Download as txt, pdf, or txt
Download as txt, pdf, or txt
You are on page 1of 31

Page 701

Unrough.
Unrough [vnref], glad, baardeloos.
Unruffled pnrut'ld], stil, bedaard, zonder plooien of lubben.
Unruled ourûld], onbeheerst.
695
Unstable.
Unsewed (pnsoud], Unsewn [onsoun], on- genaaid. [deren. Unsex [puseks], in een
ander geslacht veran- Unshackle [vnjak'], ontboeien, ontkluisteren.
Unruly [onrüli), niet te regeren, ontembaar, Unshaded[onfeidid, Unshadowed[onjadod]
weerspannig, tomeloos.
onbeschaduwd.
Unsaddle [nsad'l], ontzadelen.
Unsadaled Jonsad'id], ongezadeld.
Unsafe [unseif], onveilig.
Unsafety [onseifti], onveiligheid.
Unsaid [pnsed], ongezegd.
Unsalable [onseilab'l], onverkoopbaar.
Unsalted (onsoltid], ongezouten. Unsaluted [vnsaljutid], ongegroet. Unsanctified
[vnsanktifaid], ongeheiligd. Unsanctioned [onsansand], onbekrachtigd, ongeoorloofd.
[digd.
Unsatiable [onseijab'll, onverzadigbaar. Unsatisfactorily [unsatisfaktarili], op
een onvoldoende wijze. [toereikendheid. Unsatisfactoriness [onsatisfaktarinis], on-
Unsatisfactory (unsatisfaktari], onvoldoende. Unsatisfied [pnsatisfaid], onvoldaan,
onbe- vredigd, ontevreden. [bevredigd. Unsatisfying [unsatisfaiin],
onvoldoende,niet Unsavoury [onseivari], onsmakelik. Unsay [onseil, herroepen.
Unscanned [unskand], ondoorgrond. Unscared pnskêad], onafgeschrikt. Unscathed
[unskelod], ongedeerd, onbescha- Unscarred [nskåd], zonder littekenen.
Unscorched[onskotft,ongebrand,onverzengd. Unscreened [pnskrind], onbeschut. Unscrew
[onskru), losschroeven. Unscriptural [onskriptjarall, onschriftuurlik. Unscrupulous
(onskrupjules], niet nauwgezet, gewetenloos, zonder bezwaar. Unseal pusil],
ontzegelen. Unsealed [vnsild], ongezegeld. Unseam [unsim), de zomen lostornen.
Unseamed (pusimd], ongezoomid. Unsearchable Jonstfab'l], ondoorgrondelik,
onnaspeurlik. [gen. Unseasonable [onsiz'nab'l], ontijdig, ongele- Unseasoned
[vnsiznd], ontoebereid, niet ge- zouten of gepeperd.
Unseat [onsit], van de zetel, uit het zadel werpen; het recht ontnemen om als wet-
gever zitting te nemen. Unseconded (unsekandid], niet ondersteund. Unsecure
[pnsikjua], onveilig. Unseduced [pnsidjust], niet verleid. Unseducing [onsidjüsin),
niet verleidend. Unseemliness [vnsimlinis], onbetamelikheid, onvoegzaamheid. [lik,
lelik.
Unseemly [onsimli), onbetamelik, onwelvoeg- Unseen [onsin], ongezien. Unsent
[onsent], ongezonden;
nood, niet ontboden.
for, onge-
Unseparated [onsepareitid], ongescheiden. Unserve [onsv], een touw ontkieden.
Unserviceable (uns visab'l], ondienstig. Unset [unset], ongezet, ongeplant.
Unsettle [onset'], wegruimen, omstoten, wan- kelend maken, verwarren, onbestendig
ma- ken; van zijn plaats, in de war, aan het wankelen geraken. [verward, ontsteld.
Unsettled [puset'ld], onbestendig, weifelend;
wine = wain; how hau; fate = feit; boy ship Sip; this dis; thin = þin
Unshakable [pnfeikab'll, onwrikbaar. Unshaken [pnjeik'n], onverwrikt.
Unshapely [onfeipli], wanschapen.
Unshared [onfead], onverdeeld.
Unshaved [onfeivd], Unshaven [onfeiv'n], ongeschoren.
Unsheathe [onfid], uit de schede trekken; to the sword, het zwaard (uit de schede)
trekken, de oorlog beginnen. Unshed (onfed], ongestort. Unsheltered [onfeltad],
onbeschut. Unshielded [onfildad], onbeschut. Unshifting [onfiftin], onveranderlik.
Unship (onfip], ontschepen, uitschieten, lich- ten, uitnemen. [der hoetijzers.
Unshod [onfod], ongeschocid, onbeslagen,zon- Unshoe [pnjul, ontschoeien. Unshorn
[onfon), ongeschoren. Unshrinking (onfrinkin), onversaagd. Unshut [onst],
ongesloten. Unsifted [pusiftid], ongezift. Unsightliness [vnsaitlinis],
afschuwelikheid, Unsightly [onsaitli], afzichtelik, lelik. Unsinew [pusinjul,
ontzenuwen. Unsinged [pnsindzd], ongezengd. Unsinning [onsinin], onzondig.
[bedreven. Unskilful puskilful], onkundig, onervaren, on- Unskilled Jonskild],
onbedreven. Unslacked (vnslakt), ongeblust. Unsmoked [onsmoukt], ongerookt.
Unsociable (onsoujab'll, ongezellig. Unsoiled [unsoild), onbezoedeld, onbevlekt,
Unsold (onsould], onverkocht. fonbesmet. Unsolder [pnsolda], het soldeersel
losmaken, vaneen scheiden.
[lelikheid.
Unsoldered [vnsoldad], ongesoldeerd. Unsoldierlike [onsouldzalaik], Unsoldierly
[onsouldzalij, niet krijgshaftig, een krijgsman onwaardig. [vraagd. Unsolicited
[vnsolisitid], onaangezocht, onge- Unsolicitous [onsolisitas], onbekommerd, on-
Unsolid [unsolid], onvast [bezorgd. Unsolved [unsolvd], onopgelost. Unsophisticated
unsatistikeitid], onvervalst, Unsorted [pusotid], ongesorteerd. [rein. Unsought
onsôt], ongezocht.
Unsound [unsaund], ongezond, niet gaai, be- dorven, gebrekkig, niet rechtzinnig,
vals, be- drieglik, onzeker.
Unsounded Jonsaundid], ongepeild. Unsowed unsoud], Unsown [ansoun], on- gezaaid.
Unsparing onspêrin), niet spaarzaam, niet karig, mild, onimededogend Unspeakable
[onspikab'], onuitsprekelik. Unspecified [pnspesifaid], ongespecificeerd. Unspent
[onspent], onverbruikt, onverteerd, Unspilt [onspilt], niet gestort. [onuitgeput.
Unspoiled (unspoild), onbedorven. Unspoken unspouk'n], onvermeld. Unspotted
jonspotid], onbevlekt. Unstable [vnsteib'l], onbestendig. boi; stone = stoun; king
=
kin; jar =
dzâ

Page 702
Unstaid.
696
nstaid [unsteid), onstandvastig. Unstained [pnsteind], onbesmet, ongeverfd.
Unstanchable [vnstaufab'l], niet te stelpen, onuitputtelik. Iberoven, verplaatsen.
Unstate [vnsteit), van zijn stand of waardigheid Unstatutable [onstatjutab'],
onwettig. Unsteadfast [onstedfast], onbestendig, on- standvastig.
Unsteadily [onstedili], wispelturig. Unsteadiness [onstedinis], ongestadigheid,
wispelturigheid.
Unsteady [onstedi], ongestadig, wispelturig. Unstirred onstid], onverroerd.
Unstitch Instit)], lostornen. Unstitched [onstitft], oningenaaid. Unstocked
[unstokt], onvoorzien. Unstop onstop], openen, ontkurken (a bot- tle), de
belemmering wegnemen. [lik. Unstrained (unstreinal,ongedwongen, natuur- Unstring
[strin], van snaren beroven, ont-i spannen (the nerves).
Unstrung onstran], ontspannen. [telik. Unstudied jonstodid], onbestudeerd, onopzet-
Unstuffed [unstuft], ongevuld, niet volgestopt, Unstung (onstan], ongestoken.
Unsubdued [vnsvbdjud, onoverwonnen. Unsubstantial [onsubstanfall, onzelfstandig,
onstoftelik, onvoedzaam.
Unsuccessful [onsuksesful], onvoorspoedig. Unsufficient [onsafisant], ongenoegzaam.
Unsugared [vnfûgad), ongesuikerd. Unsuitable unsiûtab'll, ongepast, ongeschikt.
Unsullied [onsplid], onbezwalkt. Unsung [onson), ongezongen. Unsupplied [onsaplaid,
onvoorzien. Unsupported [onsapotid, niet ondersteund. Unsure [onjual, onzeker,
wisselvallig. Unsurpassed [onsopast), onovertroffen. Unsusceptible (unsnseptib'l],
onvatbaar. Unsuspected [unsuspektid], onverdacht. Unsuspecting [vnsospektin,
Unsuspicious [unsuspijas), niet achterdocntig, niet wantrou- Unswathe [onsweid],
ontzwachtelen. [wend. Unswayed unsweid), onbeheerst. Unswear [unswê], (een eed)
herroepen. Unsweet [ons wit], niet zoet, onaangenaam. Unswept onswept], ongeveegd.
Unswollen [onswoul'n], niet gezwollen. Unsworn [onswon], onbeëdigd.
Untainted [unteintid], onaangestoken, onbe- smet, vlekkeloos.
Untamable [vnteimab'l, ontembaar.
Untamed [vnteimd), ongetemd.
Untangle Jontang'], ontwarren.
Untanned [untand], ongelooid.
Untarred [untâd], ongeteerd.
Untasted unteistid], ongeproefd. Untaught [untôt], ongeleerd. Unteach [ontîts],
afleren.
Unteachable [ontitjab'l], onleerzaam. Untempted [ontemptid], niet verzocht, niet
bekoord, zonder verleiding. Untenable [ontenab'1], onverdedigbaar, on- houdbaar,
onbewoonbaar. Untenanted [ontenontid], niet verpacht. Untended [vntendid],
onopgepast, zonder ge- volg, alleen.
Unused.
Untendered [ontendǝd], onaangeboden. Unterrified [onterifaid], onvervaard.
Unthankful [onpankfull, ondankbaar. Unthawed (onpod), niet ontdooid. Unthinking
[vnbinkin), onbezonnen, onbe- dachtzaam.
Unthought-of [unpôt-av], onverwacht. Unthrift [onprift], verkwisting. [tend.
Unthrifty [onpriitil, niet spaarzaam, verkwis- Unthriftily [onpriitili], op een
verkwistende wijze.
[heid.
Unthriftiness [onbriftinis], verkwisting. Unthriving [onpraivin], onvoorspoedig.
Unthrone [onproun], onttronen. Untidiness [ontaidinis], onordelikheid, slordig-
Untidy [ontaidi], onordelik, slordig. Untie [ontai], ontbinden, losmaken. Untied
[vntaid), ongebonden, los. Until [ontil], totdat, voordat; then, tot die tijd toe;
not-to-morrow, niet voor morgen. Untile [untail], de pannen afnemen. Untiled
[untaild], zonder pannen. Untilled [ontild], onbebouwd. Untimeliness [untaimlinis],
ontijdigheid. Untimely [ontaimli), ontijdig, ongelegen. Untinged untindzdj,
ongeverfd. Untired [pntaiad), onvermoeid. Untitled Jontait'ld], ongerechtigd. Unto
[putu], tot, aan, tot aan. Untold fontould], ongezegd, onverteld; on- geteld. Igen.
Untouched [ontatft], onaangeraakt, onbewo- Untoward [ontouad], eigenzinnig,
stijfhoof- dig, verkeerd, ondeugend, verdrietig, lastig, lomp, links, ongeschikt.
Untender [ontenda], onmeedogend, liefdeloos. fast fast; fat fat; but bot; burst =
bost; wil; free fri; abbess abis; not not; fall
Untraced [ontreist], onbetreden, ongebaand. Untractable [ontraktab'l],
onhandelbaar. Untrained [ontreind], tuchteloos, ongeoefend, onordelik, ongeregeld.
Untrammelled untramald], onbelemmerd. Untransferable [untransforǝb'l], niet over te
dragen. Igen.
Untransferred [untransfid], niet overgedra- Untranslatable [ontransleitab'l],
onvertaal- Untravelled [ontravald], onbereisd. [baar. Untried [ontraid],
onbeproefd, onverhoord,
onervaren.
Untrimmed [ontrimd], onopgeschikt. Untrod Introd], Untrodden, onbetreden,
ongebaand. [klaar, Untroubled [vntrab'ld], ongestoord, rustig, Untrue [vntral,
onwaar, ontrouw, oneerlik, vals, onwaarachtig.
Untruly [untrûli], trouweloos, vals. Untruss untrus], losmaken, ontpakken.
Untrustiness [ontrastinis], ontrouw. Untrusty [ontrasti], ontrouw, trouweloos.
Untruth [ontrûb], onwaarheid, ontrouw. Untunable [ontjunab'], onwelluidend. Untune
[ontjûnj, ontstemmen, verwarren (the senses).
Unturned [ontend], ongekeerd, ongedraaid. Untutored
fontjûtad],onderwezen,onbeschaafd. Untwine [ontwain], Untwist [ontwist], los-
draaien, losmaken, uitrafelen. Untying [ontaiin], see Untie. Unurged [vnozdj,
onaangedreven. Unused [onjûzd], ongewend.
met = met; care fol; lord
kea; ago lod; foot
agou; will = fut; food = fûd:

Page 703
Unuseful.
697
Unuseful (onjûsful], onnuttig. Unusual (onjugual], ongewoon. Unutterable
[onatarab'll, onuitsprekelik. Unvaccinated [Duvaksineitid], oningeënt. Unvalued
[onvaljud], ongeschat, ongewaar- deerd.
Unvanquished [onvankwift], onoverwonnen. Unvariable (onvêriab'], onveranderlik.
Unvaried [onvêrid], onveranderd. Unvarying [onvêriin], onveranderend. Unveil
puveill, ontsluieren (the face); ont-
dekken.
Unversed [pnvest], onervaren, onbelezen. Unvexed [unvekst, ongekweld.
Unviolated [onvaisleitid], ongeschonden. Unvisited [vnvizitid], onbezocht.
Unwakened [onweikand], ongewekt.
Unwalled [onwold], onbemuurd.
Unwarily onwêrili], onvoorzichtig.
Unwariness Jonwerinïs], onvoorzichtigheid, onbehoedzaamheid.
Unwarlike [onwolaik], onkrijgshaftig. Unwarmed [onwomd], ongewarmd. Unwarned
[onwond], ongewaarschuwd. Unwarrantable [onworantab'l],
woordelik, ongeoorloofd.
onverant-
Unwarranted [onworantid], ongewettigd, on- geoorloofd, niet gewaarborgd.
Unwary [pnwêri], onvoorzichtig, onbewaakt. Unwashed onwost], ongewassen. Unwasted
[onweistid), onverteerd, onverkwist. Unwatched [onwotft], onbewaakt. Unwatered
[onwôtad],onbesproeid,onbegoten. Unwavering [onweivarin), niet wankelend,
standvastig.
Unweakened [onwikand], onverzwakt. Unweaned unwind], ongespeend.
Unwearied [onwirid], onvermoeid.
Unwearying [onwiriin], onvermoeibaar. Unweave (unwiv], losmaken, uitrafelen.
Unwedded [onwedid), ongehuwd. Unweeded [onwidid], ongewied. Unweighed [pnweid],
ongewogen, onoverwo- Unwelcome [onwelkom], onwelkom, onaan- genaam.
[gen.
Unwell [onwell, niet wel, onpasselik. Unwept [onwept), onbeweend. Unwhipt [onwipt],
ongegeseld, ongekastijd. Unwholesome [unhoulsam], ongezond. Unwieldily [onwildili],
op een logge, zware, onhandzame wijze. [onhandzaamheid. Unwieldiness [onwildinis],
zwaarte, logheid, Unwieldy lonwildil, log, zwaar, onhandzaam. Unwilling (onwilin],
onwillig. [losgaan. Unwind [onwaind], loswinden (a thread), Unwiped (onwaipt],
onafgeveegd. Unwise [unwaiz], onwijs, onverstandig. Unwished [pnwift], ongewenst.
Uproar.
Unworn [onwon], ongedragen, onversleten. Unworshipped [onwosipt], onaangebeden.
Unworthily [onwadili), onwaardig. Unworthiness [onwndinis], onwaardigheid. Unworthy
[onw@di], onwaardig. Unwound [onwaund], ongewonden. Unwounded [vnwundid], ongewond.
Unwoven [unwouv'n], ongeweven. Unwrap [vnrap], loswinden, ontvouwen. Unwreath
[onrio], losdraaien. Unwring [onrin], loswringen. Unwrinkle [onrink'l],
ontrimpelen. Unwritten onrit'n], ongeschreven.
zaam.
to
Unwrought [vnrôt], ongewrocht. Unwrung (pnron], ongewrongen. Unyielded [pnjildid],
niet opgegeven. Unyielding [vnjildin], ontoegevend, onbuig- [nen, bevrijden. Unyoke
[vnjouk], het juk afnemen, uitspan- Up [vp], op, boven, toe, bij, uit; to go town,
naar de stad gaan; time is, de ver- leende tijd is verstreken; upstairs, boven; the
quarter is, het kwartaal is ver- schenen; there, daar boven op; and down, op en
neder; to, tot aan; to be -to a thing, voor een zaak berekend zijn; it is all with
him, hij is verloren; to come- with, achterhalen; the -s and downs of life, de
afwisselende levensom- standigheden, voor- en tegenspoed. Upbear lopbea],
onderschragen, ondersteunen, opheffen. [kijven, smaden. Upbraid [ppbreid],
verwijten, bestraffen, be- Upbraidingly [opbreidigli], op een verwij tende wijze.
[geworpen.
Upcast [ppkast], worp, gooi; opkast, om- Up-country [op-kontri], (S.A.) onderland,
ondertoe, onderveld.
Upheaval [ophîval], opheffing (van de grond). Uphill [mphill, berg op, moeilik,
zwaar; (S.A.) opdragend. [staande houden. Uphold [ophould], ondersteunen, ophouden,
Upholder [ophouldal, ophouder, ondersteuner, ondernemer van begrafenissen,
meubelver- koper. [der. Upholsterer [ophoulstara], behanger, stoffeer- Upholstery
[ophoulstari], .stoffeerwerk, .be- hangsel, .tapijtwerk. Upland Impland], hoogland.
Upland upland], hooglands, hoog. Uplift [uplift], optillen, opheffen. Upmost
[pmoust], bovenst, hoogst. Upon [apon], op, aan, omtrent, nabij, ter, bij; - my
honour, op mijn eer; the whole, alles wel ingezien; to assume, borg blijven.
Upper [upal, opper, boven, over, hoger. Upperhand (paland], bovenhand.
Unwitnessed [pnwitnist], onbetuigd, nooit be- Upperleather [opaledal, .bovenleer.
leefd, bijgewoond. Unwittily [pnwitili], onverstandig. Unwitting [onwitin],
onwetend. [dwaas. Unwitty pawiti), onverstandig, geesteloos, Unwomanly [onwumanli],
onvrouwelik. Unwonted [puwontid], ongewoon. [sen. Unwooded [onwudid], zonder bomen
of bos- Unwooed [onwud], ongezocht, onbegeerd. Unworlday (onwadli], onwerelds.
wine
wain; how hau; fate = feit; boy ship Sip; this = dis; thin pin.
Upperlip [apalip], bovenlip.
Uppermost Ippamoust], bovenst, hoogst. Upraise [opreiz], oprichten, opbouwen,
opwek- Uprear [oprial, oprichten, opbeuren. [ken. Upright [oprait), rechtop,
rechtstandig, op- recht, rechtschapen. Uprise [opraiz], Uprising [praizin], opgang.
Uprise upraiz], opstaan, oprijzen. Uproar lupro], .oproer.
boi; stone
stoun; king
===
kin; jar =
dzá;

Page 704
Uproarious.
698
Uproarious [vprorias], oproerig, geweld ma- Uproot (uprut], ontwortelen. [kend.
Uprouse (oprauz], opwekken. Upset opset], omverstoten, overeind zetten, verdikken,
dikker worden (van een stuk ijzer, dat op zijn eind gehamerd wordt). Upset upset],
het omvallen, warboel. Upshot [upfot], uitslag, uitkomst. Upside [psaid],
bovenzijde;
derste boven.
-
down, 't on- [men. Upspring [ppsprin], opspringen, schielik opko- Upstairs
[opstêaz], boven, naar boven.. Upstart upstat], gelukskind, parvenu. [gen. Upstart
(ppstât], schielik opstaan, opsprin- Up-train up-trein], trein naar een hoofdstad,
of naar een zeer belangrijke stad. Upturn [opton), opwerpen, omkeren, opslaan.
Upward [opwad], Upwards, opwaarts, op; -s of twenty pounds, meer dan twintig pond;
fifty guilders and -s, meer dan vijftig gulden.
Ural jurall, rivier en gebergte. Uranus jureinas], god.
Urban [ban), Urbanus; stedelik. Urbane obein), beleefd, hoffelik, wellevend,
beschaafd. [wellevendheid, beschaatdheid. Urbanity Jobaniti], beleefdheid,
beschaafdheid, Urchin [tfin], egel; jongen, deugniet, kleine
kleuter.
Ureter, Urethra jurita, jurîbral, pisleider. Urge [dz], aandringen, dringen,
dringend zijn, aanzetten, aansporend, dringend verzoeken. Urgency ludzansi], drang,
aandrang, dringend Urgent [dzant], dringend. I.verzoek.
Urger dzal, aandringer, dringer. Uri [uri], kanton.
Uriah [juraia), Uria.
Urinal jurinai), pisglas.
Urinary jurinari], tot de pis behorend. Urine jûrin), .water, .pis.
Urine jûrin), wateren, water lozen. Urinous [jûrinas], waterachtig.
Urn [n], askruik, lijkbus, urn, vaas. Ursa [sa), de Beer;
Vacuity.
Usher [fa], portier, ceremoniemeester; deur. waarder; ondermeester. [aanmelden.
Usher [fa], inleiden, inbrengen, invoeren, Ushership [ofafip), .ondermeesterschap.
Usquebaugh (skwabô], kruidebrandewijn; see Whisky (in Ierland). Usual (juzual,
gebruikelik, gewoon. Usually juzuali], gewoonlik, in het gemeen, doorgaans.
Usufruct [jûzufrokt], .vruchtgebruik. [ker. Usufructuary [jûzufraktjuari],
vruchtgebrui- Usurer (juzura], woekeraar. Usurious [juzurias], woekerend. [troon).
Usurp (juzip], overweldigen (a throne, een Usurpation [juzopeifan], overweldiging.
Usurper (juzipal, overweldiger. Usurpingly [juzopinlil, door, bij wijze van Usury
[juzuri], woeker. Joverweldiging. Utah (juta], Staat in de V. S. v. N. A. Utensil
[jutensil], .gereedschap, .werktuig. Utilitarian [jutilitêrian], nuttigheids...;
voor- stander van de leer der nuttigheid boven al. Utility [jutiliti], nuttigheid.
Utilization [jútilizeifan], nuttige aanwending. Utilize [jûtilaiz], tot nut
aanwenden. Utmost [ptmoust], uiterste, hoogste; to do one's, zijn best doen, alles
inspannen. Utopia [jutoupia], denkbeeldig eiland door SIR THOMAS MORE beschreven.
[beeldig. Utopian [jutoupian], hersenschimmig, denk- Utrecht [jutrekt], stad.
Utter [pta], volslagen, geheel, uiterst. Utter (tal, uiten, uitspreken, uitdrukken,
in
omloop brengen (money), verspreiden, ver- Utterable [ptarab'l], uit te spreken.
[kopen. Utterance [ptarans], uiting, uitspraak, uitdruk- king, voordracht. [baart,
verkoper. Utterer [ntara], die uitspreekt, uitgeeft, open- Utterly talil, geheel,
volkomen.
Uttermost tamoust], uiterst; see Utmost. Uveous, jûvias], druifvormig. [druif....
Uvic (juvik], als een druif, daartoe behorende, Uvula juvjula], huig.
Major, de Grote Beer; Uvular (juvjula], tot de huig behorende; door
JUrsula.
Minor, de Kleine Beer. Ursine [sin], tot de beren behorenú Urson (san], kanadase
egel, boomegel. Ursula [siula], Ursula. Ursuline siulin), orde der nounen v. St.
Uruguay jûrugwai, ûrugweil, land. Us [s], ons, aan ons.
[Staten. U. S., verk. van United States, Verenigde Usage [jûzidz], .gebruik,
gewoonte, behande- ling. [.uso. Usance [jûzans], gebruik, koopmansgebruik, Use
jus], gebruik, .nut, behoefte, oefening, hebbelikheid, interest; of, bruikbaar,
voor- delig; of no, onbruikbaar, nadelig; to make of, to put to, gebruiken, zich
bedienen van, gebruik maken van. Use [jûz], gebruiken, gewennen (to cold, aan de
koude); behandelen (with cruelty, met wreedheid); bejegenen (well or ill, goed of
kwalik); bezoeken; gewoon zijn, plegen; he used (just) to do it, hij placht het te
doen. Useful jusful], nuttig. Useless ljuslis], nutteloos. User [jûza], gebruiker.
fast
fast; fat fat; but wil; free fri; abbess
but; burst abis; not
trilling van de huig gevormd: - r. Uxorious [ngzôrias], slaafs aan zijn vrouw
onderworpen of gehecht.
V
Vacancy [veikansi), lenigheid, ledige ruimte; tijd, gedurende welke een ambt
openstaat; opengevallen betrekking, vakature, vier-, rusttijd, vakantie. [ven,
gedachteloos. Vacant [veikant), ledig, openstaande, onbege- Vacate [veikeit], ledig
maken, vernietigen, af- stand doen. [nietiging. Vacation [veikeifan], ledige tijd,
vakantie, ver- Vaccinal [vaksinal], tot de vakcine of de vak. cinatie behorende.
Vaccinate [vaksineit], inenten, vakcineren. Vaccination [vaksineifan],
koepokinenting. Vacillate [vasileit], wankelen, waggelen, wei-
felen.
Vacillation [vasileifan], wankeling, weifeling. Vacuity [vakjûitil, ledigheid,
ledige ruimte, gebrek.
bost; met met; care kêa; ago ǝgou; will = not; fall fol; lord lod; foot fut; food =
fûd;

Page 705
Vacuum.
699
Vacuum [vakjuam], ledige ruimte. [boek. Vade-mecumiveidi-mikam], .zakboekje; .hand-
Vagabond [vagaband), landloper, zwerver. Vagabond (vagaband), omzwervend, omdo-
Vagary [vagêril, gril, kuur. [lend.
Vagrancy veigransil, zwervend leven. Vagrant [veigrant], landloper, zwerver.
Vagrant [veigrant], zwervend. Vague [veigl, omzwervend, onbepaald. Vail [veil],
Veil, sluier.
Vail Iveill, sluieren, bedekken, afnemen, aflich- ten, laten vallen, aflaten,
matigen, toegeven, Vails (veilz], fooi, .driukgeld. [wijken. Vain [vein, vergeefs.
[blufferig. Vainglorious [veinglorias], verwaand, ijdel, Vainglory [veinglori],
verwaandheid. Vainness [veinnis], ijdelheid, verwaandheid. Valance
[valans], .valletje (aan bedgordijnen). Vale [veil, .dal, vallei. Valediction
[validikfan], .vaarwel, afscheid, afscheidsgroet. [scheids... Valedictory
[validiktəri], van het afscheid, af- Valentine [valantain],
Valentijn; .minnebriefje; beminde (bij gelegenheid van het St. Valen- tijnsfeest op
14 Februari). Valerian [valirian], valeriaan. Valet [valat, valeij, bediende.
Valetudinarian mens, zieke.
Ivalitjudinêrian], ziekelik
Valetudinarian, Ivalitjûdinêrion], Valetudi- nary [valitjudinarij, ziekelik.
Valiant [valjant], dapper, kloekmoedig. Valid [valid], krachtig, deugdelik; geldig,
bin- Validation [valideifan], bekrachtiging. [dend. Validity [validitil, kracht,
bondigheid, geldig- Valley [vali], .dal, vallei." (heid.
Valorous [valǝrǝs], dapper, manhaftig. Valour [valal, dapperheid, manhaftigheid.
Valparaiso [valparaizo], stad. Valuable [valjuab'l], schatbaar, kostbaar. Valuable
[valjuǝb'll, .kleinood. [waarde. Valuation [valju-eifan], schatting, waardering,
Valuator [valju-eita], schatter, waardeerder. Value [valju], waarde, prijs.
Value [valju], waarderen, schatten, achten, verheffen, vergelijken; to- on (upon),
een wissel trekken op.
dienend.
Valueless [valjulis], zonder waarde. Valvate [valvat], klepvormig, als een klep
[een deur). Valve [valv], klep; .klepvliesje; vleugel (van Vamp [vamp], .overleer;
nieuwe lap op iets ouds om het de schijn van nieuw te geven; geimproviseerd
akkompagnement. Vamp [vamp], nieuwe voorschoenen aan laar- zen zetten, lappen,
oplappen (soms: up). Vamper [vampal, lapper. Vampire [vampaia], bloedzuiger (soort
van vleermuis). [voorhoede. Van [van], wan, wiek, huifkar, goederewagen, Van [van],
wannen. Vandal [vandall, vandaal, barbaar, verwoester. Vandalism [vandaliz'm],
barbaarsheid, ver- nielzucht, vandalisme. [kraag. Vandyke [vandalk], famielienaam;
kanten Vane [vein], vaantje,weerhaan, vizier, (scheeps- woord) windvleugel, waker.
Vanguard [vangadi, voorhoede.
wine wain; how ship Sip; this
hau; fate feit; boy is; thin pin.
=
Vegetable.
Vanilla [vanila], vanielje. I't gezicht). Vanish [vanis], verdwijnen (from sight,
uit Vanity vaniti], ijdelheid, verwaandheid. Vanquish [vankwis), overwinnen,
neerleggen. Vanquisher (vankwifal, overwinnaar. Vantage [vantid3], .voordeel,
winst. Vapid [vapid], flauw, laf, verschaald. Vapidity [vapiditi], flauwheid,
verschaaldheid. Vaporish (veiparis], dampig, grillig. Vaporous [veiparas],
damperig, winderig. Vapour [veipal, damp, wasem. Vapour (veipal, verdampen (away),
dampen, snoeven, pochen. [gen. Vapours [veipaz], dampen, winden, opstijgin-
Variable veriab'], veranderlik. Variance [vêrians], .verschil, onenigheid; to set
at, onenig maken. Variation [vêri-eijan), verandering, afwijking, verschillendheid.
[schakeren. Variegate [vêriageit], bespikkelen, kakelbont
Variegated[vêriageitid],kakelbont,veelkleurig. Variegation [vériageifan],
kakelbonte scha- kering, veelkleurigheid. [ring, afwisseling. Variety [varai-iti),
verscheidenheid, verande- Variolous [varaialas], pokachtig. Various [vêrias],
verscheiden. Varlet [valat, knecht, bediende, page, schelm, schurk, schobbejak.
Varnish
Varnish (vâni, vernis, (.)lak, verglaassel.
vernissen, verlakken, vergla- zen, bewimpelen, bemantelen. Varnisher [vânija),
vernisser, verlakker, ver- glazer. [(from, van). Vary [vêril, veranderen,
afwisselen, afwijken Vascular Ivaskjula], tot de bloedvaten beno-
rende, daaruit bestaande, of die bevattende. Vase [veiz, vâz], vaas, pul; .vat.
Vaseline [vasalin], vaseline.
Vassal vasall, leenman, vazal, onderdaan, knecht, slaaf.
Vassalage [vasalidz], leenmanschap, leen- recht, dienstbaarheid, onderworpenheid.
Vast [vâst], groot,, uitgestrekt, ontzaglik. Vast [vâst, uitgestrekte vlakte, de
oceaan, de Vat [vat], .vat, kuip. [onmetelikheid. Vatican (vatikan], .Vatikaan, de
pauselike rege- Vaticinate [vatisineit], voorspellen. [ring. Vaticination
[vatisineifan], voorspelling, Vaud (vou], Waadland. [en dans. Vaudeville
[voudvil),luchtig .blijspel met zang Vaughan [vôn], famielienaam. Vault [volt],
gewelf, .hol, kelder; sprong. Vault [vôlt], verwelven, overwelven; springen,
voltigeren.
Vaulter [volta], springer, kunstemaker. Vaulty [vôlti], gewelfd. Vaunt [vânt,
vont], .gepoch, grootspraak. Vaunt [vant, vônt], pochen, zich beroemen, Vaunter
[vânta, vontal, pocher. [roemen. Vauntingly [vântinli, vôntinli], op een po- chende
wijze, snoevend. Vauxholl [vôksholl, plaats in Londen. Veal [vill, kalfsvlees. Veer
[via], vieren, afvieren, voor de wind om- wenden; to aloft, hijsen; to -- about,
voor de wind omlopen. Vegetability [vedgatabiliti], plantegroei. Vegetable
[vedzatab'll, tot de planten beho- kin; jar = dzâ;
boi; stone stoun; king
=

Page 706
Vegetable.
700
rende, plantaardig; - kingdom, planterijk. Vegetable [vedzatab'l], plant,.gewas,
groente. Vegetate vedzateit], groeien, wassen (als planten); een planteleven
leiden. Vegetation [ved zateijan], plantegroei, plante- leven, planterijk.
[vruchtbaar. Vegetative [vedzotativ], als planten groeiend, Vehemence [vinimans],
Vehemency, hevig heid, drift, oplopendheid, .geweld. Vehement [vihimant], hevig,
geweldig, driftig, oplopend, onstuimig. [del. Vehicle
[vihik'], .voertuig, .rijtuig, .geleimid- Veil [veil], sluier.
Veil vei, bedekken, bemantelen, bewimpelen. Vein [vein], ader, bloedader; gave,
luim, nei- ging, gunstig .ogenblik. [rijk. Veined (veind], Veiny (veinil, geaderd,
ader- Velarium [vileriam], groot zeil, over de ro- minse theaters gespannen.
Veliferous [vilifaras], met zeilen voorzien. Velleity [valîiti], krachteloze wil.
Vellicate [velikeit], krampachtig knijpen, aan- zetten, trekken (van een pees).
Vellication [velikeifan], krampachtig knijpen. Vellum [velam), kaltsperkament.
Velocity [vilositi], snelheid. Velvet velvil, tiuweel. Velvet velvit], fluwelen.
Velveteen [velvitîn], gekeperd .katoenfluweel. Velveting Ivelvitin], fluwelen
stoffen; het nopje op het fluweel.
Venal [vinal], veil, te koop, omkoopbaar, in de aderen bevat, ader...
[omkoopbaarheid. Venality [vinaliti), veilheid, baatzuchtigheid, Venation
[vineifan], rangschikking van de aderen op bladeren of vleugels van insekten. Vend
[vend, verkopen. Vendee [vandi], koper.
Vender, Vendor [vendal, verkoper. Vendible [vendib'l], verkoopbaar. Vendue
[vandiû], verkoping. Veneer [vinial, ingelegd.hout; dun laagje ter versiering,
uitwendige versiering om gebreken te bedekken, uiterlik .vertoon. Veneer [vinia],
inleggen, met dunne laagjes bedekken; versieren, mooi maken. Venerable (venarab'il,
eerwaardig. Venerate [venareit], vereren.
Veneration [venareisan], verering.
Venerator [venareita], vereerder.
Venery [venari], jacht, jachtvermaak. Venesection [venisekfan], aderlating.
Venetian Ivinifan], Venetiaan(s); jaloezie. Venetian blaind [vinîsan blaind],
jaloezie. Venge [vendz], wreken.
Vengeance [venzans], wraak; to execute on, wraak oefenen aan; with a -, hevig, in
hevige mate.
Vengeful [venzful], wraakzuchtig. Venial [viniall, vergeeflik. [vergeeflikheid.
Veniality [vinialiti], Venialness [vinialnis], Venice [venis], Venetië.
Venison [venz'n], .wildbraad. Venom Ivenam], venijn, .vergif. [boosaardig. Venomous
[venamas], venijnig, vergiftig, bitter, Venomousness venamasnis), vergiftigheid,
venijnigheid, boosaardigheid. Venous [vinas], geaderd, gestreept.
fast fast; fat fat; but wil; free fri; abbess
but; burst abis; not
Veritable.
Vent [vent], .luchtgat, tochtgat, .laadgat,.gat; lucht; verkoop, aftrek.
wannen.
Vent [vent], uitlaten, lucht maken, luchten, verbreiden, ruchtbaar maken. Venter
[venta], verspreider, onderbuik. Ventilate [ventileit], lucht geven, openen, Ining.
Ventilation [ventileifan], luchtgeving, wan- Ventilator [ventileita], .luchtrad,
ventilator. Ventosity [vantositi], winderigheid. Ventricle [ventrik'], holte,
hartkamer, maag. Ventriloquism [vantrilakwiz'm), kunst van buikspreken.
Ventriloquist [vantrilakwist], buikspreker. Ventriloquy [vantrilakwil, buikspraak.
Venture Iventja, ventsal, waagstuk, kans, .waagspel, goederen op zee; at a-, op
goed geluk; to run the, gevaar lopen. Venture [ventja, ventfaj, wagen, op het spel
zetten; to at, on of upon, wagen, in de waagschaal stellen.
een
Venturer [ventjara], waaghals. Venturesome [ventjasam], Venturous [ven- tjaras],
lichtwagend, stout. Venue (venju], plaats of omtrek, waar misdaad is began;
graafschap of rechtsgebied waarin de zaak onderzocht moet worden. Venus [vinas],
Venus. Veracious [vireisas], waarheid lievend, waar, getrouw. Igetrouwheid.
Veracity [virasiti], waarheidsliefde, waarheid, Veranda (viranda], warande; (S. A.)
stoep. Verb [vob], .werkwoord. Verbal [vball, mondelik, woordelik, letterlik, van
een werkwoord afgeleid. Verbality [vobaliti), woordelikheid, letterlik- heid,
loutere woorden.
Verbatim [vibeitim], woord voor woord. Verbose [vibous], met vele woorden, woorde-
rijk, vervelend.
Verbosity [vobositi], omhaal van woorden. Verdancy [vidansi], groenheid. Verdant
[vidant], groen, bloeiend. Verdantique [vodantik], fraaie groene steen- soort;
groene laag op oude bronzen voor- werpen.
Verdict [vodikt], uitspraak, .vonnis, beslissing. Verdigris
[vidigris], .kopergroen.
Verdure [vodjal, groen, groenheid, welige, frisse plantegroei. [rand: rechtsgebied.
Verge [vidz, roede; spil; zuilschacht; staf; Verge [vid], hellen (to, naar); neigen
(to, toward, naar), grenzen (aan); to to putrefaction, tot verrotting overgaan.
Verger [vidzal, stafdrager; soort van koster of kerkeknecht.
Verification [verifikeisan], .onderzoek naar de echtheid (bv. van enig geschrift);
verifikatie, waarmaking, bekrachtiging.
Verifier [verifaia], onderzoeker naar de echt- heid van enig geschrift,
bekrachtiger. Verify [verifai], onderzoeken, vergelijken, veri-
fiëren, waar maken, bevestigen, bekrachtigen. Verily (verili], waarlik, waarachtig,
voorwaar. Verisimilar (verisimila], waarschijnlik, ver- moedelik. heid.
Verisimilitude [verisimilitjûd], waarschijnlik- Veritable [veritab'l], waar,
waarachtig, echt. bist; met met; care kea; ago agou; will = not; fall fol; lord
lod; foot fut; food fûd;

Page 707
Verity
Verity [veriti, waarheid.
701
Vice-chancellor.
[rijpe vruchten. | Vespasian [vespeizian], Vespasianus. Vesper [vespa], avond,
avondster. Vespers [vespaz], vesper. Vespiary [vespiari], wespenest. Vessel
[vesal], .vat, .vaartuig, schip. Vest [vest], .kleed, .buis, .vest. Vest [vest],
kleden; bekleden, in het bezit stel-
Verjuice [vodzus], zure sap van groene, on- Vermeil vomill, .vermiljoen. Vermicelli
[vomiseli, vomifeli], vermicellie. Vermicular [vomikjula], wormvormig. Vermiculate
[vomikjuleit], wormvormig in- leggen (hout).
Vermiculation [vomikjuleifan], wormvormige inlegging, wormvormige beweging.
Vermicule [vomikjúl], wormpje. Vermiculous, Vermiculose [vomikjulas, võ-
mikjulous], vol wormen, wormig, wormachtig. Vermiform [vimifom], wormvormig.
Vermifuge [vinifjud3], .wormmiddel. Vermilion (vimiljan], .vermiljoen. Vermilion
[vomiljanj, met vermiljoen kleu ren, rood verven.
Vermin [vomin], .ongedierte, schadelike die- ren; schadelike, verachtelike
personen. Verminous vominas], .ongedierte. Vermont vomont], staat (V. S.).
Vernacular [vonakjula], inlands, inheems, vaderlands; language, moedertaal. Vernal
[val], tot de lente, tot de jeugd beliorend. [lente. Vernant [vinant], groen,
bloziend, als in de Vernier [vonial, kleine, beweeglike schaal. Verona [varounal,
stad. Veronese [veraniz], tot Verona behorende; bewoner van Verona. [zaam.
Versatile [visatail, vsatill, veranderlik, buig- Versatileness [visatailnis],
Versatility [vó- satiliti], veranderlikheid, buigzaamheid. Verse [vis], .vers,
poëzie; versregel, strofe. Verse [vis], verzen maken, bezingen. Versed [vist],
ervaren, bedreven, op de hoogte (van); to be in the world, wereldkennis,
mensekennis hebben.
sifikatie.
Verseman [vosman], verzemaker, pruldichter. Versicle [v@sik'l], .versje.
Versicoloured [visikulad], veelkleurig. Versification [vosifikeijan), rijmkunst,
ver- [berijmer, verzemaker. Versificator [vsifikeital, Versifier [visitaia],
Versify [visifail, berijnien, verzen maken. Version [vijan], overzetting; .verhaal,
mede- deling, lezing.
Versus [visas], tegen (in processen). [graat. Vertebra vibra], .wervelbeen van de
rugge- Vertebral [vitibral], tot de wervelbeenderen
behorende.
len; beleggen; overgaan (in, op, van een titel). Vesta vesta], Vesta (godin);
waslucifer. Vestal [vestall, vestaalse maagd; kuise vrouw, maagd.
Vestal [vestal], vestaals, kuis, eerbaar. Vestibule
[vestibjül], .voorhuis, .portaal; ka- mer (van het oor).
Vestige [vestidz], voetstap, .spoor, .overblijf- sel; klein, ontaard .orgaan.
Vestment [vestment], gewaad, misgewaad. Vestry [vestri], sakristie,
kerkvergadering, .konsistorie; kerkeraad. [kerkeraad. Vestry-clerk [vestri-klâk],
sekretaris van de Vestry-keeper [vestri-kîpa], koster. Vesture [vestjal, kleding,
gewaad. Vesuvian [visiuvian], Vesuviaan(s); wind- Vesuvius [visiuvias], Vesuvius.
lucifer. Vetch [vets], wikke, paardeboon. Veteran [vetaran], oud soldaat, beproefd
krijgsman, ervaren man, veteraan. Veteran (vetaran], oud, beproefd, ervaren.
Veterinarian [vetarinerian], veearts. Veterinary [veterinari], tot de
veeartsenijkun-
de behorende; school, veeartsenijschool. Veto [vitou], .verbod, afkeurende
uitspraak. Vex [veks], plagen, kwellen, verontrusten, er- geren, verdrietig zijn,
zich ergeren. Vexation [vekseifen], verontrusting, kwelling, plaag, ergernis.
Vexatious [vekseifas], kwellend, hinderlik, verdrietig, ergerlik.
Vexer [veksa], kweller, plager. Via [vaia], over, langs de weg van. Viable
[vaiab'll, levensvatbaar. Viaduct [vaiadukt], .viadukt, wegleiting. Vial
[vaill, .flesje. [middelen. Viand [vaiand], spijs, gerecht; s, levens- Viaticum
[vai-atikam], voorraad op reis, (bij R. K.) de gewijde hostie, die een stervende
wordt toegediend.
Vicariate [vaikêriat], funktie van vikaris, daarop betrekking hebbende. Vicarious
vaikêrias], plaatsvervangend. Vicarship [vikasipl, .ambt van plaatsvervan-
ger, .vikariaat.
Viator [vai-eita), reiziger. Vibrant [vaibrant], trillend, bevend. Vibrate
[vaibreit], slingeren, schommelen, [breitid], gewerveld. trillen, bewegen.
[schommeling. Vertebrate vitibrat], Vertebrated [viti-Vibration [vaibreifan],
slingering, trilling, Vertex [vitaks], meerv. Vertexes, Vertices Vicar
[vika],plaatsvervanger, vikaris; predikant. [v təksiz, viusiz], .toppunt, hoogste
punt, Vicarage (vikaridz], vikariaat, predikants- .zenith. [.toppunt. plaats,
predikantswoning. Vertical [vtikall, in het toppunt, loodrecht; Vertigo[vôtigou,
votaigou, votigoul, duizeling. Vervain [vvein), ijzerkruid. [vuur. Verve [viv],
geestdrift, bezieling, .kunstenaars- Very [veri], waar, werkelik, echt, zelfs; the
- remembrance of it, zelis de herinnering daarvan; the least, de, het
allergeringste. Very [veri], zeer. [blaren trekken. Vesicate [vesikeit], een
trekpleister leggen op, Vesication [vesikeijon, blaartrekking. Vesicatory
[vesikatari, trekpleister. Vesicle [vesik'], .blaasje, blaar. Vesicular
[visikjula], biaasachtig, hol.
wine wain; how hau; fate = feit; boy ship Sip; this = dis; thin= þin.
Vice [vais], ondeugd; schroef. Vice (vais], onder-, plaatsvervangend. Vice-admiral
(vais-admiral], vice-admiraal. Vice-admiralty [vais-admiralti], vice-admi-
raalspost.
Vice-chamberlain [vais-tfeimbalin], onder- kamerheer.
Vice-chancellor [vais-tfânsalal, vicekanselier.
boi; stone stoun; king = kin; jar = dzâ;

Page 708
Vicegerency.
702
Virtuous.
-, (S.A.) priëel.
Vine-branch [vain-brâns], wijngaardrank. Vine-dresser vain-dresa], wijngaardenier.
Vine-fretter vain-freta], wijngaardluis, druif- Vinegar [vinaga), azijn.
luis.
Vicegerency [vaisdzīransi], post van een Vindicatory [vindikatari], verdedigend,
recht- plaatsvervanger. [stituut. vaardigend. Vicegerent [vais dzirant],
plaatsvervanger,sub- Vindictive [vindiktiv], wraakgierig. Vicegerent [vaisdzirant,
plaatsvervangend. Vine [vain], wijnstok, wijngaard; trellised Viceroy [vaisroil,
onderkoning. Viceroyalty [vaisroialti], .onderkoningschap. Vicinage [visinidz],
buurt, nabuurschap. Vicinity [visiniti], buurt, nabijheid. Vicious [visas], slecht,
ondeugend, boos. Vicissitude [visisitjud], verandering, wisse- ling,
wisselvalligheid. Victim [viktim], slachtoffer. Victor viktal, Viktor; overwinnaar.
Victoria [viktorial, Viktoria; .rijtuig op vier wielen, voor twee personen. (rend.
Victorious [viktorias], overwinnend, zegevie- Victory [viktari], overwinning, zege.
Victual vit'], van mondbehoeften voorzien, provianderen.
Victualler [vit'la], proviandmeester, viktualie- meester; proviandschip. [ten,
viktualiën. Victuals [vit'lz], levensmiddelen, mond behoef- Videlicet
Ivi(vai)deliset], te weten, namelik. Viduity [vidiu-iti], .weduwschap, weduwstaat.
Vie [vail, mededingen, wedijveren. Vienna (viena], Wenen.
View Ivjû], .gezicht, uitzicht, .onderzoek, be- zichtiging; doel, .oogmerk; to take
a -, in het gezicht zijn, gezien worden; to have in, voor ogen hebben, ten doel
hebben; at one, met een opslag van het oog. View [vju], zien, beschouwen.
Viewer [vjual, beschouwer, bezichtiger. Viewless [vjulis], ongezien, onzichtbaar.
Vigil [vidzil, avond vóór een feestdag, hei- lige avond; waken.
Vigilance [vidzilans), waakzaamheid.
Vigilant [vidzilant], waakzaam.
Vignette [vinjet], vignet.
Vigorous [vigaras], sterk, krachtig. Vigour (vigal], kracht, sterkte.
Vile [vail], slecht,gering, verachtelik,laag,snood. Vilely [vailli, verachtelik.
Vilifier (vilifaia], verachter.
[krenken.
Vilify [vilitai], verlagen, verachten, vernederen, Vill [vill, .dorp, .gehucht.
Villa (vila, buitenplaats. Village [vilidz], .dorp, gehucht. Villager [vilidza),
dorpeling. Villain vilin, lijfeigene, dienstplichtige; boer; schelm, schurk. [tig,
snood. Villainous [vilins), laag, gemeen, schelmach- Villainy [vilini], laagheid,
schurkerij, schur- kestreek. [plichtigheid. Villanage [vilinidz], lijfeigenschap,
dienst- Villus [vilas], meerv. Villi [vilai], één van de dicht bij elkander staande
haartjes (in een vlies, of in fluweel). Villiers viljaz], famielienaam. Vim [vim],
kracht, energie, .vuur. Vin [vin], verk. v. Vincent. Vincent vinsant], mannenaam.
Vincible Ivinsib'll, overwinnelik. Vindicate [vindikeit], ondersteunen, handha-
ven, rechtvaardigen, verdedigen. Vindication [vindikeifan], verdediging, recht-
vaardiging. [diger. Vindicator [vindikeita], verdediger, rechtvaar-
Vine-grub [vain-grob], druifluis. Vine-leaf [vain-lif], druifluis. Vineyard
[vinjäd], wijngaard. Vinous (vainas], wijnachtig. Vintage [vintidz],
wijnoogst, .druivelezen. Vintager [vintidza], druivelezer, wijnoogster. Vintner
[vintna], wijnhuishouder, wijnkoper. Viol [vaial], viool.
Viola (vaiala], Viola; soort van viool; soort van viooltje (bloem). Violable
[vaialab'l], schendbaar. Violate [vaialeit], schenden, verbreken, ver- krachten.
[verkrachting. Violation [vaialeisan], schending, verbreking, Violator [vaialeital,
schender, verbreker. Violence [vaialans], geweld, hevigheid; to
do on, de hand slaan aan, vermoorden; to do to, geweld aandoen, beledigen. Violent
[vaialant], geweldig, hevig, krachtig, gewelddadig, woedend.
Violet [vailat], viooltje. Violet (vailat, violetkleurig, paars. Violin vaialin],
viool. [loncel. Violoncello [vialantjelou, vaialanselou], vio- Viper [vaipal,
adder, slang; kwaadaardig, verachtelik wezen of persoon.
Viperine [vaiparin], Viperous [vaipǝrǝs], adderachtig, adder...; kwaadaardig.
Virago [vaireigou, virâgou], .manwijf, helle- veeg; groot en sterk vrouwspersoon.
Virescent [viresant], groenachtig, groenwor- Virgate [vigat], roedevormig. [dend.
Virgil [vidzil], Virgilius.
vlekt.
Virgin Ividzin], maagd; The -, de Heilige Maagd, de Maagd Maria. [onbevlekt. Virgin
v@dzin, maagdelik, ongerept, zuiver, Virginal (vdzina!], klavecimbaal. Virginal
[vodginal], maagdelik; rein, onbe Ide V. S. Virginia [vidzinia], vrouwenaam; staat
van Virginian (vidzinion], Virginiër; virginies. Virginity [vidziniti], maagdelike
staat. Virgo [vigou], Maagd (in de Diereriem). Virgule [vgjul, twijgje; komma.
Viridity viriditi), groenheid, .groen, frisse groene kleur.
Virile [viril, virail], mannelik. Virility (viriliti], mannelikheid, manbaarheid.
Virtu [vitju], liefde voor de schone kunsten. Virtual (votjual, vtfuall, innerlik
vermogend. Virtuality [võtjualiti, votfualiti], vermogende kracht, innerlik
vermogen.
Virtue [vetju, votful, deugd, kracht, .vermo- gen, dapperheid; by, krachtens.
Virtueless [v@tjulis, votfûlis], krachteloos, zonder deugd.
Virtuoso [votjû-ousou), meerv. Virtuosi [võtjù-ousi), kunstliefhebber, virtuoos.
Įtig. Virtuous [vetjûas, vtfüas], deugdzaam, krach- met
fast fast; fat fat; but bet; burst = bost; met; care = kêa; ago gou; will = wil;
free fri; abbess abis; not = not; fall fôl; lord = lod; foot fut; food fûd;

Page 709
Virulencc.
703
Virulence, Virulency (virjulans(i)], kwaad- aardigheid, boosaardigheid,
venijnigheid. Virulent [virjulant], kwaadaardig, venijnig. Virus vairas,
viras], .vergif, smetstof. Visage [vizidz), gezicht, gelaat. Viscera [visara],
inwendige delen van buik- holte, borstkas en schedel; ingewanden. Visceral
[visaral], tot de ingewanden beho- rende, ingewands.... Viscid [visid], kleverig
Voluntariness.
Vivification [vivifikeifan], levendmaking, verlevendiging, bezieling. Vivifier
[vivitaia], verlevendiger. Vivify [vivifail, levend maken, verlevendi- gen,
bezielen. [wereld brengend. Viviparous [vaiviparas], levende jongen ter Vivisection
[vivisekfen], ontleding (opening) van levende dieren.
Vixen [viks'n], helleveeg, feeks; wijljesvos. Viz viz], namelik, te weten (see
videlicet).
Viscidity [visiditi], Viscosity [viskositi), Vizard [vizad], masker. kleverigheid,
taaiheid.
Viscount (vaikaunt], burggraaf.
Viscountess [vaikauntis], burggravin.
Viscounty [vaikaunti], .burggraafschap. Viscous [viskas], kleverig, slijmig.
Visibility [vizibiliti], zichtbaarheid. Visible (vizib'l], zichtbaar, blijkbaar.
Vision [vizan, gezicht, zien, verschijning, droomgezicht, .visioen. [dromer.
Visionary [vizanari], geesteziener, dweper, Visionary [vizanari], ingebeeld,
hersenschim- mig.
Visit [vizit], .bezoek, inspektie; (S.A.) kuier; to pay a, kuieren.
Visit vizit), bezoeken, bezichtigen. Visitant [vizitant], bezoeker. [visitatie.
Visitation [viziteifan], .bezoek, bezoeking, Visitor [vizita], bezoeker, visiteur.
Visor (viza), vizier, masker. Vista vista], .uitzicht, .verschiet. Vistula
[vistjula], the, de Weichsel. Visual [vizual, tot het gezicht behorend. Vital
[vaital, tot het leven dienend, levens...; onontbeerlik; - air, levenslucht.
Vitalize [vaitalaiz], leven geven, (met leven) bezielen. [vensbeginsel. Vitality
[vaitaliti], levende staat, .leven, .le- Vitals (vaitalz],
levensdelen; .hart, .leven. Vitative [vaitativ], tot het levensbehoud be- horende.
Vitellus [vitelas], .dooier van een ei. Vitiate [viji-eit], bederven, schenden.
Vitiation visi-eisan), bederving, schending. Vitious [visas], see Vicious.
Vitreous (vitrias], glazen, glasachtig.
Vizier [vizia, vizjia], .vizier.
[woordklank. Vocable [voukab'l], woord, uitdrukking, Vocabulary [vakabjulari],
woordelijst. Vocal [voukal), met een stem begaafd, ge- zongen; mondeling, vokaal;
cords, stembanden.
Vocalist [voukalist], zanger, zangeres. Vocality [vakaliti], vermogen van de stem,
uitspraak.
Vocalize [voukalaiz], uitspreken, tot stem maken; klinkerpuntjes plaatsen. Vocation
[vakeifan], roeping, beroep. Vocative [vokativ], roeper, vokatief. [wen. Vociferate
vasifareit], luid roepen, schreeu- Vociferation [vasifareijan], geschreeuw.
Vociferous [vasifaras], schreeuwend. Vogue [voug], zwang, mode, gebruik. Voice
[vois], stem, geluid, spraak. Voice [vois], afkondigen, stemmen (the pipes of an
organ, de pijpen van een orgel); uit- Void [void], .ledig, ledige ruimte. [roepen.
Void void, ledig, openstaande, nietig, niet geldig, ontbloot (of, van). Igen.
Void [void], ledigen, ruimen, verlaten, vernieti- Voidable [voidab'll, ledigbaar,
vernietigbaar. Voidance [voidans], het ledigen, afzetten. Voider [voida],
tafelmand. Volatile [volatil, volatail], vluchtig, vervlie- gend, kortstondig,
grillig, wuft. Volatility [volatiliti], vluchtigheid, wuftheid. Volatilization
[volatilizeifan], vluchtigma- king, vluginaking. [(bv. oil).
Volatilize (volatilaiz], vlug of vluchtig maken Volcanic [volkanik], vulkanies.
Volcano (volkeinouj, vulkaan.
Vitrifaction [vitrifakfan], herschepping in Volger [volgal, Wolga. glas,
verglazing.
Vitrifiable vitrifaibl], verglaasbaar. Vitrificate vitrifikeit], tot glas maken,
(tot) glas worden. fglazing. Vitrification [vitrifikeifan], glasmaking, ver-
Vitrify vitrifail, tot glas maken, glas worden, verglazen. [bevattende. Vitriolic
[vitriolik], vitrioolachtig, zwavelzuur Vituline [vitjulin, vitjulain], kalfs...,
kalver... Vituperate [v(a)itjupareit], scheldend beris- pen, uitschelden, razen.
Vituperation [v(a)itjupareifan], scheldende berisping, het uitschelden, razen.
Vituperative Iv(a)itjuparativ], berispend, uit- scheldend, razend. [vrolik.
Vivacious vaiveijas), langlevend, levendig, Vivacity [vaivasiti], lang .leven,
levendigheid. Vivary [vivari], diergaarde; vijver (waarin levende dieren gehouden
worden). Vivian [vivian], Viviane. Vivid [vivid, levendig, helder, realisties.
wine =
ship
wain; how hau; fate = feit; boy Sip; this = 8is; thin= pin.
[veldmuis.
Vole voul], alle slagen (bij het kaartspel); Volitation (voliteian], vliegen.
Volition [valifan), willen. [wilsvermogen. Volitive (volitiv], willend; faculty,
het Volley [voti], vlucht; .salvo; hagelbui. Volley voii], afschieten, lossen,
uitbarsten. Volt (volt), eenheid van elektromotoriese kracht; kring of
cirkelvormige pas van een paard; zijsprong of zwenking bij het schermen. Voite
[volta), Volta. [gebracht. Voltaic [voltei-ik], door elektriciteit teweeg
Volubility [voljubiliti], .rollen, beweeglikheid, rapheid van tong. Voluble
[voljub'lj, tot het rollen geschikt, rol- lend, vlug, rad van tong. Volume
[voljúm], rol, papierrol; .volumen, omvang, grootte, massa; .boek, .boekdeel.
Voluminous [valjuminas], uitgebreid, dik, uit vele boekdelen bestaande. Voluntarily
[volantarili], vrijwillig. Voluntariness [volontarinis], vrijwilligheid. boi; stone
stoun; king kin; jar dzâ;
=

Page 710
Voluntary.
704
Voluntary volantari], vrijwillig; vrijwilliger; fantasie (in de muziek).
Volunteer [volantial, vrijwilliger. Volunteer [volantial, als vrijwilliger dienen,
vrijwillig ondernemen, aanbieden. Voluptiary [valuptjuari], wellusteling.
Voluptuous [valuptjuas], wellustig. Volute [valjut], krul; zeker weekdier. Vomica
Ivomika], longzweer; etteruitbraking. Vomit [vomit), .braakmiddel, .braaksel. Vomit
vomit], braken, overgeven, uitbraken (up of out).
Vomiting [vomiting, braking.
Vomitory [vomitari], .braakmiddel. Voracious [vareisas], gulzig, vraatzuchtig,
versindend.
Voracity [varasiti], gulzigheid, vraatzucht. Vortex [voteks], (meerv. Vortices)
[votisiz] of Vortexes [votaksiz), draaikolk, dwarlwind. Vortical votikal],
draaiend, dwarlend. Vosges [vouz], the, de Vogezen. Votary [voutari], volgeling;
vereerder. Vote vout]; stem, door stemming toegestaan Vote (vout], stemmen. [iets.
Voter [voutal, stemmer, stemgerechtigde. Votive [voutiv], door een gelofte bepaald.
Vouch [vauts), getuigenis, waarborg. Vouch Ivauti, tot getuige roepen, getuigen,
bevestigen, getuige zijn, getuigenis geven, instaan (for, voor).
Vouchee [vauti], gedaagde in een rechtszaak. Voucher [vautfel, getuige, getuigenis,
.bewijs- stuk, bon.
toestaan.
Vouchsafe [vautjseif], zich verwaardigen, de goedheid hebben van, vergunnen,
verlenen, Iging, vergunning. Vouchsafement [vautsseitmant], verwaardi- Vow Ivaul,
gelofte, belofte, eed. Vow vau, beloven, gelotte doen, zweren, ver- zekeren,
toewijden.
Vowel vaual, klinker, klinkletter. Vow-fellow [vau-felo], bondgenoot. Voyage [voi-
idz], zeereis.
Voyage voi-id3], reizen, bereizen, bevaren. Voyager (voi-idza], zeereiziger. Vulcan
[vaikan], Vulkanus.
Vulcano [valkeinou), see Volcano. Vulgar [volgal, gemeen; grote hoop; .gemeen volk.
laag, grof, volks... Vulgar [vigal, gemeen, algemeen, gewoon, Vulgarism
[vulgariz'm], gemene uitdrukking, -spreekwijze. Igrofheid. Vulgarity (volgariti),
laagheid, gemeenheid, Vulgarize [valgaraiz], gemeen maken. Vulgate [vulgat],
valgeit, vulgata, vulgaat, latijnse bijbelvertaling. Vulnerable [valnarab'l],
kwetsbaar. Vulnerary [volnarari], helend, genezend; ge- neesplant. [sluw. Vulpine
[valpin, valpain], vosachtig, listig, Vulture [vaital, gier. [roofziek. Vulturine
[valifarin], van de gier, gier(e)..., Vyingly [vai-inli], door mededinging.
W
Wabash [wôbas], rivier.
fast fast; fat fat; but but; burst wil; free fri; abbess = abis; not
Wait.
Wabble [wob'll, waggelen, schommelen. Wad [wod], hoop, prop, .vulsel, watten. Wad
[wod], met watten voeren (a pelisse), opvullen.
Wadding (wodin], watte, .vulsel, prop. Waddle (wod'], waggelen.
Wade [weid], waden (through, door); to- through, doorwaden, doorworstelen. Wad-hook
[wod-huk], krasser. Wafer weit, ouwel, hostie, wafel, oblie. Wafer [weita], met een
ouwel toemaken. Wafer-iron [weitar-aian], .wafelijzer. Wafer-man [weifa-man],
wafelbakker. Waft [waft], drijvend lichaam; ademtocht, op lucht gedragen geur;
noodteken, sein; to hoist a flag with a, de vlag in schouw hijsen. [ven; wenken,
een sein geven. Waft [waft], voeren, dragen, aanvoeren; drij- Waftage [waftidz],
vervoer, overbrenging. Wafture wâitjal," beweging, overbrenging;
geur.
Wag [wag], spotvogel, schalk; schudding. Wag (wag], schudden, kwispelen, zich
bewegen, zich wegpakken.
Wage [weidz], .loon, huur; the living, het loon, dat een werkman een menswaardig
bestaan verschaft.
Wage [weidz), wagen, ondernemen, huren, huren; to one's law, een schuldvorde- ring
bij ede ontkennen; to war, oorlog
voeren.
Wager [weidzal, aanbieding van een eed te doen, weddingschap; to lay a-, wedden; to
stake for, verwedden. Wager [weidza], verwedden, wedden. Wages weidziz], .loon,
huur; starvation-, hongerloon.
Waggery [wagari], schalkerij. Waggish [wagis], schalkachtig. Waggle [wagll,
waggelen, slingeren, knikken. Waggon [wagan], wagen, vruchtwagen, wag- Waggoner
[wagana], vrachtrijder. Igon. Wagtail [wagteil), .kwikstaartje. Waif [weif],
dakioze, zwerver; onbeheerd -1 verlaten goed.
Wail [weill, klacht, weeklacht. Wail [weil], klagen, weeklagen, bewenen. Wailful
[weilfull, treurig. Wailing [weilin], weeklacht. Wain [wein], wagen; Charle's,
Grote Beer. Wainage [weinidz], wagenvracht. Wain-rope [wein-roup], .wagentouw.
Wainscot [weinskot], .wagenschot; .beschot, lambrizering.
Wainscot [weinskot], met wagenschot beschie- ten, bekleden. [schot, lambrizering.
Wainscoting [weinskotin], wagenschot; .be- Waist [weist], .middel, leest;
keurslijf,.korset; gordel om het middel; .middeldek. Waist-cloth [weist-
klop], .schanskleed. Waist-coat [weiskout, weskat], .vest, (S.A.) onderbaatje.
Wait [weit], hinderlaag, beloering; to lay
een hinderlaag leggen; to lie in, in hin- derlaag liggen, loeren, op de loer
liggen. Wait [weit], wachten, verwachten, verzellen, blijven; to for, afwachten,
wachten naar; toon, upon, bedienen, oppassen, opwach- bost; met met; care kêa; ago
agou; will not; fall fol; lord = lod; foot = fut; food = fûd;

Page 711
Waiter.
705
War-horse.
ren, zijn opwachting maken, bezoeken, ver- | Waltz [wolts], walsen. zellen,
geleiden.
Waiter [weita, kelner, oppasser, stomme- knecht; presenteerblad. Waitang-maid
[weitin-meid], Waiting-wo. man [weitin-wuman], kamenier. Waits (weits], muziekanten
die op kerstijd sere- nades brengen.
Waive [weiv, verlaten, verwerpen, buiten de bescherming der wet stellen. Wake
[weik], waken: heilige avond; kielwa- ter, .zog van een schip. [wekken. Wake
[weik], ontwaken, waken, wekken, op- Wakeful [weikiul], waakzaam, wakend. Waken
[weik'n], see Wake. Wake-robin [weik-robin], aronswortel. Waldenses (woldensiz],
Waldensers. Wale [weil], streep (op de huid door een stok of zweepslag
teweeggebracht); .berg-, barg. Wales [weilz], Wallis. [hout. Walk [wok], wandeling,
wandelplaats; gang, tred; wandel, gedrag; to take a, een wandeling doen; sheepwalk,
schapeweide. Walk [wok], lopen, gaan, treden; spoken, rondleiden, doorwandelen (the
streets); doen stappen (a horse); to in, intreden; to off, vertrekken); to out,
uitgaan; to the round, de ronde doen. Walker [wôkǝ], wandelaar. Walking [wokin),
wandeling. Walking-staff, [wokin-staf], Walking-stick [wokin-stik], wandelstok.
Wall [woll, muur; to drive to the, zeer in het nauw geraken, het onderspit delven;
to give one the, iemand de hogerhand geven, aan de huizekant laten lopen. Wall
woll, bemuren, ommuren; to toemetselen.
up,
Wallace (wolis], famielienaam. Wallachia [woleikia], Wallachije. Wallachian
woleikian], bewoner van W. Wall-creeper [wol-kripal, muurspecht. Walled [wôld],
door muren omringd; met de rafels aan het eind van het touw saam- gebonden;
glasogig.
Wallet [wolit], knapzak, ransel.
Wall-eyed [wôl-aid], glasogig (van paarden). Wallflower [wolflaua], muurbloem;
meisje
dat op een bal om haar ouderdom, of om andere redenen niet ten dans gevraagd wordt.
Walloon [walun], Waal, een van de Walen; waalse taal; waals.
Wallop [wolap], koken, opborrelen, opzwel- len; waggelen; afrossen. Wallow [wolou],
waggeling, wenteling. Wallow wolou], wentelen. Wallower [woloua], die zich wentelt;
.rond- sel (kamwieltje). [(S. A.).plakpapier. Wall-paper [wôl-peipa],
behangselpapier, Wall-pepper (wol-pepal, muurpeper. Wall-tree [wôl-tri], leiboom.
Wall-wort wolwot], .muurkruid. Wallnut [wolnot], walnoot.
Wallnut-tree [wolnot-tri], noteboom. Walpole [wolpoul], famielienaam. Walrus
[wolras, wolras), walrus. Walter [wolta], Wouter. Waltz [wôlts], wals; walsmuziek.
Wamble [womb'l], walgen, draaien. Wampum [wompan], schelpkoralen; gordei van
schelpen.
Wan [won], bleek, fiets.
Wand [wond], roede, staf; toverstaf. Wander [wonda], zwerven, dolen, dwalen (over
the fields); afdwalen (from, van); raaskallen, ijlen. [veling, landloper. Wanderer
[wondara], dwaler, afdwaler; zwer- Wandering [wonderin], omzwerving; afdwa- ling,
verbijstering; dwaling, onzekerheid. Wane [wein], afneming; in the, aan het
afnemen. [vervallen. Wane [wein], afnemen, afgaan (van de maan); Want [wont],
gebrek, nood, behoefte, armoede;
gemis; to be in, gebrek hebben, gebrek lijden, nodig hebben; for - of, bij ge- brek
van.
Want [wont], behoeven, nodig hebben, moeten, wensen, verlangen, missen, gebrek
lijden, ont- breken, te kort schieten, missen; you shall - for nothing, jij zult
nergens gebrek aan hebben; its a quarter to twelve, het is kwart voor twaalf.
Wanted [wontid], hetgeen men nodig heeft; you are, men vraagt naar jou. Wanting
[wontin], ontbrekend; words were not, het ontbrak niet aan woorden; I shall not be,
ik zal niet in gebreke blijven. Wanton [wontan], lichtmis; zedeloze vrouw; ijdel,
dartel, verwijfd mens.
Wanton [wontan], wellustig, uitgelaten, dartel, brooddronken,moedwillig, los,
teugelloos, wild. Wanton [wontan], spelen, dartelen, stoeien,
mallen.
.kanton. Wapentake [wop'nteik, weip'nteik], .distrikt, War [wo], oorlog, krijg;
civil, burgerkrijg; see Man; to be at, in oorlog zijn; to make on of upon, de
oorlog aandoen. War [wol, oorlogen, oorlog voeren, beoorlogen. Warble [wob'l],
kwelen, zingen, slaan, (doen) Warbler [wobla], kweler, zanger. [trillen. Warbling
(woblin), gekweel; trilling. Ward (wod], bewaking, wacht, bescherming; .pareren;
bezetting; garnizoen, vesting, sterkte, wijk; gevangenschap, gevangenis; .werk (van
een slot); pupil; minderjarigheid, voog- dijschap.
Ward (wod], waken, bewaken, wacht houden, beschermen (from dangers, tegen gevaren);
to off, afwenden, pareren, ontwijken. Warden [wod'n], bewaarder, opziener, voogd.
Wardmote wodmout], wijkvergadering, Wardrobe [wodroub], kleerkas, garderobe.
Wardship (wodfip], voogdij. Ware [weal, waar; china
porselein; Dutch -,plateelwerk; earthen--, .aardewerk; hard, ijzer-,
metaalkramerij. Ware [weal, behoedzaam, voorzichtig, op zijn hoede; see Beware.
Warehouse [wêahaus], .pakhuis.
Warehouseman [wêahausman), Warehouse- keeper, pakhuismeester.
Warfare [wofea], krijgsdienst, .soldateleven; strijd, oorlog.
[oorlogen.
Warfare [wofea], in de militaire stand zijn; War-horse [wo-hos], .strijdros.
wine
ship
wain; how
Sip; this
hau; fate feit; boy boi; stone stoun; king = dis; thin= þin
kin; jar
=
dzâ;

Page 712
Warily.
Warily [wêrili], voorzichtig. Wariness [wêrinis], voorzichtigheid, behoed-
zaamheid. krijgskundig. Warlike [wolaik], krijgshaftig, strijdbaar, Warlock
[wolak], geestebezweerder, tovenaar. Warm [wom], warm, ijverig, vurig; prikkel-
baar; gegoed, rijk.
Warm [wom], warmen, verwarmen, warm, opgewonden worden.
Warm-hearted [wom-hâtid], hartelik. Warmingpan (womin-pan], beddepan. Warmly
womlil, warmpjes, vurig. Warmth (womb], warmte, ijver. Warn [won], waarschuwen
(against, tegen); bekend maken.
Warner Iwona], die waarschuwt. Warning Iwonin], waarschuwing; to take- of it, zich
laten gezeggen.
Warp (wop], schering (overlangse draden van een weefgetouw); kronkeling; .werptouw.
Warp [wop], krimpen, optrekken, krom wor- den; scheren, (scheepsw.) verhalen,
werpen. Warrant [worant], volmacht, machtiging,.pro- ces-verbaal, bevel tot
inhechtenisneming; bevoegdheid; .recht; verzekering; waarborg; getuigenis.
Warrant [worant], betuigen, verzekeren, mach- tigen, bevestigen, waarborgen.
Warrantable [worantab'l], wettig, verdedig- baar; oud genoeg om er op te jagen
(deer, herten).
Warrantee [worantil, aan wie iets verzekerd of gemachtigd wordt, gevolmachtigde.
Warranter [woranta), die volmacht geeft, waarborger.
706
tobbe.
Water-gage.
Washing-tub [wofin-tob], Wash-tub, was- Wash-leather [wof-leda], .zeem, .zeemleer.
Washy [wosi], waterig. Wasp [wosp], wesp.
Waspish [wospif], wespvormig; met een zeer slanke of wespetaille; lichtgeraakt,
vinnig, bits, stekelig. [drank. Wassail [wosil], drinkpartij, .drinklied; zekere
Wassailer [wosila], drinkebroer. (waart. Wast [wost], 2de pers. enk. verl. tijd v.
be, Waste [weist], verwoesting, vernieling, ver-
kwisting; vermindering; .onbebouwd land, wildernis, woestijn; .verlies.
Waste [weist], woest, verwoest, onnuttig, on- bebouwd (land); ongebezigd; - paper,
scheurpapier.
Waste [weist], verwoesten, vernielen, reder- ven; verkwisten, verspillen; kwijnen,
uitte- ren, verlopen.
Waste-book [weist-buk], .kladboek. Wasteful [weistful], verk wistend (- expen-
ses); vernielend, verwoestend. Waster [weistal, verkwister. Wat, Watty [wot, wotij,
verk. v. Walter. Watch [wots], het waken, wacht, wake; waak- zaamheid,
opmerkzaamheid; horloge, zak- uurwerk; to keep the, de wacht doen; to be on the -,
op de loer liggen, op de wacht staan, beloeren.
Watch [wots], waken; bewaken, bespieden, acht geven; to over, het toezicht houden
op (waken over). [horloge). Watch-barrel [wots-barall, trommel (van een Watch-case
[wotf-keis], horlogekas. Watcher [wotfal, waker, bespieder. Watchful [wotffull,
waakzaam. Watch-house [wots-haus], .wachthuis. Watch-light [wotf-lait), nachtkaars.
Watch-maker [wots-meikal, horlogemaker. Watch-tower [wots-taua], wachttoren.
konijne-Watchword [wotfwod], wachtwoord.
Warrantor [woranta], see Warranter. Warranty woranti], waarborg, zekerheid,
volmacht.
Warren [woran], konijneberg, konijnepark; sterk bevolkte buurt van mensen van
minder soort; visvijver, .vismeer; famielienaam. Warrener [worana], oppasser van
een berg of visvijver.
Warrior [woria], krijgsman, held. Warsaw woso], Warschau. Wart [wot], wrat, uitwas,
knoest. Wartwort [wotwot], .wrattekruid. Warty [woti], wrattig, wratachtig. Warwick
[worik], famielienaam. Warwickshire [worikfal, graafschap. Wary [wêri],
voorzichtig, omzichtig, behoed- zaam, nauwgezet.
Was [woz), verl. tijd van be, was. Wash [wof], wassen, was; spoeling, wassing;
waterverf; zweem; moeras; .watertje voor het gezicht of de handen; blad van de riem
(scheepsw.).
Wash (wol), wassen, spoelen, bespoelen. Wash-ball [wof-bol], zeepbal. Washboard
[wofbod], .zetboord. Washer Iwofa], wasser.
Water [wôta], .water; glans van een diamant; to hold, waterdicht zijn, steek
houden, strijken (met de riemen bij het roeien); to go by, te water reizen; to
take, te water gaan; to make, water in krijgen, lek zijn; wateren; of the first -,
van de eerste rang, uitstekend.
Water [wôta], besproeien, bespoelen; water geven; wateren; water innemen; watertan-
den; to a horse, een paard drenken; his mouth -s, hij watertandt. Water-bailiff
[wota-beilif!, waterschout. Water-board [wôta-bod], (S. A.) waterbestuur. Water-
borne [wota-bon], vlot, even vlot. Water-closet [wota-klozit], .sekreet met wa-
terdoorspoeling, reukeloos .gemak. Water-colour (wota-kola], waterverf. Water-
course wota-kos], waterloop. Watercress [wota-kres], waterkers. Watered [wôted],
als water, moiré (van zijde). Waterer [wôtaral, die besproeit, waterman. Waterfall
wôtafol], waterval. Wa erflag (wôtaflag), lis. Water-fowl [wota-faul],
watervogel, .water- gevogelte. [meter. Water-gage wôta-geidz], waterkeer, water-
bot; burst bist; met met; care kêa; ago agou; will= abis; not not; fall fol; lord =
lod; foot = fut; food = fûd;
Washer-woman [wofa-wuman], wasvrouw. Wash-hand-basin[wof-hand-beisin), waskom.
Wash-house [wof-haus], washuis. Washington wojintan, famielienaam; stad.
Washingtonian [wofintounian], tot George W. behorende; tot de stad W. behorende;
afschaffer.
fast fâst; fat fat; but wil; free fri; abbess

Page 713
Water-gruel.
707
Water-gruel [wôta-grual], .gerstewater. Wateriness [wôtarinis], Waterishness [wo-
tarifnis], waterachtigheid. Watering-place [wotarin-pleis], wed, plaats, waar men
water inneemt, badplaats. Watering-pot [wôtarin-pot], Waterpot, gie- Waterish
wôtaris], waterachtig. Water-lily [wota-lili, waterlelie. Waterline [wôta-
lain], .watermerk. Waterloo [wôtalû], dorp.
[ter.
[lijn.
Waterman [wôtaman], schuitevoerder, veer- man, waterman. Water-mark [wota-
mak], .watermerk, water- Watermelon [wota-melan], .watermeloen. Water-mill [wôta-
mill], watermolen. Water-parsley [wôta-pâsli], watereppe. Water-pot [wôta-pot],
waterkan of waterblik. Water-proof [wôta-prûf], waterproef. Water-rat [wota-rat],
waterrot. Water-snake [wôta-sneik], waterslang. Water-spaniel [wôta-spanial],
waterhond. Water-spider [wôta-spaida], waterspin. Water-spout [wôta-spaut],
watersprong, hoos, Water-spring Iwota-sprin], waterbron." Water-tax [wota-taks],
waterpacht. Water-tight [wota-tait], waterdicht.
Weather.
in de weg staan; it is much out of my -, het is buiten mijn gewoonte; out of the ,
buitensporig, bespottelik; to be in the family, in gezegende omstandigheden
verkeren; to keep out of the, zich schuil houden; no-s, geenszins; to go the- of
all the earth, de weg van alle vlees gaan (sterven); to make, plaats maken; to make
one's, zijn weg ma- ken (slagen); to have one's own, zijn zin hebben.
Wayfarer [weifêra], reiziger. Wayfaring [weiferin], reizend. Wayfaring-tree
[weifêrin-tri], meelboom. Waylay [weilei], belagen, beloeren. Waylayer [weileia],
belager. Wayless [weilis], ongebaand. Way-station [wei-steifan], .tussenstation (op
spoorwegen). [dwars, verkeerd. Wayward [weiwad], eigenzinnig, grillig, Wayworn
[weiwon], door 't reizen vermoeid. We [wi], wij.
Weak [wik], slap, zwak, machteloos, ziekelik. Weaken [wik'n], verzwakken. Weakening
[wik'nin], verzwakking. Weakling wiklin], zwakke bloed.
Water-trough [wôta-trof], waterbak, drink- Weakly Twikli], zwak, ziekelik (a bak
(voor vee).
Water-tub [wôta-tab], waterkuip. Water-work [wôta-wok], waterwerk, tekening in
waterverf.
Watery [wôtari], waterig, waterachtig. Wattle [wot'll, horde; twijg, teen (om
hoeden te maken); hanebaard, lel (aan kop of hals van vogels); vetkwab (aan de hals
van som- mige varkens); soort van akacia. Wattle [wot'], met horden bezetten, met
teentjes binden, vlechten. Waugh [wô], famielienaam. Wave [weiv], golf, baar;
golvende lijn op moirézijde enz.; de zee, water in het alge- meen; gewuif, wuivende
handbeweging. Wave [weiv], golven, wapperen, wuiven, wen- ken, uitstellen,
afwijzen, afstand doen van (a right).
Waver [weival, wapperen; golven; wagge- Jen; aarzelen, weifelen, besluiteloos zijn.
Waverer[weivaral,weifelaar,besluiteloos mens. Waveringly [weivarinli], aarzelend.
Waverley [weivali), the novels, de W. [romans.
Wavy [weivil, golvend.
Wax [waks], was; oorsmeer; sealing,.lak. Wax (waks], met was bestrijken, wassen.
Wax [waks], wassen, toenemen, dijen, uitdijen,
worden.
[ker.
Wax-candle [waks-kand'l], waskaars. Wax-chandler [waks-tfândla], waskaarsema- Waxen
[waks'n], van was, wassen. Wax-end [waks-end], .pikdraad. Waxlight (wakslait],
taper, waskaars. Wax-works [waks-woks], .wassebeeldespel. Waxy [waksi], wasachtig;
nijdig, boos. Way [weil, weg, straat, richting, vaart, gang, kant, zijde; .middel,
wijze, manier,.gebruik, gewoonte, handelwijze; to give, wijken, foegeven; by the,
in het voorbijgaan; by of, bij wijze van; in any, op enige wijze; to be in the, bij
de hand zijn,
wine ship
wain; how hau; fate = feit; boy Sip; this = dis; thin pin.
con-
stitution). [best; streep, striem. Weal [will, welzijn, geluk, welstand; gemene
Weald [wild], open .bosland, open vlakte met Wealth [welp], rijkdom. [bos.
Wealthily [welbili], rijkelik, vermogend. Wealthiness [welpinis], rijkdom. Wealthy
[welbil, rijk. Wean [win], spenen, afwennen; to from, ontwennen aan. Weanling
[winlin], gespeend kind, .dier. Weapon [wepan], .wapen. Weaponed [wepand],
gewapend. Weaponless [wepanlis], ongewapend Wear [wea], het dragen, dracht, mode;
slij- ting, slijtage; and tear, onderhoud, slijtage; the and tear of life, de ram-
pen en wederwaardigheden van het leven. Wear [wea], dragen, slijten, verslijten;
wen- nen; wenden, ophalzen (van een schip); to
off, out, afslijten, afdragen, verslijten, uitslijten, afnemen; to out, uitputten,
ten einde brengen; to away, verslijten, vervallen; to well, zich goed houden (in
het dragen), to one's heart on one's sleeve, zijn hart op de tong hebben, van zijn
hart geen moordkuil maken. Wear [wia], weer; keerkade. Wearable [wêrab'l],
draagbaar. Wearer [were], drager, slijter. Wearied [wirid], vermoeid. Weariness
[wirinis], vermoeidheid, verveling. Wearing-apparel (wêrin-aparall, kleren.
Wearisome [wirisam], vermoeiend, lastig, moeilik, vervelend.
Weary [wiri], moede, mat, vermoeid. Weary wiril, vermoeien, afmatten, vervelen; to
out, door vermoeienis uitputten. Weasand [wizand], luchtpijp. Weasel [wiz'l],
wezeltje. Weather [weda], .weder, .weer, wind; stress of, hevige winden. boi; stone
= stoun; king
=
kin; jar
=
dzā;

Page 714
Weather.
Weather [wedal, aan de lucht blootstellen, te boven zeilen, te loever zeilen,
houden, uitzeilen, de werking van de lucht onder. gaan; to out, doorstaan; to out a
storm, tegen een storm staande houden; to a hawk, een valk africhten. Weather-
beaten [weda-bît'n], door het weer of door stormen geteisterd, verweerd; a -- tar,
een bevaren matroos. Weather-cock [weda-kok], weerhaan. Weather-driven [weda-
driv'n], door
storm gedreven.
de
Weather-gage [weda-geidz], loef. Weather-glass (weda-glâs], .weerglas. Weatherly
[wedali], te loever;-ship, schip, dat goed bij de wind zeilt. [waard. Weathermost
[wedamoust], meest te loef- Weather-shore [weda-foal, loefwal, opperwal.
Weatherwise [wedawaiz], weerkundig. Weave [wiv], weven.
Weaver [wival, wever. Weaving [wivin], het weven.
Weaving-loom [wîvin-lûm], weefstoel,.weef- getouw.
Web [web], .web, .weefsel, .vlies voor het oog. Webbed [webd], gewebd.
708
Web-footed [web-futid], met zwempoten. Webster [websta], wever. Wed [wed], trouwen,
huwen. Wedding [wedin], .huwelik; bruiloft. Wedding-cake [wedin-
keik], .bruiloftsgebak. Wedding-day [wedin-dei], trouwdag. Wedding-dinner [wedin-
dina], bruiloftsdis, Wedding-ring [wedin-rin], trouwring. [.feest. Wedge [wedz],
wig, baar, .staafje, klomp. Wedge wedz, kloven, een wig insteken, in- sluiten,
invoegen, belemmeren, bevestigen. Wedgewise [wedzwaiz], wigvormig. Wedgewood
[wedzwud], famielienaam. Wedlock [wedlok], huwelik. Wednesday [wenzdi], Woensdag.
Wee [wil, klein.
Weed [wid), onkruid;.gewaad, .kleed; .teken van rouw; slecht geëvenredigd.paard,
knol; tabak, sigaar. [van). Weed [wid], wieden, uitroeien, zuiveren (of, Weed-ashes
[wid-asiz], weedas. Weeder [wida], wieder. [mes. Weeding-hook [widin-
huk], .wiedijzer,.wied- Weedy [widil, vol onkruid; waardeloos als raspaard; lang
opgeschoten en zwak. Week [wik], week. Weekly [wikli, wekeliks.
Welt.
down, neerdrukken, door eigen zwaarte Weighable [weiab'l], weegbaar. [instorten.
Weigh-bridge [wei-bridz], weegbrug. Weighed [weid], ervaren. Weigher [weial, weger.
Weigh-house [wei-haus], waag. [masjine. Weighing-machine [wei-in-masin), weeg-
Weigh-master [wei-masta], waagmeester. Weigh-money [wei-moni], .waaggeld. Weight
[weit], gewicht, zwaarte. Weightily [weitili]. gewichtig. Weightiness [weitinis],
zwaarte, gewichtig- heid (of an argument). Weightless [weitlis], licht. Weighty
[weiti), zwaar, gewichtig. Weird (wiad], betoverend, onheilspellend,nood- lots...;
the sisters, de schikgodinnen. Welcome (welkom], welkomst, .onthaal. Welcome
[welkom], verwelkomen, gastvrij bejegenen. [welkom heten. Welcome [welkom], welkom;
to bid, Welcomeness [welkomnis], vriendelike ont- vangst, aangenaamheid.
Welcomer [welkomna], verwelkomer. Weld [weld], wouw (soort van reseda); ver-
eniging van metalen door aaneensmeding. Weld [weld], aaneensmeden, wellen. Welfare
[welfêa], welvaart, voorspoed. Welked [welkt], gerimpeld. Welkin [welkin],
lucht, .uitspansel. Well [well, wel, put, bron, Well well, wel, gezond; goed, zeer;
as - as, zowel als. [uitstorten. Well [well, wellen, springen, doen opwellen, Well-
a-day [wel-a-deil, helaas. Well-affected [wel-afektid], welgezind. Well-being [wel-
bi-in], .welzijn. Well-beloved [wel-bilovd], veelgeliefde. Well-born [wel-bon], van
goede afkomst. Well-bred [wel-bred],wel opgevoed,beschaafd. Well-descended [wel-
disendid], van goede afkomst. [trouw. Well-disposed [wel-dispouzd], wel gezind,
Well-doing [wel-dûin], goede werken. Well-done [wel-don], goed! bravo! Wellesley
[welzli), famielienaam. Well-favoured [wel-feivad], schoon. Wellington [welintan],
famielienaam. Well-mannered [wel-manad], welgemanierd. Well-meaning [wel-minin],
welmenend. Well-meant [wel-ment], welgemeend. Well-minded [wel-maindid], welgezind.
Well-natured (wel-neitfad], goedaardig.
Weekly [wikli, wekeliks verschijnend tijd- Well-nigh [wel-nail, bijna.
schrift of koerant.
Ween (win), wanen, men
Well-off [wel-of], in goede(n)-doen. Well-parted [wel-pâtid], rijk, begaafd.
Weep wip], wenen, schreien, bewenen; to Well-pleasing [wel-plizin], welgevallig,
tears of joy, tranen van vreugde schreien. Weeper [wipa), wener, klager. Weepers
wipaz], rouwstroken.
Weeping-willow [wipin-wilou], treurwilg. Weet [wit], weten.
Weevil [wivil], korenworm.
Weft [weft], .weefsel.
Weft [weft], verl. tijd van weave.
Weigh [weil, waag (256 pond).
Weigh [weil, wegen, overwegen, van gewicht zijn; to anchor, het anker lichten; to
fast
=
Well-spent [wel-spent], weldoorgebracht. Well-spoken (wel-spouk'n], welbespraakt.
Well-tasted [wel-teistid], smakelik. Well-willer [wel-wila], begunstiger. Well-
wisher [wel-wifa], begunstiger, die het beste wenst.
Welsh [wels], taal of bewoners van WALES. Welsh-rabbit [welf-rabit], geroosterd
brood met gesmolten kaas.
Welt [welt], .omboordsel, raud.
Welt [welt, boorden.
fâst; fat = fat; but bot; burst bost; met met; care = kêa; ago agou; will = wil;
free fri; abbess abis; not = not; fall fol; lord lod; foot = fut; food = fûd;

Page 715
Welter.
709
Welter [welta], (zich) wentelen, rollen, baden. Wen [wen], wen.
Wench [wens], .meisje, meid, lichtekooi. Went [went], verl. tijd van go.
Wept [wept, verl. tijd en verl. deelw. v. weep. Were [wer], verl. tijd van be,
waren, ware (aanvoegende wijs), was.
Wert [wert], verl. tijd, 2e p. enk. van be, waart. Wesel [wiz'l], Wezel (rivier).
West [west], westen. West (west], west, westelik. Westerly [westali], westelik.
Western [westan], westelik, westers; the - islands, de Hebriden. Westminster
[westminsta], deel van Londen. Westnorthwest (westnowest], westnoordwest.
Westphalia [westfeilia], Westfalen. Westsouthwest [westsauwest], westzuidwest.
Westward [westwad], Westwardly, west-
waarts.
Wet [wet], .nat, .vocht; vochtig .weer, regen; .slokje, borrel,
Wet [wet], nat, vochtig.
Whine.
de vervaltijd; in cash, als men bij kas is (zal zijn); - received, na ingang. [uit.
Whence [wens), waarvandaan, vanwaar, waar- Whencesoever [wenssou-eval, waar ook van
daan, vanwaar ook.
Whenever [weneva], wanneer ook. Where [weal, waar, alwaar, waarheen; every -,
overal; no, nergens; any, ergens, overal.
Whereabout(s) [wêrabaut(s)], waaromtrent. Whereas [wêraz], terwijl, nademaal,
naardien. Whereat [wêrat], waarover, waarop. Whereby [weabail, waarbij, waardoor.
Where-fore [wêafo], waarom, weshalve, zo- Wherever [wêreva], waar ook. [dat.
Wherein [wêrin], waarin. Whereinto [wêrintu], waarin. Whereof [wêrov], waarvan.
Whereon [wêron], Whereupon [wêrapon], Wheresoever [wêasoueva], waar ook. Whereto
[wêatu], -unto, waartoe, waar naar
toe, waarom.
Wherewith [wêawio], waarmede.
Wet wet, nat maken; drinken op, bedrinken. Wherewithal [wêawidal], waarmede.
Wether [wedal, hamel.
Wetnurse [wetnos], min.
Wetshod [wetfod], met lekke schoenen.
Wettish [wetij], nattig, vochtig.
Wey [wei], 180 schepels.
Wezand [wizand], see Weasand.
Whack [wak], (flinke, harde) slag; .(aan)deel; Whale [weill, walvis.
Whalebone [weilboun], .balein.
Whale-fishery [weil-fifari), walvisvangst. Whaler [weila), groenlandsvaarder.
Whame [weim], horzel.
Whap [wop], slag.
Wharf [wof], kaai.
[waarop.
Wherry [weri], .roeischuitje, veerboot; .veer. Wherry [werij, overroeien,
overzetten. Wherryman [weriman], schuitevoerder; veer- Whet [wet], het slijpen;
prikkel. Iman.
Whet [wet, wetten, slijpen, opwekken (the appetite); verbitteren."
Whether [weda], welk van beide. Whether [weda], of hetzij. Whetstone [wetstoun],
wetsteen. Whetter [wetal, wetter, slijper.
[.buitenkansje.
Whewell (hjual], famielienaam. Whey [wei], hui, wei.
[tig.
Wheyey [wei-il, Wheyish [wei-is], weiach-
Whapper [wopal, iets groots, massa, leugen. Which [with], welke, welk, wie, die,
dat, wat.
Wharfage (wofidz], .kaaigeld.
day,
Wharfinger [wofinza], kaaimeester. What [wot], wat, dat, welke, hetgeen; op welke
dag; time, op welke tijd; eloquence, hoeveel welsprekendheid; for, waartoe, waarom;
of that, wat komt er dat op aan? with, deels door. What [wot], ten dele, deels.
Whatever [woteva], -soever [-sou-eva], hoedanig, ook, wat ook, al hetgeen, al wat.
Wheat [wit], tarwe.
Wheaten [wit'n], tarwen.
Wheedle [wid'], bepraten, flikflooien, vleien. Wheedler [widial, beprater,
flikflooier. Wheel wil], .wiel, .rad, .spinnewiel; wagen; omdraaiing. frollen.
Wheel [will, kruien, draaien, wenden, voort- Wheelbarrow [wil-baro], kruiwagen.
Wheel-lock [wil-lok], .radslot (soort van ge- weerslot).
Wheel-work [wil-wok], .raderwerk. Wheelwright [wilrait], wagenmaker. Wheeze [wiz),
hijgen, snuiven. Whelk [welk], puistje; zekere schelpvis. Whelm [welm], indompelen,
begraven, over- stelpen (in sorrows).
Whelp [welp, welp, jouge hond; kleine guit. Whelp [welp], jongen.
When [wen], wanneer, toen, als; - due, op wain; how hau; fate = feit: boy Sip; this
= ōis; thin = pin.
wine ship
Whichever [witfeval, soever, welke (wie, welk, wat) ook.
Whiff [wif], ademtocht; haal, trek (aan sigaar of pijp); lichte roeiboot; soort van
tarbot. Whiff [wif), uitblazen, wegblazen, blazen. Whig wig, aanhanger van de
whigpartij. Whiggism (wigiz'm], beginselen van de whig- partij.
While [wail], wijl, poos, tijd; in the mean -, middelerwijs; it is not worth -, het
is de moeite niet waard; a good, tamelik lang; a good ago, reeds lang geleden.
While [wail], Whilst (wailst], terwijl, midde- lerwijl; I write while you sleep,
terwijl ik schrijf, slaapt gij.
While [wail], aangenaam verbeuzelen, verkor. ten (van de tijd). [heen, eens. Whilom
[wailoum, wailam], weleer, voor- Whim [wim], windas; kaapstander. Whim wim,
Whimpsey [-sil, gril. Whimbrel [wimbral], kleine watersnip. Whimper [wimpal,
kreunen, kermen, grienen (van kinderen).
Whimsical [wimzik'], grillig. Whimsicality [wimzikaliti], grilligheid. Whimwham
[wimwam], beuzelarij. Whin [win], hulst; priemkruid. Whine [wain], gehuil, .gekerm,
.geteem. Whine wain], huilen, met een huilende stem spreken, temen,
bol; stone stoun; king
=
kin; jar dzä;

Page 716
Whinny.
710
Whinny [wini], hinneken. Whinyard [winjâd], .slagzwaard, degen. Whip [wip], zweep;
(scheepsw.) staggarnaat; koetsier; de personen, die bij een jacht de honden het
afdwalen beletten; lid van het Parlement, dat, bij belangrijke stemmingen, zijn
medeleden tot stemmen oproept; de oproeping daartoe; soort van takel of katrol;
molenwiek; and spur, spoorslags, ijlings. Whip [wip], geselen, zwepen, slaan,
tuchti- gen, dorsen; overhands naaien; (scheepsw.) fakelen, betakelen; oproepen tot
stemmen; wippen; to out, schielik uithalen, uit- springen; to up and down, heen en
weer springen. Whip-cord [wip-kod], .zweepkoord, zweepslag. Whip-hand [wip-hand],
voorhand. Whipper [wipal, geselaar, zweper. Whipper-in wipar-in], hondejongen;
baas, hoofd; in 't parlement iemand, die zorgt dat de leden bij 't stemmen
tegenwoordig zijn. Whipping-post [wipin-poust], geselpaal. Whip-saw wip-sol,
trekzaag. Whip-staff wip-staf], kolderstok. Whipster [wipstal, vlugge kwant.
Whipstock [wipstok], zweepstok. Whirl (woll, draai, draaiing; dwarrelwind. Whirl
woll, snel rond-, omdraaien, omsnor- ren, omdwarrelen. Whirligig [woligig],
draaitol; draaimolen; .strafwerktuig, waarin de veroordeelde snel werd
rondgedraaid; cirkelgang. Whirlpool [wolpûl], draaikolk, maalstroom. Whirlwind
(wolwind], dwarrelwind. Whisk [wisk], borstel; kleine bezem; snelle beweging;
roomklopper, eierklopper; hals- doek.
Whisk [wisk], vegen, stoffen, afborstelen; snel rond bewegen; kloppen; to about,
fladderen.
Whisker [wiska], bakkebaard; snor (bij vlees- etende dieren).
Whisk(e)y [wiski], zeker sterke drank, whis- key; licht rijtuig, sjees. Whisper
wispal, gefluister, geruis; wenk. Whisper [wispal, fluisteren, influisteren; to
gainst, samenspannen tegen. Whisperer [wispara], fluisteraar. Whispering
[wisparin], gefluister. Whist [wist], zeker kaartspel, .whist. Whist wist, st!
stil!
Whistle [wis'l], .fluiten, .gefluit; fluit. Whistle wis'l, fluiten, blazen, huilen
(van de wind); suizen.
Whistler [wis'la], fluiter.
Wield.
Whitemeat [waitmit], melkspijs; wit .vlees (van kalveren, gevogelte). Whiten
[wait'n], wit maken, bleken, wit wor- Whitener [waitna], bleker. [den. White-pot
[wait-pot], roomvlade. Whites [waits], bleekzucht; witte vloed; tarwe- bloem.
Whitewash [waitwof], .witsel, witkalk. Whitewash [waitwos], witten, vereffenen, van
blaam zuiveren. [naar toe. Whither [wida], werwaarts, waarheen, waar, Whithersoever
[widasoueva], waar ook. Whiting [waitin], wijting (vis); witkalk. Whitish [waitis],
witachtig. Whitlow [witlou], fijt aan de vingers. Whitmonday [witmondei],
Pinkstermaandag. Whitster [witstal, bleker, -ster. Whitsunday [witsondeil,
Pinksterzondag. Whitsuntide [witsontaid], Pinkster. Whittle [wit'], mes, knipmes;
omslagdoek. Whittle [wit'l), snijden, snipperen, met dunne stukjes afsnijden.
Whiz [wiz], sissen, snorren, fluiten, blazen. Who [hu], wie, die.
Whoever [hueva], wie ook.
Whole [houl], geheel; upon the -, over het geheel, alles wel ingezien.
Whole [houl], geheel, heel, gaaf, gezond. Wholesale [houlseill, van de handel in
het
groot; a merchant, een groothandelaar. Wholesale [houlseil], handel in het groot.
Wholesome [houlsam], gezond, heilzaam. Wholly [houlli, geheel, gans. Whom [húm],
wie, die. [ook zij. Whomsoever [hûmsoueva], wie ook, wie het Whoop [hup], geroep,
(krijgs)geschreeuw. Whoop [hup], roepen, schreeuwen, naschreeu- wen, uitjouwen.
Woopingh-cough [hupin-kof], kinkhoest. Whore [ho], zedeloze vrouw. Whorl [woll,
winding of draal van een schelp. Whortleberry [wot'lberi], heidebes. Whose [hûz],
wiens, welks, welker, wier. Whosoever [hûsoueva], al wie, wie ook. Why [wai],
waarom, wel, nu; (S.A.) hoekom? Wick [wik], pit (van een lamp).
Wicked (wikid], goddeloos, slecht, ondeugend, snood, boos, boosaardig; the -, de
godde- lozen.
Įtakje. Wicker [wikal, teen, .rijs, .dun hout, .wilgen- Wicker wikaj, van tenen
gemaakt, gevlochten. Wicket wikit), .deurtje, poortje; 3 paaltjes, die naast
elkander in de grond staan, met een dwarshoutje er op (in het KRIKKEг-spel). Wide
[waid], wijd, ruim, breed, ver van.
wakker, bij-de-hand; zachte vilten hoed met brede, opstaande rand, flambard. Widen
[waid'n], (zich) verwijden, uitzetten, verruimen.
Whit [wit], .ziertje, .weinigje; every, in Wide-awake [waid-aweik], klaar wakker,
goed alle delen; not a, niet een jota. Whitaker [witaka], famielienaam. White
[wait, wit, witte kleur, blanke. White [wait, wit, blank, zuiver, onbevlekt, grijs
(van de haren).
Whitebait [waitbeit], zekere vis van het ge- slacht van de haringen. [Londen.
Whitehall [waitholl, vroeger een paleis in White-lead [wait-led], .loodwit. White-
leather [wait-leda], .zeemleer. White-livered wait-lived], lafhartig. Whitely
[waitli], witachtig.
fast fast; fat
Wideness [waidnis], wijdte, breedte, ruimte. Widgeon [widzan], meereend, taling.
Widow [widou], weduwe.
Widow widou], tot weduwe maken, beroven. Widower [widous), weduwnaar. Widowhood
[widouhud], weduwstaat. Width [widb], wijdte, breedte.
Wield [wild, zwaaien, zwenken, voeren; to
fat; but bot; burst = bost; met il; free fri; abbess = abis; not not; fall =
agou; will = fut; food = füd;
met; care = kêa; ago fol; lord = lod; foot

Page 717
Wieldy.
a sword, een degen voeren; to the sceptre, de schepter zwaaien, heerschappij Wieldy
[wildi], handelbaar. [voeren.
Wife [waif], huisvrouw, vrouw, gade. Wig [wig), pruik. [Z. van Engeland. Wight
[wait, mens, vent, kerel; eiland ten Wigwam [wigwom, wigwam], indiaanse hut. Wild
[waild], woestijn, wildernis. Wild waild, wild, woest, buitensporig. Wild-boar
(waild-bol, .everzwijn. Wilderness [wildanis], woestijn, wildernis. Wildfire
[waildfaia], grieks vuur; roos; the news spread like, het nieuws verbreidde zich
als een vuurtje. Wild-fowl [waild-faul], wild gevogelte. Wild-goose [waild-gûs],
wilde gans; chase, dwaze onderneming. [(plant). Wilding [waildin), in het wild
groeiende Wildness (waildnis], wildheid, woestheid. Wile [wail], laag, list,
kunstgreep. [starrig. Wilful [wilful], moedwillig, voorbedacht, hals- Wilhelmina
[wilhelminal, vrouwenaam. Wilily [waililil, listig. Wiliness wailinis], loosheid,
listigheid. Wilk [wilk], grote olikruik. Will [will, wil, uiterste wil, .testament;
good toegenegenheid; ill, wrok, wrevel. Will [will, willen, wensen, bevelen,
vermaken, bij testament bepalen, genegen zijn, bepa- len, zullen; or nill, willens
of onwillens. William [wiljam], Willem. [wil. Willing wiling, gewillig; God, als
God Willingly [wilinli], gewillig, vrijwillig, gaarne. Willoughby [wilabi],
famielienaam. Willow (willou], wilg; to wear the, treuren of rouwen over een
afwezig of verloren lief. Willow-plot [wilou-plot], .wilgebos. Willow-tree [wilou-
tri], wilgeboom. Willow-wort [wilou-wot], wilgewortel. Will-o'-the-wisp [wil-
adawisp), wisp, dwaallicht.
with the
Willy (wili), .werktuig om wol te reinigen. Willy [wili, Will [will, verk. van
William. Wilt [wilt), verwelken, verkwijnen. Wilt (wilt, 2de pers. Enkelv. van
will. Wiltshire [wiltfa], graafschap.
Wily [walli, listig, slim, doortrapt. Wimble [wimb'll, drilboor, fretboor. Wimple
wimp'lj, kap (van nonnen), sluier. Wimple wimp'll, neerlaten, neerhalen, sluie-
ren, rimpelen.
Win (win), verk. v. Winifred. Win (win, winnen, krijgen, overwinnen, beha- len,
vermeesteren, zegevieren; toon of upon, innemen, invloed krijgen op. Wince [wins],
achteruitslaan, terugdeinzen, in- eenkrimpen (from pain, van pein). Winch
[wins],.windtuig; dommekracht; kruk of handvat om te draaien (van een draaiorgel).
Winch [wins], opwinden. Wind [wind), wind, tocht, lucht; adem; lucht- zuiging;
maagstreek; .blaasinstrument; fair -, gunstige wind; foul-, tegenwind; free or
open, ruime, brede wind; scant schrale wind; trade, passaatwind; be- tween and
water, even onder water; down the voor de wind af, in verval; upon a, scherp bij de
wind; to take of
wine ship
wain; how fip; this
hau; fate = feit; boy dis; thin = þin.
711
Winter-solstice.
have the, de loef afsteken (het winnen); to take of to get, ruchtbaar, verspreid
worden; to have a thing in the, iets in de neus hebben.
Wind [waind], winden, wenden, draaien, bui- gen, kronkelen, wikkelen; to up, opwin-
den, afsluiten, in orde brengen, afdoen, bla- zen; to a horn, op de hoorn blazen.
Windage [windidz), speling, speelruimte. Wind-bound [wind-bound], door tegenwind
opgehouden.
Winder [wainda], winder; winde, slingerplant. Windfall [windfoll,
afgewaaid .ooft, .buiten- Wind-flower [wind-flaua], anemoon. [kansje. Wind-gun
[wind-gon], .luchtroer. Windiness [windinis], winderigheid. [ging. Winding
[waindin], kronkeling, bocht, bui- Winding waindin], draaiend, wentel... Winding-
sheet [waindin-fit), .doodkleed. Winding-stairs [waindin-stêaz], wenteltrap.
Windlass [windlas], windas; .braadspit. Windmill (windmill, windmolen. Window
[windoul, venster, .raam. Window-sash [windou-saf], schuifraamko- Window-shutter
[windou-jota], .vensterluik. Window-sill [windou-sill vensterbank of .-- Windpipe
windpaip], luchtpijp. [kozijn. Windsor [winza), Castle, paleis v. d. koningen v.
Engeland.
[zijn.
Windward [windwad], naar de wind; to bovenwinds, te loever; to pass to, boven de
wind komen. Windy [windi], winderig, opgeblazen. Wine [wain], wijn. Wine-bibber
[wain-biba), wijnzuiper. Wine-cask [wain-kâsk], .wijnvat. Wine-cellar [wain-selaj,
wijnkelder. Wine-glass [wain-glâs), .wijnglas. Wine-merchant [wain-motfant],
wijnkoper. Wine-press [wain-pres], wijnpers, (S.A.) trap- Wine-trade (wain-treid],
wijnhandel. [balie. Wing (win), vleugel, wiek, vlerk, wan, vlucht; to take,
wegvliegen; to be upon the
gereed zijn om te vertrekken; on the -, op de vleugelen, aan het vliegen.
[kortwieken. Wing [win), met vleugelen voorzien, vliegen, Winged (wind), Wingy
[wini], gevleugeld. Winifred [winifred], Geneveva, Winfried. Wink [wink],
knipoogje, wenk, .ogenblik. Wink [wink], wenken, knikken, knipogen,
flikkeren; to at, door de vingers zien. Winker [winkal, wenker. Igesloten ogen.
Winkingly winkinli), knipogend, met half Winner [wina), winner. Winning [winin],
winst, gewin. [trekkelik Winning winin], innemend, aanvallig, aan- Winnow (winou],
wannen, ziften, onderzoeken. Winnower [winoual, wanner. Winter [wintal, winter.
[houden. Winter [wintal, overwinteren, de winter over- Winter [wintal, winter....
Winter-cherry [winta-tjeri), winterkers. Winter-green [winta-grin], wintergroen.
Wintery [wintari], winterachtig. Įtier. Winter-quarters[winta-kwotaz], .winterkwar-
Winter-season [winta-siz'n), wintertijd. Winter-solstice [winta-solstis],
winterzonne- stilstand.
boi; stone stoun king = kin: jar
dzâ;

Page 718
Winter-time.
Winter-time [winta-taim], wintertijd. Wintry [wintri], winterachtig. Winy waini),
wijnachtig.
712
Wipe [waip], .vegen, veeg, steek; .schimp- woord, uitbrander.
Wipe [waip], vegen, afvegen, afwisselen; to -off or away, afwissen, afvegen; to -
out, uitwissen, uitvegen. Wiper [waipal, veger, afveger. Wire [wala], draad.
Wiredraw [waiadrô], draad trekken, slepende houden, verdraaien.
Wiredrawer [waiadroal, draadtrekker. Wis [wis], weten, veronderstellen. Wisconsin
[wiskonsin), Staat in de V. S. van N. Amerika.
Wisdom [wizdam], wijsheid.
Wise [waiz], wijze; in any, op de een of andere wijze; in no, in geen geval. Wise
[waiz], wijs, voorzichtig, bescheiden. Wiseacre [waizeika], waanwijze. Wish [wif],
wens, begeerte, .verlangen. Wish (will, wensen, verlangen (for, naar), begeren; to
joy, geluk wensen. Wishful [wifful], wensend, verlangend. Wishy-washy [wifi-wofi],
slap, krachteloos. Wisp [wisp], wis; bundel.
Wist [wist], verl. tijd van Wit. [tig. Wistful [wistful], ernstig, peinzend,
droefgees- Wit [wit], .vernuft, .verstand; man van vernuft, geestige man; geestige
zet; I am at mys' end, ik ben radeloos; to learn met schade en schande wijs worden.
[dat is. Wit [wit], weten; to, te weten, namelik, Witch [with], toveres, heks; oud,
boosaardig .wijf; bekoorlike, jonge vrouw of meisje, ondeugend .nest; tools, (S.
A.) dolos. Witch [with], betoveren.
Witchcraft witfkrâft], toverkracht, toverij. Wichery [witfari], toverij,
betovering. Wit-cracker [wit-krakal, grappemaker. With [wid], met, mede, bij, van,
door. Withal [widol],mede, daarmee, daarbij, tevens. Withdraw [widdro],
terugtrekken, onttrekken, herroepen, weggaan, ter zijde gaan, wijken (from, van).
Withe [wid], wilgetak, fijn rijsje. Wither [wida], (doen) verwelken, kwijnen,
verdorren. (droogd, vermagerd. Withered [widad], verwelkt, verdord; uitge- Withers
[widaz], gewrichten aan de schoft van een paard. Withhold [widhould], onthouden,
onttrekken, terughouden, weigeren. [nen, in huis. Within widin], binnen, binnen in,
van bin- Within-doors [widin-doz], binnen 's huis. Without [widaut], zonder,
buiten, uit, van bui- Without [widaut], tenzij. Iten. Without-doors [widaut-doz],
buiten 's huis. Withstand [widstand], weerstaan. Withstander [widstanda],
tegenstander. Withy [widi], .teentje, rijsje; van teen of rijsjes gemaakt, daaruit
bestaande; buigzaam Witless witlis], onverstandig. [en taai. Witling witlin],
waanwijze, gek. Witness witnas], getuige,.getuigenis,oorkonde. Witness [witnas],
getuigen, betuigen, een ge- tuigenis afleggen, getuige zijn van, bijwonen.
fast wil; free
Wood-cutter.
Witness-box [witnas-boks], getuigeba nk. Witticism [witisiz'm), kwinkslag, .geestig
ge- Wittily [witili, vernuftig. [zegde. Wittiness [witinis], vernuftigheid.
Wittingly witinlil, voorbedachtelik. Wittol wital], geduldige horendrager. Witty
[witi], vernuftig, schrander, scherp, bij- Wive [waiv], (een vrouw) trouwen. [tend.
Wives [waivzl, meerv. van wife. Wizard [wizad], tovenaar.
Wizen [wiz'n], verschrompeld, verwelkt, droog. Woad woud], wede. Woe [wou], .wee,
ellende. Ipeld. Woe-begone [wou-bigon], in ellende gedom- Woful [woufull, treurig,
ellendig. Wold [would], vlakke landstreek; woud, bos. Wolf [wulf, wolf; to keep the
-- from the door, zich voor gebrek behoeden. Wolf-dog (wulf-dog], keeshond. Wolf-
fish wulf fis], zeewolf. Wolfish [wulfif], wolfachtig, gretig, trouweloos. Wolfram
[wulfram], mannenaam. Wolf's-bane [wulfsbein), wolfswortel. Wolf's-milk wulfsmilk],
wolfsmelk. Wolga [wolga], rivier.
Wollaston [wulastan], famielienaam. Wolsey [wulzi], famielienaam. Wolves [wulvz],
meerv. van Wolf. Woman [wuman], vrouw; a lady's -, een kamenier.
Woman-hater [wuman-heita], vrouwehater. Womanhood [wumanhud], vrouwelike staat.
Womanish [wumanis], vrouwachtig, verwijfd. Womanise [wumanaiz], vertroetelen,
verwijid
maken.
[slacht, de vrouwen. Womankind [wumankaind], vrouwelik ge- Womanly [wumanli],
vrouwelik, huwbaar, manbaar.
Womb [wûm], baarmoeder; schoot. Womb wum], insluiten, inhouden, koesteren. Women
[wiman], meerv. van woman. Won [won], verl. tijd en verl. deelw. van win. Wonder
[wonda], wonder; verwondering, ver- baasdheid; .wonderwerk.
Wonder (wonda], zich verwonderen (at, over), nieuwsgierig zijn.
Wonderer [wondǝrǝ], verwonderde. Wonderful wondaful], verwonderlik. Wonderment
[wondamant], verwondering, .wonder.
Wonder-struck [wanda-strok), verbaasd. Wonder-working (wonda-wakin], verbazend.
Wondrous [wandras], verwonderlik. Wont [wont], gewoonte. Wont wont], Wonted
[wontid], gewend, gewoon (to, aan, om). Wont [wont], gewend zijn. Won't [wount],
samentrekking van will not. Wontedness [wpntidnis], gewoonheid. Woo [wû], vrijen,
aanzoek doen om, dringend Wood [wud], .hout, .bos. [verzoeken. Wood-ashes [wud-
afiz], houtas. Woodbine [wudbain], kamperfoelie. Wood-chopper [wud-tfopa),
houtklover, bo- merooier.
Woodcock [wudkok], houtsnip. [vure. Wood-cut (wud-kot], houtsnee, houtsneegra-
Wood-cutter [wud-kota], houthakker.
fâst; fat fat; but but; burst = bost; met met; care = kêa; ago = agou; will = fri;
abbess abis; not not; fall fôl; lord lod; foot fut; food fûd;

Page 719
Worthily.
714
Xerophtalmia.
waardig; ho much is she? wat bezit zij? Wrestle [res'l], worstelen, Worthily
(widili], waardig. Worthiness [wDoinis], waardigheid. Worthless [wplis], van geen
waarde. Worthy [wooij, held, uitmuntend man, ex- centriek karakter. [waardig.
Worthy [woi], waardig, deugdzaam, achtens- Wot [wot], 1ste en 3de pers. enkelv.
tegenw. tijd van wit, weet. Would [wud, verl. tijd van will, wilde, zoude, wenste;
to do as one - have, doen hetgeen iemand hebben wil; -to God, gave God; I he were
gone, ik wenste dat hij weg ware.
Wrestler [res'la], worstelaar.
Wretch [rets], rampzalige, ellendeling, schelm; (ironies) .monster; poor, arme
drommel. Wretched [retfid], ellendig, jammerlik, ramp- zalig.
Wriggle [rig'l], (zich) heen en weer bewegen,
Would-be [wud-bi], zogenaamd; naäper. Wound [wûnd], wond.
Wound wünd], wonden, kwetsen.
draaien, wriemelen, kronkelen (als een worm). Wright [rait], (in samenstell.)
werkman, maker. Wring (rin], wringen, knellen, drukken, ge- bukt gaan (under the
load of sorrow, onder de last van zorgen). Wringer [rinal, wringer. Wrinkle
Irink'l], rimpel. Wrinkle Irink'], rimpelen.
Wrist [rist], gewricht van de hand, pols. Wristband [ristband), mouwboord.
Wound (waund], verl. tijd en verl. deelw. Writ [rit], schriftelik .bevel,
geschrift, .bevel; van wind.
Woundless [wûndlis), ongewond. Woundwort [wandwot], .wondkruid. Wove [wouv], verl.
tijd van weave. Woven [wouv'nj, verl. deelw. van weave. Wove-paper [wouv-
peipal, .velijnpapier. Wrack [rak], wrak; aan land gespoeld .zee. wier; see Wreck.
Wrangle frang'], twist, .krakeel. Wrangle [rang'], kijven, krakelen, twisten.
Wrangler Irang'], twister; student die het beste eksamen in de mathesis heeft
gedaan (aan de universiteit te Cambridge). Wrap [rap], wikkelen, inpakken,
oprollen; to up, inwikkelen, in verrukking bren- gen; -ped up, opgetogen. Wrapper
[rapal, omslag; -s, dekbladen (bij het sigaren maken).
Wrath [rap, rob, rob], toorn, gramschap. Wrathful râpful, ropful, röpful], toornig,
vergrand. [toorn. Wrathless [raplis, roplis, rôblis], zonder Wreak [rik], wreken,
uitoefenen; to ven- geance on, wraak oefenen aan, koelen (the rage, de woede). [(in
glas). Wreath [rip), krans, guirlande, kring; streep Wreathe [riol, bekransen,
draaien, strengelen, bestrengeld, ineengevlochten zijn. Wreathen [rio'n], gekranst;
gekronkeld (Her.). Wreck [rek], .overblijfsel, .wrak, gestrand .schip; op strand
geworpen bezittingen; aan land gespoeld .zeewier; strandvonderij; to go to, te
gronde gaan. Wreck [rek], (doen) schipbreuk lijden, te gronde richten, - gaan; to
be -ed, ver- gaan, stranden; the ship was ed off Flushing, het schip verging op de
hoogte van Vlissingen.
Wreckage [rekidzl, het schipbreuklijden; overblijfselen van een wrak. Wren
fren], .winterkoninkje. Wrench [rens], verdraaiing, verstuiking, ver- wringing;
schroevedraaier. Igen. Wrench [rens], verdraaien, verwringen, wrin- Wrest [rest,
verdraaiing; list; soort van sleutel om snaarinstrumenten te stemmen. Wrest [rest],
ontwringen, afpersen (a secret); verdraaien, verwringen. Wrester (restal,
verdraaier. Wrestle [res'], worsteling.
fast
fâst; fat fat; but will; free frī; abbess
bot; burst abïs; not
holy, de heilige schrift.
Write [rait], schrijven, beschrijven; opstellen; duurzaam inprenten, betitelen; to
word, melden; to one's self, zich noemen. Writer [raita], schrijver. Writhe Iraid],
(zich) draaien, verdraaien, wrin-
gen.
Writing [raitin], het schrijven, geschrift, .schrift, .opschrift.
Writing-desk [raitin-desk, schrijflessenaar. Writing-master [raftin-masta],
schrijfmeester. Written [rit'n], verl. deelw. van write. Wrong (ron),
ongelijk, .nadeel, .kwaad, ver- keerdheid, misvatting; to be in the -, on- gelijk
hebben.
Wrong [ron], onrecht, kwaad, verkeerd. Wrong (ron), verongelijken, onrecht aandoen.
Wrong-doer [ron-dual, Wronger [rona], verongelijker.
Wrongful [ronful onbillik, beledigend. Wrong-headed fron-hedid], verkeerd, eigen-
zinnig; -ness, verkeerdheid, eigenzinnig- Wrote [rout], verl. tijd van write."
[heid. Wrought [rot], verl. tijd en verl. deelw. van work. [wring. Wrung [ron],
verl. tijd en verl. deelw. van Wry frail, scheef, verdraaid. Wry [rail, verdraaien,
verdringen, afwijken, scheef zijn. Wry-legged [rai-legd], scheef van benen. Wry-
neck [rai-nek], scheve hals; draaihals (vogel).
Wry-necked [rai-nekt], scheef van hals. Wyclif(fe) [wiklif], famielienaam.
X
Xanthic [zanbik], geelachtig. Xanthippe [zanpipi], vrouwenaam. Xanthus [zanbas],
het paard van Achilles; eigennaam.
Xebec (zibak], schebek (soort schip). Xenophon [zenafan], mannenaam. Xeres [zeriz),
soort van wijn. Xerophagy (zirofadzil, gebruik van droge spijzen.
Xerophtalmia [zirappalmia], droge oogont- steking.
bost; met = met; care kêa; ago not; fall fol; lord lod; foot
agou; will= fut; food = fûd;

Page 720
Wooded.
713
Wooded [wudidl, met hout begroeid, hout-
rijk, bosrijk.
Wooden (wud'n], houten, van hout. Wood-engraving [wud-engreivin], houtsnij- kunst,
houtsnede.
Woodhouse [wud-haus], houtschuur. Woodiness [wudinis], houtachtigheid, bos-
achtigheid.
Woodland (wudland], bosachtig land. Wood-louse [wud-laus], houtluis. Woodman
[wudman], boswachter, jager, houthakker. [ler, houtkoper. Wood-merchant [wud-
motfant], Wood-sel- Woodnotes [wudnouts], wild .gezang. Wood-nymph [wud-nimf],
bosnimf. Wood-pea [wud-pi], wilde ert.
Woodpecker Iwudpeka], specht.
Wood-pigeon Iwud-pidzan], houtduif.
Wood-pile [wud-pail], houtmijt.
Wood-reeve [wud-riv], houtvester.
Woodward iwudwod], boswachter,houtvester. Woody [wudi], houtachtig, bosachtig.
Wood-yard [wud-jâd], houttuin.
Wooer wual, vrijer.
Woof [wûf], inslag, .weefsel.
Wooing wûin], het vrijen.
Wool [wull, wol.
Wool-comber [wul-kouma], wolkammer. Wool-fell [wul-fel], schapevacht. Wool-
gathering [wul-gadarin], verstrooid van gedachten; his wits are a -, zijn zinnen
zijn op de loop.
Woolen [wulan], wollen, van wol. Woolen-draper Iwulan-dreipal, lakekoper. Wooliness
[wulinis], wolligheid. Woolly Iwuli], wollig.
Woolpack [wulpak], baal wol (240 pounds); kussen (Her.).
Wool-sack [wul-sak], wolbaal; (in het Hoger- huis) de zetel van de Lord Chancellor.
Wool-stapler [wul-steipla], wolhandelaar. Wool-trade [wul-treid], wolhandel.
Woolwich [wulidz], stad.
Worcester [wusta], stad.
to
Worth.
sions); to upon, indruk maken, treffen; to a ship, met een schip maneuvreren; the
guns, the sails, met het geschut, met de zeilen ekserseren; to a gown with gold,
een tabberd met goud bordu- ren; to a hat, een hoed walken; - hard, (S. A.)
vasttrappen.
Worker [wokal, werker, bewerker, werkman Work-fellow [wok-feloul, werkmakker. Work-
house wok-haus], .werkhuis; liefda- dige instelling; soort van gevangenis voor
landlopers enz.
(heid.
Working-day (wokin-deil, werkdag. Workman [wokman], werkman. Workman-like [wokman-
laik], Workmanly, kundig, knap. Workmanship [wokmanfip], werk, bekwaam- Work-master
[wak-masta], werkmeester. Work-people wok-pip'll, werkvolk. Work-shop [wok-Sop],
werkplaats, winkel. Work-woman [wok-wuman], werkster. World [wold], wereld, aarde;
mensen; grote wereld; levensloop; menigte; all in the -, al wat er bestaat, al het
mogelike; by no means in the, voor geen ding ter wereld; for all the --, voor alles
ter wereld; - without end, in alle eeuwigheid. Worldliness [woldlinis],
wereldsgezindheid. Worldling [widlin], wereldling. Worldly [woldli], werelds.
Worldly-minded [wildli-maindid], werelds- gezind. [schroef; wroeging. Worm [wom],
worm, krasser; moer van een Worm wom], wormen, stilletjes voortkruipen, bedotten,
van de worm snijden, (scheepsw.) kleden, trensen, de lading uit een stuk halen; to
one's self into, zich indringen (into favour).
Worm-eaten [wom-it'n], wormstekig. Worm-grass wom-grâs], .wormkruid. Worm-hole
[wom-houl], .wormgat. Wormwood [womwud], alsem. Wormy [womi], wormig. Worn (won),
verl. deelw. van wear.
gejaagdheid."
Word [wod], .woord, .bericht, .bevel, .spreek-Worry [woril, kwelling, verwarring,
onrust, woord, .motto; to take a person at his -, iemand aan zijn woord houden; by-
of mouth, mondelings; in a-, in één woord, kortom; in -s, met woorden (met de
mond); to eat one's -s, zijn woorden intrekken; - for woordelik, letterlik. [ren.
Word [wod], uitdrukken in woorden, formule Word-catcher [wod-katfa], woordevitter.
Word-catching [wod-katfin], woordevitterij. Wordiness [wadinis], met vele woorden.
Wordsworth [wodzwab], famielienaam. Wordy [wodi], woorderijk, omslachtig. Wore
[wol, verl. tijd van wear.
Work [wok werken, arbeiden, bewerken, uit-
.werk, arbeid, bezigheid.
Work
werken, veroorzaken; borduren; drijven (een masjine); leiden (to ruin); (doen)
gisten; to in of into, invoegen, indringen (one's self into favour); to off, door
werking allengs verwijderen; to out, bewerken, uitwerken, oplossen (a problem),
uitspatten (a mine); to up, op, in de hoogte wer- ken, verwerken, aanprikkelen (the
pas- wain; how hau; fate feit; boy dis; thin = pin.
wine ship
Sip; this
[geren, scheuren. Worry [wril, kwellen, plagen, rukken, slin- Worse [wos], slimmer,
erger, slechter, snoder, minder; he is fifty pounds-than nothing, hij is vijftig
ponden meer schuldig dan hij bezit; and, hoe langer hoe slechter. Worship [wsip),
aanbidding, godsdienst, eredienst; verering, edelachtbare,, edelge- strenge.
[vereren. Worship [wifipl, aanbidden, hoogachten, Worshipful [wofipfull, achtbaar,
eerwaar- dig, eerbiedig.
Worshipper [woSipal, aanbidder. Worst [wost], slechtste, slimste, ergste, snood-
ste; let the come to the, laat komen wat wil. [onderspit delven. Worst [wost],
overwinnen; to be -ed, het Worsted [wustid], sajet. Wort [wot], .kruid,
ongegist .bier. Worth [wop], verouderd werkw. worden; woe the day, wee de dag.
Worth [web], waarde, waardij, verdienste. Worth [wop], waard; seeing, beziens-
boi; stone
1
stoun; king kin; jar
=
dzâ;

Page 721
Xerxes.
715
Xerxes [zoksiz), mannenaam.
Xipheas [zifias], zwaardvis. Xiphold (zifoid], zwaardvormig.
Xylobalsamum [zailobalsamam], .balsem. hout.
Xylography [zailografi], houtgravure.
Yacht [jot], jacht.
Y
Yachting (jotin], het varen met een jacht. Yahoo jahul, dierlik, op mensen
gelijkend .ras (in Swift's Gulliver's Travels). Yak [jok], soort van os (in
Centraal-Azië). Yam [jam], broodwortel. Yank [jank], afrukken (with off); snel be-
wegen; bekijven. Irikanen). Yankee [jankil, Yankee (bijnaam van de Ame- Yard [jâd],
plaats, erf; engelse el; ra. Yare jeal, gretig, gauw, handig. Yarmouth [jamap],
stad in Engeland. Yarn (jan), garen, sajet, draad; lang uitge- rekt verhaal; the
sailor was spinning a -, de matroos vertelde een lang verhaal vol
onwaarschijnlikheden.
Yarr [ja], knorren als een hond.
Yest [jest], gist.
Zero.
Yester [jesta), Yesterday [jestadi], gisteren. Yesterday [jestadi), dag van
gisteren. Yester-night [jeste-nait], gisteren avond. Yesty [jesti, gistig.
Yet [jet], nog, voor alsnog; nor, nog niet. Yet [jet], nog, nochtans, echter.
Yew jul, Yew-tree, iepeboom, taxis. Yield [jild], afstaan, overlaten, toestaan,
ver- gunnen, geven, toegeven, voortbrengen, ople- veren, zich onderwerpen,
zwichten, wijken; to (up) the breath, the ghost of the life, de laatste adem
uitblazen, sterven. Yielder [jilda), die toegeeft. Yielding [jildin], toegevend.
Yoke [jouk], juk, .span.
Yoke jouk], het juk aandoen, jukken (a pair of oxen); verenigen, onder het juk
brengen. Yoke-elm jouk-elm], hagebeuk. Yoke-fellow [jouk-felou], makker, maat.
Yoke-span [jouk-span], (S.A.) jukschei. Yolk jouk], dooier.
Yon [jon], yond [jond], yonder, ginds. Yonder [jonda], ginder.
Yore ljôl, oude tijd; in the days of --, in de oude tijden.
Yorick [jorik], mannenaam. York [jok], famielienaam.
Yarrow [jarou], duizendblad; rivier in Yorkshire [joksa, jokfia], graafschap.
Schotland.
Yaw liô], gieren (van een schip). Yawl jóll, jol.
Yawl [jol, huilen (van honden), schreeuwen. Yawn jon, geeuwen, gaping.
Yawn jon], geeuwen, gapen; verlangen, haken (for, naar).
Yawner [jona], geeuwer.
Yclad [iklad), gekleed.
Yeleped Jiklept], genaamd.
Ye jil, gij, gijlieden; see Thou.
Yea [jeil, ja, zeker, zekerlik.
Yean [jin], werpen, jongen, (van ooien) lamme
Yeanling (jinlin], lam.
Year [jia], jaar.
Yearling [jialin, eenjarig dier.
Yearling jialin), eenjarig, jarig.
Yearly [jiali, jaarlijks.
[ren.
Yearn [jon], smachten, reikhalzend verlangen.
Yeast jist], gist.
Yeasty jisti), gistig,
Yeddo jedou], stad in Japan.
Yelk (jelk], dooier.
Yell jell, gehuil, gil.
Yell fjell, huilen, gillen, uitschreeuwen.
Yellow [jeloul, geel.
Yellow-hammer (jelou-hamal, goudvink.
Yellowish jelou-if], geelachtig.
Yellows fjelouz], geelzucht.
Yelp [jelp], keffen, janken. Yelper [jelpal, keffer, janker.
Yeoman [jouman], klein landeigenaar, here- boer; lijfwacht, lijftrawant.
Yeomanry [joumanri], landmilitie te paard, meestal uit welgestelde landeigenaars
be- staande.
Yerk [jok], ruk, slag, stoot.
Yerk jok, rukken, slaan, stoten, springen. Yes [jes], ja.
You jul, gij, jij, u. Young [jon), jong.
Young lion, younger [jongal, youngest ljongast], jong, jonger, jongst. Youngish
jongis, jeugdig.
Youngling (jonlin], jongeling; jong dier. Young-one [jon-won, jon-an], jong.
Youngster [jonstal, Younker [jonkal, jonge- ling, melkbaard, jong matroos.
Your jus], uw; at place, at house, ten uwent.
Yours [juaz], de of het uwe.
Yourself [juself], Yourselves, u, gij zelf, zelf, gij zelven, zelven.
Youth [jab], jeugd, jongeling. Youthful jubfull, jeugdig.
Ypres ip'r], stad in België. Yule [jull, Kersttijd.
Yule-clog, yule-log, yule-block [jûl-klog, jul-log,jul-blok], houtblok voor het
kerstvuur. Yucatan [jûkâtân], Staat in Mexiko.
Z
Zany [zeini], potsemaker, hansworst. Zea (zil, see Maize.
Zeal [zill, ijver.
Zealand (ziland], Zeeland. Zealot [zelat], ijveraar, dweper. Zealous [zelas],
ijverig, Zebra [zibra], woudezel, zebra. Zedekiah [zedakaia), Zedekia. Zedoary
[zeda-ari], zedoar. Zenith [zinip), toppunt, zenith. Zephaniah [zefanaia],
Zephanja. Zephyr [zefa, zacht .windje; zefir. Zero [zirou], nul.
wine
ship
wain; how hau; fate = feit; boy boi; stone Sip; this = dis; thin pin.
stoun; king
11
kin; jar
dza,

Page 722
Zest.
Zest [zest], oranjeschil; smaak, geur; verhoogd .genot.
716
Zest [zest], in stukjes snijden, smakelik, geu- Zeus (zius], Jupiter. [rig maken.
Zetetic [zitetik], uitpluizend. Zigzag zigzag), hetgeen met vele hoeken voortloopt,
zigzag.
Zigzag [zigzag), zigzagswijze, hoekig. Zinc [zink], zink.
Zincography, [zinkografij, tekenen op zink, drukken met zinken platen. Zodiac
zoudiak], diereriem. Zone [zoun], luchtstreek; gordel.
Zymology.
Zoographer [zou-ografa], dierbeschrijver. Zoography (zou-ografil, dierbeschrijving.
Zoological zoualodzi all, dierkundig, zoolo. Zoology (zou-oladzi], dierkunde.
[gies. Zoophyte [zouafait, plantdier. Zootomist [zou-otamist], dierontleder.
Zootomy [zoo-otami, dierontleding. Zouave [zuâv], zouaaf. Zounds [zaundz),
drommels! Zulu, zooloo [zülü], Zoeloe. Zurich [zürik], stad.
fast fâst; fat fat; but = bat; burst = bost; wil; free frî; abbess = abis; not not;
fall wine wain; how hau; tate feit; boy ship Sip; this dis; thin bin.
Zuyder Zee [zaide zij, Zuiderzee. Zymology [zaimoladzil, leer der gisting.
met met; care kêa; ago = agou; will = fol; lord lod; foot fut; food fûd; boi; stone
stoun; king kin; jar dzâ,

Page 723

Page 724

You might also like