zoals in de Thora te lezen staat. Het joodse volk heeft van JHWH een bijzondere
opdracht gekregen. Zij zijn uitgekozen om JHWH's almacht en uniciteit te verkondigen.
Uiteindelijke doel is het herstel van de oorspronkelijke rechtvaardige en geweldloze wereld.
3.2.4 De verwachting van de Messias
De verwachting van een 'Messias' is een belangrijk aspect binnen de joodse godsdienst.
Messias betekent letterlijk 'de gezalfde'. De Messias wordt gezien als degene die de belofte
en bedoelingen van JHWH op aarde komt waarmaken. Als de Messias op aarde komt, zal het
een afstammeling zijn van de grote koning David, waarover geschreven staat in de Tenach.
Met de komst van deze Messias zal het Rijk van JHWH op aarde worden gesticht en zal er
verlossing van ellende komen voor de gehele mensheid. Tegelijk zal dan ook de Tempel in
Jeruzalem herbouwd worden en kunnen daar de erediensten hervat worden.

22
3.3 G’d en andere belangrijke figuren

Binnen het Jodendom staat G'd centraal. Andere belangrijke figuren binnen de joodse
godsdienst zijn:
• Abraham
• Mozes.
3.3.1 Abraham
Abraham is één van de aartsvaderen en wordt zowel door joden, christenen als moslims
gezien als de stichter van hun godsdienst. In een tijd waarin mensen in meerdere goden
geloofden, beloofde Abraham aan JHWH alleen in Hem te geloven waarna hem een groot
nageslacht door JHWH werd beloofd. De joden zien zichzelf als dit nageslacht van Abraham.
3.3.2 Mozes
Mozes was een man van het volk Israël die opgroeide aan het hof van de Farao in Egypte. De
Israëlieten werden door de Egyptenaren als slaven gebruikt. Onder leiding van Mozes durven
de Israëlieten te ontsnappen uit Egypte en gaan ze op weg naar het beloofde land. Tijdens
de veertig jaar durende reis naar het beloofde land, schenkt God, via Mozes, de tien
geboden aan het volk Israël. Mozes wordt in de joodse godsdienst gezien als belangrijke
profeet en schrijver van de Thora. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf
12.6 voor een
3.4 Belangrijke geschriften

De joodse godsdienst kent veel geschriften en het bestuderen van deze geschriften (en
studie in het algemeen) wordt als belangrijk en waardevol ervaren.
3.4.1 Thora en Tenach
De Thora, de eerste vijf boeken van de Tenach, zijn via Mozes aan het joodse volk
geopenbaard. In de Thora staat de geschiedenis van de joden beschreven, tot aan de tijd van
Mozes.
De Thora (dat letterlijk 'Wet' betekent) is het belangrijkste geschrift binnen het jodendom en
bestaat uit vijf boeken (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium). Het boek
Genesis, dat 'begin' betekent, begint met het verhaal van de schepping van de aarde en de
mens in zes dagen. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 13.3 en 13.7.

Ook de verhalen over Abraham en zijn nakomelingen Izaäk, Jacob en Jozef staan in het boek
Genesis. Al deze verhalen gaan in feite over het 'begin' van de joodse godsdienst. In het boek

23
Exodus, dat 'uittocht' betekent, staat Mozes centraal.
Het boek Leviticus is te vergelijken met een wetboek. Hierin staan een groot deel van de
geboden en verboden beschreven waaraan de joodse gelovigen zich moeten houden.
Numeri en Deuteronomium worden ook wel de 'Tweede Wet' genoemd en vatten alle
voorschriften uit Genesis, Exodus en Leviticus nog eens samen.
Samen met de Nevie'iem (de verhalen over de profeten) en de Ketoviem (geschriften) vormt
de Thora de Tenach, het belangrijkste boek in het jodendom.
3.4.2 Talmoed, Misjna en Midrasj
Naast de Tenach zijn er nog een aantal andere geschriften die in de joodse godsdienst van
belang zijn en allemaal afgeleid zijn van de Tenach of een onderdeel daarvan.
• De Misjna is een verzameling van mondelinge toelichtingen op de Thora die ook in
latere perioden op schrift zijn gesteld.
• De Misjna vormt samen met de Gemara (uitleggingen van en commentaren op de
Misjna) de Talmoed.
• De Midrasj is een geschrift waarin de Tenach wordt uitgelegd, bijvoorbeeld hoe je
bepaalde uitspraken moet interpreteren en hoe je zou moeten handelen volgens de
Tenach. Er wordt geprobeerd de diepere betekenis achter de letterlijke teksten te
ontdekken.

3.5 Ethiek en moraal: het juiste leven

Uitgangspunt in het jodendom is dat de joodse gelovige een 'goed leven' moet leiden.
Belangrijk is dat hij het juiste pad volgt en goed is voor zijn medemens. Er is hierin voldoende
ruimte om vergeving te vragen voor de momenten waarin hij hierin heeft gefaald. Deze
vergeving kan hij vragen aan zijn medemens en aan G'd.
3.5.1 Geboden en verboden
Binnen de joodse godsdienst is het van belang om altijd het goede te doen/een goed leven
te leiden. De in totaal 613 geboden en verboden (wetten) die in de Thora beschreven staan,
zijn hierbij een goed hulpmiddel. Deze wetten variëren van hoe om te gaan met God tot en
met de wetten die gelden voor de bereiding van eten.
3.5.2 De tien woorden
Daarnaast zijn voor de joodse gelovigen de tien woorden (in het christendom de tien
geboden genoemd) een belangrijke inspiratie voor een goed leven. Deze tien woorden staan
opgeschreven in de Thora.
1. Ik ben de eeuwige, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft.
2. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
3. Gij zult de naam van de Eeuwige, uw God, niet ijdel gebruiken.
4. Gedenk de Sabbat, dat gij die heiligt.
5. Eert uw vader en uw moeder.
6. Gij zult niet moorden.
7. Gij zult niet echtbreken.
8. Gij zult niet stelen.
9. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
10. Gij zult niets begeren dat van uw naaste is.

24
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 11.5 voor een verhaal over de tien
woorden.

3.5.3 De gulden regel


Een ander belangrijk gegeven binnen het jodendom is de 'gulden' regel. Deze gulden regel is
niet alleen belangrijk in de joodse godsdienst maar is van toepassing op alle godsdiensten en
levensbeschouwingen en luidt: 'Heb uw naaste lief als uzelf'. Of ook wel: 'Wat gij niet wilt
dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.'
3.5.4 Vergeving
Vergeving is een belangrijk principe in het jodendom. Men mag niet wraakzuchtig blijven als
iemand jou iets heeft aangedaan. Je dient deze daad te vergeven. Tegelijkertijd mag jij ook
van een ander verwachten dat hij jou vergeeft als je hem iets hebt aangedaan. De Hoge
Feestdagen Rosh Ha-Sjanna en Jom Kippoer staan volledig in het teken van vergeving en
boetedoening, zowel naar de medemens toe als naar G'd.

3.6 Rituelen, gebruiken en symbolen


3.6.1 Twee stromingen binnen het jodendom: orthodox en liberaal
Vóór het beschrijven van de belangrijkste rituelen, gebruiken en symbolen, is het belangrijk
een onderscheid te maken tussen de twee grootste stromingen binnen de joodse religie; de
orthodoxe joden en de liberale joden. De orthodoxe joden zijn diegenen die zich streng aan
alle wetten houden zoals deze in de Thora zijn terug te vinden. Liberale joden zijn
gematigder. Zij proberen het traditionele jodendom aan te passen aan het moderne leven en
leven niet strikt alle regels na. Van alle religieuze joden in de wereld is ongeveer 20%
orthodox. De overige 80% voelt zich meer thuis bij het liberale jodendom.
De mate waarin een jood zich houdt aan de joodse wetten zoals genoemd in de Thora en de
rituelen en gebruiken die daaruit voortkomen, hangt af van bij welke stroming een jood zich
het meest thuis voelt. De hierna genoemde gebruiken en rituelen, voortkomend uit de 613

25
ver- en geboden uit de Thora, worden zowel door liberale en orthodoxe joden uitgevoerd.
De manier waarop ze beleefd worden, verschilt echter per stroming en per persoon.
3.6.2 Bidden
Joden bidden drie keer per dag: 's ochtends, 's middags en 's avonds. Deze gebeden zijn in de
plaats gekomen voor de dienst en het offeren in de Tempel. De gebeden staan vast en staan
vermeld in het joodse gebedenboek, de siddoer.
• Een belangrijk gebed is het Sjema Jisraeel ('Hoor, Israël, de Eeuwige is onze G'd, de
Eeuwige is Eén') waarin de grondgedachte van het jodendom tot uiting komt. Dit
gebed is onderdeel van het ochtend- en avondgebed.
• Een ander belangrijk gebed is het Achttiengebed (Sjemonee esree). Dit gebed
bestaat, zoals de naam al aangeeft, oorspronkelijk uit 18 delen, hoewel het er
tegenwoordig 19 zijn. De eerste en laatste drie delen zijn altijd hetzelfde en bevatten
lofprijzingen van JHWH, dankgebeden, een gebed om vrede en een gebed om het
herstel van de Tempel. De overige 13 delen wisselen naar gelang de feestdagen,
weekdagen en de rustdag (sabbat).
• Het laatste belangrijke gebed is de Kaddiesj. De Kaddiesj wordt uitgesproken nadat
iemand overleden is en staat daarom ook wel bekend als het 'dodengebed'. Het
wordt echter ook uitgesproken als afsluiting van bepaalde gebeden of om het
bestuderen van joodse teksten mee af te sluiten.
Alle gebeden binnen het jodendom worden doorgaans gezongen, in de synagoge meestal
onder leiding van een voorzanger (chazan). De meeste gebeden worden gezongen met het
gezicht richting Jeruzalem, in de richting van de verwoeste Tempel.
Tijdens het gebed dragen mannen gebedsriemen, ook wel tefillien genoemd. Deze riemen
worden gedragen om hoofd, handen en armen en symboliseren op deze manier de
verbinding tussen hoofd (denken), hart (gevoel) en handen (kracht). Aan de gebedsriemen
zijn kleine, vierkante doosjes bevestigd. Deze bevatten teksten uit de Thora waarin wordt
verwezen naar het bidden. Naast de gebedsriemen draagt de man tijdens het gebed ook een
gebedskleed, ook wel talliet genoemd. Dit kleed wordt vaak onder de gewone kleding
gedragen en bevat aan de hoeken kwastjes (tsietsiet). Deze kwastjes herinneren de man
voortdurend aan de verschillende ge- en verboden, het werk dat gedaan moet worden en
dat JHWH één is.
Oorspronkelijk is het vooral de taak van de mannen om te bidden. Voor vrouwen is het
vooral de taak om het gezinsleven in goede banen te leiden. Hoewel vrouwen wel moeten
bidden, zijn zij ontheven van de verplichting om de dagelijkse gebeden te bidden. Ook in de
synagoge is het bidden vooral een taak van mannen. In liberale kringen is het tegenwoordig
steeds meer toegestaan dat ook vrouwen meebidden in de synagoge.
3.6.3 Koosjer eten
Op grond van bepaalde teksten uit de Thora zijn de zogenaamde spijswetten opgesteld
(Kasjroet). Hierin wordt bepaald welke producten wel en niet genuttigd mogen worden door
joden. Een belangrijk gegeven is dat melk- en vleesproducten gescheiden moeten worden.
Deze regel is ontleend aan Exodus 23 en Deuteronomium 14; 'U zult geen bokje koken in de
melk van zijn moeder'. Dit betekent dat een keuken vaak twee aanrechten, twee koelkasten
en twee fornuizen heeft. Verder is er apart servies, bestek en keukengerei voor melk- en
vleesproducten en mogen melk- en vleesproducten nooit samen geconsumeerd worden.
Daarnaast zijn er strenge regels verbonden aan welke vlees- en vissoorten joden wel en niet

26
mogen eten. Varkensvlees is niet toegestaan en zeevruchten ook niet. Bepaalde vissoorten
weer wel. Belangrijk is dat het vlees dat geconsumeerd wordt, ritueel geslacht is. Joden
mogen geen vlees eten van dieren die vanzelf dood zijn gegaan of die doodgeschoten zijn.
3.6.4 Besnijdenis
Op de achtste dag na zijn geboorte wordt een joods jongetje besneden. De voorhuid van de
penis wordt weggehaald waardoor de eikel bloot komt te liggen. Tegelijkertijd krijgt een
jongetje ook zijn naam. De besnijdenis is een feestelijke gebeurtenis en wordt uitgevoerd
door iemand die daarvoor bevoegd is en een medische achtergrond heeft, en vindt plaats in
een ziekenhuis.
Met de besnijdenis wordt het jongetje opgenomen in het Verbond dat JHWH met Abraham
gesloten heeft. Voor meisjes is er geen ritueel waarmee ze worden opgenomen in dit
Verbond. Vaak is hun naamgeving op de achtste dag na de geboorte, net als de besnijdenis
van jongetjes, een feestelijke gebeurtenis.
3.6.5 Bar Mitswa en Bat Mitswa
Twaalfjarige meisjes en dertienjarige jongens doen respectievelijk de Bat Mitswaen Bar
Mitswa. Vanaf dit moment zijn zij in godsdienstig opzicht volwassen en zijn ze zelf
verantwoordelijk voor het nakomen van alle ge- en verboden die de Thora voorschrijft.
Op de sabbat na haar of zijn twaalfde of dertiende verjaardag leest een jongen of meisje in
de synagoge alleen een deel uit de Thora voor. Een lastige taak, aangezien dit in het
Hebreeuws gaat, de oorspronkelijke taal waarin de Thora is geschreven.
3.6.6 Overlijden en begrafenis
Na overlijden wordt een persoon ritueel gewassen en wordt hem of haar een linnen
doodskleed aangetrokken. Dit doodskleed is voor iedereen hetzelfde om aan te tonen dat
iedereen gelijk is, ongeacht rijkdom of afkomst. Het lichaam wordt in een ruwhouten
doodskist gelegd en de kist wordt vervolgens bedekt met een zwart laken.
De begrafenis vindt zo snel mogelijk na overlijden plaats, maar dit is niet altijd mogelijk
vanwege wet- en regelgeving van het land waarin de persoon overlijdt. Bij het begin van de
begrafenis wordt een lijkrede uitgesproken waarna de rouwstoet op weg gaat naar het graf.
Als teken van rouw hebben de familieleden van de overledene een scheur in hun kleding
gemaakt. Daarna wordt bij het graf het gebed Kaddiesj gezegd en worden er door de
aanwezigen drie scheppen aarde op de kist gegooid als teken dat de joodse gemeenschap de
overledene sámen begraaft. Na een begrafenis wordt er een periode van zeven dagen rouw
in acht genomen door de naaste familieleden van de overledene. In deze dagen staat het
leven van de nabestaanden stil en rouwen zij in alle soberheid.
3.7 Belangrijke symbolen binnen het jodendom

Symboliek is in het jodendom zeer belangrijk en komt dan ook veelvuldig voor. De
belangrijkste symbolen in het jodendom zijn:
• de davidster
• de menora
• een mezoeza.
3.7.1 Davidster
De davidster is een zespuntige ster, gevormd door twee driehoeken dwars op elkaar te
leggen. Van oorsprong werd het symbool vooral gebruikt als decoratie in synagogen maar

27
ook in christelijke kerken en kathedralen. Pas in de vijftiende eeuw werd het een typisch
joods symbool omdat joden graag een eigen symbool zochten als tegenhanger voor het
christelijke kruis. De davidster komt ook terug in de vlag van Israël.
3.7.2 Menora en chanoekia
De menora is een zevenarmige kandelaar en een belangrijk symbool voor het jodendom. Het
herinnert aan de tempel.
De achtarmige kandelaar wordt chanoukia genoemd en herinnert aan het wonder van de
olie. Bij het herstel van de Tempel werd maar één kruikje olie gevonden. Dit was niet genoeg
om de kandelaar in de tempel één dag te laten branden. Er geschiedde echter een wonder.
Op dat ene kruikje met olie bleef de kandelaar acht dagen branden, lang genoeg om voor
nieuwe olie te zorgen. De negende arm aan de kandelaar wordt gebruikt om de andere acht
kaarsen (elke dag een kaars meer) aan te steken.
3.7.3 Mezoeza
Een mezoeza is een kokertje met daarin een stukje perkament met de tekst van het Sjema
Jisraeel. Het kokertje wordt aan de rechterdeurpost van een deur opgehangen en geeft aan
dat er in het betreffende huis wordt geleefd volgens de joodse wetten en dat het huis wordt
beschermd door JHWH.
3.8 Joodse feesten

Binnen het jodendom kent men een grote hoeveelheid feesten en feestdagen. De
belangrijkste worden hierna opgesomd. Voorafgaand is het goed te weten dat men binnen
het jodendom een eigen kalender heeft. Dit is een maankalender. Dit betekent dat elke
maand binnen het jodendom 28 dagen heeft. Een jaar duurt dus 12 manen en daarmee is
een joods jaar korter dan een jaar in de huidige westerse jaartelling. Eens in de zoveel jaar (7
keer in 19 jaar) kent de joodse kalender echter een extra maan(d) of schrikkelmaan(d). De
reden hiervoor is praktisch. Enkele feesten binnen het jodendom (waaronder Pesach) zijn
seizoensgebonden. Zij moeten in een specifiek seizoen gevierd worden (in het geval van
Pesach in het voorjaar). Door het instellen van een schrikkelmaand blijven de feesten in
hetzelfde seizoen vallen. Daarmee wordt de jaartelling ook wel luni-solair genoemd; een
maankalender die gecorrigeerd wordt door de zonkalender om de feesten in hetzelfde
seizoen te houden.
Het jodendom kent ook een eigen jaartelling. De joodse jaartelling begint bij de schepping
van de aarde door JHWH. Volgens de joden is dit gebeurd in het jaar 3761 voor Christus. Tel
daar het jaar bij op waarin we volgens de reguliere kalender leven en je hebt het recente
joodse jaartal te pakken. Het jaar 2016 is volgens de joodse kalender het jaar 5777.
3.8.1 Sabbat
De sabbat is de joodse rustdag. In tegenstelling tot het christendom valt de joodse rustdag
op zaterdag. De daadwerkelijk sabbat begint op vrijdagavond met de zonsondergang en
eindigt op zaterdag met de zonsondergang. Dit betekent dat de Sabbat in de zomer veel
later begint dan in de winter.
Het begrip rustdag wordt serieus genomen. Tijdens de sabbat mag er niet gewerkt worden
(in de meest brede betekenis van het woord). Dit betekent dat alle maaltijden van tevoren
bereid moeten zijn. Elektrische apparatuur mag niet aan- of uitgeschakeld worden, telefoon,
tv, radio of computer worden vaak afgedekt zodat men niet in de verleiding komt deze te
gebruiken.

28
Bij de start van de sabbat op vrijdagavond heeft de vrouw een belangrijke rol. Zij steekt de
kaarsen aan en zegent de kinderen in het gezin. De sabbat staat in het teken van rust. Er
wordt gestudeerd, misschien wordt er een bezoek gebracht aan de synagoge of men brengt
de dag in gezinsverband door.
3.8.2 Pesach (april-mei)
Pesach, ook wel het joodse paasfeest genoemd, is een belangrijk feest in het jodendom.
Pesach wordt in maart of april gevierd. De joden herdenken de uittocht uit Egypte onder
leiding van Mozes.
Als herinnering aan de uittocht uit Egypte eten joden alleen platte, niet-gerezen koeken
(matzes). Dit herinnert hen eraan dat de joden de eerste dagen na de vlucht uit Egypte ook
alleen maar platte koeken konden eten omdat het deeg voor het brood geen tijd had om te
rijzen vanwege hun snelle vlucht.
Voorafgaand aan Pesach wordt het huis of de ruimte waar Pesach wordt gevierd, goed
schoongemaakt. Er mogen geen graanproducten meer in huis aanwezig zijn om de situatie
ten tijde van de uittocht zo goed mogelijk na te bootsen (geen graan om brood te bakken).
De eerste avond van Pesach is de Seideravond. Deze avond verloopt altijd in precies
dezelfde volgorde. Eerst wordt de Kiddoesj uitgesproken. Daarna wordt het Pesachverhaal
verteld, het verhaal over de uittocht uit Egypte. Dit gebeurt nadat de jongste persoon aan
tafel (meestal een kind) vier vragen heeft gesteld. Aan de hand van deze vragen wordt het
Pesachverhaal verteld. Een belangrijke rol is weggelegd voor de Seiderschotel. Dit is een
schotel vol etenswaren die symbool staan voor elementen in het verhaal en die ook gebruikt
worden om het Pesachverhaal te ondersteunen. Op de Seiderschotel liggen een gebraden
lamsbeen, een ei, bittere kruiden, een bakje zout water, radijs of peterselie en charoset (een
mengsel van rode wijn, rozijnen, appel en gemalen amandelen). Ten slotte liggen er naast de
Seiderschotel nog drie matzes.
Na het vertellen van het Pesachverhaal worden de producten van Seiderschotel genuttigd.
Alle gerechten worden in een vaste volgorde gegeten. Daarna vindt de daadwerkelijke
feestmaaltijd plaats en wordt de Seideravond afgesloten met een dankgebed en de wens dat
Pesach volgend jaar in Jeruzalem gevierd mag worden.
Naast de herdenking van de uittocht uit Egypte, is Pesach ook een dankfeest voor de eerste
oogst. Daarom is het zo belangrijk dat Pesach elk jaar in dezelfde periode valt (voorjaar).
3.8.3 Wekenfeest (Sjawoe’ot) (mei-juni)
Het Wekenfeest wordt zeven weken na Pesach gevierd. Men herdenkt dat JHWH vijftig
dagen na de uittocht uit Egypte de Thora aan het joodse volk gaf en de tien woorden
openbaarde. Daarnaast is het ook het feest van de tarweoogst en de eerste fruitoogst.
Tijdens het Wekenfeest wordt het boek Ruth (uit de Tenach) gelezen omdat dit boek zich
afspeelt in de oogsttijd. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 10.2 voor
een verhaal uit het boek Ruth.

29
3.8.4 Rosj Ha-Sjana en Jom Kippoer (september-oktober)
Rosj Ha-Sjana en Jom Kippoer worden ook wel de Hoge Feestdagen genoemd. Het zijn de
belangrijkste feestdagen van het jaar.
Rosj Ha-Sjana is het joodse Nieuwjaar. Rosh Ha-Sjana staat in het teken van bezinning en
inkeer. Het zou ook opgevat kunnen worden als een geestelijk nieuwjaar. In de synagoge
wordt gebeden om vergiffenis van zonden en men hoopt daarna met een schone lei
opnieuw te kunnen beginnen. Belangrijk is hierbij de intentie; het is belangrijk om positief
tegenover je medemens te staan.
Met Rosj Ha-Sjana beginnen tien dagen van inkeer, tien dagen om je bewust te worden van
je foute daden en te hopen op vergiffenis. De tien dagen van inkeer die beginnen met Rosh
Ha-Sjana, eindigen met de feestdag Jom Kippoer, ook wel Grote Verzoendag genoemd. Het
is een vastendag waarop niet gegeten en gedronken mag worden. Ook wordt er niet
gewerkt. In de synagoge is er een dienst die bijna de hele dag duurt. De dag en ook de dienst
in de synagoge staat in het teken van de mogelijke kwijtschelding van zonden en schulden
tegenover de medemens en tegenover JHWH. Met Jom Kippoer kunnen zonden beleden
worden en worden kwijtgescholden door JHWH. Vandaar dat deze sobere dag toch als een
feestdag wordt gezien.
3.8.5 Loofhuttenfeest (Soekot) (september-oktober)
Het Loofhuttenfeest herinnert joden eraan dat hun voorvaderen, na hun vlucht uit Egypte,
veertig jaar lang door de woestijn hebben getrokken en in deze periode ook in hutten of
tenten moesten slapen. In het boek Leviticus staat daarom vermeld dat het joodse volk
zeven dagen per jaar in hutten moet wonen om hieraan te herinneren.
Voor deze periode bouwen joodse mensen in hun tuin of op hun balkon een
geïmproviseerde hut, een soeka genaamd. Het dak van de soeka wordt meestal afgedekt
met boomtakken of boomgroen zodat de buitenlucht zichtbaar blijft. Als ruimte en klimaat
het toelaten, wordt er zeven dagen lang in de loofhut geleefd. Als dit niet het geval is, wordt
er voornamelijk gegeten in de loofhut.
Tijdens het Loofhuttenfeest vindt er nog een ander ritueel plaats; het loelaw zwaaien.
Hierdoor wordt duidelijk dat het Loofhuttenfeest ook een relatie heeft met de natuur,
namelijk met de laatste oogst van het seizoen. Een loelaw is een soort boeket van
boomtakken of boomvruchten, bestaande uit een palmtak, een etrog (een citrusvrucht), drie
takken van de mirreboom en twee wilgentakken. Tijdens het Loofhuttenfeest wordt er elke
dag met deze bundel takken gezwaaid. Op deze manier wil men JHWH vragen om voldoende
regen voor alle gewassen.

30
3.8.6 Chanoeka (december/januari)
Het feest Chanoeka herinnert aan het wonder van de olie. Na de herovering van de Tempel
in Jeruzalem door de Makkabeeën was er nog maar één kruikje olie over om de zevenarmige
kandelaar te laten branden. Maar als door een wonder brandde de kandelaar acht dagen op
één kruikje olie. In die acht dagen was er genoeg tijd om nieuwe olie te persen uit de
olijvenoogst. Sindsdien heeft de kandelaar negen armen en wordt deze ook wel chanoukia
genoemd. Tijdens Chanoeka wordt er in joodse huishoudens elke dag een kaarsje
aangestoken, net zolang tot alle acht lichtjes van de chanoukia branden.

3.9 Gebedshuizen en centra voor bezinning

De synagoge is de plek waar joden samenkomen voor gebed, bezinning en studie. Joden zelf
gebruiken het woord synagoge bijna nooit. Zij gebruiken de term sjoel. In deze term klinkt
duidelijk het Duitse woord voor school door, namelijk Schule. Dit verwijst wederom naar het
belang van studie in het jodendom. De synagoge kan gezien worden als vervanging van de
Tempel in Jeruzalem.
Joden komen samen in de sjoel op joodse feestdagen en op sabbat. Tijdens de sabbat zijn er
meestal twee diensten in de synagoge. Eén bij de start van sabbat op vrijdagavond en één op
de ochtend van sabbat.
Er moeten minimaal tien joodse mannen aanwezig zijn in de sjoel om een dienst te kunnen
houden. Zijn deze niet aanwezig, dan kan de dienst niet worden gehouden. De voorganger in
de synagoge is de rabbijn. Deze hoeft echter niet per se aanwezig te zijn bij een dienst in de
synagoge. Ook zonder rabbijn kan er een dienst gehouden worden. Veel belangrijker is de rol
van de chazan. Hij is degene die tijdens de dienst de gebeden en de psalmen voorzingt.
Hoewel een rabbijn niet per se aanwezig hoeft te zijn bij een dienst in de synagoge, heeft hij
wel een belangrijke functie. Hij is vaak de hoogste raadgever en kan bemiddelen in religieuze
conflicten. Letterlijk betekent het woord rabbijn 'leraar' en daarin ligt dan ook zijn
belangrijkste functie; het onderwijzen van de joodse leer. Zie Verhalen vertellen en vragen
stellen deel II, paragraaf 15.4 voor een verhaal over een bijzondere joodse rabbijn (in dit
verhaal aangeduid als 'rabbi').
Van oorsprong zitten mannen en vrouwen
gescheiden in de synagoge. In orthodoxe
synagogen is dit nog steeds het geval. In
liberale synagogen zitten mannen en
vrouwen tegenwoordig door elkaar.
Van de Tweede Tempel in Jeruzalem is
alleen de westelijke muur nog intact. Deze
westelijke muur wordt ook wel de
Klaagmuur genoemd. De Klaagmuur is een
belangrijke plek voor joden omdat zij hier
zo dicht mogelijk bij de oude Tempel zijn. Het is een goed gebruik dat joden briefjes met
gebeden of wensen in de kieren van de Klaagmuur stoppen.

31
4. Christendom

4.1 Ontstaan van het christendom in historische context

De jaartelling die in de westerse wereld wordt gebruikt, is gebaseerd op het geboortejaar


van Jezus Christus, de belangrijkste persoon in het christendom. Daaruit kan geconcludeerd
worden dat het christendom in het jaar 2016 ongeveer tweeduizendzestien jaar oud is.
Ongeveer, omdat niet met precieze zekerheid gezegd kan worden of Jezus Christus
daadwerkelijk tweeduizendzestien jaar geleden geboren is. Historische bronnen verschillen
daarin van elkaar. Overigens gaat het niet over een verschil van tientallen jaren maar over
tien jaar. Op tweeduizendzestien jaar maken die tien jaar niet heel veel uit.
4.1.1 Wortels in het jodendom
Het christendom heeft zijn wortels in het jodendom. Een belangrijk aspect binnen het
jodendom is de verwachting van de Messias. In het stuk over het jodendom staat daarover
geschreven: 'Ooit zal de Messias op aarde verschijnen. Het zal een afstammeling zijn van de
grote koning David waarover geschreven staat in de Tenach. Met de komst van deze Messias
zal het Rijk van JHWH op aarde worden gesticht en zal er verlossing van ellende komen voor
de gehele mensheid. Tegelijk zal dan ook de Tempel in Jeruzalem herbouwd worden en
kunnen daar de erediensten weer hervat worden.'
In de hele geschiedenis van het jodendom zijn er mensen geweest die zichzelf als deze
Messias zagen of die door anderen als de nieuwe Messias bestempeld werden. Geen van
deze 'Messiassen in spé' heeft ooit de geschiedenisboeken gehaald. Er is echter één
uitzondering en dat is Jezus Christus.
4.1.2 Jezus de jood
Jezus Christus was een jood. Hij werd geboren in Bethlehem, een stad in het huidige Israël
dat in die tijd onder Romeins bewind stond. Jezus was erg betrokken bij het joodse geloof,
maar hij uitte ook veel kritiek. Hij vond dat het jodendom te veel draaide om regeltjes en te
weinig om zorg voor de medemens. Van Jezus werd gezegd dat hij oog had voor anderen,
vooral voor de mensen die onderdrukt werden en buiten de samenleving vielen. Volgens de
Bijbel kon hij wonderen verrichten. Zo genas hij zieken, bracht doden weer tot leven en wist
water in wijn te veranderen. Jezus was in zijn tijd overigens niet de enige over wie
wonderverhalen verteld werden. Over vele inspirerende leiders uit deze tijd werden
wonderverhalen verteld.
Steeds meer joden gingen Jezus zien als de langverwachte Messias en Jezus kreeg een grote
aanhang. Er waren echter ook joden die hem niet mochten en die hem ronduit gevaarlijk
vonden. Uiteindelijk leidde dit tot een splitsing in het jodendom. De groep mensen die in
Jezus de Messias zagen; zij werden christenen genoemd (afgeleid van Jezus' tweede titel
Christus, dat gezalfde of Messias betekent). En de groep mensen die in Jezus niet de Messias
zagen. Zij bleven jood en wachten tot op de dag van vandaag nog steeds op de Messias.
In eerste instantie werd het christendom nog gezien als een joodse sekte maar al snel bleek
dat christenen zich op velerlei gebied onderscheidden van de joden en was een splitsing
onvermijdelijk. Overigens is het (waarschijnlijk) nooit Jezus' bedoeling geweest om een
splitsing in het jodendom te veroorzaken, hij wilde alleen een kritisch geluid laten horen
tegenover het jodendom in die tijd. Jezus zelf heeft de splitsing nooit meegemaakt. Deze
heeft pas plaatsgevonden na zijn dood. Jezus werd geboren en is overleden als jood.

32
4.1.3 Verschillende stromingen binnen het christendom
In de loop van de geschiedenis hebben zich vele ontwikkelingen voorgedaan binnen het
christendom. Het voert te ver om deze hier allemaal te beschrijven. Belangrijk is te weten
dat in de loop van de tijd verschillende stromingen zijn ontstaan binnen het christendom. De
kern van het christendom is voor al deze stromingen gelijk, maar de nadruk of interpretatie
van deze kern verschillen.
Grofweg kan het christendom worden verdeeld in drie stromingen en die stromingen
kunnen ook nog weer worden opgedeeld in diverse stromingen. Om het overzichtelijk te
houden worden hier alleen de drie grote stromingen beschreven, te weten:
1. het katholicisme
2. het protestantisme
3. de oosters-orthodoxe kerken.
4.1.4 Katholieken
Tot het einde van de middeleeuwen waren de christenen een redelijke homogene groep.
Deze groep noemde zich ook wel 'katholiek'. Dit Griekse woord laat zich het best vertalen
met 'de hele wereld'. Hieruit blijkt dat deze christenen graag zagen dat de christelijke kerk
(of de katholieke kerk) een kerk voor alle mensen is.
Deze homogeniteit verdween toen er een steeds grotere groep gelovigen kwam die zich ging
afzetten tegen praktijken en opvattingen binnen de katholieke kerk. Zo vond deze groep dat
er te weinig aandacht was voor het Woord van God. Met andere woorden, er werd te weinig
uit de Bijbel gelezen en over de Bijbel gesproken. Daarnaast protesteerden zij tegen de
pracht, praal en rijkdom in de katholieke kerk en de (zelf)verrijking van de machthebbers
(paus en bisschoppen). Volgens deze tegenstanders draaide het in de katholieke kerk te veel
om geld en schoonheid en te weinig om eenvoud en soberheid. Ten slotte was er ook groot
verzet tegen de aflatenhandel. Binnen de katholieke kerk was (en is) het een gebruik om je
zonden op te biechten aan een priester. Door middel van een bepaalde handeling
(bijvoorbeeld een gebed of een aantal gebeden) werd een bepaalde zonde door een priester
vergeven. Deze vergeving wordt ook wel een aflaat genoemd. Er werd echter in de
katholieke kerk flink gesjoemeld met deze aflaten. Er waren geestelijken die mensen lieten
betalen voor aflaten of aflaten werden vervalst en te koop aangeboden.
4.1.5 Protestanten
Tegen voornoemde praktijken kwam steeds meer verzet. Belangrijke verzetspersonen waren
bijvoorbeeld Calvijn en Luther. Het verzet werd zo groot en de strijd tussen de katholieke
kerk en de protesterende groep liep zo hoog op dat het in de 16e eeuw tot een breuk kwam
tussen deze twee groepen. De afscheiding van de protesterende groep
(daarna protestantengenoemd) van de katholieke kerk wordt ook wel de Reformatie
genoemd (het woord Reformatie komt ook terug in een ander woord voor protestanten,
namelijk gereformeerden).
Hoewel je heel langzaam weer een toenadering ziet tussen protestanten en katholieken, is
er tegenwoordig nog steeds verschil tussen de twee stromingen. Bij protestanten ligt de
aandacht vooral op de Bijbel en de prediking, terwijl in de katholieke kerk de traditie, met
veel symbolen en rituelen, belangrijk is. Vaak zie je dit ook terug in de kerkgebouwen.
Protestantse kerken zijn vaak leeg en sober terwijl katholieke kerken veelal uitbundig
gedecoreerd zijn met beelden en schilderijen.
In Nederland zijn binnen het protestantisme heel veel verschillende stromingen te

33
onderscheiden. Binnen het protestantisme zijn er zowel zeer orthodoxe, gematigde, als zeer
vrijzinnige stromingen te vinden. In de volgende afbeelding is te zien dat in het Nederlands
basisonderwijs vier typen protestantse scholen te onderscheiden zijn.

4.1.6 Oosters-orthodoxen
Naast de protestanten en katholieken is er nog een derde stroming in het christendom,
namelijk die van de oosters-orthodoxe kerken. In het jaar 1054 ontstond de breuk tussen de
katholieke kerk en de huidige oosters-orthodoxe kerk. Rond deze tijd had de katholieke kerk
zich al over een groot deel van de wereld verspreid. En hoewel de inhoud van dit geloof
overal hetzelfde was, werd het geloof wel beïnvloed door de cultuur van het land of gebied
waar het voorkwam. Langzamerhand werd het verschil tussen de katholieke kerk in het
Westen en de katholieke kerk in het Oosten steeds groter. Dit kwam door verschillende

34
machtsstructuren en diverse politieke verschillen. In 1054 was de breuk definitief en
ontstonden de oosters-orthodoxe kerken.
Sindsdien wordt er ook gesproken over de rooms-katholieke kerk om aan te duiden dat het
hier gaat om de katholieke kerk van het Westen waarvan de bisschop van Rome (de paus) de
geestelijke leider is. De oosters-orthodoxe kerken zijn onderverdeeld in allemaal regionale
kerken. Zo heb je bijvoorbeeld de Grieks-Orthodoxe kerk, de Russisch-Orthodoxe kerk en de
Koptische Kerk. Aan het hoofd van deze oosters-orthodoxe kerken staat een patriarch.
Er zijn veel raakvlakken tussen de rooms-katholieke kerk en de oosters-orthodoxe kerken.
Maar er zijn ook grote verschillen. Binnen de oosters-orthodoxe kerk ligt de nadruk, meer
dan in de rooms-katholieke kerk, op mystiek en spiritualiteit. De kerk is wat opener als het
gaat om regels die gelden voor priesters. In tegenstelling tot hun rooms-katholieke collega's
mogen oosters-orthodoxe priester wel trouwen. In oosters-orthodoxe kerkdiensten gaat het
er ook anders aan toe. Zo staan de gelovigen tijdens de dienst, terwijl er in de katholieke mis
voornamelijk wordt gezeten. Iconen (afbeeldingen met heiligen) zijn zeer belangrijk in de
oosters-orthodoxe kerken. De oosters-orthodoxe kerk in Nederland is niet groot.
4.2 Beginselen en kerngedachten

De belangrijkste kerngedachten van het christendom zijn:


• geloof in één God
• Jezus is gestorven om te boeten voor de zonden van de mensen
• opstanding van Jezus uit de dood
• stichting van Gods koninkrijk op aarde.
Het is goed te benadrukken dat deze kerngedachten niet één op één zijn af te leiden uit de
Bijbel, maar gekleurd zijn door de context en de tijd waarin zij worden geïnterpreteerd. De
wetenschap die zich hier mee bezighoudt, is de theologie.
4.2.1 Geloof in één God
Net zoals in het jodendom geloven de christenen in één God, de God van Abraham. Hierin is
duidelijk de relatie terug te zien die het christendom heeft met het jodendom. Daarmee is
het christendom ook een monotheïstische godsdienst. God heeft hemel en aarde geschapen,
heerst over alle mensen en zal voortbestaan tot in de eeuwigheid. Hij is het begin en einde
van alles.
Het is goed om te benadrukken dat dit 'mythische geloofstaal' is. Dus een andere taal dan in
ons huidige, op empirische feiten gerichte, denken. Veel hedendaagse christelijke
stromingen nemen Bijbelteksten niet letterlijk, maar zien erin uitspraken over de zinvolheid
van de wereld.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 13.3 en 13.7 voor het joods-
christelijke scheppingsverhaal.
4.2.2 Jezus is gestorven om te boeten voor de zonden van de mensen
De kern van het christelijke geloof is dat Jezus is gestorven om boete te doen voor de
zonden van alle mensen. Volgens de christelijke leer wordt ieder mens zondig geboren. De
reden hiervoor is te lezen in één van de eerste boeken van het Oude Testament. Na de
schepping van hemel en aarde heeft God de mensen geschapen; Adam (man) en Eva
(vrouw). Zij mogen leven in Het Paradijs en het gehele paradijs (de schepping) staat tot hun
beschikking. De enige boom waar ze niet aan mogen komen, is de 'boom van kennis van
goed en kwaad'. Aan deze boom hangen vruchten (vaak vertaald als appels) en die mogen

35
niet worden gegeten. Eva eet toch een appel van deze boom en op die manier zondigt zij
tegen de wil van God. Al haar nazaten (de mensheid) zijn hiermee dus zondig geworden en
ieder mens wordt daarom zondig geboren.
In de Bijbel en christelijke leer wordt Jezus 'de zoon van God' genoemd. Jezus leeft en
handelt zoals God het liefst zou zien dat wij dat allemaal deden. Jezus is dus het goede
voorbeeld voor de mensen. Alleen volgen veel mensen dit goede voorbeeld niet op. Mensen
doen andere mensen en zichzelf kwaad; ze begaan zonden. Toch is God vergevingsgezind en
bereid om de zonden van de mensen te vergeven. Hiervoor moet echter wel een offer
worden gebracht en dit offer is Jezus. Jezus is in Gods ogen de volmaakte mens. Juist deze
volmaakte mens moet sterven. In de Bijbel wordt duidelijk dat God van Jezus verwacht dat
hij gaat sterven, dat hij zich moet opofferen voor de mensheid en al hun zonden. En zo
gebeurt het ook. Jezus wordt door de Romeinen (zij waren in die tijd de baas in de streek
waar Jezus leefde) opgepakt en ter dood veroordeeld omdat hij als bedreiging wordt gezien
voor de heersende Romeinen. Zijn aanhangers noemen Jezus 'de koning der joden' en dat is
voor de echte machthebbers een reden om van hem af te willen. Jezus wordt gekruisigd. In
die tijd is dat een doodstraf die veel wordt toegepast.

Met de dood van Jezus worden de zonden van de mensen vergeven. Jezus is gestorven om
de mensen vrij te maken van hun zonden. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II,
paragraaf 14.8 voor het verhaal over de kruisiging van Jezus.
4.2.3 Opstanding van Jezus uit de dood
Nadat Jezus is gestorven aan het kruis, wordt hij volgens de Bijbel begraven in een grot. Als
er drie dagen na Jezus' dood mensen bij de grot komen, zien ze dat deze leeg is. Het lichaam
van Jezus is weg. Al vrij snel laat Jezus zich zien aan zijn volgelingen. Vaak herkennen zij Jezus
niet of komen ze er pas later achter wie hij is. Tijdens deze verschijningen probeert Jezus de

36
mensen ervan te doordringen dat hij is opgestaan uit de dood. Hij heeft de dood
overwonnen. Christenen interpreteren dit als een bewijs dat de dood niet het laatste woord
heeft. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 15.6 voor een van de
verhalen die in de Bijbel worden verteld over de opstanding van Jezus.

4.2.4 Stichting van Gods koninkrijk op aarde


Evenals in het jodendom hopen christenen dat de Messias ooit naar de aarde komt. Voor de
joden is niet duidelijk wie deze Messias is (zij wachten immers nog altijd op dé Messias),
christenen hopen op de terugkeer van Jezus naar de aarde zodat Jezus Gods Koninkrijk op
aarde zal stichten. Een koninkrijk waarin iedereen gelijk is, er geen verdriet bestaat en alles
goed is.
4.3 God en andere rolmodellen
4.3.1 God
De belangrijkste 'persoon' in het christendom is God. Hij wordt gezien als de schepper van
hemel en aarde en alles wat er op de aarde en in de hemel voorkomt. Hij is eeuwig, het
begin en het einde van alles. Hij beslist over goed en kwaad en over het lot van de mensen.
De meeste hedendaagse theologen en christenen zien God vooral als vergevingsgezind en
liefdevol. Christenen geloven dat met de komst van Jezus God zijn aard en bedoeling met de
mensen concreet heeft gemaakt. In Jezus' vertellingen en zijn handelen zien zij iets van zijn
nauwe verbondenheid met God. Hij weet zich door God geliefd en kan daarom vergeven en
zich inzetten voor de onderdrukten in de toenmalige samenleving. Zo maakt Jezus Gods
intentie zichtbaar. Wat Jezus voorleeft, is volgens de christenen hoe God bedoelt dat
mensen zouden moeten leven. De bedoeling is dat mensen liefdevol met elkaar omgaan. Dát
is het ideaalplaatje van God met de mensen. De beelden die in de Bijbel staan van 'het rijk
van God' of 'het beloofde land', worden werkelijkheid als mensen met elkaar naar die
opdracht proberen te leven.

37
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 12.5 voor een gedicht over het
beeld van God.

4.3.2 Jezus
Zie subparagraaf 4.2.2.
4.3.3 Heiligen
Binnen de rooms-katholieke kerk en de oosters-orthodoxe kerk is het gebruikelijk om
heiligen te vereren. Een heilige is een persoon die uit naam van het geloof goede dingen
heeft gedaan en/of wonderen heeft verricht. Een persoon moet aan een flink aantal
voorwaarden voldoen om door de paus of de patriarch heilig verklaard te worden. Eenmaal
heilig verklaard, kunnen gelovigen tot de heilige bidden en hem of haar bepaalde gunsten
vragen. Vaak hebben speciale beroepsgroepen een 'eigen' heilige of hebben steden een
heilige als schutspatroon. Voor de stad Utrecht is dat bijvoorbeeld Sint Maarten. Een andere
heilige is Antonius. Er wordt gezegd dat je tot hem moet bidden als je iets kwijt bent. Hij zal
dan zorgen dat je het voorwerp weer terugvindt.
In de katholieke traditie heeft Maria, de moeder van Jezus, ook een bijzondere plek. Zij
wordt in heden en verleden op talloze plaatsen over de hele wereld vereerd als een heilige.
Deze verering wordt steeds ook sterk beïnvloed door inkleuringen vanuit de context, de
cultuur en de kunststroming waarbinnen ze plaatsvindt.

4.4 Belangrijke geschriften


4.4.1 De Bijbel, het Oude of Eerste Testament
Veruit het belangrijkste geschrift binnen het christendom is de Bijbel. Het woord Bijbel komt
van het Latijnse woord Biblia, dat 'boeken' betekent (denk aan bibliotheek). Het is dan ook
niet één boek, maar een verzameling van een heleboel losse boeken. De boeken van de
Bijbel kun je verdelen in twee delen: het Oude Testament en het Nieuwe Testament(ook
wel eens het Eerste en Tweede Testament genoemd).

38
Het Oude Testament bestaat uit het boek dat joden de Tenach noemen. Joden en christenen
delen dus samen een belangrijk boek. Daaruit blijkt hoe nauw jodendom en christendom
met elkaar zijn verbonden.
Het Oude Testament (Tenach) vertelt de geschiedenis van het joodse volk en het joodse
geloof. Het beschrijft de wetten waaraan de joden zich moeten houden en het beschrijft het
verlangen naar de Messias, diegene die het Rijk van JHWH op aarde zal stichten. De eerste
volgelingen van Jezus zagen dit boek als de geschiedenis die uiteindelijk bij Jezus eindigt.
Vandaar dat de Tenach is opgenomen in de Bijbel. Het is de geschiedenis die leidt naar de
komst van Jezus.
4.4.2 De Bijbel, het Nieuwe of Tweede Testament
Het Nieuwe Testament vertelt over de geboorte, het leven en de dood van Jezus. Net als het
Oude Testament bestaat ook het Nieuwe Testament uit verschillende boeken. Er zijn vier
boeken die vertellen over het leven van Jezus. Deze boeken worden evangeliën genoemd
(evangelie betekent 'blijde boodschap'). De evangeliën zijn genoemd naar de
(vermoedelijke) schrijvers, de zogenoemde 'evangelisten', te weten:
• Marcus
• Lucas
• Mattheüs
• Johannes.
Alle vier de evangelisten beschrijven het leven van Jezus, de wonderen die hij verrichtte, en
zijn opvattingen over hoe mensen goed moeten leven.
In het Nieuwe Testament komen veel parabels (gelijkenissen) voor. Gelijkenissen zijn
verhalen waarin door middel van een (voor)beeld iets wordt uitgelegd. Jezus maakte er veel
gebruik van. De gelijkenissen zijn uit het leven gegrepen. Ze gaan vaak over concrete
ervaringen van mensen in hun werk of onderweg. De verhalen zijn eenvoudig en maken
gebruik van beeldtaal en metaforen. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II,
paragraaf 10.7 en 11.9 voor voorbeelden van zulke parabels.

De overige boeken in het Nieuwe Testament gaan over hoe het verderging met de eerste
christenen na Jezus' dood, opstanding en definitieve afscheid. Ook bevat het brieven van
verschillende vooraanstaande christenen (bijvoorbeeld Paulus) aan de eerste christelijke
gemeenschappen.

39
4.4.3 Verschillende vertalingen van de Bijbel
Het Oude Testament is oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuws. Het Nieuwe Testament
is geschreven in het Oud-Grieks. Omdat het christendom zich al snel over de wereld
verspreidde, moesten de teksten vertaald worden in de eigen taal van de verschillende
gemeenschappen. Vanwege deze vertalingen kan het gebeuren dat er verschillen zijn tussen
het taalgebruik in verschillende Bijbels. Dit komt bijvoorbeeld omdat het Hebreeuws geen
klinkers kent. Het woord leeg staat dan beschreven als lg. Dit kun je vertalen als leeg, maar
ook als laag of loog. Hierdoor kunnen verschillende interpretaties ontstaan.
Zo lees je bijvoorbeeld in de Bijbel die wordt uitgegeven door het Nederlands
Bijbelgenootschap, het volgende: 'In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De
aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over
de wateren.' (Genesis 1, 1-2) In de Willibrordvertaling van de katholieke Bijbelstichting staat
geschreven: 'In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg;
duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren.' (Genesis 1, 1-
2).
In De Nieuwe Bijbelvertaling lees je: 'In het begin schiep God de hemel en de aarde. De
aarde was nog woest en doods, en de duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest
zweefde over het water.' (Genesis 1, 1-2) Het zijn kleine verschillen en in de meeste gevallen
lijkt de betekenis hetzelfde. Toch hechten sommige christenen aan wat meer ouderwets
taalgebruik, terwijl anderen de voorkeur hebben voor modernere en beter leesbaar
taalgebruik.
De manier waarop er met de Bijbel wordt omgegaan, is zeer verschillend. Er zijn christenen
die alles wat er in de Bijbel staat, letterlijk nemen en ook alles wat er staat geschreven,
opvolgen. Anderzijds zijn er mensen die vooral de symboliek in de Bijbel mooi vinden maar
die niet alle verhalen letterlijk nemen. En er zijn mensen die de oude verhalen op zo'n
manier interpreteren dat ze de boodschap van het verhaal kunnen toepassen in onze huidige
tijd. Elke christen heeft een eigen manier waarop hij of zij de Bijbel leest en interpreteert.
4.5 Ethiek en moraal: het juiste leven

4.5.1 Leefregels uit Bijbel en traditie


Net als binnen het jodendom zijn bijna alle leefregels in het christendom ontleend aan de
Bijbel. Is voor de joden de Tenach een bron van wetten en leefregels, voor de christenen is
het Nieuwe Testament dat. Vaak zijn regels over het goede handelen en hoe met elkaar om
te gaan ontleend aan verhalen over en van Jezus. Ook in de brieven die vooraanstaande
christenen naar de eerste christelijke gemeenschappen stuurden, staan veel regels waar
men zich aan diende te houden en die tegenwoordig vaak ook nog gelden.
Binnen de rooms-katholieke kerk speelt ook mee dat het kerkelijke gezag (de paus en

40
bisschoppen) in het verleden veel regels omtrent het geloof in het dagelijks leven heeft
vastgesteld; veelal op basis van de Bijbel, maar zij hebben zich ook laten beïnvloeden door
niet-Bijbelse elementen. Een voorbeeld hiervan is de rol van de man binnen het gezag van
de rooms-katholieke kerk. Alleen mannen mogen priester worden, wat inhoudt dat
bisschoppen en de paus altijd mannen zijn. De rol van de vrouw is ondergeschikt aan die van
de man. Uit onderzoekt blijkt echter dat vrouwen in de tijd van het vroege christendom net
zo veel inbreng en macht hadden als mannen. Toen echter de regels over het gezag binnen
de kerk gemaakt werden, was de invloed van mannen aan het toenemen en zodoende zijn
de vrouwen op de achtergrond geraakt.
De leefregels binnen het christendom waarover hiervoor wordt gesproken, worden zeer
verschillend geïnterpreteerd. De mate waarin regels worden opgevolgd en nageleefd,
verschilt per christelijke stroming, zowel in de protestantse als in de katholieke kerken. Er
zijn mensen die de regels strikt opvolgen (bijvoorbeeld geen seks voor het huwelijk, het
dragen van bepaalde kleding (lange rokken, lange haren), vasten in de vastentijd,
enzovoort), maar het overgrote deel van de christenen in Nederland is tegenwoordig vrij
liberaal en volgt de regels niet heel strikt op.
4.5.2 Vergeving
In subparagraaf 4.2.2 staat beschreven dat Jezus is gestorven voor de zonden van de
mensen. Door de dood van Jezus worden de zonden van de mensen kwijtgescholden en
kunnen mensen met een schone lei beginnen. Hierdoor is vergeving een belangrijk begrip in
het christendom. Het sterven van Jezus zorgt ervoor dat de zonden die christenen vandaag
de dag begaan, nog steeds vergeven worden. Met 'zonden' wordt dan bedoeld, daden die
zorgen voor verwijdering van God, van oorspronkelijk goed doen. Hoe ernstig de daad die
begaan is ook is, God schenkt altijd vergeving als de dader oprecht spijt betoont. Iemand
krijgt van God altijd de kans opnieuw te beginnen.
In de verhalen die over Jezus worden verteld, komt dit vaak terug: Jezus neemt het op voor
mensen die 'de mist in zijn gegaan' en geeft hen een nieuwe kans. Zie Verhalen vertellen en
vragen stellen deel II, paragraaf 9.4 voor een verhaal waarin Jezus een tollenaar, die door
iedereen met de nek wordt aangekeken, uitnodigt om zijn leerling te worden.

God verwacht ook van mensen onderling om elkaar te vergeven als men elkaar iets ergs
heeft aangedaan. Dat is voor veel christenen echter gemakkelijker gezegd dan gedaan.

41
4.5.3 De tien geboden
Net als in het jodendom zijn de tien geboden (in het jodendom de tien woorden genoemd)
een belangrijk uitgangspunt voor het leven van alledag. Je kunt ze zien als leefregels voor
goed samenleven.
1. Gij zult geen afgoden vereren, maar Mij alleen aanbidden en boven alles beminnen.
2. Gij zult de naam van de Heer, uw God, niet zonder eerbied gebruiken.
3. Wees gedachtig dat gij de dag des Heren heiligt.
4. Eer uw vader en uw moeder.
5. Gij zult niet doden.
6. Gij zult geen onkuisheid doen.
7. Gij zult niet stelen.
8. Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen.
9. Gij zult geen onkuisheid begeren.
10. Gij zult niet onrechtvaardig begeren wat uw naaste toebehoort.
4.5.4 Gulden regel
Net als in vele andere godsdiensten en religies is de gulden regel ook in het christendom
belangrijk: 'Wilt gij niet wat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.' Of een wat
eenvoudiger versie: 'Behandel anderen zoals jij behandeld wilt worden.' Het spreekt voor
zich; ga met anderen om zoals jij wilt dat anderen met jou omgaan. 'Heb uw naaste lief als
uzelf' is ook variant die nogal veel gebruikt wordt. In het Nieuwe Testament staan veel
voorbeelden van hoe Jezus deze gulden regel interpreteert en vormgeeft. Zo confronteert hij
bijvoorbeeld mensen met hun neiging om anderen te veroordelen, terwijl ze zelf ook
weleens een vergissing begaan. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 8.3
voor het verhaal waaruit de bekende zegswijze komt: 'Wie zonder zonde is, mag de eerste
steen gooien.' Binnen het christendom is Jezus een belangrijk voorbeeld als het gaat om hoe
deze gulden regel kan worden toegepast in het dagelijks leven.

42
4.6 Rituelen, gebruiken en symbolen

Het christendom kent veel rituelen, gebruiken en symbolen.


4.6.1 Symbolen
Het meest bekende symbool binnen het christendom is het kruis. Het kruis staat symbool
voor Jezus’ lijden en sterven aan het kruis. Een ander bekend symbool is de Ichthus. Ichtus is
een anagram: de letters zijn de eerste letters van de zin Iesous CHristos Theou Huios Sotèr
(Jezus Christus, Zoon van God, Verlosser) in het Grieks. Ichtus betekent ook vis en het
symbool is dan ook een visje. Je ziet dit symbooltje vaak achter op auto’s. Een teken dat de
bestuurder een christen is.
4.6.2 Bidden
Een belangrijk ritueel in het christendom is bidden. Binnen het christendom kun je bidden op
elk moment van de dag en op elke plek. Je hoeft er niet per se iets speciaals voor te doen. Je
kunt ook je eigen woorden gebruiken en hoeft niet per se een standaardgebed te bidden. Dit
wordt ook wel vrij gebed genoemd. Er bestaan echter wel vaste gebeden
(standaardgebeden) in het christendom.
De meest belangrijke daarvan is het Onze Vader(www.kerkpleinenkhuizen.nl/1-info/1-
docs/onzevader.html):
Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen
en uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons vandaag het brood
dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze schulden
zoals ook wij hebben vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons niet in beproeving
maar red ons uit de greep van het kwaad.
Want aan U behoort het koningschap,
de macht en de majesteit tot in eeuwigheid.
Amen.
Het Onze Vader wordt gebeden in zowel de protestantse als de rooms-katholieke kerk. De
woorden komen echter niet exact overeen, de betekenis is wel hetzelfde. Het Onze Vader
dat hiervoor staat, is het zogenoemde Oecumenisch Onze Vader. Een variant waar zowel de
protestanten als de katholieken zich in kunnen vinden.
In de rooms-katholieke Kerk wordt het Onze Vader veelal gevolgd door het Wees Gegroet:
Wees gegroet Maria
Vol van genade
De Heer is met u
Gij zijt de gezegende onder de vrouwen
En gezegend is Jezus, de vrucht van Uw schoot
Heilige Maria, Moeder van God

43
Bidt voor onze zondaars
Nu, en in het uur van onze dood
Amen
In de rooms-katholieke kerk was (en is) het traditie dat deze gebeden voor en na de maaltijd
worden gebeden. In protestantse kringen wordt vaak een korter gebed uitgesproken voor de
maaltijd:
Here, zegen deze spijzen. Amen.
En na de maaltijd:
Here, dank u voor deze spijzen. Amen.
4.6.3 Sacramenten
Binnen de rooms-katholieke kerk kent men zeven sacramenten. Sacramenten zijn rituelen
die worden uitgevoerd en waarbij Christus zelf ‘aanwezig’ is op het moment van uitvoering.
De zeven sacramenten zijn:
1. Doop
Door het doopsel wordt een kind (of volwassene) opgenomen in de
geloofsgemeenschap. Door het water wordt de erfzonde weggewassen en kan een
kind zijn gelovig leven met een schone lei beginnen.
2. Eucharistie
De eucharistie (ook wel Communie genoemd) is het moment waarop in de mis het
brood en de wijn gedeeld wordt en door de mensen opgegeten en opgedronken.
Men gelooft op dat moment dat het lichaam en het bloed van Jezus wordt gegeten
en gedronken. Op deze wijze delen de mensen in het lichaam van Christus, het
lichaam dat gekruisigd is zodat de mensen werden bevrijd van hun zonden.

Katholieke kinderen doen meestal hun eerste communieals ze zeven jaar oud zijn. Zij
mogen dan voor het eerst meedoen aan de eucharistie.
3. Vormsel
Het vormsel is het sacrament dat veel katholieke kinderen rond hun twaalfde jaar
ontvangen. Op de drempel van de basisschool naar het voortgezet onderwijs wordt
door het vormsel de doop voltooid. Bij het vormsel ontvangen kinderen de ‘gave van
de Heilige Geest’. De gedachte is dat dit hen sterk en wijs maakt op hun verdere
levensweg.
4. Huwelijk
Het kerkelijk huwelijk is een sacrament. Op het moment dat het huwelijk wordt
gesloten, doet een echtpaar dit voor Gods aangezicht. Het is daarom ook erg moeilijk
om opnieuw in de katholieke kerk te trouwen na een echtscheiding. Iemand heeft
immers al eerder beloofd voor altijd bij iemand te blijven en dat kan niet opnieuw.
5. Ziekenzalving
De ziekenzalving is het sacrament dat wordt toegediend aan mensen die ernstig ziek
zijn en gaan sterven. Door de ziekenzalving wordt de zieke voorbereid op de dood en
krijgt hij een laatste zegen mee. Het is een soort afscheidsritueel voor de dood en
een bemoediging voor het sterven. Tegenwoordig wordt de ziekenzalving ook
toegediend aan mensen die minder ernstig ziek zijn of aan chronische zieke mensen.
Het is dan geen ritueel voor de dood, maar een bemoediging in het ziek zijn, een
ritueel dat kracht en troost biedt in het ziekteproces.

44
6. Biecht
Als mensen spijt hebben van bepaalde daden of denken dat ze gezondigd hebben
tegenover anderen of tegenover God, kunnen ze dit opbiechten. De persoon die de
biecht afneemt (meestal de pastoor), kan de biechtende absolutieschenken. Dit
betekent dat de zonden, in naam van God, vergeven zijn. Meestal moet de
biechtende daarvoor wel wat doen, zoals het bidden van een aantal Onze Vaders of
een ander gebed. De manier waarop er gebiecht wordt, is in de loop der tijd wel
veranderd. Het biechten zoals dat vaak te zien is in films (een donker hok, een klop
op de wand, een schuif die opengaat en een priester achter een rooster, de
biechtende blijft anoniem), is tegenwoordig vervangen door zogenoemde
biechtgesprekken. Mensen kunnen in het volle daglicht met een priester praten over
wat hen dwarszit. Het is minder anoniem geworden en de zwaarte is ervanaf.
7. Wijding
Alle vormen van wijding (de priesterwijding, bisschopswijding, enzovoort) binnen de
rooms-katholieke kerk zijn sacramenten.
Alle sacramenten mogen alleen worden toegediend door een gewijde geestelijke, dus door
een priester of bisschop. In uitzonderlijke gevallen mogen niet-gewijden ook een sacrament
toedienen, maar dan moet er echt sprake zijn van een tekort aan priesters.
Alleen binnen de rooms-katholieke kerk kent men zeven sacramenten. In de protestantse
kerk zijn er enkele rituelen die lijken op de katholieke sacramenten; de doop, het doen van
belijdenis (dit lijkt op het Vormsel, maar wordt meestal pas rond je achttiende gedaan) en
het avondmaal (eucharistie).
2.8 Christelijke feestdagen

Binnen het christendom zijn er verschillende feestdagen, belangrijke en minder belangrijke.


Hierna worden de belangrijkste feestdagen samengevat.
4.7.1 Kerstmis (december)
Met Kerstmis herdenken de christenen de geboorte van Jezus Christus. In het Nieuwe
Testament wordt het geboorteverhaal van Jezus verteld: hoe Maria, de moeder van Jezus,
zwanger wordt, zonder dat zij gemeenschap heeft gehad met haar man Jozef. Dat zij rond de
tijd van de geboorte van Jezus op reis moeten naar Bethlehem voor een volkstelling en dat
er op het moment dat Maria moet bevallen nergens plek voor hen is. En dat Jezus, die later
een grote koning zal worden, wordt geboren is een eenvoudige stal. Dat de herders, in die
tijd verschoppelingen, als eerste bij Jezus op bezoek komen omdat een engel hen heeft
verteld dat er een belangrijk persoon is geboren. En dat later zelfs de grote koningen uit het
oosten op bezoek komen in de stal. Het kerstverhaal wordt vaak uitgebeeld door de kerststal
met daarin de belangrijkste personen uit het kerstverhaal: de ouders van Jezus (Jozef en
Maria), Jezus zelf, de herders en hun schapen, de drie koningen uit het oosten, de engel en
natuurlijk de os en de ezel.
Naast de christelijke boodschap van de geboorte van Jezus komen er ook veel
voorchristelijke elementen terug in het kerstfeest. De Germanen vieren midden in de winter
altijd het feest van de zonnewende, het moment dat heel langzaam de dagen weer langer
worden en men weer richting de lente gaat. Dit werd gesymboliseerd met bomen die altijd
groen bleven (de kerstboom) en met het branden van lichtjes. De eerste christenen voegden
hier gemakkelijk de geboorte van Jezus aan toe en noemden Hem het Licht der Wereld. Zo
werd het Germaanse zonnewendefeest langzaam het christelijke kerstfeest.

45
Kerstmis wordt voorafgegaan door de advent. De vier zondagen voor Kerstmis wordt er
steeds een kaarsje extra aangestoken op de adventskrans om aan te geven dat er steeds
meer licht komt, dat men steeds dichter bij de geboorte van ‘het Licht der Wereld’ komt.
4.7.2 Pasen (eerste zondag na de eerste volle maan na 21 maart)
Pasen is het belangrijkste feest binnen het christendom. Met Pasen wordt de opstanding van
Jezus uit de dood herdacht. Het wordt daarom ook wel het feest van de verrijzenis genoemd.
Jezus is gestorven zodat de mensen verlost werden van hun zonden, maar Jezus heeft de
dood ook weer overwonnen.
Voorafgaand aan Pasen vindt de vastentijd plaats, ook wel de veertigdagentijd genoemd. Dit
is een periode van soberheid en bezinning ter voorbereiding op Pasen. Er wordt geadviseerd
te matigen met vlees en (lekker) eten en je geestelijk voor te bereiden op Pasen. De
donderdag voor Pasen wordt Witte Donderdag genoemd, de dag waarop Jezus samen met
zijn leerlingen het Laatste Avondmaal viert en daarna wordt overgeleverd aan de Romeinen.
Dit Laatste Avondmaal komt terug in de eucharistie, waar iedere keer weer wordt herinnerd
aan het Laatste Avondmaal en het feit dat Jezus voor de zonden van de mensen is
gestorven. Na Witte Donderdag volgt Goede Vrijdag, de dag waarop Jezus door de
Romeinen wordt berecht en gedood.
Hoewel de opstanding van Jezus de belangrijkste gebeurtenis is die met Pasen wordt
gevierd, wordt in de kerk ook het verhaal van de uittocht uit Egypte gelezen, het verhaal dat
bij het joodse paasfeest (Pesach) hoort. Dit is ook een verlossingsverhaal; door hun vlucht uit
Egypte verlossen de joden zich van de Egyptische slavernij.
De paashaas en de paaseieren hebben niets te maken met het christelijke of het joodse
paasfeest. Zij staan symbool voor de vruchtbaarheid en het nieuwe leven dat rond deze tijd
(lente) ontluikt in de natuur. Rond de tijd dat joden en christenen Pesach en Pasen vieren,
vierden de Germanen vroeger het lentefeest, het feest van het nieuwe leven en de
verlossing van de winter.
4.7.3 Hemelvaart (veertig dagen na Pasen)
Na zijn dood en de opstanding uit het graf verschijnt Jezus een aantal keren aan zijn
volgelingen. Hij wil laten zien dat hij nog leeft, dat Hij de dood heeft overwonnen.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 15.6 voor een verhaal hierover.
Met Hemelvaart vieren de christenen dat Jezus definitief de aarde verlaat en bij Zijn Vader
(God) in de hemel gaat verblijven. Hemelvaart is in Nederland een officiële nationale
feestdag. Er zijn weinig rituelen en gebruiken rond Hemelvaart. In de meeste kerken is er die
dag (altijd een donderdag) wel een extra kerkdienst.
4.7.4 Pinksteren (vijftig dagen na Pasen, tien dagen na Hemelvaart)
Pinksteren is het feest van de Heilige Geest. Met Pinksteren wordt herdacht dat de
leerlingen van Jezus werden geïnspireerd door de Heilige Geest om het verhaal van Jezus te
gaan verkondigen. Door diezelfde Heilige Geest konden de leerlingen van Jezus ineens ook
verschillende talen spreken. Door het spreken van de verschillende talen was het mogelijk
om het christendom te verkondigen in die landen die eerst ontoegankelijk waren omdat de
taal niet werd gesproken. Met Pinksteren wordt daarom ook het ontstaan van de kerk
gevierd omdat door de verkondiging van het verhaal van Jezus ook de eerste kerkelijke
gemeenschappen konden ontstaan.

46
Het pinksterverhaal is te lezen in het boek Handelingen der Apostelen in het Nieuwe
Testament. Dit is het Bijbelboek dat volgt op de vier evangeliën.
Pinksteren kent ook raakvlakken met de joodse religie. Net zoals het Wekenfeest zeven
weken (vijftig dagen) na Pesach wordt gevierd, vieren de christenen Pinksteren zeven weken
(vijftig dagen) na Pasen. De inhoudelijke paralellen zijn ook duidelijk. Wordt in het jodendom
gevierd dat de Thora aan Mozes wordt geopenbaard, in het christendom wordt gevierd dat
het verhaal van Jezus aan de wereld wordt geopenbaard. Dit gebeurt over het algemeen in
een kerkdienst op zondagochtend.
4.8 Gebedshuizen en centra voor bezinning
4.8.1 Katholieke kerken
De belangrijkste plek voor christenen om samen te komen is de kerk. Kerkgebouwen zijn er
in verschillende soorten en maten. Rooms-katholieke kerken, vooral de wat oudere, zijn
gebouwd in de vorm van een kruis. Het altaar, de plek waar de eucharistie zich voltrekt, is
naar het oosten gericht, naar de plek waar de zon (symbool voor Jezus, het licht) opkomt. In
deze kerken kom je ook een kruisweg tegen. De kruisweg (ook wel: staties) is een
verzameling van schilderijen waarop de berechting, de kruisiging en de opstandig van Jezus
zijn afgebeeld. Daarnaast zijn er vaak beelden te vinden van heiligen. Een beeld van Maria is
in iedere rooms-katholieke kerk te vinden, veelal omringd door kaarsen en bloemen.
Daarnaast is er ook vaak een beeld van de heilige of andere persoon waarnaar de kerk is
vernoemd. Eén van de belangrijkste plekken in de kerk is het tabernakel. Dit is de plek waar
brood en wijn (lichaam en bloed van Jezus) worden bewaard.
Een voorganger in de rooms-katholieke kerk wordt priester of pastoor genoemd. Het is altijd
een man en hij is niet getrouwd. In sommige kerken wordt hij ondersteund door een
pastoraal werk(st)er. Deze kunnen de priester ondersteunen bij vieringen of uitvaarten. Zij
mogen wel trouwen en ook vrouwen mogen dit werk uitoefenen. Pastoraal werkenden
hebben minder bevoegdheden. Zij mogen geen sacramenten toedienen, behalve in
bijzondere omstandigheden. De katholieke kerk is een internationaal, hiërarchisch instituut,
waarvan de Paus in Rome de centrale geestelijke leider is.
4.8.2 Protestantse kerken
Protestantse kerken zijn meestal veel soberder dan rooms-katholieke kerken. Beelden en
schilderijen zal je er meestal niet vinden en heiligenbeelden ook niet. Soms zie je nog wel de
kruisvorm terug die je ook in de rooms-katholieke kerk vindt, maar net zo vaak ook niet.
Soms moet je echt moeite doen om een protestantse kerk aan de buitenkant te herkennen
als een kerkgebouw.
In de protestantse kerk is de voorganger een dominee of predikant. Dit kan een man of een
vrouw zijn. In conservatievere protestantse kerken zijn vrouwen als dominee niet
toegestaan.
Zoals gezegd in subparagraaf 4.1.5 zijn de onderlinge verschillen tussen protestantse
stromingen erg groot. Zowel mensen uit de ‘zwartekousenkerk’, ruimdenkende bezoekers
van ‘de Nieuwe Liefde’, als ‘blije’ deelnemers aan de EO-jongerendag kunnen zich protestant
noemen. In de protestante kerk is er géén centrale geestelijk leider zoals de paus. De
verschillende stromingen zijn allemaal op hun eigen manier bestuurlijk georganiseerd. De
grootste groep protestanten in Nederland hoort bij de Protestantse Kerk Nederland (PKN).

47
5. Islam

5.1 Ontstaan van de islam in historische context

Islam betekent letterlijk: overgave (aan God). Aanhangers van de islam worden moslims
genoemd. In deze tekst vertalen we het Arabische woord Allah zo veel mogelijk met God. Zo
laten we zien dat er verbindingen zijn tussen verschillende tradities. Allah betekent niets
anders dan 'de God'.
5.1.1 Abraham/Ibrahiem is het begin
Net zoals joden en christenen, zien Moslims Abraham als grondlegger van hun godsdienst. Zij
noemen hem Ibrahiem. Hij was volgens de moslims de eerste persoon die in één God
geloofde in plaats van in meerdere goden. Daarom worden jodendom, christendom en islam
ook wel de Abrahamitische godsdiensten genoemd. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen
deel II, paragraaf 9.5 en 12.2 voor het verhaal over Ibrahiem die zich afzet tegen het
aanbidden van meer goden.

Dit betekent echter niet dat de islam is ontstaan in de tijd van Ibrahiem. De Islam is ontstaan
rond het jaar 622 na Christus met de reis van Mohammed van Mekka naar Medina. Daar
begint ook de Islamitische jaartelling.
5.1.2 De profeet Mohammed
Mohammed werd rond 570 geboren in Mekka, een stad in het tegenwoordige Saoedi-
Arabië. In de tijd dat Mohammed werd geboren, kwamen er in de streek rond Mekka
verschillende godsdiensten voor zoals het christendom, het jodendom en veel lokale
religieuze stromingen. Het was dus een smeltkroes van godsdiensten.
Mohammed vond dat er in zijn omgeving veel dingen gebeurden die niet goed waren. Er was
veel verschil tussen arm en rijk en Mohammed was het niet eens met sommige groepen die

48
meerdere goden aanbaden, hij geloofde dat er slechts één God was.
Regelmatig trok Mohammed zich terug bij een berg. Op een dag kreeg hij daar een visioen
en verscheen daar de engel Djibriel (Gabriel) aan hem. Hij droeg Mohammed op om, als
profeet, mensen over de ware God te vertellen en over wat Hij van de mensen verlangde.
Daarna ontving Mohammed steeds meer boodschappen van God en langzamerhand kreeg
Mohammed een aantal volgelingen die het eens waren met zijn profetieën over God.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 9.3 over de roeping van
Mohammed.
Toch waren er ook veel tegenstanders in Mekka waardoor Mohammed niet de vrijheid had
om zijn denkbeelden te verkondigen. In het jaar 622 verliet Mohammed daarom de stad
Mekka en reisde hij naar een andere belangrijke stad;Medina. Daar had hij meer vrijheid om
zijn denkbeelden te verkondigen en groeide zijn aanhang snel. Mohammed werd een
belangrijk en machtig man in Medina en hij schuwde niet om hard op te treden tegen zijn
tegenstanders. In 630 keerde Mohammed terug naar Mekka en werd de stad door de
volgelingen van Mohammed ingenomen.
5.1.3 Verspreiding van de islam
De islamitische jaartelling begint bij de reis van Mohammed van Mekka naar Medina. Nadat
de islam zowel in Medina als Mekka een stevige voet aan de grond had gekregen,
verspreidde de islam zich snel in het Midden-Oosten. In de loop der geschiedenis hebben de
moslims vaak geprobeerd gebieden te veroveren om zo hun geloof te kunnen verspreiden.
Zo zijn de moslims heersers geweest in Noord-Afrika, Zuid-Europa en Rusland. Ze zijn echter
ook steeds weer teruggedrongen. Hoewel de meeste moslims leven in het Midden-Oosten,
zijn aanhangers van de islam tegenwoordig in elk werelddeel te vinden.
Moslims zien de islam als de voltooiing van een proces dat bij het jodendom en het
christendom is begonnen. Veel verhalen uit de Tenach en de Bijbel zijn dan ook terug te
vinden in de Koran. Mohammed vond echter dat de joden en christenen te ver waren
afgedwaald van de oorspronkelijke boodschap van hun geloof en probeerde zijn volgelingen
aan te sporen weer het rechte pad te bewandelen.
In Nederland is de islam, na het christendom, de grootste godsdienst. De eerste moslims
kwamen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw naar Nederland om hier te
werken omdat er niet genoeg Nederlandse arbeidskrachten waren. Daarnaast bevinden zich
ook veel moslims onder vluchtelingen die naar Nederland komen.
5.2 Beginselen en kerngedachten
Net als binnen het jodendom en het christendom zijn er binnen de islam verschillende
stromingen. Grofweg kunnen er twee stromingen worden onderscheiden: de soennieten en
de sjiieten.
De splitsing tussen soennieten en sjiieten is ontstaan na de dood van Mohammed (632) en
had te maken met diens opvolging. Een grote groep volgelingen van Mohammed vond dat
iemand die dicht bij Mohammed had gestaan en goed leiding kon geven, de nieuwe leider
van de moslims moest worden. Abu Bakr, een vriend van Mohammed, moest de opvolger
van Mohammed worden. Zij worden soennieten genoemd. Ongeveer 85% van de moslims
zijn soennieten. Een andere, veel kleinere groep, vond dat de nieuwe leider een familielid
van Mohammed moest zijn en daarvoor kwam Ali, een neef van Mohammed, het meest in
aanmerking. Zij worden sjiieten genoemd. Tussen soennieten en sjiieten zijn veel
overeenkomsten, maar op bepaalde punten hebben zij in de loop van de tijd andere visies

49
ontwikkeld. Dit heeft tot vele, bloedige conflicten geleid. De kerngedachten van de islam,
zoals hierna beschreven, zijn zowel voor de sjiieten als de soennieten van toepassing.
5.2.1 Eén God
Binnen de islam is er maar één god en deze god wordt Allah genoemd. Daarmee is de islam,
net als het jodendom en christendom, een monotheïstische godsdienst, een godsdienst
waarbij men maar in één god gelooft. Moslims geven zich over aan de wil van God. Letterlijk
betekent islam dan ook overgave. Allah is een barmhartige en een almachtige God. Moslims
hebben 99 namen voor God. Deze worden ook wel de 99 Schone namen van God genoemd.
Deze 99 namen geven elk een eigenschap van God weer, bijvoorbeeld de Koning, de Heilige
of de Barmhartige.
5.2.2 Het laatste oordeel of De laatste dag
Moslims geloven in een leven na de dood. Ze geloven dat ze na de dood zullen opstaan en
dan verantwoording over hun daden moeten afleggen tegenover God. Vanwege de
opstanding uit de dood worden moslims niet in een kist begraven maar in een gewaad. Zo
zal de opstanding gemakkelijk verlopen. Als de moslim een goed leven heeft geleid, mag hij
naar het paradijs. Heeft de moslim geen goed leven geleid, dan wacht er straf. In Verhalen
vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 15.5 vind je teksten over uitspraken in de Koran
over de hemel, hier aangeduid als de tuinen van 'Adn.

5.2.3 Jihad
De jihad, ook wel de 'heilige strijd' genoemd, heeft twee betekenissen. Ten eerste is het een
interne strijd die een moslim moet voeren om een goede gelovige te zijn. In het dagelijks
leven komen moslims veel obstakels en verleidingen tegen die hen ervan weerhouden een
goede moslim te zijn. Het is een strijd (jihad) om deze verleidingen te weerstaan en de goede
weg te gaan.
De tweede betekenis van jihad is de strijd tegen tegenstanders van de islam. Moslims
hebben het recht zich te verdedigen tegen die mensen die de islam bedreigen. Zo gebruiken
islamitische extremisten of terroristen de jihad als legitimatie om andere landen aan te
vallen met als doel tegenstanders te elimineren. Zo is de jihad echter niet bedoeld. Het is
bedoeld als verdediging en niet als aanval.

50
5.3 Allah en overige belangrijke personen

5.3.1 Mohammed
Zie paragraaf 5.1.
5.3.2 Profeten
Profeten zijn tussenpersonen tussen God en de mensen. Het zijn boodschappers van God.
Binnen de islam is Mohammed dé profeet, maar er zijn voor moslims nog meer profeten
belangrijk. Enkele van deze profeten komen oorspronkelijk uit de joodse en christelijke
traditie. Het is daarbij belangrijk om te weten dat deze personen in het jodendom of
christendom niet per se een profeet waren. Voorbeelden zijn Isa (Jezus), Joenoes (Jona),
Noeh (Noach) en Moesa (Mozes). Zij worden gezien als toonbeeld van vroomheid, als
voorbeeld van hoe men gelovig moet leven.
5.3.3 Engelen en djinns
In de Koran komen engelen en djinns voor. Engelen zijn gevleugelde wezens die vaak als
boodschapper worden gebruikt. Zij geven boodschappen uit de hemel door aan de aarde.
Djinns zijn van oudsher woestijngeesten. Er bestaan goede en slechte djinns. In het
volksgeloof gaat men ervan uit dat elke mens wordt gevolgd door een engel en een slechte
djinn. De engel zet je aan tot goed gedrag, de slechte djinn tot slecht gedrag.
5.4 Belangrijke geschriften

De islam kent een aantal belangrijke geschriften. Deze worden hierna beschreven.
5.4.1 Koran
De Koran is het meest heilige boek in de islam en wordt door Moslims gezien als de
voltooiing van de Tenach en het Evangelie. Moslims gaan ervan uit dat God de Koran
letterlijk aan Mohammed heeft geopenbaard. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II,
paragraaf 9.3 voor een verhaal hierover.

51
Na de dood van Mohammed zijn al deze openbaringen op schrift gezet zodat uiteindelijk de
Koran ontstond. De Koran kent 114 hoofdstukken die soera's worden genoemd. In de Koran
staan deze soera's op volgorde van lengte, in die tijd een gebruikelijke manier van ordenen.
Uitzondering is de eerste soera, de inleidende soera. Evenals in de Tenach en de Bijbel staan
er in de Koran verhalen over hoe je een goed mens kunt zijn. Daarnaast komen er verhalen
voor in de Koran die ook in de Tenach en Bijbel te vinden zijn (bijvoorbeeld over Mozes en
de geboorte van Jezus). Belangrijke verhalen uit deze levensbeschouwingen grijpen terug op
dezelfde sleutelfiguren. De websitebijbelenkoran.nl laat dit mooi zien. In de Koran zijn veel
verhalen 'verstrooid' door het hele boek heen. Om ze toegankelijk te maken voor lezers die
deze manier van vertellen niet gewend zijn, moet je al die fragmenten weer bij elkaar
zoeken. Moslims hechten veel waarde aan de oorspronkelijkheid van de Koran. De Koran is
geschreven in het Arabisch. Bij voorkeur worden Koranteksten nog steeds in het Arabisch
(en uit het hoofd) geleerd. Dit gebeurt meestal op een zangerige manier die ook wel
reciteren wordt genoemd. Vanwege de waarde die wordt gehecht aan de
oorspronkelijkheid, worden vertalingen (bijvoorbeeld in het Nederlands) niet toegejuicht.
Desondanks bestaan er wel vertalingen om de Koran ook toegankelijk te maken voor
mensen die geen Arabisch kunnen lezen.
Een goed voorbeeld van een hervertelling van Koranteksten, die ook heel geschikt is voor
kinderen vanaf 10 jaar, is Kinderen van Adam. Verhalen uit de Koran van Petra van Helden
(uitgeverij Ploegsma 2017). Een aantal verhalen uit dit boek heeft zij oorspronkelijk
geschreven voor Verhalen vertellen en vragen stellen.
In de Koran staan ook teksten over de schepping van de aarde door God. Zie Verhalen
vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 13.4 en 13.7.

5.4.2 Soenna of Hadith


Hadith betekent: dat wat wordt verteld. In de Hadith staan verhalen over het doen en laten
en de uitspraken van Mohammed. De vertellingen die vaak van generatie op generatie zijn
doorgegeven, geven een kijkje in de Soenna. Soenna betekent letterlijk 'manier', en verwijst
naar de manier waarop de profeet Mohammed zijn geloof voorleefde.
In de islam wordt Mohammed als de perfecte mens gezien en een voorbeeld voor alle
gelovige moslims. In de Soenna is opgeschreven hoe Mohammed in bepaalde situaties heeft

52
gehandeld of gehandeld zou hebben. Dit is vervolgens voor veel moslims een leidraad voor
hun eigen leven. Voor de overgrote meerderheid van de moslims vormt de Hadith een
aanvulling op en een interpretatie van de Koran. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel
II, paragraaf 10.8 voor verhalen uit de Hadith.

5.5 Ethiek en moraal: het juiste leven

De voorschriften voor moslims die mensen aanwijzingen geven over hoe een goed leven te
leiden, zijn samengevat in de vijf zuilen van de islam. Hierna volgt de beschrijving van de vijf.
5.5.1 Geloofsbelijdenis ~ sjahada
Moslims spreken enkele keren per dag de geloofsbelijdenis uit, meestal tijdens de dagelijkse
gebeden. Deze Geloofsbelijdenis gaat als volgt: 'Er is geen god dan Allah en Mohammed is
zijn profeet.'
Hierin komt duidelijk het monotheïstische karakter van de islam naar voren. Allah is de enige
God. In de geloofsbelijdenis komt daarnaast de nadruk op Mohammed als de belangrijkste
profeet duidelijk naar voren. Moslims respecteren de profeten uit het christendom en het
jodendom, maar zien Mohammed als de belangrijkste profeet en hij wordt daarom door
moslims ook wel het 'Zegel der Profeten' (laatste profeet) genoemd.
5.5.2 Gebed ~ Salaat
Voor moslims is het gebed de belangrijkste handeling. Moslims worden geacht vijf keer per
dag te bidden. Deze gebeden worden vooraf gegaan door de rituele wassing. Deze rituele
wassing is ervoor bedoeld dat men 'schoon' aan het gebed begint. Met schoon wordt in dit
geval bedoeld dat je je ontdoet van het leven van alledag en alles wat je daarin met je
meeneemt. Moslims bidden in de richting van Mekka, dus richting het oosten. Vaak
gebruiken moslims een gebedsmatje omdat de grond waarop ze moeten bidden, ook schoon
moet zijn. Naast de vijf vaste gebeden per dag (waar de tekst ook van vaststaat) staat het de
moslim vrij om ook nog vrije gebeden te bidden. Op vrijdagmiddag vindt het middaggebed
meestal in de moskee plaats.
5.5.3 De aalmoes ~ zakat
Het is binnen de islam belangrijk om geld te geven aan de armen. Dit wordt de zakat of
aalmoes genoemd. Als een moslim de mogelijkheden heeft, wordt verwacht dat een deel
van het inkomen van de moslim naar de armen gaat. Op deze manier ontstaat er geen te

53
grote kloof tussen arm en rijk binnen een land. Een verhaal dat hier mee te maken heeft vind
je in Verhalen vertellen en Vragen stellen deel B, hoofdstuk 4.10.

5.5.4 Vasten ~ ramadan


De maand ramadan is voor moslims de vastenmaand. Moslims hebben evenals joden een
maankalender, dus een maand duurt 28 dagen. Tijdens de ramadan is het voor moslims
verboden om tussen zonsopgang en zonsondergang te eten en te drinken. Zij doen dit uit
respect voor de mensen die altijd in armoede moeten leven, maar ook de eerste openbaring
van de Koran wordt herdacht. Het is een daad van solidariteit. De ramadan wordt afgesloten
met het Suikerfeest (zie ook subparagraaf 5.7.1). Daarnaast mogen moslims ook geen
geslachtsgemeenschap hebben.
5.5.5 Bedevaart ~ hadj
Als het in het vermogen van een moslim ligt, wordt hij geacht om ééns in zijn leven een
bedevaartreis te maken naar de heilige stad Mekka. Uiteraard moet de moslim hier
financieel wel toe in staat zijn. Ook moet de gezondheid van de bedevaartganger goed
genoeg zijn. De bedevaart naar Mekka vindt altijd op een vast moment in het jaar plaats en
duurt tien dagen. Tijdens de reis worden talloze rituelen uitgevoerd. De belangrijkste is het
lopen van zeven ronden rond de Kaäba. Dit is het belangrijkste heiligdom van de moslims en
bevindt zich in de Grote Moskee in Mekka. De hadj wordt afgesloten door het Offerfeest
(zie subparagraaf 5.7.2).
5.5.6 De wetten van Mozes/Moesa
De wetten van Mozes uit de joodse Thora en het Oude Testament voor de christenen zijn
ook voor moslims van grote betekenis. In de Koran wordt genoemd dat Mozes op de berg
een boodschap ontving van God, maar de tien geboden worden niet als zodanig benoemd.
Wel wordt Mozes heel vaak genoemd in de Koran, ook als degene die een openbaring van
God ontving, de 'Tauwra' (het Arabische woord voor Thora). De essentie van de tien
geboden als houvast om te leven komt wel op allerlei manieren terug in de Koran.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 11.6.

54
5.5.7 Sharia
De sharia is de islamitische wetgeving. Het is een systeem van wetten en regels waarin
beschreven staat welke daden goedgekeurd (halal) en welke afgekeurd (haram) worden. Zie
ook subparagraaf 5.6.3. In fundamentalistische islamitische landen is de sharia niet alleen de
islamitische wetgeving, maar ook de nationale wetgeving.
5.6 Rituelen, gebruiken en symbolen

De islam kent tal van gebruiken en rituelen. Deze worden hierna beschreven.
5.6.1 Kleding en uiterlijk
Moslims zijn vaak te herkennen aan hun kleiding en andere uiterlijkheden. Eén van de
belangrijkste islamitische kledingstukken is de hoofddoek bij vrouwen. Veel islamitische
vrouwen dragen een hoofddoek zodat hun haar bedekt is. In de Koran staat geschreven dat
vrouwen hun sieraad moeten bedekken. Algemeen wordt aangenomen dat met 'sieraad' het
haar wordt bedoeld. Hoofddoeken zijn er in vele soorten en vrouwen kunnen deze ook op
vele manieren dragen. Vaak is de soort hoofddoek en de manier waarop deze wordt
gedragen afhankelijk van persoonlijke voorkeuren of culturele traditie. Er zijn ook veel
islamitische vrouwen die bewust geen hoofddoek dragen en toch praktiserend moslim zijn.
Het is dan ook geen verplichting om en hoofddoek te dragen maar een eigen keus. In veel
fundamentalistische islamitische landen worden vrouwen echter verplicht een hoofddoek te
dragen én ook de rest van hun lichaam te bedekken. Vrouwen kunnen er dan voor kiezen om
een boerka te dragen. Dat is een jurk die het gehele lijf (inclusief het hoofd) bedekt. Ter
hoogte van het gezicht bevindt zich een soort gaas zodat vrouwen wel zicht hebben en goed
te verstaan zijn. Vaak dragen deze vrouwen ook nog handschoenen zodat ook de handen
bedekt zijn.
Mannelijke moslims dragen soms een baard. Zij doen dit omdat Mohammed ook een baard
zou hebben gedragen.
5.6.2 Besnijdenis
Evenals in het jodendom worden islamitische jongetjes besneden. Deze besnijdenis staat
symbool voor het verbond dat Ibrahiem ooit met God heeft gesloten. De leeftijd waarop een
moslimjongen wordt besneden, verschilt. Meestal heeft de besnijdenis plaatsgevonden
voordat het kind naar de kleuterschool gaat. De besnijdenis gaat gepaard met een groot
feest.

55
5.6.3 Halal en haram
Eerder is dit stuk kwam de sharia aan bod, de islamitische wet. Hierin staan alle gebruiken en
gewoonten beschreven die voor moslims gelden. Zaken die worden goedgekeurd, worden
halal genoemd.Zaken die worden afgekeurd, worden haramgenoemd.
Zo is varkensvlees binnen de islam haram. Vlees van een varken wordt niet gegeten door
moslims. Voor al het andere vlees dat zij wel eten, moet het dier op een bepaalde manier
worden geslacht. Als het dier op de juiste manier is geslacht, wordt dit halalgenoemd.
Vroeger kon je halal vlees alleen kopen bij islamitische slagers en supermarkten.
Tegenwoordig verkopen grotere supermarkten (bijvoorbeeld Jumbo en Albert Heijn) ook
halal vlees.
5.7 Feestdagen

Evenals het jodendom kent de islam een maankalender waarin een maan(d) 28 dagen kent.
Dit betekent dus dat een moslimjaar korter duurt dan een jaar in de westerse jaartelling. In
het jodendom wordt er eens in de zoveel jaar een extra maand aan een jaar toegevoegd
zodat het jaar enigszins gelijk blijft lopen met de seizoenen en de westerse kalender. In de
islam gebeurt dit niet. Daardoor verspringen de islamitische feesten steeds in de westerse
kalender. Binnen de islam zijn er twee grote feesten: het Suikerfeest en het Offerfeest.
5.7.1 Suikerfeest ~ Id-al-Fitr
Het Suikerfeest, het feest van het breken van het vasten, wordt gevierd aan het einde van
de ramadan. Het exacte begin is afhankelijk van het verschijnen van de sikkel van de nieuwe
maan. Met veel en lekker eten wordt het einde van de vastentijd gevierd. De naam
Suikerfeest verwijst dan ook naar de vele zoetigheden die deze dagen worden gegeten. Het
eten gebeurt in huiselijke kring, vaak met de hele familie samen. Kinderen krijgen vaak
cadeaus van volwassenen.
Op de ochtend van de eerste dag van de tiende maand, Sjawwal, staan moslims vroeg op: ze
baden zich, trekken schone, eventueel nieuwe kleren aan en zorgen ervoor dat ze lekker
ruiken. Zo getuigen ze er feestelijk van dat ze een maand gevast hebben. Na zonsopgang
wordt iets gegeten, bijvoorbeeld dadels of andere zoetigheid, ten teken dat het vasten echt
voorbij is. Ook de arme mensen doen mee met deze gebruiken. Veelal krijgen ze voedsel en
soms kleding van de rijkeren, voor wie het een plicht is voor de armen te zorgen.
Daarna gaan de mensen naar de ontmoetingsplaats, een moskee of een zaal, en in warme
landen een stuk open terrein, om daar naar de preek van de imam te luisteren; waarmee de
ramadan echt wordt afgesloten. Ook de vrouwen en kinderen zijn daarbij meestal aanwezig,
zoals de profeet heeft aanbevolen. Dan omhelzen de mensen elkaar, en vergeven zij elkaar
eventuele fouten uit het afgelopen jaar. Ze wensen elkaar een gezegend feest.
De rest van de dag wordt besteed aan familiebezoek en – als dat mogelijk is – het bezoeken
van de graven van ouders en/of kinderen. De profeet heeft gezegd dat degenen die zo'n graf
bezoeken, gezegend worden bij iedere stap die zij zetten. De kinderen delen volop in de
feestvreugde, al hebben ze meestal maar enkele dagen gevast om met de volwassenen mee
te doen. Iedereen probeert aardig te zijn voor andere mensen, en met een schoon geweten
en goede voornemens verder te gaan.
5.7.2 Offerfeest ~ Eid Al-Adha
Het Offerfeest is de afsluiting van de hadj, de bedevaart naar Mekka. Ook niet-
bedevaartgangers vieren het Offerfeest. Tijdens het Offerfeest herdenken de moslims een

56
daad van Ibrahiem zoals opgeschreven in de Koran. Ibrahiem kreeg van God de opdracht zijn
zoon te offeren. Hoewel Ibrahiem zielsveel van zijn zoon hield, was hij toch bereid dit offer
voor God te brengen. Vlak voordat Ibrahiem zijn zoon op de brandstapel wilde leggen,
dwong God Ibrahiem om te stoppen. In plaats van zijn zoon kreeg Ibrahiem de opdracht een
schaap te offeren. Voor moslims is het gebruikelijk om tijdens het Offerfeest een schaap te
laten slachten en deze samen met de familie op te eten. Nu is één schaap voor een familie
wel erg veel. Het stuk van het schaap dat overblijft, wordt traditiegetrouw aan mensen
weggegeven die zelf geen geld hebben om een schaap te kopen. Tegenwoordig wordt er in
plaats van een deel van een schaap, soms ook geld gegeven aan de armen. Omdat schapen
geslacht worden tijdens het Offerfeest, wordt het Offerfeest ook
wel schapenfeest of slachtfeest genoemd.
Het verhaal van Ibrahiem die bereid was zijn zoon te offeren, staat ook in de Tenach en de
Bijbel. Daar wordt de naam van de zoon van Abraham expliciet genoemd: Isaak. In de Koran
wordt deze naam niet genoemd, maar moslims gaan ervan uit dat Ibrahiem zijn andere zoon,
Ismaël, wilde offeren. Ismaël of Ismail was een zoon van Ibrahiems vrouw Hagar of Hadjar.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 12.4 voor een verhaal over Hadjar
en Ismail.

In Nederland wordt de laatste jaren geprobeerd om van het Offerfeest een officiële feestdag
(vrije dag) te maken voor de ongeveer half miljoen Nederlandse moslims.

5.8 Gebedshuizen en centra voor bezinning

De moskee is de plek waar moslims samenkomen om te bidden en elkaar te ontmoeten.


Moskeeën zijn er in vele soorten en maten. In islamitische landen vind je grote moskeeën die
rijk gedecoreerd zijn en waar plek is voor duizenden gelovigen. In landen waar de islam geen
grote godsdienst is, zie je dat moskeeën gevestigd zijn in kleine gebouwen die aan de
buitenkant helemaal niet herkenbaar zijn als gebedshuis. Traditionele moskeeën hebben
vaak een of meerdere minaretten. Dit zijn hoge, slanke torens. Helemaal boven in één van

57
de minaretten is een kamertje van waaruit de imam (de voorganger in de moskee) kan
oproepen om te bidden. In Nederland kom je dit alleen in de grote steden tegen. In
islamitische landen hoor je echter meerdere keren per dag de oproep tot gebed over de
straten klinken.
Meestal bestaat het deel van de moskee waar het gebed plaatsvindt, uit een grote, lege zaal.
Er staan geen stoelen, aangezien de moslims op de grond zitten tijdens het gebed en veel
knielen. Er is een spreekgestoelte voor de imam en een nis of ander punt dat de richting van
Mekka aangeeft zodat de mensen weten welke kant ze op moeten bidden. Een ander deel
van de moskee wordt gebruikt als ontmoetingsruimte of feestzaal. Je zult in moskeeën geen
afbeeldingen of schilderijen tegenkomen en als deze er zijn, zul je er geen afbeeldingen op
aantreffen van Mohammed of andere profeten. In de islam is het verboden om heilige
personen af te beelden. In tegenstelling tot joden en christenen hebben moslims geen vaste
rustdag in de week. De belangrijkste gebeurtenis die in de moskee plaatsvindt, is het
vrijdagmiddaggebed. Als hun werk het toestaat, proberen veel moslims dan naar de moskee
te gaan. Naast het gebed houdt de imam meestal ook een lezing of een preek over een stuk
uit de Koran of over een gebeurtenis uit de actualiteit. Het is gebruikelijk dat vrouwen en
mannen in de moskee op afgescheiden plekken zitten.

58
6. Humanisme
Het humanisme is oorspronkelijk geen godsdienst en geen religie omdat er binnen het
humanisme niet wordt geloofd in een hogere macht of godheid. Toch is het een belangrijke
levensbeschouwelijke stroming. Het is een misverstand te geloven dat mensen die niet in
een godheid over hogere macht geloven, automatisch humanist zijn. Sowieso is het lastig te
definiëren wanneer iemand precies een humanist is. Enerzijds zijn er mensen die zich
interesseren voor en thuis voelen bij het humanistisch gedachtengoed (passief). Anderzijds
zijn er mensen die zich, vanuit dit gedachtengoed, actief inzetten voor humanistische
organisaties (actief).

6.1 Ontstaan van het humanisme in historische context

Het humanisme is een betrekkelijk ‘jonge’ levensbeschouwing. Pas in 1952 zijn de


grondbeginselen van het humanisme op papier gezet in de ‘Amsterdamse Declaratie’.
Vergelijk dit met een religie als het hindoeïsme (ontstaan rond 1500 voor Christus) en het is
duidelijk hoe jong het (georganiseerde) humanisme is. Toch kent het humanisme een
‘gecreëerde’ geschiedenis. Met terugwerkende kracht worden bepaalde denkers uit de
geschiedenis als humanistische denkers gezien. Zie ook paragraaf 6.3.
Het humanisme zoals het nu bekend staat, heeft zijn vorm gekregen in de achttiende en
negentiende eeuw, ná de renaissance en de verlichting. Vanaf de tweede helft van de
negentiende eeuw wordt het humanisme gezien als een Levensbeschouwelijke stroming die
zich steeds meer afwendde van het christelijke gedachtengoed en die het menszijn centraal
stelde. Belangrijke personen uit deze tijd zijn Karl Marx, de filosoof Nietzsche, de
wetenschapper Darwin (bekend van zijn evolutietheorie) en de Nederlandse Aletta Jacobs.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 13.8 voor een verhaal over de visie
van Darwin op de plek van de mens in de evolutie die past bij de humanistische traditie.
Lange tijd heeft het humanisme moeten opboksen tegen religieuze instellingen en werd het
weinig serieus genomen. Om een krachtigere positie te krijgen binnen de internationale
gemeenschap werd in 1952 de International Humanist and Ethical Union opgericht, een
samenwerkingsverband van humanistische organisaties uit verschillende landen. De
Nederlander Jaap van Praag speelde een belangrijke rol in de oprichting van deze
organisatie.
Ten tijde van de oprichting van de IHEU werd ook de ‘Amsterdamse Declaratie’ opgesteld. In
dit document werden de grondbeginselen van het georganiseerd humanisme opgeschreven.
Deze grondbeginselen zijn:
1. Het humanisme is democratisch. Het is een recht van ieder mens om zich volledig te
kunnen ontwikkelen.
2. Het humanisme hecht groot belang aan het gebruik van wetenschap.
Wetenschappelijke methoden moeten overal ter wereld worden toegepast op sociale
en maatschappelijke vraagstukken.

Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 13.5 voor het wetenschappelijke
verhaal over het ontstaan van het leven op aarde door de oerknal, zoals veel humanisten dat
omarmen.

59
3. Het humanisme legt nadruk op de waardigheid van de mens. De mens moet zich in
vrijheid kunnen ontwikkelen maar moet hierin geen ander mens schaden.
4. Het humanisme pleit voor persoonlijke vrijheid. Het humanisme kent geen dogma’s
en iedereen mag denken wat hij of zij wil. Dit moet echter wel worden gecombineerd
met verantwoordelijkheid voor de samenleving.
5. Het humanisme is een levenshouding die streeft naar de groots mogelijke ontplooiing
door een ethische en scheppende levenswijze. (Gasenbeek, B. en Winkelaar, P.
(2009, derde druk). Wegwijs Geestelijke Stromingen. Humanisme. Kampen: Uitgeverij
Kok.)

6.2 Beginselen en kerngedachten

Evenals binnen religieuze en godsdienstige stromingen zijn er binnen het humanisme


verschillende denkrichtingen en stromingen. Zo zijn er humanisten die zich vooral richten op
het weerleggen van ideeën die godsdiensten naar voren brengen. Daarnaast zijn er groepen
humanisten die proberen een sfeer na te bootsen die ook in kerken aanwezig is
(bijvoorbeeld door verschillende ceremonies en diensten), maar die niet gebaseerd zijn op
een godsdienst. Een derde groep biedt plaats voor zowel humanisten die antigodsdienstig
zijn als voor mensen die wat meer religieus georiënteerd zijn. Voor alle humanisten gelden
echter de volgende vijf uitgangspunten.
6.2.1 De mens staat centraal
Een humanist laat zijn levensbeschouwing niet leiden door het geloof in een hogere macht
en het leven van een humanist is daarom gericht op het hier en nu en niet op een eventueel
leven na de dood. Dit hier en nu is niet statisch maar verandert voortdurend. Waarnemingen
die mensen hebben van de wereld, zijn veranderlijk en dus niet absoluut. Er bestaat dus ook
geen absolute zekerheid, de waarheid is veranderlijk en voor ieder mens verschillend.
Hieruit volgt dat een humanist in de regel vooral zijn gezond verstand gebruikt en dat voor
het oplossen van problemen en vraagstukken de wetenschap als uitgangspunt wordt
gekozen.
6.2.2 De mens wordt gezien als een waardig wezen
In tegenstelling tot sommige andere godsdiensten gelooft men niet dat de mens bij voorbaat
slecht is. Het humanisme hanteert een positief mensbeeld. Dit wil echter niet zeggen dat de
mens niet tot slechte daden in staat is. Men ziet de mens als wezen dat tot goede en slechte
dingen in staat is. Goed en kwaad hebben echter een menselijke fundering en worden niet
bepaald door een hogere macht.
Respect voor de ander en voor jezelf is een belangrijk beginsel binnen het

60
humanisme. Tolerantiespeelt hierin een belangrijke rol. Tolerantie betekent niet dat je alles
maar onverschillig van een ander respecteert, maar dat je je vanuit betrokkenheid actief
bemoeit met maatschappelijke vraagstukken, je mening durft te geven en in dialoog
probeert met een ander samen te leven.
6.2.3 Mensen zijn gelijkwaardig
Verschillen in ras, sekse of geslacht zijn overbrugbaar en mogen niet tot discriminatie leiden.
Toch zijn er verschillen tussen mensen. Niet iedereen heeft dezelfde kansen of
mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Er moet worden gestreefd naar een situatie waarin
iedereen zich kan ontplooien voor zover dat in zijn of haar mogelijkheid ligt.
Democratie is belangrijk binnen het humanisme. Elke stem geldt en men moet bereid zijn
met elkaar in discussie te gaan. Humanisten zien het liefst een regering die de voorwaarden
schept voor een maatschappij waarin mensen op gelijke voet met elkaar omgaan en waar
men elkaar, in tijden van nood, helpt. Humanisten hebben altijd gestreefd naar gelijke
rechten van diegenen die als minderwaardig werden gezien. Denk aan vrouwen,
minderheden, gehandicapten, enzovoort.
6.2.4 Mensen zijn autonome wezens maar zijn ook verbonden met elkaar
Humanisten hechten grote waarde aan autonomie maar tegelijkertijd ervaren ze ook dat ze
niet zonder de ander kunnen. Zij hebben andere mensen en de maatschappij waarin zij leven
nodig. De verschillen die er in deze maatschappij tussen mensen bestaan, worden gezien als
voorwaarde voor de verbondenheid tussen mensen. Toch overheerst de verbondenheid
tussen mensen. Samen vormen mensen één mensheid.
Solidariteit speelt in het humanisme een belangrijke rol. Solidariteit betekent dat mensen
voor elkaar zorgen in tijden van nood. Dit komt voort uit het feit dat mensen op elkaar zijn
aangewezen. Tegelijkertijd betekent solidariteit ook dat de mens bepaalde plichten heeft.
Solidariteit is geen eenrichtingsverkeer waarin de mens alleen maar hulp neemt. Solidariteit
betekent ook dat de mens hulp gééft aan anderen.

6.2.5 Mensen zijn vrij


Voor humanisten betekent vrijheid dat mensen keuzemogelijkheden hebben. Het betekent
dat de mens niet wordt gedwongen om een keuze te maken, maar dat hij de vrijheid heeft te
kiezen tussen meerdere mogelijkheden. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd en ook niet
ideaal. Je bent als mens verantwoordelijk voor de keuzes die je maakt en de gevolgen
hiervan. Men dient keuzes dan ook goed te overdenken en in de overdenkingen altijd de

61
gevolgen mee te nemen die deze keuze heeft voor zichzelf en een ander.
Zelfbeschikking is voor humanisten belangrijk. De mens mag zelf beslissen of hij euthanasie
pleegt of een abortus ondergaat. Hierin is de mens niet afhankelijk van een ander. Ook hier
geldt, zoals eerder beschreven, dat keuzes niet ondoordacht gemaakt moeten worden. Men
moet goed nadenken voordat met een beslissing neemt en een mens blijft zelf
verantwoordelijk voor de keuze en de gevolgen.
6.3 Personen en rolmodellen

Zoals eerder beschreven, staat in het humanisme de mens centraal. Humanisten geloven
niet in een god of een andere hogere macht. Ook kent het humanisme geen personen die
worden vereerd of die op een andere wijze van groot belang zijn voor het humanisme.
Aangezien de mens het uitgangspunt is in het humanisme, zou je kunnen zeggen dat de
belangrijkste persoon binnen het humanisme de mens is.
• De Griekse filosoof Socrates(470-399 voor Christus). Alles wat we van Socrates
weten, weten we via zijn leerling Plato. Socrates stond erom bekend dat hij alle
zekerheden ter discussie stelde. In het humanisme is één van de centrale gedachten
dat je zelf na moet denken over wat het goede is om te doen. Wat je moet doen in
een bepaalde situatie, hoe je die moet beoordelen, hangt altijd af van de
omstandigheden. Er zijn geen algemeen geldende regels die altijd waar zijn. Socrates
is de grondlegger van deze gedachte. Hij wordt gezien als een van de belangrijkste
denkers in de westerse filosofie. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II,
paragraaf 8.6 en 8.8 voor een kennismaking met Socrates.

• Marcus Aurelius (121-180 na Christus) was twintig jaar keizer van het Romeinse Rijk.
Hij beweerde dat het geluk in iemands leven vooral afhing van de gedachten die
iemand had.
• Desiderius Erasmus(1466-1536 na Christus) was een Nederlandse geleerde die zich in
conflicten altijd vredelievend opstelde en tegen iedere vorm van intolerantie was.
Vaak wordt hij door de humanisten van nu gezien als de eerste humanist.
• René Descartes (1596-1650) zorgde ervoor dat dat het verstand (ook wel ratio
genoemd) als het belangrijkste kenmerk van de mens werd gezien. Hij vond dat de
mens aan alles moest twijfelen om zo tot de waarheid te komen. Een belangrijke
uitspraak van Descartes is: 'Ik denk, dus ik ben.' Hoewel Descartes zich niet tegen het
geloof keerde, bewonderen humanisten hem vanwege zijn rationele benadering van
de werkelijkheid.

62
6.4 Belangrijke geschriften

In tegenstelling tot andere Levensbeschouwelijke stromingen kent het humanisme geen


heilig boek of andere heilige geschriften. Wel hecht men veel waarde aan de teksten die ooit
geschreven zijn door grote denkers en filosofen die de mens en het menselijk verstand
(ratio) centraal stelden in hun werk. Zie ook paragraaf 6.1 en 6.3.
Het humanisme kent geen traditie van verhalen zoals de andere Levensbeschouwelijke
stromingen. In het humanisme staat het naleven van bepaalde waarden centraal als bron
van zingeving. Humanisten gaan uit van het idee dat ieder mens recht heeft op leven,
vrijheid en het nastreven van geluk. Niet in een toekomstig beloofd paradijs, maar in het hier
en nu, in de werkelijkheid die je zelf vormgeeft. Humanisten vertrouwen op het vermogen
van de mens om zelf zijn leven zin te geven. Westerse universele waarden, zoals menselijke
waardigheid, mondigheid, vrijheid, tolerantie en verantwoordelijkheid, zijn daar
richtinggevend in. Verhalen, biografieën en dagboekfragmenten van mensen die zingevende
waarden en idealen nastreven, kunnen voor humanisten als inspiratiebronnen worden
gezien. Zie bijvoorbeeld Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 9.1 voor
dagboekfragmenten van Anne Frank. Anne Frank beschrijft hierin haar zoektocht naar een
zinvol bestaan en laat iets zien van haar eigen ideeën over haar bestemming en wat ze in het
leven van waarde vindt.

6.5 Ethiek en moraal: het juiste leven

Ethiek is het nadenken over goed en kwaad. Binnen het humanisme gaat men ervan uit dat
de mens een ethisch wezen is. De mens kan zelf bedenken wat goed en kwaad is en is
hiervoor niet afhankelijk van een ander die dat voor hem beslist.
Het humanisme hanteert een positief mensbeeld. Het gaat ervan uit dat de mens tot goede
daden in staat is. De mogelijkheden en vindingrijkheid van de mens zijn groot en de mens is
tot veel goede daden en dingen in staat, denk aan het ontwikkelen van wetenschap, kunst,
cultuur, enzovoort. Toch sluit het humanisme niet de ogen voor de akelige dingen waartoe
mensen in staat zijn zoals geweld, oorlog en discriminatie.
Zoals eerder beschreven, wordt een humanist niet van bovenaf opgelegd wat hij moet

63
geloven of denken. De mens zelf staat centraal en hij kan zelf beslissen wat goed en kwaad is
en mag zelf beslissen over leven en dood. Wat ‘het juiste leven’ is, mag ieder individu zelf
bepalen. Dit zelf bepalen is echter niet onbegrensd (zie subparagraaf 6.2.4 en 6.2.5).

De kern van het humanisme is het hoog stellen van de waarde en de waardigheid van de
mens, en dat betekent dat je zorgvuldig met alle mensen omgaat. Niet alleen met jezelf
maar juist ook met anderen. Humanisten vinden het onjuist als normen en waarden
voortkomen uit angst voor straf. Zij horen van binnenuit te komen, vanuit je hart en vanuit je
verstand. Niet van buitenaf opgelegd (‘heteronoom’), maar van binnenuit gegroeid
(‘autonoom’). Humanisten wijzen erop dat je je veel beter aan regels zult houden wanneer je
zelf ervan overtuigd bent dat die terecht zijn, dan wanneer je het alleen maar doet omdat je
anders straf krijgt. Humanisten denken daarom zelf ook vaak na over de vraag wat ‘een goed
mens’ is. Een van de belangrijkste filosofen die humanisten hierbij inspireert, is Aristoteles
(384-321 voor Christus). Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 11.7 voor
een verhaal over Aristoteles.
Humanisten zijn breed georiënteerd en hebben een visie op vele gebieden van de
samenleving. Toch zij er enkele onderwerpen die humanisten erg belangrijk vinden en waar
ze extra aandacht voor hebben.
6.5.1 Opvoeding en onderwijs
Opvoeding en onderwijs zijn van groot belang voor mensen om zich te ontwikkelen en te
ontplooien. Lang niet iedereen heeft voldoende kansen zich te ontwikkelen in de richting die
ze zouden wensen. Opvoeding en onderwijs moeten daarom hoge prioriteit hebben in een
samenleving. Voor humanisten staan opvoeding en onderwijs niet los van elkaar. Scholen
hebben een opvoedende taak, naast de ouders. De meeste humanisten zijn voorstander van
openbaar onderwijs. Alle ouders kunnen hun kinderen op de openbare school aanmelden
voor Humanistisch Vormingsonderwijs (HVO). Zie ook paragraaf 6.7.
6.5.2 Geloof, twijfel of verwerpen van God
Humanisten zien hun levensbeschouwing niet als een ‘geloof’, maar als een levensvisie. Of
daarbinnen plaats is voor een geloof in een god, daarin zijn ze vrij.
Mensen die ervan overtuigd zijn dat er géén god is, noemen we atheïsten. Daarnaast zijn er
ook mensen die niet weten of er een god is, of die vinden dat je principieel niet kunt weten
of er een god is. Zij noemen zich agnosten. Atheïsten en agnosten hoeven geen humanist te

64
zijn, en humanisten hoeven geen atheïst of agnost te zijn.
Religie en geloof kunnen in strijd zijn met het verstand, dat bij humanisten in groot aanzien
staat. Toch zijn er humanisten die zichzelf religieus noemen, de religieuze humanisten. Zij
hebben bijzondere ervaringen van verbondenheid met andere mensen of de natuur zonder
dat hier een hogere macht aan te pas komt. Zij ervaren een soort mysterie, een aspect van
het bestaan dat niet met het verstand verklaard kan worden. Binnen het humanisme vind je
zowel overtuigde atheïsten, principiële agnosten als religieus humanisten. Humanisten
hebben dus onderling zeer verschillende ideeën over het geloof in god. Wat hen bindt, is het
geloof in de kracht van de mens. Hun idee is dat mens-zijn en medemenselijkheid het leven
de moeite waard maken. Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 12.9 voor
ideeën binnen het humanisme over het bestaan van god.

De meeste humanisten zien de dood als het einde, en geloven niet in ‘iets’ na de dood.
Zie Verhalen vertellen en vragen stellen deel II, paragraaf 15.1 voor een ballade waarin deze
visie op een luchtige manier wordt verteld.
6.5.3 Globalisering
Met globalisering wordt bedoeld dat mensen op uiteenlopende plekken op de wereld steeds
meer van elkaar afhankelijk worden. Veelal heeft dit te maken met economische groei en
expansie. Landsgrenzen lijken te verdwijnen en de wereld lijkt voor iedereen toegankelijker
te worden. Tegelijkertijd ontstaat er ook een steeds groter verschil tussen rijk en arm en
‘ontwikkelde’ en ‘onderontwikkelde’ culturen (een vergelijking die uiteraard wordt gemaakt
door de ‘ontwikkelde’ culturen).
Positief gevolg van globalisering is dat steeds meer mensen toegang hebben tot internet en
gebruik kunnen maken van technologische ontwikkelingen. Ook voor bedrijven ligt de weg
open om te groeien en uit te breiden naar andere landen en continenten. Nadeel van de
globalisering is een toenemende kans op groeiende tegenstellingen tussen verschillende
opvattingen en culturen en zelfs het verdwijnen van bepaalde culturen of cultureel erfgoed.
Het is een illusie te denken dat de globalisering een halt toegeroepen kan worden. Daarvoor
is het proces al te ver in gang gezet. Toch zijn er een aantal punten die zullen moeten
veranderen, wil het globaliseringsproces op een dusdanige manier verlopen dat iedereen
baat heeft bij dit proces en het op een humane manier zal verlopen. Zo moet de

65
overheersing van de economie verdwijnen omdat niet alles om geld draait, zullen
organisaties en politieke instellingen die wereldwijd invloed hebben, zich moeten aanpassen
en is er behoefte aan een ethiek en politiek die wereldwijd wordt gedragen.
6.5.4 Zorg en hulpverlening
Na een flink aantal decennia waarin mensen op alle mogelijke manier hulp van de staat
kregen door middel van allerlei uitkeringen, zijn mensen tegenwoordig steeds meer op
zichzelf aangewezen. Uiteraard moet er altijd hulp geboden worden aan mensen in nood
maar het is volgens humanisten ook belangrijk dat mensen in deze situatie hun eigen
verantwoordelijkheid nemen. Mensen dienen niet als slachtoffer van een situatie gezien te
worden. Dit is soms erg confronterend voor een persoon met problemen, aangezien hij
graag hulp wil maar eerst moet inzien dat hulp niet altijd de oplossing is. Welke hulp er ook
geboden wordt, het is altijd relevant om te kijken wat mensen nog wél kunnen en ze zo
eigen verantwoordelijkheid te geven. Uitgangspunt bij hulp moet altijd zijn dat mensen hun
trots en zelfvertrouwen kunnen behouden. Ook hierin staat de waardigheid van de mens
centraal.
6.6 Rituelen, gebruiken en symbolen

Binnen het humanisme is er geen sprake van rituelen en gebruiken die door hogerhand
worden opgelegd. Er zijn geen diensten of vieringen in een heilig gebouw (enkele
uitzonderingen daargelaten). Het staat humanisten geheel vrij om zelf hun leven in te
richten. Dit neemt niet weg dat een humanist wel zijn eigen, persoonlijke rituelen of
gebruiken kan hebben om uiting te geven aan zijn levensbeschouwing. Deze rituelen of
gebruiken zullen divers en uiteenlopend zijn.

6.7 Gebedshuizen en centra voor bezinning

Het humanisme kent geen bijzondere plek waar aanhangers van het humanisme
samenkomen. Vieringen of diensten kent men niet in het humanisme (enkele uitzonderingen
daargelaten). Wél kent men binnen het humanisme veel organisaties die zich vanuit de
humanistische levensbeschouwing inzetten voor de samenleving.

66
De bekendste organisatie is het Humanistisch Verbond. Het is een vereniging die zich
bezighoudt met zingeving op humanistische grondslag. Het Humanistisch Verbond
organiseert onder meer lezingen en discussiebijeenkomsten over maatschappelijke
onderwerpen en is verantwoordelijk voor humanistische diensten binnen leger,
zorginstellingen en gevangenissen.
Het is al heel lang gebruikelijk dat er in ziekenhuizen, zorginstellingen, gevangenissen en in
het leger geestelijke verzorgers vanuit verschillende religies werkzaam zijn om mensen te
begeleiden. Het Humanistisch Verbond heeft er lange tijd naar gestreefd dat er ook
begeleiders zouden komen voor niet-kerkelijke personen binnen genoemde instellingen
omdat ook zij behoefte hebben aan geestelijke begeleiding. Vanaf halverwege de jaren vijftig
van de vorige eeuw zijn humanistische raadsmannen en raadsvrouwen actief binnen
ziekenhuizen, zorginstellingen, gevangenissen en in het leger om geestelijke zorg te geven
vanuit humanistische grondslag. Ook kunnen deze raadsmannen en -vrouwen uitvaarten
begeleiden.
Een andere organisatie die zeker genoemd moet worden, is het Centrum Humanistische
Vorming. Humanisten pleiten voor openbare, pluriforme scholen waar kinderen kennis
kunnen maken met verschillende levensbeschouwingen. Het centrum leidt leraren op voor
Humanistisch Vormingsonderwijs (HVO) en ontwikkelt materialen voor dit vak op de
basisschool en het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Vooralsnog wordt
Humanistisch Vormingsonderwijs (HVO) alleen nog maar op openbare basisscholen als
keuzevak aangeboden.

67
7. De levensbeschouwelijke en morele ontwikkeling van kinderen
7.1 kanttekeningen bij stadiatheorieën

Het onderwijs in levensbeschouwing en geestelijke stromingen moet uiteraard nauw


aansluiten op de levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen. Fowler heeft die
ontwikkeling beschreven en Kohlberg heeft dat gedaan met fases van de morele
ontwikkeling. Beiden zijn geïnspireerd door Piaget. Ze gaan er net als hij van uit dat een fase
doorlopen moet zijn voor een volgende fase begint. Beiden onderscheiden zes stadia,
waarvan er drie zichtbaar zijn bij kinderen in het basisonderwijs. Stadiatheorieën hebben de
laatste tijd overigens terecht kritiek gekregen vanwege de universalistische benadering en
de suggestie van een ontwikkeling van 'lager' naar 'hoger'. Uit recent onderzoek blijkt dat
kleuters en kinderen veel meer kunnen dan op basis van de theorie verwacht zou mogen
worden. Kohlberg en Fowler zijn beiden ook bekritiseerd vanwege hun westerse, mannelijke
oriëntatie. Zij onderzoeken niet de invloed van de culturele en levensbeschouwelijke
omgeving van de kinderen op hun ontwikkeling en hebben evenmin oog voor invloed van
gender. Het is dus van belang om je te realiseren dat de ontwikkeling van kinderen lang niet
altijd standaard verloopt en dat kinderen ook in dit opzicht erg van elkaar kunnen
verschillen. En met dat besef in het achterhoofd kunnen Kohlberg en Fowler toch houvast
bieden bij het onderwijs in levensbeschouwing en geestelijke stromingen op de basisschool.

7.2 de stadiatheorieën van Kohlberg en Fowler

Het volgende schema geeft inzicht in de kenmerken van de morele en


levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen in drie leeftijdsgroepen
op de basisschool.

68
69

You might also like