Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Didactiek 3 - Thomas More (35 Pagina's)
Samenvatting Didactiek 3 - Thomas More (35 Pagina's)
Leeromgeving = een situatie of context die bij de lerende de vereiste leerprocessen uitlokt
en op gang houdt om de beoogde leerresultaten te bereiken.
Een leeromgeving bevat verschillende componenten:
● beginsituatie, doelen, leerinhouden, werkvormen, onderwijsleermiddelen en
evaluatie.
⇨ Een KRACHTIGE leeromgeving nodig!
Leerpsychologie= een stroming van de psychologie die zich bezighoudt met de studie van het
leerproces en daarbij probeert een coherente theorie op te bouwen. De belangrijkste
stromingen zijn:
● behaviorisme, cognitivisme en constructivisme
Constructivisme: een leertheorie die ervan uitgaat dat leren start wanneer de lerende een
storende discrepantie ervaart tussen zijn eigen wereldbeeld en dat van anderen.
🡪 De lerende wil dan dit gebrek aan overeenstemming wegwerken door de betekenis die hij
zelf construeert voor zijn omgeving samen met anderen bewust te worden en te verkennen.
( deze theorie is dominant in de Westerse wereld – uitwerking van cognitieve
leerpsychologie)
🡪 Effectieve denk – en leerprocessen volgens het sociaal constructivisme
● Vanuit bestaande denkkaders de wereld ervaren, beleven, denken en doen actief aan
de slag gaan met nieuwe informatie en ervaringen = nieuwe kennis opbouwen over
de werkelijkheid.
● Het sociale aspect = interactie tussen mensen, samenwerkend leren wordt
gepromoot.
● Meer aandacht voor affectieve kant – leren roept allerlei emoties op – raakt aan je
persoon, je wereldbeeld, je visie.
CITAAT:
Janssens et al. (2000) vatten het gedachtegoed van het constructivisme als volgt samen:
“Leren wordt binnen deze visie beschreven als een actief, coöperatief, progressief meer
zelfgestuurd proces van betekenisgeving en kennisconstructie, zoveel mogelijk uitgaand van
ervaringen van de leerlingen en studenten in authentieke, reële situaties.”
Lerareneffectiviteitsstudies
🡪 Uit onderzoek blijft dat gespreid en herhaald aanbieden van leerstof het grootste
leerresultaat oplevert.
● stelt welbevinden
HERVORMING :
⇨ van doceren naar leren
- beschikbaar maken van informatie, organisatie, begeleiding en sturing.
- Reflectie op het leren vanuit eigen ervaringen van leerlingen in opdrachten,
problemen en projecten krijgt meer nadruk, het leren van veel vakkennis wordt als
minder belangrijk gezien.
- Ga als leerkracht dus in de plaats van de leerling staan en vraag je af hoe hij of zij
meest gediend is om die leerstof onder de knie te krijgen.
- Effectief studeren betekent daarentegen hard en gemotiveerd werken aan relevante
taken in een inspirerende omgeving van leren én werken.
🡪 In kleine groepen
Niet samenwerkend leren- kwalijke reputatie: werk verdelen, 1 persoon doet alles – anderen
profiteren mee, discussies zonder resultaat
Wel: coöperatief leren – van en met elkaar – in goed gekozen groepen
CITAAT:
"Coöperatief leren is een onderwijsleersituatie waarin de leerlingen in kleine groepjes op een
gestructureerde manier samenwerken aan een leertaak met een gezamenlijk doel. De
leerlingen die samenwerken zijn niet alleen gericht op hun eigen leren maar ook op dat van
hun groepsgenoten. Leerlingen leren met elkaar en van elkaar (Förrer, Kenter & Veenman,
2000)." Johson en Johnson (1996) bepaalden op basis van een analyse van verschillende
onderzoeken over samenwerkend leren 5 condities die moeten vervuld zijn om van echt
coöperatief leren te kunnen spreken.
● Individuele verantwoordelijkheid
🡨🡪 meeliftgedrag (= diffusie van verantwoordelijkheid – Slavin – kans het grootst bij
enkelvoudige taak
Disjunctieve enkelvoudige taak = prestatie afhankelijk van het meest bekwame groepslid (bv.
Anagram oplossen 🡪 frustratie bij minst bekwame groepslid)
Conjunctieve enkelvoudige taak = prestatie van de minst bekwame groepslid ( voorlezen
door trage lezer 🡪 frustratie bij meest bekwame groepsleden)
Additieve taken zijn taken waarbij de prestatie van de groep bepaald wordt door de
maximale bijdrage van elk groepslid. Voorbeelden van additieve taken zijn bijvoorbeeld
‘touwtjetrek’, maar ook taken waarbij de prestatie van elk groepslid afzonderlijk zichtbaar
wordt gemaakt of in rekening wordt gebracht bij de berekening van de groepsscore.
● Groepsevaluatie
● Aanvullende aandachtspunten:
● Leerkracht stelt groep samen die productief kan samenwerken ( heterogeen of
homogeen, sterk/zwakker,
● ongeveer 4 leerlingen is ideaal
● duidelijke doelen opgeven
● Gedragscode afspreken
● Treed vooral op als coach
● Vraag groepen om hun eigen effectiviteit te beoordelen
● Behoud stabiele groepen gedurende 1 trimester/semester – bevordert de
sociaal-emotionele aspecten van groepswerk
2) genummerde hoofden (in lagere jaren inzetbaar – elke leerling krijgt nummer –
leerlingen werken in groepen- aangeduide nummers brengen verslag uit)
- Kwaliteitsvolle instructie
Lesdoelen en leeractiviteiten worden verduidelijkt
Leeractiviteiten in zone van de naaste ontwikkeling
Voorkennis activeren (preview bij nieuwe woordenschat in tekst – wat kennen we al?)
Interactie leerling-leraar
Transfer
Conversaties en gesprekken – taalvaardigheden ontwikkelen….
⇨ Oefenen en inbedden= belangrijke fase in het leerproces – in volgende stappen:
● Begeleide praktijk 🡪 leraar begeleidt
● gespreide praktijk 🡪 gespreid in tijd , meerdere oefenkansen
● afwisselende praktijk 🡪 verschillende problemen aanbieden, leerling kiest zelf zijn
strategie
● Zelfstandige praktijk 🡪 zelf strategie kiezen met minimum aan begeleidign
● generalisatie praktijk 🡪 metacognitieve controle 🡪 leren wanneer ze welke strategie
moeten inzetten
- Evalueren om te leren
Formatief evalueren is noodzakelijk om aan te sluiten bij zone van naaste
ontwikkeling en voorkennis EN om adaptief onderwijs te realiseren
- Adaptief onderwijs
Leeromgeving = adaptief
🡪 Tegemoetkomen aan ambities leerlingen, niet louter noden of voorkeuren
🡪 leeractiviteiten worden ondersteund, zijn gevarieerd, uitdagend en aantrekkelijk
Leeractiviteiten aanbieden op verschillende niveaus: Bijvoorbeeld een
driesporenbeleid of scaffolding)
● Driesporenbeleid:
Niveau 1 het algemeen onderwijs van lees-en schrijfvaardigheidsontwikkeling voor alle
leerlingen omvat gevolgd door een formatieve evaluatie.
Niveau 2 bestaande uit instructie in kleine groepen met gespecialiseerde en meer intensieve
strategieën en oefeningen voor leerlingen die niet geslaagd waren na niveau 1.
Niveau 3 is voor leerlingen die niet zijn vooruitgegaan na de interventie van niveau 2 en
omvat gewoonlijk speciale onderwijsdiensten (Graves et al., 2011 in Anou et. al, 2022
● De scaffolding kan bestaan uit fiches aangeboden na een korte leesselectie met
begripsvragen, aanwijzingen om leerlingen te helpen herinneren hoe ze een strategie
moeten uitvoeren of schema’s met kritieke vragen om beter geïnformeerde
beslissingen te nemen over historische controverses en een beter begrip te krijgen van
elke primaire bron tot graphic organizers om ideeën of concepten gemakkelijker te
kunnen organiseren/structureren.
- Management van de klaspraktijk
● leerlinggedrag
🡪 leerlingen sturen met duidelijke regels die consequent gehandhaafd worden
● klaspraktijk
🡪 optimaal inzetten van leertijd, middelen en ruimte in de klas
* Zelfregulerend leren betekent dat leerlingen in staat zijn hun eigen leerproces aan
te sturen, te volgen en bij te sturen. Leerlingen voelen zich verantwoordelijk voor
hun eigen leerproces. Zelfregulatie vraagt om de ontwikkeling van leerstrategieën
waarmee ze hun eigen leren ook kunnen reguleren.
Werking geheugen
🡪 Zintuigelijk geheugen kan onbeperkt, maar van zeer korte duur, info opnemen.
🡪Beperkt deel info komt in werkgeheugen/kortetermijngeheugen (= flessenhals tussen
zintuigelijk en langetermijngeheugen) terecht – beperkt in opslagcapaciteit en opslagtijd
🡪 Belangrijke info + sterk geladen emotionele gebeurtenissen gaan naar het
langetermijngeheugen (raakt nooit vol)
● Nuttige/germane belasting = mentale belasting die het leren TEN GOEDE komt ,
wordt als schema in langetermijngeheugen opgeslagen.
Leren in tijd verspreiden
Combineren van verschillende oefentypes – moeite laten doen om type oefening te
identificeren en juiste strategie te reproduceren.
Ontwerpprincipes
- een heldere lay-out te hanteren (consequent gebruik van nummers, symbolen, weergave
d.m.v. een schema…),
- de instructie visualiseren
- feedback ook snel laten volgen op een oefening Om de nuttige belasting goed in te zetten
kan je
- werken met productieve strategieën (informatie selecteren en organiseren in een schema,
linken met voorkennis) in plaats van enkel passief lezen.
We kunnen door deze bril ook kritisch kijken naar BZL en ervoor kiezen om bij moeilijke
inhouden (met een grote mate van intrinsieke belasting) niet te kiezen voor werkvormen
die een hoge extrinsieke belasting hebben.
Executieve functies
= cognitieve processen die je in staat stellen om je gedrag, gevoelens en gedachten te sturen en zo doelgericht
en sociaal gedrag te stellen in het dagelijks leven (Malfait, 2020).
Executieve functies of korter EF zorgen ervoor dat je bewust je je gedrag, gedachten en
gevoelens kunt sturen. Leerlingen hebben deze EF dus nodig om hun zich niet te laten
afleiden, om een opdracht uit te voeren. Executieve functies leiden tot zélfsturing.
Competentie – ijkpunten voorzien zodat leerlingen kunnen nagaan of ze goed bezig zijn,
evalueer tussentijds, waardeer kleine successen.
Goed onderwijs =
* krachtige leeromgeving waarin welbevinden en betrokkenheid centraal staan (zie
ervaringsgericht onderwijs)
* Leerlingen hebben nood aan onderwijs dat afgestemd is op hun individuele noden
Betrokkenheid = als je aan de grens van je mogelijkheden werkt, in zone naaste ontwikkeling
- Les moet aansluiten bij niveau individuele leerling
🡨🡪 onvoldoende aansluiting zorgt voor ernstige belemmering van betrokkenheid
🡪 leerlingen haken dan af (idem bij te simpele leerstof)
= differentiëren – op verschillende niveaus – maatregelen om tegemoet te komen aan de
individuele verschillen, capaciteiten, voorkeuren en noden tussen leerlingen.
Soorten differentiatie:
Externe differentiatie (op niveau van onderwijsstructuur of schoolorganisatie) =
differentiatie op MACRO of MESO-niveau
● Voordelen:
- De groep blijft bij elkaar – instructietijd wordt optimaal benut
- Alle leerlingen doen zo lang mogelijk mee met de klas – instructie en interactie met
groep inbegrepen.
Divergerende differentiatie
- zoveel mogelijk aansluiten bij de individuele niveaus en onderwijsbehoeften van de
kinderen.
- Leerkracht = begeleider
Nadeel : de verschillen nemen toe waardoor en nog meer differentiatie nodig is.
DE GAUSS-curve
1Als je, bijvoorbeeld, de schoolse prestaties van de bevolking op een curve zou uitzetten, dan krijg je een klassieke normaalverdeling of een
Gauss-curve. Je ziet een heel groot aantal mensen met een gemiddelde prestatie, en langs twee kanten daarvan een staart: links de mensen
met lagere en rechts de mensen met hogere schoolse prestaties.
● Onderwijsstructuur
Vanaf derde jaar verschillende finaliteiten (Doorstroom, doorstroom – en
arbeidsmarktgericht, arbeidsmarktgericht)
+ verschillende studierichtingen
Differentiatie op MESO-niveau
● Geslacht
🡪 nauwelijks verschil in IQ, schoolresultaten
🡪 meisjes hogere verbale intelligentie
🡪 jongens betere visuo-spatiële capaciteiten (ruimtelijk inzicht) en wiskundige
probleemoplossingsvaardigheden
🡪meisjes betere motoriek
🡪 jongens meer fysieke en motorische mogelijkheden
🡪 meisjes meer gemotiveerd voor schooltaken
🡪 Zelfvertrouwen afhankelijk van het domein
🡪 andere succes – en faalverklaringen
🡪 andere omgangsstijl – jongens agressiever en competitiever – meisjes hechtere
vriendschappen
🡪 andere behandeling van de leerkracht
Uit de internationale onderzoeken blijkt ook dat jongens en meisjes een andere
behandeling krijgen van de leerkracht:
Jongens krijgen meer vrijheid dan meisjes; ze worden meer aangemoedigd om zelf
initiatief te nemen en zelfstandig te functioneren.
Op een voorschoolse leeftijd hebben kinderen reeds stereotiepe opvattingen over
geslachtsrollen. Oudere leerlingen volgen snel een rigide opvatting over rolpatronen en
ouders bekrachtigen stereotiep gedrag.
De media bekrachtigen stereotiepe opvatting over rolpatronen.
Peers (leeftijdsgenoten) reageren ook positiever op gedrag dat past bij een klassieke
rolverdeling.
De impact van het geslacht op prestaties wiskunde en wetenschappen die in het voordeel
van de jongens was, is verminderd tot zelfs verdwenen. In Vlaanderen is dit echter niet
zo (cf. infra).
Proportioneel meer jongens moeten bijlessen volgen voor talen en voor wiskunde, ze
blijven hiervoor sneller zitten en worden 2 à 3 x meer doorverwezen naar het bijzonder
onderwijs.
Meisjes zijn actiever en hun leerprestaties zijn hoger in niet-gemengde klassen dan in
gemengde klassen.
Meisjes presteren minder goed in gemengde klassen.
Instructieverantwoordelijken gedragen zich verschillend tegenover jongens dan
tegenover meisjes: aan jongens worden meer vragen gesteld, ze worden meer
bekritiseerd en beloond. Leerkrachten laten goed presterende jongens vaker aan het
woord dan goed presterende meisjes. Jongens worden meer gestimuleerd om zelf een
antwoord te vinden en aan meisjes wordt sneller het juiste antwoord voorgezegd.
Instructieverantwoordelijken blijken minder te verwachten van meisjes.
● Voorkennis
🡪 Verschillen door sociale milieu, buitenschoolse kennis, cultuur en schoolse voorkennis
🡪 belangrijk om als leerkracht te weten welke voorkennis nodig is om aan te sluiten bij de
les, voorkennis te toetsen, leerlingen bijspijkeren, advanced organiser vooraf meegeven
om voorkennis te activeren, te herhalen, …
● Intelligentie = het vermogen zich aan te passen aan nieuwe situaties, de capaciteit
om complexe en abstracte problemen op te lossen.
=>
- Abstractievermogen
- Cognitieve complexiteit
- Snelheid waarmee je iets nieuws kan opnemen
● Meervoudige intelligentie
🡪 Gardner
IQ =de bekwaamheid om problemen op te lossen of om iets bestaands aan te passen
aan veranderende omstandigheden.
IQ ligt niet vast, kwaliteiten kunnen verder ontwikkeld worden.
Vormen van intelligentie volgens Gardner:
* Verbaal-linguïstische intelligentie
* Logisch-mathematische intelligentie
* Visueel-ruimtelijke intelligentie
* Muzikaal-ritmische intelligentie
* Lichamelijk-kinetische intelligentie
* Naturalistische intelligentie
* Interpersoonlijke intelligentie
* Intrapersoonlijke intelligentie
* Culinaire intelligentie
* Mechanische intelligentie
⇨ Meervoudige intelligentie in het onderwijs
De maatschappelijke definitie van intelligentie heeft grote invloed op valorisatie,
waardering van onderwijsvormen en studierichtingen in het Vlaams onderwijs.
🡪 niet vanuit kijk op studierichting denken, wel vanuit de leerling zelf.
Gardner onderscheidt drie visies in het omgaan met het begrip meervoudige intelligentie op school:
- Matchen (didactische aanpak afstemmen op sterkst ontwikkelde leerlingen)
- Stretchen (diverse intelligenties zoveel mogelijk ontplooien, succeservaringen laten
beleven)
- Vieren ( geen enkele leerling is minderwaardig – ieder heeft vormen van intelligentie
die waardevol zijn)
🡺 CONCLUSIE : In eerste instantie komt het erop aan om zeer bewuste keuzes te maken
bij de voorbereiding van lessen: kiezen voor didactische werkvormen (en inhouden) die
uitdagend en gevarieerd zijn. Uitdagend om zo de betrokkenheid van alle leerlingen te
stimuleren, ook wanneer de gekozen activiteit hen niet onmiddellijk ligt (stretchen).
Gevarieerd om alle leerlingen aan hun trekken te laten komen en zo alle intelligenties aan te
spreken (matchen) Het stretchen van intelligentie moet steeds binnen een betekenisvolle
context gebeuren. Leren wordt immers dieper, fundamenteler als de nieuwe leerstof binnen
een zinvolle context wordt aangeboden. Oppervlakkig uit het hoofd geleerde leerstof (vb.
woordenlijst Frans) beklijft enkel tot de afname van de toets, leerstof die binnen de
‘gebruikssituatie’ wordt aangeboden (vb. nieuwe woordenschat van Frans, gebruikt binnen
een rollenspel) beklijft langer.
Tevens geldt dat het stretchen het best gebeurt door de sterke kanten van de leerling
maximaal in te zetten (vb. een muzikale activiteit om een wiskundige regel te
onthouden/begrijpen). Zo wordt ook de onderlinge samenhang tussen hun verschillende
intelligenties vergroot.
Deze theorie van de meervoudige intelligentie ligt ook aan de basis van de werkvorm CLIM.
In het model van Kolb wordt een leerproces gekarakteriseerd aan de hand van twee
dimensies:
* leren via concrete ervaringen VERSUS leren via abstracte begrippen (inductief
versus deductief denken).
* leren door actief bezig te zijn VERSUS leren door het kijken naar een ander
(actief versus passief leren).
Als je deze twee dimensies haaks op elkaar zet, krijg je een schema waarin vier polen
ontstaan. Als we deze verbinden krijgen we de leercirkel van Kolb.
Bij het ervaringsgericht 4 leren zouden alle stappen van de leercyclus moeten
5F
doorlopen worden.
Kolb stelt dat mensen een voorkeurleerstijl hebben, waarmee ze het liefst beginnen en
waaraan ze de meeste tijd besteden. Maar het is belangrijk dat leerlingen vaardig worden
in het doorlopen van alle fasen van het leerproces omdat ze essentieel zijn voor effectief
leren.
● Belangstelling
- Nood aan leerlingeninitiatief – betrokkenheid verhogen
- Aanbod leerstof moet aansluiten bij de behoeften van de leerlingen
- Niet te lang in hun leefwereld blijven hangen anders leren ze niets en haken ze ook af
- Hun wereld opentrekken
- Voorzichtig zijn met persoonlijke thema’s, gezinssituatie, achtergrond … zorgt voor
ongelijkheid – school moet ‘gelijkmaker’ proberen te zijn.
● Tempo
Verschillend bij leerlingen door motivatie, intelligentie, concentratievermogen,…
● Leerstoornissen
Dyslexie – moeite met geschreven teksten 🡪 beeldmateriaal, schema’s of verduidelijking
aanbieden
NLD (Niet verbale leerstoornis) – moeite met schema’s die beroep doen op hun ruimtelijk
inzicht.
🡪 nood aan verbale verduidelijking (op rijm)
STICORDI-maatregelen
Differentiatie in onderwijscomponenten
● Leerinhouden
🡪 op basis van belangstelling, leerstijl, ontwikkelingsniveau, begaafdheid, werktempo
● Onderwijsleerproces
● Onderwijsstijl
🡪 Gender bias (= andere benadering van jongens/meisjes door de leerkracht!)
🡪 participatie van meisjes verhogen in de klas!
● Media
🡪 veel en variërend materiaal, werkbladen met ruimte om denkstappen te noteren,
overzichtelijke materialen, concrete materialen
Leerlingen met dyslexie – spellingcontrole/ verklanksoftware
● Groeperingsvormen
🡪 homogeen/heterogeen/leerstijlheterogene groepen …
● Evaluatie
Onderscheid maken tussen
- formatieve (tussentijdse evaluatie met oog op bijsturen van de leerling) – sterke en
zwakke punten in kaart brengen/feedback geven/onderdeel van het leerproces
- summatieve evaluatie (nagaan of einddoelstellingen bereikt zijn /resultaatbepaling
bv. op einde schooljaar /hulpmiddelen aanreiken tijdens de evaluatie/andere criteria
gebruiken bij het evalueren, naar proces kijken i.p.v. naar het product)
- evaluatievorm kan anders zijn ( theoretisch/mondeling/ open/gesloten vragen, …)
Idem voor BHV-model, maar de leraar moet extra aandacht geven aan de eerste
leerstofdelen zodat verschillen in de beginsituatie weggewerkt worden
+ hij is verantwoordelijk voor de communale doelen- samenhang tussen begaafdheid en
prestaties moet gereduceerd worden
● Bij zelfstandig leren bepalen leerlingen tot op zekere hoogte zelf of ze aan
bepaalde vakken extra tijd of minder tijd willen besteden.
● Zelfstandig leren biedt leerlingen de mogelijkheid meer variatie aan te brengen in
de volgorde, waarin verschillende onderdelen van de leerinhoud aan de orde
komen.
● Het leren kan beter worden afgestemd op individuele verschillen in
voorkennis en interesse.
● Als leerlingen op school meer gelegenheid krijgen dingen te doen die aansluiten
bij hun belangstelling, zal dit de diepgang in de verwerking van de inhoud en het
plezier in het leren vergroten.
● Sommige scholen kiezen hiervoor door de differentiatie-uren in te vullen als
FLEX-uren waarbij de leerlingen tot op zeker hoogte zelf keuzes maken over
remediëring en verdieping
Opbouw in scholen
● Eerst korte zelfstandige opdrachten, met coaching leerkracht , nadien uitbreiden naar
langere zelfstandige momenten en meerdere opdrachten, zonder toezicht van
leerkracht=> zelfsturing ontwikkelen
Een en ander heeft tot doel de bekwaamheid tot zelfstandig leren te ontwikkelen.
De belangrijkste aspecten hiervan zijn:
- zelf stellen van haalbare en relevante leerdoelen;
- zelf de studietijd indelen en de te ondernemen leeractiviteiten plannen; zelf zoveel
mogelijk dingen onderzoeken en uitpluizen;
- zelf samenwerking zoeken met medeleerlingen;
- tijdig hulp vragen aan de begeleidende leerkracht(en);
- juist gebruik maken van leermiddelen;
- de eigen inzet in de gaten houden;
zelf evalueren of een taak tot een bevredigend einde is gebracht (of de leerdoelen zijn
bereikt);
- reflecteren over de toegepaste methode van studeren;
- succes of falen toeschrijven aan de juiste oorzaken.
Zelfstandig leren en samenwerkend leren
- Kan goed gecombineerd worden
- Leerlingen begrijpen waar het bij de ander vastloopt ( aansluiging cognitieve
ontwikkeling)
- Ze leren van elkaar, wie iets uitlegt – mobiliseert zijn voorkennis
- Pas hulp van leerkracht als ze er niet uitkomen
- Versterkt sociale steun en sociale controle, soms meer schoolplezier
UDL in onderwijscontext🡪
● flexibiliteit en alternatieven voorzien om tegemoet te komen aan verschillende
noden, leerstijlen en voorkeuren van leerlingen.
● Universele leeromgeving
● Inclusief onderwijs
● Alle leerlingen ervaren een meerwaarde door de extra ondersteuning
● Het herkenningsnetwerk
- WAT?
- Groot patroon met herkenningsnetwerken – info komt binnen via zintuigen
- Moeilijk om aan te leren
● Strategisch netwerk
- HOE?
- Axonen vertrekken naar de spieren
- Plannen maken, strategie bedenken
● Affectief netwerk
- WAAROM?
- Verbonden met beleving
- Prioriteiten stellen
Binnenklasdifferentiatie:
● heeft als doel maximaal leerrendement te realiseren bij elke leerling door rekening
te houden met interesses, leerstatus en leerprofielen.
● Leerrendement = leerwinst op alle vlakken (cognitief, metacognitief, sociaal-affectief,
motorisch, motivatie, efficiëntie van leren)