Probleem 7 Young Fast and Wild

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

lOMoARcPSD|11119637

Probleem 7 - Young, fast and wild

Clinical Psychology: Normal or Abnormal? (Erasmus Universiteit Rotterdam)

StudeerSnel wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit


Gedownload door Jonathan XD (jonathanvsauce@gmail.com)
lOMoARcPSD|11119637

Probleem 7 – Young, fast and wild


ADHD
Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD): Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis waarbij
kinderen consistent een of meer van de volgende karakteristieken vertonen: onoplettendheid, hyperactiviteit
en/of impulsiviteit.

DSM criteria
A. Een aanhoudend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat hindert bij de
ontwikkeling zoals gekarakteriseerd door 1. en/of 2. ADHD is dus opgesplitst in 2 karakteristieken:
1. Onoplettendheid
Indien je 6 of meer van de 9 symptomen hebt die gedurende 6 maanden sterk aanwezig zijn. Deze
symptomen mogen niet slechts een gevolg zijn van je ontwikkeling (Bijv. dat als je kleutert je dan minder
oplet etc). Voor ouderen vanaf 17 jaar geldt dat 5 symptomen aanwezig dienen te zijn. Deze symptomen
moeten een dusdanige negatieve impact hebben op sociale en academische-/beroepsactiviteiten. Een
aantal symptomen zijn bijvoorbeeld:
Moeite met aandacht erbij houden
Snel afgeleid door externe stimuli
2. Hyperactiviteit en impulsiviteit
Indien je 6 of meer van de 9 symptomen hebt die gedurende 6 maanden sterk aanwezig zijn. Deze
symptomen mogen niet slechts een gevolg zijn van je ontwikkeling (Bijv. dat als je kleutert je dan minder
oplet etc). Voor ouderen vanaf 17 jaar geldt dat 5 symptomen aanwezig dienen te zijn. Deze symptomen
moeten een dusdanige negatieve impact hebben op sociale en academische-/beroepsactiviteiten. Deze
symptomen nemen vaak af als je volwassen wordt. Een aantal symptomen zijn bijvoorbeeld:
Praat extreem veel  excessieve motorische activiteit
Roept zomaar een antwoord zonder dat de vraag is afgemaakt.
B. Een aantal onoplettendheids of hyperactieve-impulsieve symptomen waren aanwezig voor de leeftijd van 12
jaar.
C. Een aantal onoplettendheids of hyperactieve-impulsieve symptomen zijn aanwezig in 2 of meer settings. Dit
moet zijn waargenomen door iemand anders. Bv: thuis, op school, met vrienden.
D. Duidelijk bewijs dat de symptomen sociale functies, academische functies of beroepsfuncties belemmeren,
of de kwaliteit ervan verminderen.
E. De symptomen kunnen niet beter verklaard worden door schizofrenie of andere mentale stoornissen en kan
ook niet beter verklaard worden door een andere mentale stoornis.

Vormen
Combined presentation: Als zowel onoplettendheid (A1) als hyperactiviteit-impulsiviteit (A2) aanwezig
zijn voor de laatste 6 maanden.
Predominantly inattentive presentation (ADHD-i): Als wel aan het criterium voor onoplettendheid (A1)
wordt voldaan, maar niet aan het criterium voor hyperactiviteit-impulsiviteit (A2) voor de laatste 6 maanden.
Predominantly hyperactive/impulsive presentation (ADHD-hi): Als wel aan het criterium voor
hyperactiviteit-impulsiviteit (A2) wordt voldaan, maar niet aan het criterium voor onoplettendheid (A1) voor
de laatste 6 maanden.
In partial remission: Wanneer eerder aan alle criteria werd voldaan en er nu aan minder criteria wordt
voldaan in de afgelopen 6 maanden maar de symptomen nog steeds resulteren in een verslechtering in
sociale, academische, of beroepsmatig functioneren.

Sterkte
Mild: Weinig extra symptomen die nodig zijn om de diagnose te stellen (Bijv. net 6 symptomen). Deze
symptomen resulteren in niet meer dan de kleine beperkingen op sociaal- of beroepsgebied.
Moderate: Symptomen tussen mild en severe zijn aanwezig.
Severe: Veel extra symptomen zijn aanwezig buiten degene die al nodig zijn om de diagnose te stellen (Bv
12 symptomen). Ook is de mate van beperking sterker.

Diagnostische kenmerken
Onoplettendheid bij ADHD: van taken afdwalen, gebrek aan doorzettingsvermogen, moeite om focus te
behouden, ongeorganiseerd zijn.
Hyperactiviteit bij ADHD: overmatige en ongepaste hoge motorische activiteit (zoals zomaar rennen),
overmatig friemelen, tikken of praten.
Impulsiviteit bij ADHD: Haastige acties zonder teveel na te denken over de actie waarmee je eventueel
mensen pijn kunt doen (darten op straat).

Gedownload door Jonathan XD (jonathanvsauce@gmail.com)


lOMoARcPSD|11119637

Prevalentie
5% van de kinderen heeft ADHD en 2.5% van de volwassenen. 50% van de kinderen met ADHD houden
deze diagnose tot in hun volwassenheid.
Man/vrouw: Vaker bij mannen dan bij vrouwen. 2:1 bij kinderen en 1.6:1 bij volwassenen. 6-9x meer bij
jongens.

Comorbiditeit
Opposititional defiant disorder (ODD) (boos, geïrriteerd, vaak in discussie)
Conduct disorder (CD) (antisocial gedrag)
Gedragsstoornis in de volwassenheid
Antisociale persoonlijkheid
Drugsmisbruik

Verloop
Vaak voor 8e levensjaar gediagnostiseerd en daarna komt het minder vaak voor.

Functionele consequenties van ADHD


Educatie en werk
 *Verminderde school prestaties en minder lang op school
 *Sociale afwijzing
 *Bij volwassenen: verminderde werkprestaties, aanwezigheid en een hogere kans op werkeloosheid.
 *Verlaagde IQ score op standaard IQ test (komt waarschijnlijk door impulsiviteit).
Gedrag en persoonlijkheid
 *Moeite met sociale interacties
 ^Detentie
 ^Vaker verwondingen
 ^Meer verkeersongelukken en verkeersovertredingen
 Beperkingen op neuropsychologische tests.
Vrienden/familie
 *Eerder omschreven als lui, onverantwoordelijk en falen in het samenwerken (dit komt door de
symptomen van ADHD)
 Vaak onenigheid met ouders, vaak negatieve interactie met ouders
 Moeilijke relatie met leeftijdsgenoten
Zelf
Zien zichzelf als nergens goed voor
* Zaken die eerder komen door onoplettendheid, ^zaken die eerder komen door hyperactiviteit en impulsiviteit

Risico en prognose factoren


Temperament
 Verminderde gedragsremming
 Negatieve emoties
 Veel nieuwigheid zoeken
Omgeving
 Soms zorgt een laag geboortegewicht (minder dan 1.5kg) voor ADHD (2/3e meer kans)
 Roken tijdens de zwangerschap zorgt voor ADHD
 Dieet (heel weinig maar ADHD)
 Toxische stoffen
 Kindermishandeling, verwaarlozing, pleeggezinnen in en uit, lood vergiftiging, infecties, blootstelling
aan alcohol in de baarmoeder (FAS).
Genetisch en lichamelijk
 Aanzienlijke erfelijkheid
 Visuele en hoor problemen
 Metabolische abnormaliteiten
 Slaap problemen
 Tekort aan bepaalde voedingsstoffen
 Epilepsie
 Blootstelling aan alcohol in utero kunnen de ADHD symptomen verergeren.

ADHD en de hersenen

Gedownload door Jonathan XD (jonathanvsauce@gmail.com)


lOMoARcPSD|11119637

Onderontwikkelde/vertragende ontwikkeling van de prefrontal cortex (PC). Deze vertraging zou


kunnen komen door vertragende myelinisatie. Ook zijn de prefrontale gebieden kleiner en is abnormale
activatie te zien wanneer kinderen hun reactie proberen in te houden. Note: De prefrontal cortex is betrokken
bij plannen, oplettendheid en organisatie. Immaturity hypothesis: De PC blijft zich ontwikkelen tot ver in
de volwassenheid. De hypothese luidt dat kinderen met ADHD neurologisch onvolwassen zijn (hun brein
ontwikkelt zich langzamer) waardoor ze minder controle hebben over hun gedrag (wat wel zou moeten op
een bepaalde leeftijd). Door die onvolwassenheid kunnen ze ook minder goed hun aandacht vasthouden.
Abnormaal functioneren van neurotransmitters: Vooral dopamine (tekort), serotonine en noradrenaline.
 Serotonine: Beïnvloed impulsiviteit.
 Dopamine: Dopamine transporteer gen is abnormaal. Deze pompt de dopamine terug in de
presynaptische neuron.
Niet geleidelijke vermindering in grijze en witte stof en corticale dikte. De piek in dikte van de cerebrale
cortex komt bij kinderen met ADHD 3 jaar later. Deze vertraging was vooral te zien in de prefrontale
gebieden.
Tweeling studies laten zien dat 76% van de symptomen genetisch verklaard kan worden.

ADHD behandeling
Medicatie: Vooral voor de korte termijn. Drugs zoals cafeïne, amfetamine en methylfenidaat (Ritalin (na 4u
uitgewerkt)/Concerta (na 8u uitgewerkt)) zorgen ervoor dat je oplettender bent en als gevolg daarvan worden
irrelevante activiteiten vermindert.
 Ritalin: Medicatie voor de korte termijn. Verhoogd de beschikbare hoeveelheid dopamine door te
voorkomen dat deze terug wordt opgenomen in de presynaptische neuron. Vermindert overactiviteit en
afleidbaarheid en verhoogt het concentratie niveau. 70-85% van de kinderen reageren goed op de
medicatie (ook op Adderall): vermindering in verstorend en ongehoorzaam gedrag. Bijwerkingen:
Verminderde doorbloeding in de hersenen wat kan leiden tot een verminderd denkvermogen en
geheugenproblemen, verstoring van de groeihormonen, slapeloosheid, psychotische symptomen.
 Pemoline: Zorgt voor beter gedrag door cognitieve processen te verbeteren. Het heeft minder
bijwerkingen dan Ritalin.
 Strattera: Zonder recept te verkrijgen en vermindert de symptomen van ADHD. Hoe strattera dit doet is
niet helemaal bekend. Bijwerkingen: Minder honger, misselijkheid, overgeven, vermoeidheid, mogelijk
leverschade.
 Adderall: Vermindert de impulsieve en hyperactieve symptomen. Niet beter dan Ritalin of Strattera.
 Norepinefrine medicatie: Vermindering van tics en verhoogd de cognitieve prestaties. Bijwerkingen:
Droge mond, vermoeidheid, duizeligheid, constipatie en verdoving.
 Antidepressiva: Hebben een positief effect op cognitieve prestaties. Werken niet goed tegen de
symptomen van ADHD als psychostimulantia. Nadeel: Zodra de medicatie stopt keren de symptomen
terug.
Kruiden behandeling: Dit doen ze in China. Dit is ook gelijk een voorbeeld van culturele verschillen.
Behavior therapy: Voor de lange termijn. Ouders en leraren krijgen uitleg over hoe ze het beste met een
kind met ADHD om kunnen gaan. Focust zich op het versterken van de aandacht, doelgericht gedrag, en
prosociaal gedrag en vermindert het hyperactieve en impulsieve gedrag. Dit doen ouders/leraren etc. d.m.v.
positive reinforcement en duidelijke afspraken. Cognitive behavior therapy: Ouders en leraren werken
direct samen met het kind om zo zelfcontrole strategieën te leren. Gericht op het kind zelf. Mbv positive
reinforcement. Note: Kinderen met ADHD die zowel medicatie kregen als therapie gingen het snelste en
beste vooruit.
Mindfulness training: De aandacht van volwassenen verbeterde sterk en ze kwamen in minder problemen
die veroorzaakt zijn door hun gedrag.

Autisme spectrum disorder (ASD)


Autism spectrum disorder (ASD): Een pervasieve stoornis (erge beperkingen die veel impact hebben) die
gekarakteriseerd wordt door problemen in sociale interactie en beperkte, herhaaldelijke patronen in het gedrag.

DSM criteria
A. Aanhoudende gebreken in sociale communicatie en sociale interactie over meerdere situaties.
B. Beperkte, herhaaldelijke patronen van gedrag, interesses of activiteiten. Op zijn minst voldoen aan 2 criteria
= obsessive self-stimulatory behavior.
1. Herhaaldelijke motorische bewegingen, gebruik van objecten, of spraak (muntjes op een specifieke
manier arrangeren)

Gedownload door Jonathan XD (jonathanvsauce@gmail.com)


lOMoARcPSD|11119637

2. Aandringen op eenvormigheid, niet flexibel in aanpassen van routines, geritualiseerd gedrag van verbaal
en non-verbaal gedrag (veel stress bij kleine veranderingen, groeten op een bepaalde manier)
3. Zeer beperkte en gefixeerde interesses die abnormaal zijn in intensiteit of focus (heel erg bezig zijn met
postzegels verzamelen)
4. Hyper- of hypogevoelig voor sensorische input of een aparte interesse in sensorische aspecten van de
omgeving (ongevoelig voor temperatuur, visuele fascinatie voor licht of beweging)
C. Eerste symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode
D. De symptomen veroorzaken in significante mate beperkingen in het sociaal functioneren, beroepsmatig
functioneren of andere belangrijke gebieden.
E. Deze storingen kunnen niet beter verklaard worden door andere ziektes (bv een intellectuele stoornis). De
diagnose is het meest betrouwbaar en valide als deze gebaseerd is op meerdere informatie bronnen. Zoals
klinische observaties, verzorgers geschiedenis en zelf-verslagen.

Diagnostische kenmerken
Autism spectrum disorder omvat de volgende vormen: early infantile autism, childhood autism, Kanner’s
autism, high-functioning autism, atypical autism, pervasive development disorder, childhood disintegrative
disorder, Asperger’s disorder.
De diagnose is het meest valide en betrouwbaar als deze is gebaseerd op meerdere uitgangspunten, bv een
self-report en een verslag van de ouders.
Vele hebben een spraak gebreken.
Kinderen laten weinig initiatief zien in sociale interactie, ook weinig emoties zien en weinig gedragsimitatie.
Beperkingen in nonverbaal communicatief gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interactie (ze maken bv
geen, of vreemd oogcontact, rare lichaamshouding, of vreemde intonatie).
Geen joint-attention (dus niet wijzen of staren naar iets zodat de moeder dit ook gaat doen)
Tekort aan sociaal speelgedrag en fantasie.
Ouderen hebben moeite met gepast gedrag (bv welk gedrag je vertoont tijdens een werk interview).
Erg vasthouden aan routines.
Hyporeactivity: Ondergevoeligheid voor stimuli  te weinig reactie
Hyperreactivity: Overgevoeligheid voor stimuli  te veel reactie

Ontwikkeling en verloop
Symptomen worden vaak herkend in het 2e levensjaar van een kind (12-24mnd).
De eerste symptomen zijn vaak: vertraging in de taalontwikkeling, gebrek aan sociale interactie of vreemde
sociale interactie, vreemde speelpatronen (speeltjes overal heendragen maar er niet mee spelen), vreemde
communicatie (bv het alfabet kennen maar niet reageren op je eigen naam).
Kinderen krijgen vaak een heftige daling in de 1e 2 jaar van hun leven. Sociaal gedrag en taal vorderingen
gaan sterk achteruit. Dit is een rode vlag voor het herkennen van autisme.

Risico en prognose factoren


Omgeving
 Oudere ouders hebben meer kans op een kind met ASD
 Laag geboortegewicht
 Gebruik van valproaat (anti-epileptisch middel) tijdens de zwangerschap
Genetisch en fysiek
 Erfelijkheidsrisico’s variëren van 37% tot 90%, gebaseerd op tweelingstudies.
 15% van alle ASD hebben een associatie met een bekende gen mutatie.
 Risico’s voor de andere gevallen lijken polygenetisch te zijn (vele loci die allemaal kleine contributies
hebben)
 47% komt door een chromosoomafwijking

Prevalentie
0.1-0.2% komt het voor in de populatie.
ASD wordt 4 keer zo vaak gediagnostiseerd bij jongens dan bij meisjes.
Meisjes laten eerder de bijkomende intellectuele beperking zien, dit suggereert dat meisjes misschien onder
de radar blijven als ze dit niet vertonen omdat meisjes minder sociale en communicatieve beperkingen
hebben.

Comorbiditeit
Ongeveer 70% van de mensen met ASD hebben 1 comorbide mentale beperking.
40% hebben er 2 of meer.

Gedownload door Jonathan XD (jonathanvsauce@gmail.com)


lOMoARcPSD|11119637

Als criteria voor zowel autisme als ADHD aanwezig zijn, moeten beide diagnoses gegeven worden.

Cognitieve theorieën over autisme


Theory of Mind (ToM): Suggereert dat mensen met ASD een achterstand of vertraging hebben als het
neerkomt op het begrijpen van gedachten en gevoelens van anderen.
 False belief tasks: Betty laat haar teddybeer in de mand liggen en gaat weg. Annie komt er verplaatst de
teddybeer naar in de kast. Waar zal Betty zoeken naar de teddybeer? (mensen met ASD zullen de tafel
zeggen).
 Echolalia: Napapagaaien van woorden.
 Pronoun reversal: Omkering van persoonlijk voornaamwoorden, wanneer iemand zichzelf bedoelt
wordt er hij/zij/jij gebruikt i.p.v. ik.
Executive Dysfunction: Stamt af van de observatie dat mensen met ASD zich hetzelfde gedragen als
sommige mensen met hersenschade. Symptomen zoals de noodzaak voor hetzelfde doen, moeite met
switchen van aandacht, niet remmend werden niet verklaard door de ToM. Deze problemen komen ook vaak
voor bij mensen met frontal lobe schade. Kritiek: niet alle mensen met ASD hebben problemen met
uitvoerende functies.
Weak Central Coherence (WCC) and Enhanced Perceptual Functioning: Mensen met ASD verwerken
dingen op een gedetailleerde manier. Ze verwerken de mini dingen waaruit iets bestaat i.p.v. het grotere
geheel (Bijv. bij college zag je een erg druk plaatje, mensen met ASD blijven dan vastzitten op de kleine
details (hoeveel mensen er precies op het bootje zitten en wat ze aanhebben)).
Enhanced Systemizing/Extreme male brain: Vrouwen zijn beter in empathie en mannen beter in
systematisering (visueel-ruimtelijke verwerking).

Behandelingen autisme
Medicatie: Een aantal medicaties die het serotonine (werkt als regulator op/inhibeert dopamine) niveau
verlagen. Deze hielpen wel om hyperactiviteit tegen te gaan. Haloperidol: Anti-psychose medicijn dat het
dopamine niveau verhoogt. Heeft hele heftige bijwerkingen.
Operant behavior therapy: Deze behandeling is het meest effectief. Je volg nauwkeurig de gedragingen
van het kind met ASD en beloont hem voor goed gedrag met eten. Zo kun je een autistisch kind bijvoorbeeld
leren om voor zichzelf te zorgen (d.m.v. shaping). Beperking: Deze therapie leert geen betere taal skills aan.

Educatie problemen
Individualized education program (IEP): Een programma gemaakt op maat.
Least restrictive environment (LRE): Een kind met een beperking moet les hebben in een setting die lijkt
op een normaal klaslokaal.

Artikel 1 – Practitioner Review: Non-pharmacological treatments by Young & Amarasinghe (2010)  ADHD
Medicatie voor kinderen, jong volwassenen en volwassenen moet altijd onderdeel zijn van een behandelplan dat
psychologische, gedrags- en educatie therapie bevat. Deze behandeling wordt ideaal gezien zowel thuis als op
school toegepast.

Behandelingen
Jong, cognitief onvolwassen kind: Heeft het meeste baat bij oudertraining interventies aangevuld met
gedragsmanagement sessies zodat het kind zijn/haar gedrag leert te controleren.
Oudere kinderen: Meeste baat bij het leren van cognitieve skills technieken.
Late adolescentie/volwassenheid: Meeste baat bij een cognitief model.

Preschool children
2-5% heeft ADHD. Beperkingen en neuropsychologische kenmerken die op deze leeftijd zichtbaar zijn, zijn
gelijk aan die van een wat ouder kind.
Onset: Bij 3 jaar is de ernst van de ADHD een goede indicator van de ernst van de stoornis in de middle
childhood. Vroege uiting van de stoornis gaat gepaard met een slechtere uitkomst (meer beperkingen etc).
Oudertraining: Psychoeducatie en informeren. Monitoren van problematisch gedrag. Pro-sociaal gedrag
belonen. Verminderen van ongewenst gedrag door te negeren, time-outs en andere nonfysieke technieken.
Conclusie: Aanbevolen wordt om als eerste met een oudertraining te beginnen. Zo help je ouders om
bekwaam om te gaan met hun ADHD kind.

Gedownload door Jonathan XD (jonathanvsauce@gmail.com)


lOMoARcPSD|11119637

Young school children


Klassikale interventies: Veel structuur en time-management bieden. Maak gebruik van verbale en
schriftelijke instructies. Vermijd complexe zinstructuren. Academische doelen en gedragsdoelen stellen.
Omgeving manipuleren (kind niet bij het raam zetten, leidt teveel af).
Conclusie: Kind staat centraal en ouders worden aangemoedigd om 1-op-1 contact te onderhouden en ze
speciale management skills te leren. Dus ook eerst oudertraining. Combinatie medicijnen en therapie werkt
het best! Deze kinderen zaten zelfs aan een lagere dosis medicatie. Combi is erg duur. Kinderen gaan naar
school dus betrek leerkrachten bij het programma. Leer kinderen ook sociale skills. Werk met beloningen
voor goed gedrag.

Middle/high school children/adolescenten


Klassikale interventies: Aanleren van studeer skills, hoe-maak-je-een-toets strategieën, afmaken van
huiswerk.
CBT en Social Skills training: Rollenspel om de sociale communicatie te verbeteren en letten op micro-
skills (iemand aankijken, stemgeluid en intonatie etc). Probleemoplossende strategieën (nadenken over
probleem en met een gepaste oplossing komen). Verbale zelf-instructie (hardop nadenken wanneer een kind
bezig is met een taak). Skills voor zelfcontrole (opletten wanneer je de aandacht verliest). Skills voor zelf
beloning (kind ziet zelf in wanneer hij/zij iets goed doet en erkent dit bij zichzelf).
Multimodel interventions: Ervoor zorgen dat een kind deelneemt aan groepsactiviteiten en/of sport.
50% van de kinderen met ADHD houden dit als ze volwassen zijn. Echter verandert de ADHD uiting:
hyperactiviteit wordt minder. Comorbide problemen (depressie etc).
Jongens en meisjes: Jongens vooral focus op gedragscontrole en meisjes focus op sociale stemming
gerelateerde problemen.
Conclusie: Leg de nadruk op het zelfstandig worden: planning skills, sociale skills, en self-monitoring skills.
Vaak medicatie gegeven. Geen studies bekend over CBT bij volwassene. Multimodel training lijkt het beste
voor adolescenten, focus daarbij ligt op: interpersoonlijk gedrag, academisch succes, en verwoestend gedrag.

Volwassenen
CBT: Behandel doelen opstellen. Prioriteiten stellen. Cognitieve herstructurering om het negatieve
gedachten patroon aan te pakken. Aandacht verhogen. Controle over impulsief gedrag. Planning skills.
Prevalentie: 1-4% van alle volwassenen voldoet aan alle DSM4 criteria voor ADHD.
Verloop: Impulsiviteit en hyperactiviteit vermindert maar de aandachtsproblemen blijven.
Comorbiditeit: Stemmings- en angststoornissen, woede, alcohol misbruik, persoonlijkheidsstoornissen.
Conclusie: Medicatie+CBT meest effectief. CBT en psychoeducatie ook effectief. Coaching ook effectief
(mentor relatie met iemand die goede eigenschappen in je naar boven haalt). Bij volwassenen dien je te
beginnen met medicatie (dus niet met therapie zoals bij de andere leefstijdgroepen).

Verschillen in therapie
Doel van CBT en oudertraining is hetzelfde alleen bij CBT worden de skills direct aan de persoon geleerd en bij
oudertraining leren ouders hoe ze hun kind kunnen stimuleren om deze skills zelf te ontwikkelen.

Gedownload door Jonathan XD (jonathanvsauce@gmail.com)

You might also like